in Mars- en Operamuziek stemmig klokgelui plaats van Het Instituut en de Leden van studentengezelschap Sempre Crescendo musiceerden Maar in de Mariënkirche preekt honderden bisschop Dibelius roor gemeente HEUWE LEIDSCHE COURANT 3 ZATERDAG 7 MAART 1953 ZONDAG IN DE PUINWOESTUN De vrijheid tegemoet Kamermuziek in de Gehoorzaal •Wanneer men het programma, waarop de door leden van het Leidse stu dentengezelschap „Sempre Crescendo" te spelen werken staan aangekon digd, bezit, waant men zich een eeuw terug. Zo'n deftig stuk papier, met een brede rand vol engeltjes, krullen en andere tierlantijnen, gedrukt ir statig lettertype, hebben onze muziekliefhebbende voorouders ook in han den gekregen. In die gezapige tijd droegen de uitvoerende kunstenaars nog tiet praedicaat „Heren" (met hoofdletter!). „Sempre Crescendo" heeft dan ook een voor een muziekgezelschap, eerbiedwaardige leeftijd. Het werd immers al in 1831 opgericht. geldt dit nog in versterkte mate. Boven dien kan men hier de toonvorming, de Het concert ving intussen niet stipt' ,te 8 ure" aan. Het befaamde „kwar tiertje" schijnen ook de Heren studenten n ere te houden. De 'beroemde (mogen ive wel zeggen) hoboïst Jaap Stoten (op het programma heette hü natuurlijk niet erelid van „Sempre Crescen- >vas uitgenodigd zijn zeer gewaar deerde medewerking te verlenen. Bij onze beschouwing moeten we ter dege rekening houden met het feit, dat de uitvoerenden amateurs zijn, lang niet onbedreven in de techniek van hun in strument. enkelen zelfs uitgesproken be gaafd, maar geen geroutineerde vak lieden, van wie men vertolkingen kan verwachten, welke uitmunten door vir tuositeit en stijlzuiverheid. Voor de pauze hoorden we goede amu sementsmuziek uit de achttiende eeuw, voor de kleine ruimte gemaakt en dus vreemd aan een grote moderne concert zaal, die de intieme sfeer radicaal om hals brengt. In de eeuw van barok en verlichting et men zijn fantasie in het bijeenbren- en van allerlei instrumenten toen vrij iel. De componisten van gebruiks- muziek schreven aan de lopende band massa's trio's, kwartetten en kwintetten, in bonte variatie. Het drietal, dat de studenten ten ge hore brachten, bleek een goede greep. In de triosonate nr 5 in G van HSndel '2 hobo's en klavier) werkten de heren Stotijn, J. L. Wansink (beiden hobo) J. C. F. van der Ben samen. De concert vleugel was niet bi) machte ons 'het hier eigenlijk onontbeerlijke clavecymbel te doen vergeten. De Londense Bach (Joh. Ohr.) sloot zich hierbij uitstekend aan met zijn Kwintet in D, voor fluit, hobo, viool, violoncel en klavier (uitvoerenden: resp. de heren H. W. A. van Oordt, J. L. Wansink, F. K. Adriaanse, J. Smit Si- hinga en P. A. Greve). Het interessante werk is waarschijnlijk niet zo onschul dig, als men, op de klank afgaande, al licht zou vermoeden, maar stelt aan het samenspel behoorlijk hoge eisen. Bij Mozart (Kwartet in D, K.V. 285) voor fluit, viool, altviool en violoncel, uitgevoerd door H. W. A. van Oordt, P. R. Locher, A. Muller en J. Smit Sibinga, (Van onze §-redacteur) DE ONDERGRONDSE TREIN rent in de vroege Zondagochtend van West- naar Oost-Berlijn. Er zijn een aantal slaperige passagiers, die, op een enkele na, de trein verlaten als het station Gleisdreieck bereikt wordt. Want daar zegt een stem: „Laatste halte in de Westsector". Daar achter begint Oost-Berlijn. Een stuk of wat passagiers blijven achter. Een paar oude vrouwen en ook een humorist, die vast en zeker op weg is naar een voorstelling en de stemming van slaperig-mat door enkele opmerkin gen opwerkt tot uiterst-opgewekt. over viel juist een kleffe natte sneeuw. was niemand te zien in heel die verwoeste, verlaten wereld, kunnen vragen, waar de Mariën kirche wes, waar bisschop Dibelius, de leider van de Duitse Evangelische kerk. die Zondagochtend zou preken. as wel iets