DE PAASPREEK <5 van öe kosteR CHSS39 Een levende Christus Hij leeft 4 onze jeuqó-p&qin&f HET PAASEI onze BRievenBus kont VERhAiL vin to Vin tniel EEN koster op een dorp nou zeg maar zelf die is een manusje- van-alles. Zo te zeggen twaalf ambach ten. Als daar zijn: leedaanzegger, kwitantieloper, schoenmaker (zo'n pseudootje voor eigen kinders en aan verwante betrekkingen), tuinman en groenteboer (ten gerieve van domi- nee's elf koppige koppel kinders) en ga zo maar door. Nou wil ik helegaar mezelvers niet beklagen om al die bijkomstigheden. Ik ben zo gezond als een levende paling en door al die babbelegoegies ken ik de mensen van binnen en van buiten. En niet alleen ons eigen volk, nee, de burgemeester, de notaris, de dominee het zijn allemaal mijn beste vrienden. Als je maar niet as- trantig bent, dan kun je met al die grote lui best bruine bonen eten. Het kosterschap als zodanig zit me hoog. Ontaard hoog. Dat het mij nietig mensenkind vergund is God te dienen op deze tastelijke manier. Dat ik Zijn huis mag maken tot een bedehuis! Zo zie ik nou al twintig jaar mijn werk en zo hoop ik het te blijven Laatst zei mijn buurman tegen me: „Man, man, je kent het klappen van de zweep nog niet. D'r gaat veuls te veul tijd in zitten zoals jij poetst en wrijft en lopers klopt. Sla er een slag na en besteed je tijd rendabeler". Ik heb tegen hem gezegd: „Bezon dig je niet, buur! Het is Gods huis, waar je over praat En al doe ik nou nog zulk eenvoudig werk, voor mijn gevoel is het altijd net of God-zelf bij me is. En daarom werk ik zoveul en zo graag omdat ik bet doe voor Hem". Zo, die zat. Buurman heeft er nooit meer een balletje over opgegooid. Als ik dan zo 's Maandagsmorgens paar de kerk trek om te schonen, dan xit er in die grootse stilte die d'r in het kerkgebouw hangt, zoiets gewel digs, zo ietsja, hoe moet ik het zeggen? Dan voel ik me zo nietig, ZO klein in die grote ruimte. En zo onder het werk door, dan ben ik aan het nadenken, mediteren heet dat. Dan ga ik de preek nog eens na en ik zing de verzen nog eens, die op het bord staan. Ze luisterde, luisterde.... Nou man, dat dee me deugd. En toen het uit was hoorde ik een zucht. „Hè", zee ze, .,dat was een mooi stukkie, dat ging diep. Waar staat dat in?" Nou, toen heb ik maar gebiecht. Ze was inenen zo beduusd, dat ze haar klosje garen midden in haar kop je liet plonzen. En door de alteratie van dat ongelukje met gevolgen van spatterij en vlekkerij bleven gelukkig de serie lopende-band-vragen achter wege. Toen we na een poosje weer rustig tegenover elkaar zaten, zei ze alleen met een vergenoegde zucht: ,.Je had best dominee kunnen worden". Grootsigheid des levens, die even om het hoekje kwam natuurlijk. Maar dat vergeef ik mijn beste vrouw graag. Ik heb haar alleen uitgelegd, dat ik die stukjes niet geschreven had, om dominee na te apen of om te proberen, hoever ik het nou wel bren gen kon. Nee. niks van dat alles! Ik had het enkel en allenig gedaan om m'n gedachten vast te leggen. Om later, als mijn verstand eens niet meer zo vlug iets weer kon ge ven, aan die vroegere stukjes nog wat te hebben. Toen ik mijn vijfde schrift vol had gepend, begon ik er over te prakki- zeren om mijn prekies onder de mensen te brengen, zonder dat ze te weten zouden komen, wie de schrijver was. Och, en