D£ ri
RECHERCHEUR J
5= onze j€uqó-p&qin&==
Flip, de fluit en. de viool
OP ZIEKENBEZOEK
Beste zieken,
te laten gaan op het punt van de
„Ik ben 't volkomen met u eens,
dat een meisje als zijrijk begena
digd is. Je kunt er gewoon jaloers
op zijn! Is het dan van iemand als
ik, die al een tijdlang aan het af-
kuren is, daarbij vergeleken niet
heel erg ondankbaar als hij maar
steeds in angst zit voor terugval
len? Je knijpt 'm" telkens. Dan
voor bloedprik, dan voor foto, dan
Bemin de aarde
Bemin de aarde en de goede wind.
het warme licht over het korenveld,
de man, die zwaaiend met een
oud geweld
de zeis drijft en een nieuwe
oogst begint,
het meisje met de doek om 't
hoofd gespeld,
dat bukt en bundelt en de
schoven bindt,
de paarden voor de wagen en
het kind,
dat op de bok zichzelf een droom
vertelt.
Bemin ze. Dit is zo godvruchtig goed,
dat men zou kunnen sterven om
't behoud
van 't leven op de goede, goede
aard'.
O, onuitput'lijkheid van bloei
en bloed,
van oogst en tederheid en 't overoud
geloof, dat God in stand houdt
en bewaart.
JAN H. DE GROOT.
'k Ben het volkomen met u eens,
dat het onderwerp, waaraan ik nu
even aandacht wil wijden, niet van
de prettigste soert is. Maar toch wil
ik het met vrijmoedigheid doen.
Want het treft me de laatste tijd
herhaaldelijk, hoe fnuikend de
angst voor terugvallen kan zijn by
vele z.g. afhurende patiënten. Voor
al in een sanatorium kan men
elkaar op dit punt zo miserabel
liggen „opdraaien". Dat dit een
groot kwaad is, dat we niet mogen
onderschatten, behoeft nauwelijks
gezegd te worden. Een tijdlang gaat
het prachtig, de patiënt gaat fijn
vooruit, is dankbaar gestemd voor
iedere vordering in de genezing.
Maar wacht even: dan gaat het op
afhuren aan, en dan sluipt de ungst
naar binnen. De dankbaarheid
maakt plaats voor een redeloze
vrees, dat het ten slotte tóch nog
„mis" zal gaan. Zo gebeurt het ten
minste heel dikwijls. En nu kunnen
we dat hele verloop wel psycholo
gisch gaan uitpluizen en vergoe
lijken, maar we kunnen het óók
als een ondankbaar kwaad tegen
over God leren zien en oordelen
en bij Hem kracht vinden om er
met al onze macht tegen te strijden.
Onlangs ontving ik een schrijven
van een bijna afgekuurde patiënt,
een gelovige jonge kerel, met wie ik
graag schrijf. Maar mag ik nu als
een waarschuwend voorbeeld een
gedeelte van zijn brief voor u over
nemen? Dan behoeft u geen dokter
te zijn om te weten hoe volkomen
fout en funest het is om ons maar
Tot zover de brief, die vertier nog
gewaagt van hoe goed het in alles
met de patiënt staat en dat hij half
November hoopt af te zwaaien naar
Veel commentaar is hierop niet
nodig. Gelukkig dat de schrijver
het zelf al inziet, dat het „heel erg
ondankbaar" is.
Beste zieke, die misschien ook
met deze angst te kampen hebt,
in eigen kracht krijgt ook u het
inderdaad „nooit geheel voor el
kaar". Eén is er echter, die uan
alle angsten radicaal wil vertossen:
Jezus Christus, onze hooggeloofdc
Heiland, aan Wien we ons geheel
kwijt kunnen. Alleen door te gaan
staan in Zijn overwinning worden
we van alle angsten volkomen be
vrijd. Hij is en bl\jft Overwinnaar.
Door heel de Bijbel klinkt het ons
tegen: „Vreest nietWaar
vrees is, is geen plaats voor ver
trouwen en kwijnt de blijdschap.
Angst is bovendien zo'n machtig
middel in dienst van satan om ons
te trekken buiten de lichtkring van
Gods liefde en oneindige goedheid.
„Verblijdt u in de Here te alle n
tijde!Weest in géén ding be
zorgd, maar laten bij alles uw wen
sen door gebed en smeking met
dankzegging bekend worden by
God. En de vrede Gods, die alle
verstand te boven gaat, zal uw
harten en uw gedachten behoeden
in Christus Jezus." (Fil. 4:4, 6
en 7).
Dat onze God u allen dit uit
genade schenken zal, is de hart
grondige bede rato
uw dienstwillige
TROOSTING.
