in
Mars- en Operamuziek
stemmig klokgelui
plaats
van
Het Instituut en de
Leden van studentengezelschap
Sempre Crescendo musiceerden
Maar in de Mariënkirche preekt
honderden bisschop Dibelius
roor
gemeente
HEUWE LEIDSCHE COURANT
3
ZATERDAG 7 MAART 1953
ZONDAG IN DE PUINWOESTUN
De vrijheid tegemoet
Kamermuziek in de Gehoorzaal
•Wanneer men het programma, waarop de door leden van het Leidse stu
dentengezelschap „Sempre Crescendo" te spelen werken staan aangekon
digd, bezit, waant men zich een eeuw terug. Zo'n deftig stuk papier, met
een brede rand vol engeltjes, krullen en andere tierlantijnen, gedrukt ir
statig lettertype, hebben onze muziekliefhebbende voorouders ook in han
den gekregen. In die gezapige tijd droegen de uitvoerende kunstenaars nog
tiet praedicaat „Heren" (met hoofdletter!). „Sempre Crescendo" heeft dan
ook een voor een muziekgezelschap, eerbiedwaardige leeftijd. Het werd
immers al in 1831 opgericht.
geldt dit nog in versterkte mate. Boven
dien kan men hier de toonvorming, de
Het concert ving intussen niet stipt'
,te 8 ure" aan. Het befaamde „kwar
tiertje" schijnen ook de Heren studenten
n ere te houden. De 'beroemde (mogen
ive wel zeggen) hoboïst Jaap Stoten (op
het programma heette hü natuurlijk niet
erelid van „Sempre Crescen-
>vas uitgenodigd zijn zeer gewaar
deerde medewerking te verlenen.
Bij onze beschouwing moeten we ter
dege rekening houden met het feit, dat
de uitvoerenden amateurs zijn, lang niet
onbedreven in de techniek van hun in
strument. enkelen zelfs uitgesproken be
gaafd, maar geen geroutineerde vak
lieden, van wie men vertolkingen kan
verwachten, welke uitmunten door vir
tuositeit en stijlzuiverheid.
Voor de pauze hoorden we goede amu
sementsmuziek uit de achttiende eeuw,
voor de kleine ruimte gemaakt en dus
vreemd aan een grote moderne concert
zaal, die de intieme sfeer radicaal om
hals brengt.
In de eeuw van barok en verlichting
et men zijn fantasie in het bijeenbren-
en van allerlei instrumenten toen vrij
iel. De componisten van gebruiks-
muziek schreven aan de lopende band
massa's trio's, kwartetten en kwintetten,
in bonte variatie.
Het drietal, dat de studenten ten ge
hore brachten, bleek een goede greep.
In de triosonate nr 5 in G van HSndel
'2 hobo's en klavier) werkten de heren
Stotijn, J. L. Wansink (beiden hobo)
J. C. F. van der Ben samen. De concert
vleugel was niet bi) machte ons 'het hier
eigenlijk onontbeerlijke clavecymbel te
doen vergeten.
De Londense Bach (Joh. Ohr.) sloot
zich hierbij uitstekend aan met zijn
Kwintet in D, voor fluit, hobo, viool,
violoncel en klavier (uitvoerenden:
resp. de heren H. W. A. van Oordt, J. L.
Wansink, F. K. Adriaanse, J. Smit Si-
hinga en P. A. Greve). Het interessante
werk is waarschijnlijk niet zo onschul
dig, als men, op de klank afgaande, al
licht zou vermoeden, maar stelt aan het
samenspel behoorlijk hoge eisen.
Bij Mozart (Kwartet in D, K.V. 285)
voor fluit, viool, altviool en violoncel,
uitgevoerd door H. W. A. van Oordt, P.