anders, dat de H(j begint, nauwelijks in de Oost-sector aangekomen, ijverig te speuren naar spionnen en verklikkers. Van tijd tot tijd richt hij een eau de cologneflesje, dat hij en verrekijker voor zijn oog houdt, speurend op een groep mensen, die op een der volgende stations staan. Hij blijft b(j die bezigheid volkomen kalm en zijn gezioht is effen als hij het publiek mee deelt: „Niemand te zien, allemaal keuri ge Duitse mensen! Maak u niet al te on gerust. Alles komt terecht." Hij heeft, onder zijn zeer oude regenjas, ;n cowboy-pak aan. Tot de uitrusting behoort een levensgrote holster. Als hij merkt, dat er geen pistool in de holster zit, geraakt hij in een kostelijke paniek. „Ongewapend te zijn. En dat hier!" Met een in gespeelde radeloosheid vertrokken gezioht vraagt hij zijn buurvrouw „En u bent ook ongewapend mevrouw? Bent dan alles vergeten?" Maar de buur- ouw is zó slap van het lachen om de vrolijke dwaas, dat ze niet in staat is een antwoord te geven. In die uitgelaten stemming wordt het station Merkisches Museum bereikt. Mijn gastheer heeft me aangeraden daar uit te stappen. Het is jammer. Het was juist zo plezierig. Maar het is bepaald nodig geweest, dat het zo gebeurde, want daardoor kon ik de tegen stelling zien tussen Berlijn ondergronds, waar de vrolijkheid om politieke grapjes uitbundig was en die barre puinwoestjjn, bovengronds. Met nog veel meer geeste lijke, dan materiële ellende. Onatgebroken muziek Een Zondagmorgen in een vreemde wereldstad is altijd triest en vol beklem ming. De hoge gevels van de huizen zijn dan gesloten. Er is niemand op straat dan een ame politie-agent, die verveeld naar hoeken en gaten kijkt. Het asfalt ligt doelloos tussen de trottoirs. De rustende stad sluit de vreemdeling buiten. Zo is het in normale steden. Maar nu dit Berlijn. Deze puinwoestijn. En vooral dat Oost-Berlijn, waar de po litieman, overal elders een volstrekt be trouwbaar gids voor de vreemde, de vijand is van iedereen, die, vragend naar de weg, op hem af zou komen. En vragen naar de weg moest ik bij dat Merkisches Museum. Er zijn in West-Berlijn nu een maal mensen, die de Oost-sector beter kennen dan de, zo te hooi en te gras eens binnenkomende vreemdeling. Die West- Berliiners menen dan een beste raad t« geven, door hem een paar stations vooi een erg druk verkeerscentrum te laten uitstappen. Zij vrezen dan, dat op zo'n druk centrum als de Alexanderplatz wel eens controle zou kunnen zijn. Nu, bij het Merkisches Museum was die controle ei niet. Er was alleen maar verschrikke lijke eenzaamheid. Te erger, omdat het puin er nog lag als op de dag, dat deze wijk in pulver verkeerde. Alleen de stra ten waren wat geruimd. Maar daar- zaamheid nog intenser maakte gevoel van alles verlaten te zijn nog groter. Er was namelijk muziek. Harde marsmuziek, die afgewisseld werd door even luide opera-muziek. Zij werd gepro duceerd door luidsprekers, die verschillende lantaarnpalen in de straat n rond de ruimten, die eens pleinen ge veest waren, werden verbonden. Zinloos luide muziek, door niemand aangehoord,, door niemand begeerd, doelloos luid weet, dat hem niets overkomen kan, schetterend over een dode stad. |dat het allervoornaamste: de vrede met In zijn boek „1984" beschrijft George God er is en er niets bestaat, dat die rust nog veel meer, onmogelijk baga telliseren. Enfin, de musici hebben hun best daan, maar het ideaal niet kunnen bereiken. Het werk eiste wel het uiterste van hun krachten. Het Adagio met de strijkerspizzicafi kreeg echter een doende vertolking. Vooral de fluitist derscheidde zich. Na de rust excelleerde Stotijn in de „Drie landelijke miniaturen" voor hobo van Van den Sigtenhorst Meyer. De heer Greve speelde de drie „Images" piano van Debussy lang niet onverdien stelijk. Met name in „Hommage ct meau" bewees hij ziin