ZONDAGSBLAD 8 NOVEMBER 1952
weer voor wat anders. Ik zag me
laatst zó weer in bed liggen! Onder
elkaar zeggen we wel eens, dat we
aan de ene kant genezen, maar aan
de andere kant zenuw-patiënt wor
den. En nu weet ik wel, „de mens
lijdt dikwijls 't meest door 'l hjden
dat hij vreest" enz. En óók weet ik
wel en ik heb het ook gevoeld
dat we ons leven niet in eigen han
den hebben, maar dat onze hemelse
Vader ons geeft wat we behoeven.
En tóch, terwijl je die dingen weet,
is er steeds maar die spanning, die
knagende angst voor terugvallen.
Je strijdt er tegen en probeert je
er zoveel mogelijk overheen te zet
ten, maar je krijgt het nooit geheel
voor elkaar."
Natuurlijk: dat is Giethoorn!
vertrouwd en die op een afstand stond
te praten met een ander, schreeuwde
hem wat toe. doch Jaap maakte een
minachtend gebaar met het hoofd en
keerde weer naar de wachtkamer terug.
De rechercheur kwam juist naar bui
ten.
„Zo is het keurig in orde." zei hij
in 't voorbijgaan tegen Jaap, die in het
besef van de verantwoordelijke opdracht
welke hem zo onverwacht ten deel was
gevallen, zijn domein weer betrad.
Hij was juist op tijd, want even latei-
kwamen de eerste klanten reeds binnen
en vroeg de bediening weer zijn volle
aandacht.
Alleen was hij niet zo spraakzaam als
gewoonlijk, want zo onopvallend moge
lijk monsterde hij de binnenkomenden.
Het was best mogelijk dat hij dit de
gehele dag tervergeefs zou doen, doch
met de geestdrift van een nieuwbakken
speurder gaf hij zich volkomen aan zijn
Elke bijzonderheid scherpte zijn aan
dacht. Toen een heer hem een briefje
van vijfentwintig ter betaling voorhield,
keek hij wel even iets te achterdochtig
naar diens gezicht. Maar onmiddellijk
was hij weer in zijn rol en dook om
laag om uit z'n kistje het wisselgeld op
te diepen.
Toen ging een schok door hem heen
en kreunend hurkte hij neer.
„Scheelt er iets aan, kcllner?" klonk
het boven hem.
Jaap staarde met wijdopengesperde
ogen op naar de klant die belangstel
lend over het buffet heenboog.
„Mijn geld..." steunde hij, „gesto
len. En met trillende handen hief hij
het lege kistje omhoog.
Even ging hij zitten, volkomen per
plex. Toen stoof hij eensklaps weg. de
wachtkamer door en de deur uit naar
zijn collega in de eerste klas wacht
kamer. waar telefoon was.
Een kwartiertje later stond hij in zijn
inmiddels weer lege wachtkamer, tegen
over een rechercheur het gebeurde zo
getrouw mogelijk weer te geven.
Deze keer was het een echte.
cAngót
KORT VERHAAL VAN ARIE VAN MULLEM
LUSTELOOS tegen het buffet leunend
staarde Jaap Verheul door dc ruiten
van dc derde klas wachtkamer naar het
^Daar was het ook al niet druk. Een
paar reizigers stonden met kennelijk on
geduld te wachten op de trein, die ieder
ogenblik kon binnenkomen. Maar verder
was er weinig te zien.
Het was dan ook het uur van verade
ming tussen de drukste daggedeelten in
en Jaap liet lichaam en geest zich be-
hagelijk ontspannen na het zenuwach
tige gedraaf tijdens de spitsuren.
De wachtkamer had hij al weer wat
in orde gebracht en op de plank achter
het buffet stonden de koppen en glazen
keurig schoon in het gelid. Het papieren
geld was opgeborgen in het kistje onder
het buffet en genietend van de zoete
rust had Jaap zijn plekje bij het raam
opgezocht. Vandaar placht hij de mensen
te observeren en trachtte hij uit hun
gelaatstrekken en wijze van doen zich
een denkbeeld te vormen aangaande hun
karakters en levensomstandigheden.
Hij ging er prat op dat hij zich in
die jaren, waarin hij de consumptie in
deze wachtkamer verzorgde, een behoor
lijke dosis mensenkennis had verworven.
Met één oogopslag haalde hij de dagjes
oen gebeurtenis was. welke diep ingreep
in hun alledaagse leventje. Zij vroegen
hem diverse inlichtingen e*n telkens wip
te er een van z'n stoel af om achter
in de zaal de vetgedrukte dienstregeling
©p het bord te bestuderen.