R. Locher, A. Muller en J. Smit Sibinga,
(Van onze §-redacteur)
DE ONDERGRONDSE TREIN rent in de vroege Zondagochtend van
West- naar Oost-Berlijn. Er zijn een aantal slaperige passagiers, die,
op een enkele na, de trein verlaten als het station Gleisdreieck bereikt
wordt. Want daar zegt een stem: „Laatste halte in de Westsector". Daar
achter begint Oost-Berlijn. Een stuk of wat passagiers blijven achter. Een
paar oude vrouwen en ook een humorist, die vast en zeker op weg is naar
een voorstelling en de stemming van slaperig-mat door enkele opmerkin
gen opwerkt tot uiterst-opgewekt.
over viel juist een kleffe natte sneeuw.
was niemand te zien in heel die
verwoeste, verlaten wereld,
kunnen vragen, waar de Mariën
kirche wes, waar bisschop Dibelius, de
leider van de Duitse Evangelische kerk.
die Zondagochtend zou preken.
as wel iets anders, dat de
H(j begint, nauwelijks in de Oost-sector
aangekomen, ijverig te speuren naar
spionnen en verklikkers. Van tijd tot tijd
richt hij een eau de cologneflesje, dat hij
en verrekijker voor zijn oog houdt,
speurend op een groep mensen, die op
een der volgende stations staan. Hij blijft
b(j die bezigheid volkomen kalm en zijn
gezioht is effen als hij het publiek mee
deelt: „Niemand te zien, allemaal keuri
ge Duitse mensen! Maak u niet al te on
gerust. Alles komt terecht."
Hij heeft, onder zijn zeer oude regenjas,
;n cowboy-pak aan. Tot de uitrusting
behoort een levensgrote holster. Als hij
merkt, dat er geen pistool in de holster
zit, geraakt hij in een kostelijke paniek.
„Ongewapend te zijn. En dat hier!" Met
een in gespeelde radeloosheid vertrokken
gezioht vraagt hij zijn buurvrouw „En
u bent ook ongewapend mevrouw? Bent
dan alles vergeten?" Maar de buur-
ouw is zó slap van het lachen om de
vrolijke dwaas, dat ze niet in staat is
een antwoord te geven. In die uitgelaten
stemming wordt het station Merkisches
Museum bereikt. Mijn gastheer heeft me
aangeraden daar uit te stappen. Het is
jammer. Het was juist zo plezierig. Maar
het is bepaald nodig geweest, dat het zo
gebeurde, want daardoor kon ik de tegen
stelling zien tussen Berlijn ondergronds,
waar de vrolijkheid om politieke grapjes
uitbundig was en die barre puinwoestjjn,
bovengronds. Met nog veel meer geeste
lijke, dan materiële ellende.
Onatgebroken muziek
Een Zondagmorgen in een vreemde
wereldstad is altijd triest en vol beklem
ming.
De hoge gevels van de huizen zijn dan
gesloten. Er is niemand op straat dan een
ame politie-agent, die verveeld naar
hoeken en gaten kijkt. Het asfalt ligt
doelloos tussen de trottoirs. De rustende
stad sluit de vreemdeling buiten. Zo is
het in normale steden.
Maar nu dit Berlijn. Deze puinwoestijn.
En vooral dat Oost-Berlijn, waar de po
litieman, overal elders een volstrekt be
trouwbaar gids voor de vreemde, de
vijand is van iedereen, die, vragend naar
de weg, op hem af zou komen. En vragen
naar de weg moest ik bij dat Merkisches
Museum. Er zijn in West-Berlijn nu een
maal mensen, die de Oost-sector beter
kennen dan de, zo te hooi en te gras eens
binnenkomende vreemdeling. Die West-
Berliiners menen dan een beste raad t«
geven, door hem een paar stations vooi
een erg druk verkeerscentrum te laten
uitstappen. Zij vrezen dan, dat op zo'n
druk centrum als de Alexanderplatz wel
eens controle zou kunnen zijn. Nu, bij het
Merkisches Museum was die controle ei
niet. Er was alleen maar verschrikke
lijke eenzaamheid. Te erger, omdat het
puin er nog lag als op de dag, dat deze
wijk in pulver verkeerde. Alleen de stra
ten waren wat geruimd. Maar daar-
zaamheid nog intenser maakte
gevoel van alles verlaten te zijn nog
groter. Er was namelijk muziek. Harde
marsmuziek, die afgewisseld werd door
even luide opera-muziek. Zij werd gepro
duceerd door luidsprekers, die
verschillende lantaarnpalen in de straat
n rond de ruimten, die eens pleinen ge
veest waren, werden verbonden. Zinloos
luide muziek, door niemand aangehoord,,
door niemand begeerd, doelloos luid weet, dat hem niets overkomen kan,
schetterend over een dode stad. |dat het allervoornaamste: de vrede met
In zijn boek „1984" beschrijft George God er is en er niets bestaat, dat die rust
nog veel meer, onmogelijk baga
telliseren.