talent. Met Ravels berucht moeilijke „Tzi gane", oogstten de heren Adriaanse (viool) en Van der Ben (vleugel) veel succes. Het niet talrijke publiek was trouwens de gehele avond gul met applaus. Dat hadden de musici door hun serieuze spel en toewijding ook wel verdiend. De opbrengst vein het concert was be stemd voor het Rampenfonds. I Joh. vai „In dich, Herr, hab ich gehoffet, lasz mich ewig nicht zu Schande [werden; und nach deiner Gerechtigkeit rette [mich, Herr!" De gemeente antwoordt met „Lobet den Herren alle, die ihn ehren", waarin de volgende strophe voorkomt: „Der unser Leben, das er uns gegeben, in dieser Nacht so vaterlich bedecket und aus dem Schlaf uns frölich [auferwecket: Lobet den Herren!" U moet achter het ijzeren gordijn zijn. om te weten wat een geloofsbelijdenis er in die simpele woorden steekt, die eens eenvoudig als een ochtendgebed gegolden hebben. Maar nu hebben ze een geweldige betekenis. Het doel van alle vermaning Bischop Dibelius' preek ademt zelfde rustige onverzettelijkheid, heeft een krachtige stem. Zij wordt wel is waar versterkt door vele luidsprekers, maar hij heeft daar amper behoefte Hij spreekt met de rust van de man, die In het kerkportaal waren verschillende aankondigingen opgehangen. Ook deze, dat de kerkgangers verplicht waren de paden en uitgangen tijdens de dienst vrij te laten. Daar stond een merkwaardige opmerking bij. „Als het te vol is binnen, kan men gerust op het kerkplein gaan staan. Door luidsprekers zal het gespro kene binnen, daar dan hoorbaar gemaakt orden." Er stond iemand achter me. Die zei: ..als ze dat toestaan de autoriteiten. Die hebben hun eigen luidsprekers". En nauwelijks buiten hoorde je eer: marsmuziek aan-één-stuk-door! Op de terugweg naar huis ontmoette een vrouw, die ik ook al in de kerk gezien had en die ook uit de Westelpke sector afkomstig was. Zij heeft me i verteld van de realiteit van de kerk nood in de Duitse Oostzone. Zij was afkomstig uit Pommeren, uit een plaatsje dat nu een Poolse naam heeft, maar waar z[j van haar jeugd af met haar ouders woondè en waar ze ook trouwde. Voor het altaar in de dorps kerk, die het centrum was van het open bare leven daar. Ze hadden er een prach tige jonge-kerk-beweging. De dominee was er de leider van, zoals hü de ziel van heel het gemeentelijke leven, was namelijk niemand in het dorp of hij was lid van de kerk. Ik had haar in de kerk het moeilijke koraal van Vulpius mee horen neuriën, toen het koor dat zong. „Wü zongen dat op ons kerkkoor ook," zei ze. Dat koor deed nog heel dere dingen dan zingen. Het voerde pas sie- en kerstspelen op. „Wat heb ik vaak de rol van Maria gespeeld", zei ze, ter wijl ze wegstaarde over de puinsteppe die ter weerszijden van de S.-bahn weg schoof. Ze praatte eigenlijk tegen zich zelf. Ze vertelde van Zondagse uitstapjes In gezelschap van zijn echtgenote heeft de nieuwe burgemeester van Koudekerk aan den Rijnmr J. P. de Herder, gistermiddag een bezoek gebracht aan het gemeentehuis. Na een langdurig onderhoud ten huize van loco-burgemeester T. Molema begaf het gezelschap zich naar het gemeentehuis, waar het aanstaande burgemeesterspaar kennis maakte met het gemeentepersoneel. Maandagavond komt de heer De Herder kennis maken met de leden van de raad. De installatie zal Zaterdag middag 21 Maart plaats hebben. Mevrouw De Herder heeft Vrijdag de burgemeesterswoning reeds bezichtigd. Op de foto v.l.n.r. wethouder Van Vegten, mr De Herder, mevrouw De Herder, loco-burgemeester Molema en mevrouw Molema. Het gezelschap bekijkt hier de platte grond van de gemeente Koudekerk aan den Rijn. Foto N. van der Horst Onveil een soortgelijke situatie. In de maatschappij, die hij sohildert, is op alle pleinen en in alle straten de hele dag muziek. Het wordt soms even onderbro ken door een stem die een ieder ver maant oplettend