Een ander deel van de reizigers zag
hij slechts sporadisch in de wachtkamer,
maar velen van hen kende hij toch wel,
omdat zij iedere dag weer voorbij zijn
raam gingen. Dat waren zij die met de
verzamelnaam „forensen" werden aan
geduid en die meestal op het nippertje
kwamen en alleen wanneer zij de trein
hadden gemist in de wachtkamer hun
troost en halfuurtje tijdverdrijf zochten
hij een kop koffie en een ochtendblad.
Maar verder was er onder zijn bezoe
kers nog wel zo'n rijke variatie, dat
Jaap gelegenheid te over had om in
aanraking te komen met mensen van al
lerlei slag. Hij maakte graag een praatje
met hen wanneer de tijd en het humeur
van zijn klanten het toelieten en had
*ich deswege een schat van ervaringen
toegeëigend.
Nu was al zijn aandacht gericht op
iemand die zo even in de wachtkamer
reeds zijn opmerkzaamheid had getrok
ken door zijn ondoorgrondelijke gelaats
trekken en scherpe blik. Als dat geen
rechercheur was, heette hij geen Jaap
Verheul meer:
Sinds hij als laatste de wachtkamer
had verlaten stond ie daar op hetzelfde
plekje en loerend gingen zijn ogen de
reizigers langs welke op de trein ston
den te wachten.
Daar schoof de Diesel voorbij en stop
te op de voorgeschreven plaats.
Jaap keek ditmaal niet naar de uit
en instappende reizigers doch hield zijn
blik voortdurend gericht op de Sher
lock Holmes-figuur schuin voor hem.
Zie je wel. hij bleef staan, monsterde
alleen de mensen die voorbij gingen en
kwam pas in beweging toen de trein
bet station had verlaten. Hij draaide
zich resoluut om en liep weer naar de
deur van de wachtkamer.
Jaap trok zich schielijk terug van het
raam en scharrelde wat aan de koffie
ketel toen de man binnentrad.
Nou gaat ie zitten wachten op de vol
gende trein, flitste het door Jaaps ge
dachten. Hij neemt nog een kopje kof
fie, om zich een figuur te geven, en de
ze keer zal hij met gepast geld betalen,
want zo even heeft ie een tientje gewis
seld.
Doch het liep anders dan Jaap dacht.
De vreemdeling kwam regelrecht naar
het buffet en keek hem met zijn koele,
grijze ogen doordringend aan.
„Wilt u me een dienst bewijzen, me-
„Ja zeker, meneer". Jaap veerde
spontaan op uit zijn gedwongen houding.
De bezoeker boog zich naai Jaap over
en zijn stem dempend, ofschoon de
wachtkamer geheel leeg was, vervolgde
hij:
„Ik ben van de politie en wij zoeken
iemand. Een heel gevaarlijk heerschap
is het en uitgeslapen bovendien. We heb
ben een sterk vermoeden dat hij nog
hier in de stad is en nu houden we
hier en daar een oogje in 't zeil. Als
ik u een foto van hem geef, zoudt u dan
een seintje willen geven wanneer u
hem hier ziet? Dan kan ik intussen er
gens anders gaan staan. U zoudt er de
politie een grote dienst mee doen ci.
uzelf ook, want er wordt een beloning
van duizend gulden uitgeloofd voor de
gene die een aanwijzing geeft welke tot
de arrestatie van dat heerschap leidt".
Jaap greep naar de foto en bekeek
deze met aandacht Het was een lang,
smal gezicht, waarin een paar felle
ogen en een haviksneus direct opvielen.
Daar behoefde je niet veel mensen
kennis voor te bezitten, concludeerde
Jaap bij zichzelf. Het leek inderdaad
een gevaarlijk individu, iemand die tot
de ergste dingen in staat was.
Hij knikte de rechercheur toe. „Ik
zal het in de gaten houden, meneer. Als
hij hier langs mocht komen zal het niet
moeilijk zijn om hem te herkennen, 't
Is nogal een opvallend gezicht hè? En
het lijkt me nog niet zo'n lief jongetje
„Nee, dat hebt u goed gezien." stem
de de ander in, „hij heeft vannacht nog
een agent tegen de grond geslagen, toen
die hem bij een kraakje betrapte. Wees
voorzichtig hoor als u hem herkent,
want hij is tot alle dingen in staat."
O. wat dat betreft hoeft u zich geen
zorgen te maken", pochte Jaap in wiens
brein lang vergeten detectiveverhalen
„Maar, eh... hoe moet ik u waarschu
wen? Ik kan zomaar niet weglopen als
er mensen in de wachtkamer zijn."