Enfin, de musici hebben hun best
daan, maar het ideaal niet kunnen
bereiken. Het werk eiste wel het uiterste
van hun krachten. Het Adagio met de
strijkerspizzicafi kreeg echter een
doende vertolking. Vooral de fluitist
derscheidde zich.
Na de rust excelleerde Stotijn in de
„Drie landelijke miniaturen" voor hobo
van Van den Sigtenhorst Meyer. De heer
Greve speelde de drie „Images"
piano van Debussy lang niet onverdien
stelijk. Met name in „Hommage ct
meau" bewees hij ziin talent.
Met Ravels berucht moeilijke „Tzi
gane", oogstten de heren Adriaanse
(viool) en Van der Ben (vleugel) veel
succes.
Het niet talrijke publiek was trouwens
de gehele avond gul met applaus. Dat
hadden de musici door hun serieuze spel
en toewijding ook wel verdiend.
De opbrengst vein het concert was be
stemd voor het Rampenfonds.
I Joh. vai
„In dich, Herr, hab ich gehoffet,
lasz mich ewig nicht zu Schande
[werden;
und nach deiner Gerechtigkeit rette
[mich, Herr!"
De gemeente antwoordt met „Lobet
den Herren alle, die ihn ehren", waarin
de volgende strophe voorkomt:
„Der unser Leben, das er uns gegeben,
in dieser Nacht so vaterlich bedecket
und aus dem Schlaf uns frölich
[auferwecket:
Lobet den Herren!"
U moet achter het ijzeren gordijn zijn.
om te weten wat een geloofsbelijdenis er
in die simpele woorden steekt, die eens
eenvoudig als een ochtendgebed gegolden
hebben. Maar nu hebben ze een geweldige
betekenis.
Het doel van alle
vermaning
Bischop Dibelius' preek ademt
zelfde rustige onverzettelijkheid,
heeft een krachtige stem. Zij wordt wel
is waar versterkt door vele luidsprekers,
maar hij heeft daar amper behoefte
Hij spreekt met de rust van de man, die
In het kerkportaal waren verschillende
aankondigingen opgehangen. Ook deze,
dat de kerkgangers verplicht waren de
paden en uitgangen tijdens de dienst vrij
te laten. Daar stond een merkwaardige
opmerking bij. „Als het te vol is binnen,
kan men gerust op het kerkplein gaan
staan. Door luidsprekers zal het gespro
kene binnen, daar dan hoorbaar gemaakt
orden."
Er stond iemand achter me. Die zei:
..als ze dat toestaan de autoriteiten. Die
hebben hun eigen luidsprekers".
En nauwelijks buiten hoorde je
eer: marsmuziek aan-één-stuk-door!
Op de terugweg naar huis ontmoette
een vrouw, die ik ook al in de kerk
gezien had en die ook uit de Westelpke
sector afkomstig was. Zij heeft me i
verteld van de realiteit van de kerk
nood in de Duitse Oostzone.