te zijn, want: „Grote broer kijkt naar u!" Toen ik zo in die geluidsgolven door dat dode Oost-Berlijn waadde, dacht ik elk ogenblik een dergelijke vermaning te zullen horen. Gelukkig kwam er op dat ogenblik een onschuldig, doch onge lukkig uitziende oude man uit een zij straat. Hij had een gereedschapskist on der de arm. En hy vertelde iets over de bedoeling van die muzikale herrie. „Het in plaats van het klokgelui", zei hij. Elk regiem heeft zo z'n eigen geluid. i een Christelijke staat laat mei Zondags de klokken luiden. Het i: roepstem: „kom, kom!" De totalitaire staat heeft de marsmuziek en zet de in het gelid. En maar vrolijk marcheren! Op de maat van muziek waarin het regiem steeds aanwezig De profetie van Orwell begint al werke lijkheid te worden achter het ijzeren gordijn! Als een ark op de wateren De oude man bracht me intussen op het goede spoor. Vijf minuten later was ik op de Alexanderplatz. Er liepen wat haveloze mensen rond. In het grote warenhuis, een van de weinige, die in de Oost-sector zijn hersteld, doch gebruikt worden voor de communistische propa ganda, had men juist de tentoonstelling „De waarheid over de oorlog in Korea" voor het publiek geopend. Leden van d< communistische jeugdorganisaties, die kennelijk als gidsen zouden fungeren, liepen er, afwachtend, heen en weer. Een kleine D.K.W. stopte voor het H.O. (Handels Organisation)-restaurant. Dat is het officiële staatsrestaurant, eei weinige, waar men wat krijgen kan Oost-sector. Er stapten een vrou bont en twee mannen uit. Een haveloze politieman liep, slenterend, langs de gevel van het tentoonstellingsgebouw. Triest, troosteloos, zonder overtuiging, als heel dit décor waartegen zich dit leven af speelt. Een andere puinstraat voert naar de Mariënkirche, die daar midden puinsteppe staat. Geschonden weliswaar, maar bruikbaar en waar zij stuk was, hersteld. Uit die kerk kwam geluid. Het drong niet tot de Alexanderplatz met marsmuziek door, maar wie op de kerk afliep, hoorde het steeds duidelijker. Het koor zong. En het orgel speelde. De diens; was nog niet begonnen, maar toch het merkwaardig stil om de kerk. Dat was geen wonder. De mensen zaten binnen. Het was een menigte, die de zeer grote kerk vulde, compact, tot achter. Wie zich eindelijk i voren geworsteld had want er kwa men toch nog steeds méér mensen, stond te midden van de Oost-Berl\jners, die, als w[j in de bezettingstijd en als de ge lovigen in de Belijdeniskerk in de Hitler- tijd, in deze kerkgang een mogelijkheid vinden om zich te onttrekken aan de dreiging van de regiem-muziek, de leuzen op de gebouwen Stalin ter ei neerdrukkende ellende van hun puin- wereld. verstoort. Luisterend denk je onwille keurig aan Luther en zijn „Al staarde ook d' open hel ons aan, met al zijn dui- veltallen". Hij zegt niets opruiends. Maar hü zegt de waarheid en dat is al heel wat hier in het rUk van de leugen, de propaganda, de leuze en de marsmu- ziek'op elke straathoek. Hü moet vüf jonge predikanten ordenen voor hun werk in de Oostzone van Duitsland. Ze zullen naar grote en kleine plaatsen gaan. Dicht bü Berlün en ver er af. Maar krügen van hun bisschop de verma ning van Paulus aan Timot-heüs mee: „En het doel van alle vermaning is liefde uit een rein hart, een goed ge weten en een ongeveinsd geloor'. 