De ander streek nadenkend met dc
wijsvinger langs z'n neus.
„Tja... laat es kijken... Ik wou daar
op het andere perron gaan staan. Als
u nou eens, zodra hij hier binnenkomt,
dat reclamebiljet van het raam weg
haalt? Dan heb ik niets anders te doen
dan het raam in de gaten te houden
en zodra de plaat verdwenen is kom ik
hierheen."
Jaap knikte, met bewondering in z'n
ogen over de vindingrijke geest van de
ander en liep bedrijvig naar het raam
om zich er van te overtuigen dat het
papier met één handbeweging te verwij
deren zou zijn.
De rechercheur volgde hem achter het
buffet en tuurde door het raam naar
het andere perron.
Toen tikte hij Jaap op de schouder.
„Kan dat tijdschriftenkarretje mis
schien een eindje opzij; dat staat eigen
lijk wel wat in de weg hè?"
„O ja," antwoordde Jaap bereidwillig,
„wacht, ik zal het zelf wel even doen,
dan valt het niet zo op."
Bedrijvig liep hij naar buiten en reed
het karretje een eind verder.
De jongen, aan wiens hoede de bonte
verzameling literaire producten was toe-
ZONDAGSBLAD 8 NOVEMBER 1952
onze BRievenBus
M'n beste nichten ei
Deze week kreeg
ik weer stapels op
lossingen. Vele kin
deren hadden herfst-
vacantie. Er
nog al wat regen
dagen en dus was
men blij wat te doen
te hebben. Hoe meer
post hoe beter, al zal
ik niet altijd ruimte
genoeg hebben om
alle brieven te be
antwoorden.
Deze week begint
op de achterkant van
ons Zondagsblad een
prachtig sprookje:
Prinsesje Sterre-
muur. Ik raad jullie allemaal aan dit
verhaal te lezen en te bewaren. Je zult
't ook wel erg mooi vinden, denk ik.
De eerste prijs heeft deze week
Rietje van Dalen. De andere prijzen
gaan naar Thea de Zanger en Ada de
Jong.
maak begonnen. Noemen ze dat in 't
najaar niet „de uithaal?" Leny ten
Tuynte wordt een geweldige breister.
Ze heeft al een truitje, een slabbetje en
een paardetoom gemaakt. Wie doet dat
haar na' Keesje van der Boom is
Zaterdag doornat geregend. Dat is niet
leuk. Pas maar op dat jc geen kou
vat. Uit de brief van Tineke van Eg-
mond viel een aardig kaboutertje, dat
haai meegeholpen heeft bij de oplossing.
Aardig getekend hoor! Ik kreeg leu
ke briefjes van Corrie, Joke en Tenni
van der Giessen, die vragen cok tot
onze grote familie te mogen behoren.
Hartelijk welkom! Willie Bouman
komt nog bedanken voor een mooi
boek. dat ze een tijd geleden ontving,
'k Vind 't altijd aardig als m'n neven
en nichten daarom denken. Marrie
de Kievit schrijft me dat ze bij haar op
Zondagsschool al weer bezig zijn met
de Kerstversjes te leren. Ja. 't jaar
schiet al weer erg op. „Ik heb va-
cantie van Zaterdag tot Donderdag,'
schrijft Gert Kromhout. „Nu heb ik
veel tijd om mijn moeder te helpen.'
Dat vind ik een prachtig idee. Kees
de Wit zou wel weer zo'n puzzle willen
hebben als vorige week. Maar er moet
afwisseling zijn, Kees! Je briefje heb
ik ontvangen en goed gelezen, Jannie
van Kalkeren. Ja. als jc vergeet je
brief te posten, dan ontvang ik natuur
lijk niets. Ike Bakker is bezig een
poppenjasje te maken. Doe maar goed
je best, Ike en de groeten aan je broer-
tje^Jan. Zeg maar tegen hem, dat hij
v. •«- Wil je je moeder
iteren, Alie Ouwe-
hoor! Zijn de
jwn6e konijntjes er al, Bert v.d. Linden?
'k Zou ze best willen zien, want dat is
altijd een leuk gezicht. Ja. Marijke
Haantjes, je mag best meedoen met
ons. Bij elke oplossing moet je steeds
j?r .V0Pe, naam en adres opgeven.