Zij was afkomstig uit Pommeren, uit
een plaatsje dat nu een Poolse naam
heeft, maar waar z[j van haar jeugd af
met haar ouders woondè en waar ze ook
trouwde. Voor het altaar in de dorps
kerk, die het centrum was van het open
bare leven daar. Ze hadden er een prach
tige jonge-kerk-beweging. De dominee
was er de leider van, zoals hü de ziel
van heel het gemeentelijke leven,
was namelijk niemand in het dorp of hij
was lid van de kerk. Ik had haar in de
kerk het moeilijke koraal van Vulpius
mee horen neuriën, toen het koor dat
zong. „Wü zongen dat op ons kerkkoor
ook," zei ze. Dat koor deed nog heel
dere dingen dan zingen. Het voerde pas
sie- en kerstspelen op. „Wat heb ik vaak
de rol van Maria gespeeld", zei ze, ter
wijl ze wegstaarde over de puinsteppe
die ter weerszijden van de S.-bahn weg
schoof. Ze praatte eigenlijk tegen zich
zelf. Ze vertelde van Zondagse uitstapjes
In gezelschap van zijn echtgenote heeft de nieuwe burgemeester van
Koudekerk aan den Rijnmr J. P. de Herder, gistermiddag een bezoek
gebracht aan het gemeentehuis. Na een langdurig onderhoud ten huize
van loco-burgemeester T. Molema begaf het gezelschap zich naar het
gemeentehuis, waar het aanstaande burgemeesterspaar kennis maakte
met het gemeentepersoneel. Maandagavond komt de heer De Herder
kennis maken met de leden van de raad. De installatie zal Zaterdag
middag 21 Maart plaats hebben. Mevrouw De Herder heeft Vrijdag de
burgemeesterswoning reeds bezichtigd. Op de foto v.l.n.r. wethouder
Van Vegten, mr De Herder, mevrouw De Herder, loco-burgemeester
Molema en mevrouw Molema. Het gezelschap bekijkt hier de platte
grond van de gemeente Koudekerk aan den Rijn.
Foto N. van der Horst
Onveil een soortgelijke situatie. In de
maatschappij, die hij sohildert, is op alle
pleinen en in alle straten de hele dag
muziek. Het wordt soms even onderbro
ken door een stem die een ieder ver
maant oplettend te zijn, want: „Grote
broer kijkt naar u!"
Toen ik zo in die geluidsgolven
door dat dode Oost-Berlijn waadde, dacht
ik elk ogenblik een dergelijke vermaning
te zullen horen. Gelukkig kwam er op
dat ogenblik een onschuldig, doch onge
lukkig uitziende oude man uit een zij
straat. Hij had een gereedschapskist on
der de arm. En hy vertelde iets over de
bedoeling van die muzikale herrie. „Het
in plaats van het klokgelui", zei hij.
Elk regiem heeft zo z'n eigen geluid.
i een Christelijke staat laat mei
Zondags de klokken luiden. Het i:
roepstem: „kom, kom!" De totalitaire
staat heeft de marsmuziek en zet de
in het gelid. En maar vrolijk
marcheren! Op de maat van muziek
waarin het regiem steeds aanwezig
De profetie van Orwell begint al werke
lijkheid te worden achter het ijzeren
gordijn!
Als een ark op de
wateren
De oude man bracht me intussen
op het goede spoor. Vijf minuten later
was ik op de Alexanderplatz. Er liepen
wat haveloze mensen rond. In het grote
warenhuis, een van de weinige, die in de
Oost-sector zijn hersteld, doch gebruikt
worden voor de communistische propa
ganda, had men juist de tentoonstelling
„De waarheid over de oorlog in Korea"
voor het publiek geopend. Leden van d<
communistische jeugdorganisaties, die
kennelijk als gidsen zouden fungeren,
liepen er, afwachtend, heen en weer. Een
kleine D.K.W. stopte voor het H.O.
(Handels Organisation)-restaurant. Dat
is het officiële staatsrestaurant, eei
weinige, waar men wat krijgen kan
Oost-sector. Er stapten een vrou
bont en twee mannen uit. Een haveloze
politieman liep, slenterend, langs de gevel
van het tentoonstellingsgebouw. Triest,
troosteloos, zonder overtuiging, als heel
dit décor waartegen zich dit leven af
speelt.