dat ging gemakkelijk ge noeg. De las een stukkie voor aan een zieke vriend van me. Mijn vrouw nam een stukkie mee naar een nicht, die al jaren lang bedlegerig was. En er werd verlangd naar een volgend bezoek om weer zo'n stukje te horen. Toen kregen we een nieuwe domi nee. Een jonge, vurige kereL Net zo'n paardje, dat draven moet, de wei in! Hij bracht met een paar rennen door de gemeente d'r al een heel andere geest in. De slapenden werden door zijn vrolijk gehinnik (met eerbied gesproken) opeens zo klaar wakker, dat ze dadelijk aan het werk gingen én zich het vuur uit de sloffen lie pen. Er werden buitenkerkelijke samen komsten gehouden, Bijbelkringen en Evangelisatieverenigingen opgericht. Dominee stond zelf vaak, dan hier, heel de natuur. Zelfs de oude lopen uit. dan daar in ons dorp een „straat- preek" te houden. En God gaf Zijn zegen op dit alles. Maar hoe meer het werk groeide, hoe meer arbeiders er moesten ko men. En kijk, die waren nu maar niet bij bosjes voor het oprapen. Hoe het nou uitgelekt is van die stukkies, ik weet het heden ten dage nog niet, maar op een goeie dag komt dominee bij me en zegt: „Kos ter, ik heb gehoord dat jij zulke mooie stukjes schrijft. Jij moest me helpen in de evangelisatie. We zitten muurvast Zaterdagavond heb ik nog niemand, die voor de lui in het steegje kan spreken. Toe, probeer het eens". Ik was net zo de kluts kwijt, als toen ik van 't winter met de glad digheid opeens onderuit schoot en op mien dikke hammen tussen 't kerk volk zat. Ikkoster..spreken! En toen dominee mijn veraltereerd- heid merkte, heeft hij alleen maar gezegd: „Je moet het maar met God uitmaken, broeder Vechter". Nou, en dat heb ik gedaan. Ik heb met Mozes gezucht: „Herè, wie ben ik?" Maar toen dacht ik op eens aan de tekst: „Ik zal met uw mond zijn". Ik moest dus gaan. Die Maandamorgen is altijd weer een tweede Zondag voor me. En door dat mediteren is het ge komen, dat ik zeivers ook eens een klein stukkie ging schrijven, als ik een mooie tekst in de bijbel las. Die verdeling in punten kostte me niet Veel moeite, omdat ik die al zo dik wijls van allerhande soort teksten ge hoord had en onthouden. Nou, en toen ik eenmaal die kleine preckjes (za'k maar zeggen) in el kaar had, wou ik toch wel eens we ten hoe een ander het vond. Mijn vrouw wist niks niemendal van ttijn geschrijf af en op een avond ■ei ik zo langs mijn neus weg: „Vrouw, zal ik eens een stukje voor lezen?" „Och jawel", zee ze, H'k mot toch oe hele avond naaien". Ik kuchte eens en begon. En toen ik een eind-heen was en Zij smalenêls Te voorbij hen kom, fn\j wijzend op het puin rondom en op het ruil daarbij gestort: ,Je Cod, is soms zijn arm verkort Zn Tc weet geen woord dan dat Hij leeft tn tdeh ons lot in handen heeft, «1 sta ook ik verscheurd en stom om al dat vuil en puin rondom Maar wat mij kracht tot pal staan geeft is dit Meen: HU leeft, Hij leeft. AGATHA SEC ER. Ik ben dood geweest en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Openb. 