1 Tim. 1:5. „Paulus", zo zegt de prediker, „stond in het eind van z'n leven, toen hü dit schreef. Hü wist heel wat van het leven af. Ook van dat binnen de kerk. Ik geloof, dat hü weinig ouder was, dan ik nu ben. En we hebben beiden hetzelfde uitzicht niet hoe spoedig je aan je werk ontvallen zult. Daarom nog deze ning over het doel van alle vermaning: liefde, een goed geweten en geloof!" Hü betoogde, dat het schaarse artlke- n waren in de wereld ten Oosten ten Westen van het IJzeren Gordün. Aan beide züden heeft het materialisme de ensen in haar macht. Maar er is verschil: Toen maarschalk Tschjoekof en Eisenhower elkaar ontmoetten, roemde de eerste het ide alisme, dat het leven in de communis tische landen zou drüven. Maar de Ame rikaanse generaal zei: „Wü mogen min der idealistisch zün, wü erkennen het recht van de mens op zichzelf en zün om geving. Dat dat recht op zichzelf waarde- loos is, als het niet gevoed wordt door liefde uit een rein hart, een goed ge weten en een ongeveinsd geloof was het thema van Dibelius' predikatie. Waarbü hü niet naliet er de aandaoht op te ves tigen, dat dit eerst een waarachtig idea lisme is, omdat het voortkomt uit Gods hart. Wie dat spoor verlaat, vervalt tot Üdel gepraat. Vandaar, dat hü zün jonge dominé's vermaande altüd zo te preken, dat iedereen in de kerk, de kinderen èn de oude mensen hen begrijpen konden. Dat is niet slechts nuttig in de om standigheden die u zult aantreffen, doch het geldt altüd. Een dominee, die zich verbeeldt dat men, om hem te beluisteren eerst een middelbare school moet hebben afgelopen, vermaan ik zün toga aan de kapstok te hangen", riep de Lutherse bisschop uit. In de toepassing werd hü zeer actueel. Het vluchtelingenprobleem kwam ter sprake. „De kerk", aldus Dibelius, „heeft steeds op het standpunt gestaan, dat haar leden in de Oostzone van Duitsland moeten blüven op de plaatsen, waar zü gesteld zün. Maar als hun het leven daar onmogelük wordt en zü menen verplicht te zün naar het Westen uit te wüken, dan hebben wü ook, in de naam van Here Jezus de plicht hen bü te staan' De dienst eindigde met de bevestiging van de vüf dominé's. Aan de handopleg ging namen verschillende predikanten deel en de teksten, die zü hun nieui ambtsbroeders meegaven, waren vol v troost voor de komende strü'd. Daarna gebruikte men met de, gemeente hex Heilig Avondmaal. Tenslotte gaf het koor een sublieme vertolking van Melchior Vulpius' koraal: „Jesaja dem Propheten das geschah dasz er im Geist den Herren sitzen sah auf einem hohen Thron im hellen [Glanz, seines Kleides Saum den Chor [füllet ganz.' Een gezang, dat de roeping van Jesaja tot profeet beschrüft. Een typisch straatbeeld uit Oost-Berlijn: de leuzen maken gewag van huizen, maar men kan geen voet verzetten of men stoot op groepjes daklozen. Wanneer zullen ook deze men sen weer in vrijheid kunnen ademen. op boerenwagens naar een stille plek in de bossen, waar de dominee dan de dienst leidde, waar men later spelletjes deed pick-nickte. Het werd een verhaal over een s intiem dorpsleven zoals Ernst Wiechert het beschreven heeft in zün ron Jerominkinder". En achter het verhaal brandde een fel heimwee naar dat loren paradüs. Want, zonder dat m< daar veel van merkte, kwam de oorlog. Wat bleef er over? Wat vrouv de Russen kwamen, bijeengedreven werden in het schoolhuis, ten prooi len aan de overwinnings- en drankroes der soldaten, als oorlogsbuit meegenomen werden, als slavinnen door de ene pagnie aan de andere „overgedaan' den, maar die tenslotte toch weer wisten te ontkomen en elkaar terugvonden in hetzelfde dorp. Daar waren de Polen in middels baas geworden. De kerk vorderd. De dominee verdwenen. Toen zü huisgodsdienstoefeningen gingen hou den, werd dat als een ongeoorloofde sa menkomst van Duitsers beschouwd en de uitwüzing uit het grondgebied volgde. De tweede vlucht begon. Moeder en zus ters bleven achter in de Oostzone. De kerk werkt er weer. De kinderen krügen er onderricht van jonge nieuwe dominé's. Maar men komt samen onder druk en op dezelfde wüze als in Oost-Berlün, onder het gehoor van Dibelius. De dreiging is alom. Daarom ging zü naar West-Berlün. Ook om te zien, wat er van haar man geworden was. Zü vond hem terug. Hü had gedacht, dat zü omgekomen was bü de Russische opmars. „Wat is er van al die mensen in het Oosten geworden?" vroeg hü. Hü had