Een andere puinstraat voert naar de
Mariënkirche, die daar midden
puinsteppe staat. Geschonden weliswaar,
maar bruikbaar en waar zij stuk was,
hersteld. Uit die kerk kwam geluid. Het
drong niet tot de Alexanderplatz met
marsmuziek door, maar wie op de kerk
afliep, hoorde het steeds duidelijker. Het
koor zong. En het orgel speelde. De diens;
was nog niet begonnen, maar toch
het merkwaardig stil om de kerk.
Dat was geen wonder. De mensen zaten
binnen. Het was een menigte, die de
zeer grote kerk vulde, compact,
tot achter. Wie zich eindelijk i
voren geworsteld had want er kwa
men toch nog steeds méér mensen, stond
te midden van de Oost-Berl\jners, die,
als w[j in de bezettingstijd en als de ge
lovigen in de Belijdeniskerk in de Hitler-
tijd, in deze kerkgang een mogelijkheid
vinden om zich te onttrekken aan de
dreiging van de regiem-muziek, de leuzen
op de gebouwen Stalin ter ei
neerdrukkende ellende van hun puin-
wereld.
verstoort. Luisterend denk je onwille
keurig aan Luther en zijn „Al staarde
ook d' open hel ons aan, met al zijn dui-
veltallen". Hij zegt niets opruiends.
Maar hü zegt de waarheid en dat is al
heel wat hier in het rUk van de leugen,
de propaganda, de leuze en de marsmu-
ziek'op elke straathoek. Hü moet vüf
jonge predikanten ordenen voor hun
werk in de Oostzone van Duitsland. Ze
zullen naar grote en kleine plaatsen
gaan. Dicht bü Berlün en ver er af. Maar
krügen van hun bisschop de verma
ning van Paulus aan Timot-heüs mee:
„En het doel van alle vermaning is
liefde uit een rein hart, een goed ge
weten en een ongeveinsd geloor'. 1 Tim.
1:5.
„Paulus", zo zegt de prediker, „stond
in het eind van z'n leven, toen hü dit
schreef. Hü wist heel wat van het leven
af. Ook van dat binnen de kerk. Ik geloof,
dat hü weinig ouder was, dan ik nu ben.
En we hebben beiden hetzelfde uitzicht
niet hoe spoedig je aan je werk
ontvallen zult. Daarom nog deze
ning over het doel van alle vermaning:
liefde, een goed geweten en geloof!"
Hü betoogde, dat het schaarse artlke-
n waren in de wereld ten Oosten
ten Westen van het IJzeren Gordün. Aan
beide züden heeft het materialisme de
ensen in haar macht.
Maar er is verschil: Toen maarschalk
Tschjoekof en Eisenhower elkaar
ontmoetten, roemde de eerste het ide
alisme, dat het leven in de communis
tische landen zou drüven. Maar de Ame
rikaanse generaal zei: „Wü mogen min
der idealistisch zün, wü erkennen het
recht van de mens op zichzelf en zün om
geving. Dat dat recht op zichzelf waarde-
loos is, als het niet gevoed wordt door
liefde uit een rein hart, een goed ge
weten en een ongeveinsd geloof was het
thema van Dibelius' predikatie. Waarbü
hü niet naliet er de aandaoht op te ves
tigen, dat dit eerst een waarachtig idea
lisme is, omdat het voortkomt uit Gods
hart. Wie dat spoor verlaat, vervalt tot
Üdel gepraat. Vandaar, dat hü zün jonge
dominé's vermaande altüd zo te preken,
dat iedereen in de kerk, de kinderen èn
de oude mensen hen begrijpen konden.
Dat is niet slechts nuttig in de om
standigheden die u zult aantreffen, doch
het geldt altüd. Een dominee, die zich
verbeeldt dat men, om hem te beluisteren
eerst een middelbare school moet hebben
afgelopen, vermaan ik zün toga aan de
kapstok te hangen", riep de Lutherse
bisschop uit.
In de toepassing werd hü zeer actueel.