1:18. DE opgestane en verheerlijkte Heer spreekt via Johannes tot Zijn Gemeente, overal ter wereld ver spreid, met de stem van Zijn Evan gelie van het kruis en zijn verrijzenis. Het is Jezus zelf, die zegt: Ik ben dood geweest en zie Ik ben levend. Dat kan niemand na zeggen. Nooit is iemand teruggekomen. Maar Jezus zegt het wel en het betekent Jk heb uw bestaan op Mij genomen, uw lot, uw schuld, uw nood en gericht. Ik heb mij met u vereenzelvigd, met u die sterven moet en het leven verbeurd hebt. Wy hebben dus geen God, die als een eeuwige Geest boven ons blijft, maar een barmhartige Hogepriester, Die solidair is met Zijn gemeente, Die ,^onde gemaakt" is voor ons en met ons, zodat toy bij Zyn graf kunnen zeggen; zie, daar ligt de zonde. Want de dood is de bezoldiging der zonde en het graf is het definitieve oordeel. Zo is Hij ons een God geworden, aan Wie wij wat hebben in alle nood, want H\j kent onze nood en heeft deze gedragen tot in het graf; daarom is Hij onze God en Zaligmaker, op Wie te vertrouwen is in de strijd met duistere machten. Dat kon Hij niet als Hij in het graf gebleven was, als dood en graf het definitieve en laatste woord hadden behouden. Maar, Hij zegt: ,Jk ben dood geweest," d.w.z. „Ik heb aan het licht gebracht, dat cr nd dit laatste woord van oordeel nog een allerlaatste woord is, een andere, nieuwe toestand achter en onder de grafsteen en door de dood heen. En wie door Hem gezegend is, weet door de ontmoeting en aanraking met Hem ook van Zichzelf te getuigen: ik ben dood geweest en zie, ik ben levend geworden. Voordat ik door Hem gevonden ben, meende ik te leven, maar zie, ik was dood door mijn zonden. Toen is Hij in mijn leven, eigenlijk in mijn dood gekomen en Ilij heeft mij levend gemaakt door Z\jn Woord en Zyn Geest. Maar al mijn zonden en ai myn eigengerechtigheden heeft Hij in mijn graf laten liggen, opdat die daar zouden blijven. Zo ben ik levend zonder één andere gerech tigheid dan alleen de Zijne, zonder enige deugd dan alleen de Zijne, levend door Hem en met Hem en uit Hem. En hoewel gij zult sterven, uto dood is geen dood meer, want de dood hebt gij achter de rug. Gy zyt in Hem opgestaan. Gij zyt nu een zeer eigenaardig schepsel, gij zijt opnieuw geboren, omdat gij dood geweest zijt. Wie is er nu dood ge weest? Die in Hem gelooft, temidden van vrees en beproeving, dwars door diepten van gericht heen; die waar lijk in Hem gelooft, Hem vasthoudt, Hem kent al de dagen des levens door, die het heden met Pasen zegt: ik ben dood geweest; en ik ben levend tot in alle eeuwigheid. Want hy die dood is geweest, kan niet opnieuw sterven, hij leeft voor altijd. Het schijnt met elkaar in tegenspraak en het is inderdaad een wonder, het grote wonder van genade. Het wordt een jubelkreet: Ik leef, omdat Hij het leven in mijn hart heeft uitgestort. We hebben een levende Christus tot in der eeuwigheid. Vrijdagsmiddags was ik weer in de kerk doende. Ik moest nog even op de preekstoel zijn en toen dacht ik opeens: Hoe zou jouw stem nu klin ken in die grote ruimte? 't Was maar even zo'n gedachte vleug. Maar toen ik weer beneden was en aan Zaterdag dacht, toen leek het me toch niet zo gek, om hier al- lenig zo voor het voorlezers-bankje mijn stem eens te proberen. Ik kende de hele preek uit mijn hoofd. Eerst heb ik even mijn keel ge stemd en toen begon ik: „Beste vrienden". Nee, dat was te zacht Nog eens over. „Beste vrienden!" Ja, zo ging het beter. Langzaam zei ik zin voor zin. Ik kwam cr in. Mijn stem werd vaster en ook luider. Ik kwam er zo in, dat ik alles om me heen vergat. Ik zag de armen uit het Steegje, de mannen en de vrouwen, die zaten te luiste ren. Ik maakte er zinnen bij, die ik nooit geschreven had. Ik sprak ze aan, de mensen voor me. Ik wilde ze wel dwingen om in te gaan. Ik eindigde met deze woorden: „Kunt gij morgen Pasen vieren7 Kunt hij zeggen: Christus is voor mij gestorven, Heeft gena voor mij verworven! 