een andere vrouw ge nomen. „Ja", zei ze, terwül ze speelde met het kleine, fraaie zilveren kruis, dat aan een ketting om haar hals hing, „dat is Duits land vandaag. Je zou het anders willen, want als je elkaar nou toch voor het al taar belooft, dat je trouw zult zijn Het was echt een probleem, dat ze nog niet verwerken kon. „Hier in het Westen heb je tenminste de kerk weer", zei ze nog. Voor wie juist Hans Werner Richters boek „Zü vielen uit Gods hand" gelezen had, was dat een hoopvolle opmerking. Want zü is juist i n Gods hand geval len. En nergens is een mens zó veilig! Men schrijft ons van Hervormde zijde! HET is ons als Hervormden bUjkbaar niet gegeven „fris en vrolijk" vanuit oude reglementen-bundel in de iwe Kerkorde over te gaan. We heb ben het bü voorbaat geloofd, toen prof. iramer zei dat we alleen kruipend die •eg konden gaan. Maar zelfb dit „krui pen" is door ons misschien te optimisj tisch beoordeeld. Te weinig werd ge realiseerd dat deze houding ook zou samenhangen met allerlei moeihjke be slissingen, die op deze weg moesten wor den aangenomen; beslissingen, die telkens diepingrijpende aard waren op het karakter der Kerken waarvan we ons de draagwüdte niet helder bewust waren. Ach, het ging toch maar over de Kerk orde. Het zou meer de buitenkant dan de binnenkant beroeren. Maar ate dr Noordmans in zün bro chure Instituut en Volk dan schrijft: „De kerkvorm gaat hand in hand met de belijdenis. Bü een ander belijdenis hoort een i.ndere kerkvorm", want: „de kerkorde is niet slechts middel om de belijdenis te handhaven, zij is ook zelve een stuk der belijdenis", schrikt men op. Als het zo gesteld moet worden, dan is elke stap die we nu doen van histo rische betekenis. Dan zal ook elke stap beoordeeld moeten worden in het licht van de vraag: bewegen we ons wat de kerkorde betreft in de Reformatorische lijn, met alle erkenning van de nood zaak der aanpassing aan de tüd, of brengen we elementen in, die er lang zaam maar zeker toe leiden, dat het Reformatorisch kerkbegrip van binnen uitgehold wordt? De Reformatie van Genève heeft nimmer Noordmans legt daar de vinger bü het instituut der Kerk naar voren gedrongen, zodat het volk als volk des verbonds in de schaduw werd gedrukt. Dat komt ook tot uitdrukking in het derde kenmerk der Kerk, dat in de Geneefse Reformatie naar voren kwam: de Tucht. De spits der tucht oefening is niet in de eerete plaats ge richt naar binnen, naar het instituut, .oals dat wordt vertolkt in het bekende gezegde: „zitten op de leer", maar naar buiten, naar het volk. Zü raakte de heiligheid van de natie, het volk des Heren, en niet allereerst de prediking. DE klemtoon valt in de Reformatie van Calvün op het volk als de ge meente, dat het Woord hoort, de sacra- gebruikt en dan weer terug keert naar het gezin, de school, het rerk, om daar te leven als het heilig •nik 'des Heren. Daar juist, in alle ver banden, waarin het volk in de wereld gesteld is, dient het geloof, de aanbid ding en de belüdenis vorm te krügen. Reformatie kent geen heilige ruimte der institutaire Kerk, waarin zich in de eerste plaats de aanbidding heeft te voltrekken. Het instituut wükt terug voor het volk. Het instituut heeft alleen een dienende taak. Het gaat om een heilige gemeente, die het Godetoebehoren, mede in haar igen levensstül, openbaart. Noordmans vijst in dit verband op het Puritanisme, dat vandaag wel van alle züden in de ban wordt gedaan, maar dat historisch gezien toch de poging was het volk als de heilige Gemeente niet beneden haar goddelüke roeping te doen leven. „Het moest leren leven op de hoogte, aar het door de prediking was ge plaatst, boven z'n natuurhjk niveau, boven zgn spel en dans, boven de gis ting van het bloed, in de vreugden des Geestes". Noordmans noemt het de mobilisatie in het Christenvolk. „Het eigenhjke