Het vluchtelingenprobleem kwam ter
sprake. „De kerk", aldus Dibelius, „heeft
steeds op het standpunt gestaan, dat
haar leden in de Oostzone van Duitsland
moeten blüven op de plaatsen, waar zü
gesteld zün. Maar als hun het leven daar
onmogelük wordt en zü menen verplicht
te zün naar het Westen uit te wüken,
dan hebben wü ook, in de naam van
Here Jezus de plicht hen bü te staan'
De dienst eindigde met de bevestiging
van de vüf dominé's. Aan de handopleg
ging namen verschillende predikanten
deel en de teksten, die zü hun nieui
ambtsbroeders meegaven, waren vol v
troost voor de komende strü'd. Daarna
gebruikte men met de, gemeente hex
Heilig Avondmaal.
Tenslotte gaf het koor een sublieme
vertolking van Melchior Vulpius' koraal:
„Jesaja dem Propheten das geschah
dasz er im Geist den Herren sitzen sah
auf einem hohen Thron im hellen
[Glanz,
seines Kleides Saum den Chor
[füllet ganz.'
Een gezang, dat de roeping van Jesaja
tot profeet beschrüft.
Een typisch straatbeeld uit
Oost-Berlijn: de leuzen maken
gewag van huizen, maar men
kan geen voet verzetten of men
stoot op groepjes daklozen.
Wanneer zullen ook deze men
sen weer in vrijheid kunnen
ademen.
op boerenwagens naar een stille plek in
de bossen, waar de dominee dan de dienst
leidde, waar men later spelletjes deed
pick-nickte.
Het werd een verhaal over een s
intiem dorpsleven zoals Ernst Wiechert
het beschreven heeft in zün ron
Jerominkinder". En achter het verhaal
brandde een fel heimwee naar dat
loren paradüs. Want, zonder dat m<
daar veel van merkte, kwam de oorlog.
Wat bleef er over? Wat vrouv
de Russen kwamen, bijeengedreven
werden in het schoolhuis, ten prooi
len aan de overwinnings- en drankroes
der soldaten, als oorlogsbuit meegenomen
werden, als slavinnen door de ene
pagnie aan de andere „overgedaan'
den, maar die tenslotte toch weer wisten
te ontkomen en elkaar terugvonden in
hetzelfde dorp. Daar waren de Polen in
middels baas geworden. De kerk
vorderd. De dominee verdwenen. Toen
zü huisgodsdienstoefeningen gingen hou
den, werd dat als een ongeoorloofde sa
menkomst van Duitsers beschouwd en de
uitwüzing uit het grondgebied volgde.
De tweede vlucht begon. Moeder en zus
ters bleven achter in de Oostzone. De
kerk werkt er weer. De kinderen krügen
er onderricht van jonge nieuwe dominé's.
Maar men komt samen onder druk en op
dezelfde wüze als in Oost-Berlün, onder
het gehoor van Dibelius. De dreiging is
alom.
Daarom ging zü naar West-Berlün.
Ook om te zien, wat er van haar man
geworden was. Zü vond hem terug. Hü
had gedacht, dat zü omgekomen was bü
de Russische opmars. „Wat is er van al
die mensen in het Oosten geworden?"
vroeg hü. Hü had een andere vrouw ge
nomen.
„Ja", zei ze, terwül ze speelde met het
kleine, fraaie zilveren kruis, dat aan een
ketting om haar hals hing, „dat is Duits
land vandaag. Je zou het anders willen,
want als je elkaar nou toch voor het al
taar belooft, dat je trouw zult zijn
Het was echt een probleem, dat ze nog
niet verwerken kon.
„Hier in het Westen heb je tenminste
de kerk weer", zei ze nog. Voor wie juist
Hans Werner Richters boek „Zü vielen
uit Gods hand" gelezen had, was dat een
hoopvolle opmerking.
Want zü is juist i n Gods hand geval
len. En nergens is een mens zó veilig!
Men schrijft ons van Hervormde zijde!