'k Ben van dood en zonde vrij?" Maar nauwelijks had ik de laatste woorden van het gezang gezegd, of ik hoorde boven mijn hoofd een licht gerucht Plotseling een machtig ac- coord en plechtig klonk het door de ruimte: „In het Kruis zal 'k eeuwig roemen!" Even was het net, of ik pardoes in een mallemolen gekwakt werd. Mijn hart sloeg op hol. Mijn handen krampten zich om het lessenaartje voor me. Zo bleef ik als een stand beeld staan. Toende laatste jubeltoon: „*k Ben van dood en zonde vrij!" En meteen dat er een lichtje ging bran den in mijn domme hersens en ik be$on te begrijpen wie daar boven mijn hoofd zijn geloof niet onder een korenmaat zette, riep de stem van onze bovenmeester (tevens organkt>; „Koster.^dit was mijn amen op jouw Toen werd het opeens zó blij in mijn hart! Want toen voelde ik, dat God het ook Zaterdagavond goed zou maken. 3-let witte muóje^y XJ\N is een beetje boos op zijn grote A broer. Dat is niet prettig. Ze zyn altijd de beste vrienden. De grote Paul houdt heel veel van zijn broertje, die al zo lang ziek is. Die iedere dag gedul dig op bed ligt en haast nooit moppert of zeurt. Han kruipt onder de dekens, zodat je alleen maar het puntje van zijn kuif Als Vader de kamer binnen komt, zit hij opeens weer rechtop in bed. „Vader! Vader: Hoort U eens! Paul zegt, dat er geen witte mussen bestaan en ik zeg van wel. Iedere morgen zit cr zo'n mus op het dakje van de schuur. De andere mussen komen altijd heel dicht bij me. Ze zitten wei op de rand van het ledi kant. Maar die witte mus durft niet. Ik geloof vast dat de andere een hekel aan hem hebben, omdat hij er anders Uitziet dan zij. Daarom is hij natuurlijk schuw, denkt U ook niet Vader?" „Sjonge, sjonge! Wat vertel je me nu allemaal?" „Paul zegt, dat- die witte mus een ge wone mus is en dat hij in de meelzak heeft gezeten en dat is helemaal niet waar. Hij heeft echte witte veertjes" „Je moet hem maar eens aanwijzen", zegt Vader dan „Ik heb nog nooit van witte mussen gehoord, maar het kan natuurlijk wel." He, gelukkig nu kijkt Han Het is iedere morgen een feest voor Han als Moeder de tuindeur openzet. Dadelijk wippen de mussen dan naar binnen. Elke nieuwe dag durven ze een eindje Verder de kamer in te komen. Eerst Strooide Moeder de stukjes buiten neer; daarna op de drempel; toen op de stoel, vlak naast het bed van Han. Het is toch zo leuk! En nog is Han niet tevreden. Maar wat wil hij dan? Han heeft eigenlijk éen beetje medelijden met het witte musje, dat altijd maar op het dakje van de schuur -it en nooit verder durft te komen. Han gelooft zeker dat ze niet mag van de andere mussen. Ze vinden .haar vast erg lelijk en laten haar altijd pan haar lot over, Han prakkizeert en denkt hoe hij dat leuke musje ook binnen zal kunnen krij gen. Hij roept telkens heel zacht naar de eerste tijd niets. Han is erg geduldig. Als op een mor gen de andere mussen hun portie heb ben gehad, gaat hij het nog eens probe ren. De gewone mussen jaagt hij steeds weg en