instituut, het predikambt met het dia conaat, dat uit de hiërarchie was over gebleven. staat daarvan apart". In dit accent, dat op het volk valt, waarbij het instituut op de tweede plaats komt, ligt opgesloten dat er in eigenlijke zin geen andere kerk is dan het kerkvolk. En kerkelüke vergaderin gen zün slechts in oneigenlyke zin kerk. Een publiek als het kerkpubliek overal ter wereld is: oud en Jong, maar vooral veel kinderen. Bü alle kerkgangers, hoe schamel ook gekleed en hoe ouderwets de mantels, hoeden en jassen ook zün, ziel men toch de behoefte om, voor de kérk- gang een Zondagsgewaad aan te trekken. Buiten is de puinwoestün. Hier binnen zün de Gotische bogen van de Domkerkon ae oeiungsiemng, ae aanaa glanzend wit. Dat is als de genade, die keuze der liederen, de spanning zich koepelt over al deze levens. Het or-1 gesprekken na afloop sprak allemaal.dat gel, bespeeld door Heinz Georg Oertel, hier een kerk in nood bijeen was. Een wordt ondersteund door trompetten, als groep, waarop het systeem geen vat het de gemeentezang begeleidt En het heeft en geen vat krügen zal. Wat er de Staats- en Domkoor, onder leiding van oorzaak van is, dat zü permanent in ge- professor Wolfgang Reimann, zingt: 'vaar verkeert. Kerk in nood Uit de belangstelling, de aandacht, de plaats blüven voor een eigen leven der gemeente, gevoed door dezelfde beloften, die 's Zondags verkondigd worden. Het zal dus zaak zün in de huidige ontwikkeling voor het volk als tolk des Heren op te komen, opdat het Instituut zich niet torenhoog boven de gemeente ontwikkeling van de Hervormde Kerk geboden is. Er zün tendenzen aanwijsbaar van een over-accentuering van het Instituut waardoor een ongereformeerd element insluipt. Wanneer men b.v. de ouderling bin nen het Instituut dwingt om de wacht rondom de preekstoel te houden, dreigt het presbyterium weer clerus te worden. De positie van de ouderling moet in de eerste plaats zün, die van opzicht- houder over de „zeden". Hü is gericht naar het volk. Noordmans vreest, dat het Katholiek- Gereformeerde teloor gaat, als de ouder ling binnen het Instituut wordt terug getrokken en dat de ontsporingen in het stuk der leertucht dan overmüdelijk zün. Diezelfde over-accentuering van het Instituut komt naar voren in de vaak aangeheven eis: Kerk, spreek! Van oudsher is er in de Reformatie een grote schroom met het oog op offi ciële uitspraken. Het mag eens een enkele maal voorkomen, dat het volk zich samentrekt tot Instituut (Dordrecht 1618—'19), maar men zü er voorzichtig mee. Een kerkelüke vergadering is geen herderUjke instantie. „Een kerkelüke vergadering zou goed doen voor zichzelf de mogelükheid te scheppen heel vaak formeel in confe- Wü mogen de kerk als tolk des Heren niet opgeven, om in het instituut te vluchten. Want wat men dan krijgt ia dit dat men „de natuurlüke boven natuurlijk ter ziele laat gaan, en als taak gaat zien, aan de jeugd weer de oude volksdansen te leren". gaat, ontdekt men dat veel wat als onbestemde vrees of als zucht naar het oude werd gequalificeerd, toch kan samenhangen met een diepe notie ten aanzien van do Reformatorische kerk. In de haast critiekloze aanvaarding van de moderne cultuur, met de verach ting van hot Puritanisme, dat allerwegen zichtbaar wordt, voelt menigeen een andero geest aan, tegen alle beroep op do chr. vrüheid in. Een geest, dio het volk als tolk des Heren prijs geeft om het Instituut te bouwen. En dat kanselboodschappcn, synodale uitspraken door velen zeer vrijblüvend werden aangehoord, hangt niet in de eerste plaats samen met het feit. dat we het niet gewend waren, maar ook met de reformatorische notie dat een synode of meerdere vergadering slechts in on- eigenlüke zin kerk genoemd kan worden en geen herderlijke instantie is. Er moe*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 3