HET is ons als Hervormden bUjkbaar
niet gegeven „fris en vrolijk" vanuit
oude reglementen-bundel in de
iwe Kerkorde over te gaan. We heb
ben het bü voorbaat geloofd, toen prof.
iramer zei dat we alleen kruipend die
•eg konden gaan. Maar zelfb dit „krui
pen" is door ons misschien te optimisj
tisch beoordeeld. Te weinig werd ge
realiseerd dat deze houding ook zou
samenhangen met allerlei moeihjke be
slissingen, die op deze weg moesten wor
den aangenomen; beslissingen, die telkens
diepingrijpende aard waren op het
karakter der Kerken waarvan we ons de
draagwüdte niet helder bewust waren.
Ach, het ging toch maar over de Kerk
orde. Het zou meer de buitenkant dan
de binnenkant beroeren.
Maar ate dr Noordmans in zün bro
chure Instituut en Volk dan schrijft:
„De kerkvorm gaat hand in hand met
de belijdenis. Bü een ander belijdenis
hoort een i.ndere kerkvorm", want: „de
kerkorde is niet slechts middel om de
belijdenis te handhaven, zij is ook zelve
een stuk der belijdenis", schrikt men
op. Als het zo gesteld moet worden, dan
is elke stap die we nu doen van histo
rische betekenis. Dan zal ook elke stap
beoordeeld moeten worden in het licht
van de vraag: bewegen we ons wat de
kerkorde betreft in de Reformatorische
lijn, met alle erkenning van de nood
zaak der aanpassing aan de tüd, of
brengen we elementen in, die er lang
zaam maar zeker toe leiden, dat het
Reformatorisch kerkbegrip van binnen
uitgehold wordt?
De Reformatie van Genève heeft
nimmer Noordmans legt daar de
vinger bü het instituut der Kerk naar
voren gedrongen, zodat het volk als
volk des verbonds in de schaduw werd
gedrukt. Dat komt ook tot uitdrukking
in het derde kenmerk der Kerk, dat in
de Geneefse Reformatie naar voren
kwam: de Tucht. De spits der tucht
oefening is niet in de eerete plaats ge
richt naar binnen, naar het instituut,
.oals dat wordt vertolkt in het bekende
gezegde: „zitten op de leer", maar naar
buiten, naar het volk. Zü raakte de
heiligheid van de natie, het volk des
Heren, en niet allereerst de prediking.
DE klemtoon valt in de Reformatie
van Calvün op het volk als de ge
meente, dat het Woord hoort, de sacra-
gebruikt en dan weer terug
keert naar het gezin, de school, het
rerk, om daar te leven als het heilig
•nik 'des Heren. Daar juist, in alle ver
banden, waarin het volk in de wereld
gesteld is, dient het geloof, de aanbid
ding en de belüdenis vorm te krügen.
Reformatie kent geen heilige
ruimte der institutaire Kerk, waarin
zich in de eerste plaats de aanbidding
heeft te voltrekken. Het instituut wükt
terug voor het volk. Het instituut heeft
alleen een dienende taak.
Het gaat om een heilige gemeente,
die het Godetoebehoren, mede in haar
igen levensstül, openbaart. Noordmans
vijst in dit verband op het Puritanisme,
dat vandaag wel van alle züden in de
ban wordt gedaan, maar dat historisch
gezien toch de poging was het volk als
de heilige Gemeente niet beneden haar
goddelüke roeping te doen leven.
„Het moest leren leven op de hoogte,
aar het door de prediking was ge
plaatst, boven z'n natuurhjk niveau,
boven zgn spel en dans, boven de gis
ting van het bloed, in de vreugden des
Geestes".
Noordmans noemt het de mobilisatie
in het Christenvolk. „Het eigenhjke
instituut, het predikambt met het dia
conaat, dat uit de hiërarchie was over
gebleven. staat daarvan apart".
In dit accent, dat op het volk valt,
waarbij het instituut op de tweede
plaats komt, ligt opgesloten dat er in
eigenlijke zin geen andere kerk is dan
het kerkvolk. En kerkelüke vergaderin
gen zün slechts in oneigenlyke zin kerk.