dan eindelijk, na veel lokken en fluiten, wipt het witte musje van het dak af. Han blijft maar fluiten en roepen: „Kom dan! Kom dan! Moeder! Moe der!". Hè wat jammer. Het musje vliegt van schrik dadelijk weer weg. Moeder komt voorziqhtig wat dichter bij. Ze strooit een paar kruimeltjes voor de deur. Van de andere musjes Is nu niets meer te zien. Han wacht maar weer of het witte musje terug wil komen en ja hoordaar komt ze weer aan. Ze durft ja heus, ze durft zomaar vlak bij de deur te komen. Han houdt zich als een muisje zo stiL Het musje pikt alle korreltjes weg dan vliegt net omhoog. Han ziet het de hele dag niet meer terug. De volgende dagen worden heel span nend voor Han. De gewone mussen krij- hun portie; dan is het witte musje aan de beurt. Moeder strooit de kruimpjes steeds dichter bij Han neer. bed durft te zitten. Wat vindt Han dat geweldig. Iedereen, die bij hem komt Vertelt hij het verhaal van de witte Paul begint hem nu ook een beetje te geloven. Ze zijn allang weer goede Dan gebeurt cr iets wat Han hele maal niet prettig vindt Hij moet een paar weken naar het ziekenhuis. De dokter zegt: .Als je daar geweest bent. AI weer vijf lynen.... zullen jullie je afvragen. Ja, alweer vijf lynen toil ik zeggen, maar dit keer komt er iets bijzonders bij. Het is niet alleen de bedoeling, dat jullie door de lynen te trekken alle voorwerpen in dit ei in een apart hokje zetten, maar de tekening moet ook gekleurd worden. Omdat het Pasen is en toy dan alttfd een bijzonder tintje aan onze jeugd pagina geven, verklap ik jullie dat er deze week twee hoofdprijzen zijn. Doe dtu maar goed je best. word je vast gauw beter." Dat wril Han natuurlijk heel graag. Hij is een flinke jongen. Hij komt op een zaal. waar ook jon gens liggen van zijn leeftijd. De eerste morgen dat Han wakker wordt, moet hij natuurlijk denken aan thuis. Anders is Moeder dadelijk bij hem en Vader en Paul. Nu niet: daar moet Han even aan wennen. HC, nu kan hij de mussen ook geen eten geven. Maar Moeder zal ze vast niet vergeten. Han ligt juist zo heerlijk aan zijn mussenvriendjes te denken als de zuster binnen komt. „Zeg Han. nu gaan we de mussen voeren. Ze komen helemaal naar bin nen. Nu zijn we bezig een wit musje te lokken dat is toch zo'n schuw beest je Ik geloof niet. dat we het voo' elkaar krijgen, hè jongens?" O, die Han! Hij heeft plotseling een vuurrode kleur gekregen. Hij vertelt de zuster, dat er bij hem thuis ook iedere dag een wit musje op bezoek komt „Dat is natuurlijk dezelfde'„ zegt de zuster." Een witte {- K mussen weg. Het witje blijft op het paaltje zitten. Zuster strooit weer wat kruimeltjes. Ze legt een vinger op haar mond. Ssssssst! Dan begint Han te fluiten en te lok ken. Er komt beweging in het kleine schu we diertje en dan.. Han kan zijn ogen niet geloven. De andere jongens geven geen geluid. Daar slaat het musje plotseling zijn vleugel tjes uit. Het fladdert regelrecht naar de kruimeltjes toe. Dan begint Han weer te roepen en te fluiten en dan.wipt het schuwe vogeltje zo de ziekenzaal in. Het fladdert even omhoog en dan zit het zomaar op het randje van Hans ledikant. Het duurt maar even, dan vliegt het weer weg., de., wijde we- de tongen los. De jongens roepen schreeuwen door elkaar. Han zit met vuurrode wangen in zijn bed. „Geweldig!" zegt de zuster. „Jouw vriendje heeft je weer gevonden." Zolang Han in het ziekenhuis blijft, keert het witte musje telkens terug. Als hij weer thuis is, komt het musje daar weer op bezoek. En nu Han weer hele maal beter is en weer naar school gaat, worden de musjes toch niet vergeten. Iedere morgen strooit Han kruimpjes voor zijn kleine vriendjes neer. Het witte musje komt dan gelijk met de andere aanvliegen Ze is nu zeker eindelijk ook in de mussenfamilie opge- Weet je wat ik nu vanmorgen aan mijn bedje hangen zag Zo'n mooi Paasei, dat de Paashaas bracht toen ik te slapen lag. Had ik toch maar niet geslapen, want dan had ik hem misschien, toen hij met zijn mandje eitjes binnenglipte, écht gezien Volgend jaar dan blijf ik wakker, heus, ik moet hem nu eens zien, en wie weet, komt 'k met hem samen wel naar jullie toe misschien RENNY VAN ROYEN. is heel zeld- Wat hebben de jongens nu veel te Han is zo nieuwsgierig naar wat er straks zal gebeuren, dat hij haast niet stil kan liggen. Eindelijk gooit zuster de deur open. Meteen zwermen de mus sen naar binnen. Han ligt dicht bij het raam- Hij kan prachtig n.aar_ buiten De jongens roepen en fluiten. De mus komt niet. Als de kruimeltjes op zijn, vliegen de Even lachen Te schadelik. Toen Jacobus I koning van Enge land was, werd er eens een man voor hem gebracht van wie men vertel de, dat hij in een maaltijd een geheel schaap kon verslinden. „Nu", zeide de koning, „dat is goed en best, maar wat kan hij nog meer?" „Hij kan eten voor twintig", zegt ge, „maar kan hij ook werken voor twin- üg?" Dat was nu juist niet het geval. De man werkte het liefst in het ge heel niet. „Hang hem dan maar dadelijk op," zei de koning. „Een man, die meer eet dan twintig en minder wérkt dan een mens is een heel schadelijk mens. Niet aangenaam. Twee jongelui gaan vissen. Bij hun terugkeer komen ze voorbij een boerenhoeve, en vragen aan 't meisje, dat juist in de deur staat, of zij wat karnemelk voor hen heeft. Ja, antwoordt zij, maar die bewaren we voor onze eigen kalveren. Voor al m'n nichten en neven, HOp mijn bureau ligt een heel stapel tje prentbriefkaar- ten, tekeningen en uitgeknipte plaatjes. En daarmee willen m'n nichten en neven mij prettige Paasdagen toewen sen. Hartelijk dank allemaal. Ik was er erg blij mee en op myn beurt uien* ik jullie gezellige dagen toe. Bijzon der leuk vond ik een briefje van Tante Aagje. Jullie weten natuurlijk niet wie deze mevrouw is. Nu het is de tante van een nichtje van Tante Jos en die schreef my een bijzonder aardig briefje. Dank u wel Tante Aagje, zoiets doet je altyd tveer goed. Daar de brievenbus weer overvol is ga ik maar gauw er aan beginnen. Natuurlijk volgen hier eerst even de prijswinnaars. De hoofdprijs is deze week voor Sjoukje van der Spek, ter wijl Eke de Boer, Gerrie Zuierveld en Anneke van de Lely ieder een troost prijs zullen ontvangen. Bijzonder aardig vond ik de manier waarop Willie Arenizen deze week haar oplossing verzorgde. Mijn compliment meiske. Niks leuk hé Ria van Beest dat het weer is gaan regenen. Maar ja, je moet maar denken aan het be kende spreekwoord: Maartse buien die beduien dat de zomer aan komt kruien. Je Paashaasje vond ik leuk Ada de Jong en natuurlijk ook jij bedankt. Het was inderdaad een poos geleden Tjita- ke Apol dat jij me had