Een publiek als het kerkpubliek overal
ter wereld is: oud en Jong, maar vooral
veel kinderen. Bü alle kerkgangers, hoe
schamel ook gekleed en hoe ouderwets de
mantels, hoeden en jassen ook zün, ziel
men toch de behoefte om, voor de kérk-
gang een Zondagsgewaad aan te trekken.
Buiten is de puinwoestün. Hier binnen
zün de Gotische bogen van de Domkerkon ae oeiungsiemng, ae aanaa
glanzend wit. Dat is als de genade, die keuze der liederen, de spanning
zich koepelt over al deze levens. Het or-1 gesprekken na afloop sprak allemaal.dat
gel, bespeeld door Heinz Georg Oertel, hier een kerk in nood bijeen was. Een
wordt ondersteund door trompetten, als groep, waarop het systeem geen vat
het de gemeentezang begeleidt En het heeft en geen vat krügen zal. Wat er de
Staats- en Domkoor, onder leiding van oorzaak van is, dat zü permanent in ge-
professor Wolfgang Reimann, zingt: 'vaar verkeert.
Kerk in nood
Uit de belangstelling, de aandacht, de
plaats blüven voor een eigen leven der
gemeente, gevoed door dezelfde beloften,
die 's Zondags verkondigd worden.
Het zal dus zaak zün in de huidige
ontwikkeling voor het volk als tolk des
Heren op te komen, opdat het Instituut
zich niet torenhoog boven de gemeente
ontwikkeling van de Hervormde Kerk
geboden is.
Er zün tendenzen aanwijsbaar van een
over-accentuering van het Instituut
waardoor een ongereformeerd element
insluipt.
Wanneer men b.v. de ouderling bin
nen het Instituut dwingt om de wacht
rondom de preekstoel te houden, dreigt
het presbyterium weer clerus te worden.
De positie van de ouderling moet in
de eerste plaats zün, die van opzicht-
houder over de „zeden". Hü is gericht
naar het volk.
Noordmans vreest, dat het Katholiek-
Gereformeerde teloor gaat, als de ouder
ling binnen het Instituut wordt terug
getrokken en dat de ontsporingen in het
stuk der leertucht dan overmüdelijk
zün.
Diezelfde over-accentuering van het
Instituut komt naar voren in de vaak
aangeheven eis: Kerk, spreek!
Van oudsher is er in de Reformatie
een grote schroom met het oog op offi
ciële uitspraken. Het mag eens een
enkele maal voorkomen, dat het volk
zich samentrekt tot Instituut (Dordrecht
1618—'19), maar men zü er voorzichtig
mee. Een kerkelüke vergadering is geen
herderUjke instantie.
„Een kerkelüke vergadering zou goed
doen voor zichzelf de mogelükheid te
scheppen heel vaak formeel in confe-
Wü mogen de kerk als tolk des Heren
niet opgeven, om in het instituut te
vluchten. Want wat men dan krijgt ia
dit dat men „de natuurlüke boven
natuurlijk ter ziele laat gaan, en als
taak gaat zien, aan de jeugd weer de
oude volksdansen te leren".
gaat, ontdekt men dat veel wat als
onbestemde vrees of als zucht naar het
oude werd gequalificeerd, toch kan
samenhangen met een diepe notie ten
aanzien van do Reformatorische kerk.
In de haast critiekloze aanvaarding
van de moderne cultuur, met de verach
ting van hot Puritanisme, dat allerwegen
zichtbaar wordt, voelt menigeen een
andero geest aan, tegen alle beroep op
do chr. vrüheid in. Een geest, dio het
volk als tolk des Heren prijs geeft om
het Instituut te bouwen.
En dat kanselboodschappcn, synodale
uitspraken door velen zeer vrijblüvend
werden aangehoord, hangt niet in de
eerste plaats samen met het feit. dat we
het niet gewend waren, maar ook met
de reformatorische notie dat een synode
of meerdere vergadering slechts in on-
eigenlüke zin kerk genoemd kan worden
en geen herderlijke instantie is. Er moe*