geschreven. Ik had je bijna vergeten zeg. En dat wil ik ook zeggen tegen Betsy Kikkert. Nu trouw blijven volhouden hoor. Hoe Is het met je zusje Nelly Freek? Al weer opgeknapt? Jij kunt onderdehand zeker al een lekkere maaltijd klaarma ken, Gerrie van der Ende. Vind Je naaien ook een gezellig vak? Zeg, Bcp- pie van Spronsen en Atie van Geest, gaan jullie soms bij elkaar op school, Jullie schrijven n.l. allebei iets over het verkeersexamen. De brief is goed aangekomen Rla Kok en vergeet niet je zusje namens mij te feliciteren. Hebben jullie gewonnen of verloren Marja Monteban? Volleybal lijkt me een aardige sport toe. En Plet Brand het kamperen te- dat is een beetje moeilijk Annle der Kaadrn, ik zou zeggen probeer bij een tante of je grootmoeder de krant te pakken te krijgen. Knapt je broertje al weer wat op Ada Clazing? Je moet hem eens de groeten van mij doen. Jouw rapport ziet er goed uit, Bethe van Wageningen. Blijf mij maar dapper schijven, dat is een goede oefe ning. Nou, jij kunt een lange brief ma ken hoor Henk Goeman. Ik zou zeggen door. De puzle die jij bedoelt. Ook de andere tekening heb ik ont vangen Arie van de Pot, maar wij kun nen natuurlijk niet elke weck een »n het Zondagsblad zetten, dat begrijp je wel. Ik hoop, dat Nannie Houwen weer helemaal beter is. Heel veel mensen hebben op het ogenblik griep, Nannie. ik vond het er heerlijk rustig. Piet Hobbel wil fietsenmaker worden. Dat lijkt me een mooi beroep Piet. Dus jij bent enig kind, Nellie Bergsm*. Word jij dan zo nu en dan wel eens een beetje verwend? Hans Scherpcniaae ik weet wel waar jouw school staat. Ik kom er wel eens langs. JU bent me een bolleboos hoor Lente Koen door steeds zo dapper de puzzles op te los sen. Joke Jurjaan gaat met de Paas- vacantie een leuk reisje maken. Veel Jlczier toegewenst Joke. Ja Truus de ager, ik wil best een foto van jou heb ben. Krijg ik hem gauw? Nog gefeli citeerd met het jubileum van vader, Janny van Hemert. Hebben jullie een prettige dag gehad? Natuurlijk Corrie van wyngaarden. mag Jouw broertje meedoen. Vertel het hem maar. Leuk Coble Smit dat jouw vriendinnetje mij ook heeft geschreven. Als je de brie venbus uitleest, zul je haar naam wel tegenkomen. Ik heb ook nooit van die avonturen meegemaakt Bernard Huur man. Maar ja, wij heten ook geen Pimpelmans. Leuk was Jouw tekening Tera van der Plank. Bedankt. Aan wie ga jij de babysokjes wel geven Rietje van Breugtl? Heb je ze gehaakt of gebreid? Jouw brief Plet Waldekker was inderdaad een van de eerste. Groet jes aan Truus. Arte van der MeiJ stuurde me maar liefst drie tekeningen. Wat een verwennerij. Nee, ik ken de encyclopaedic niet, waar jij over schreef Jaap van Schravendijk. Is die aardig? Tenslotte wil ik ook Joke van Loon bedanken voor de originele manier, waarop ze mij de oplossing stuurde. Dat kleine kuikentje vond ik snoezig. Kinders, de brievenbus gaat weer dicbt We vergeten vanzelfsprekend de nieu welingen niet en we heten hartelijk wel kom Richard Monnier, Nellie Biever, Gerde Voerman Alida de Jong, Jan Boer, Chrisje Bouman, Henkic de Bruin, Martha Roos, Nellie Stemerding, Corrie Stam, Marien Post, Joke Schip pers, Adrie van der Pol en Joke van Wijk. Nogmaals allemaal prettige Paas dagen toegewenst, jullie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 13