Wat had jij de oplossing aardig ver
sierd, Joke de Kooter. Dat is wat je
noemt een origineel idee. Bij Nelly
v.d. Perk hebben ze thuis drie kleine
poesjes en ook nog een hond. Dat wordt
een hele dierentuin. Trijnie Baren-
drecht schrijft dat haar broertje Adrie
ook graag mee wil doen. Dat mag
hoor! Hartelijk gefeliciteerd met je
8ste verjaardag. Ellie Kool. De grap
jes vond ik heel aardig, Margaretba
Roijn. - Ik kon het best lezer.. Ma-
rictje Buchart, maar je mag vooral je
naam toch wel wat duidelijker schrij
ven. Diewert Dekkers heeft griep ge
had maar is gelukkig weer wat beter.
Veel plezier op de padvindersavond!
Zo, ben je op de veemarkt geweest.
Joke Jurjaanz en vind je dat niet erg
leuk? Toch vind ik 't altijd een mooi
gezicht, zoveel dieren bij elkaar.
Adriaan Terleth vertelde me het volgen
de aardige grapje. Mijnheer: Noem
eens een lang woord. Jantje: Elastiek.
Mijnheer: Dat is maar drie lettergrepen.
Jantje: Maar jc kunt het ook rekken.
Natuurlijk ben ik je niet vergeten,
Trudy'van der Velde. Maar ik kan niet
elke week alle kinderen bij name noe
men. Bedankt voor de mooie kaart,
Marijke Visser. Prachtig, dat je nu de
boodschappen dichtbij kunt halen.
Bert en Ria Klandermans, je oplossingen
„Gaat u nu gauw vertellen, tante Wil?"
vroeg Ankic en zc kroop dicht tegen
tante aan, net als een klein poosje.
„Ja, toe maar!" zei Gert. „Weer van
de prinses op de erwt of van de sol
daat en de prinses en de honden met
ogen zo groot als schoteltjes!" Hij ging
gauw ook naast tante Willie ziten.
„Ja, maar Gert", zei tante, „die ver
haaltjes van jou hebben we vanmiddag
ook al verteld, kunnen^ we niet iets
mee hebben jullie vandaag ook weer
gespeeld? O ja. ook met de boot van
Gert en met het poppetje dat vader
van klei gemaakt heeft, weet je wel?
Dan zal ik daar over een verhaal ver
tellen, zullen jullie me helpen?"
Ja, dat vonden Gert en Ankie bestl
En toen begon tante Wil:
jongen. Flip, en die woonde in een
huisje. In dat huis woonde hij od zijn
eentje. Op een avond zat hij zó aileen,
die Flip en toen opeens hoorde hij
muziek!"
„Dat was onze gramofoon. en hij
hoorde fluiten en violen", wist Gert.
„Ja", ging tante Willie verder, „en
tegelijk bedacht Flip, dat hij óók een
fluit had en een viool. Hij liep vlug
naar binnen, pakte eerst de fluit, toen
de viool, ging weer op dc bank voor zijn
huis zitten en probeerde of hij er wat
van kon. Hoe zou hij gespeeld hebben,
Gert?"
Gert floot met zijn lippen en ze
schrokken opeens alle drie toen vader
op z'n vingers floot, héél hard. Gert
probeerde het ook, maar dat kon hij
toch nog niet.
„En Ankie, hoe deed de viool?" vroeg
tante Wil. „Moedèèèèr", zong Ank, en
daar moesten ze allemaal erg om lachen
want Ankie deed precies een klein kind
je na, dat kon ze erg goed.
„Het lijkt echt een beetje op viool
spelen", zei riïoeder. „Zo klinkt het
wanneer iemand oefent en het nog niet
„Dat kón Flip toch ook niet?" vroeg
tante Wil. „Dat komt mooi uit in ons
verhaal! Nou, Flip speelde cn speelde
en hij dacht: „Ik kan het best. Weet
je wat., ik word muzikant. Ik heb ge
noeg van het werk hier. Ik ga weg uit
jn'n stille huis, de wijde wereld in!"
En dat deed hij. Hij deed de deur van
het huisje op slot en stak de sleutel
in zijn zak. Toen bedacht hij dat hij
beter 's morgens vroeg weg kon gaan
dan zo laat op de avond. En hij moest
nog een ander pak aan trekken en
schoenen waar hij vèr op lopen kon..
Vlug maakte hij de deur weer open.
En dat was maar gelukkig ook, want
anders had hij zomaai vergeten dat de
poes nog alleen in huis was. Gauw ging
Fip naar bed en de volgende morgen
stond hij heel vroeg op. Hij waste zich
en trok zijn grijs fluwelen broek met
ribbeltjes aan en zijn rode jasje, en
hij deed een gróte strikdas om. Viool
en strijkstok onder de ene arm, fluit
in de hand, poes op de andere arm,
daar^ging Flip. De poes bracht hij bij
Nog eenmaal keek hij om naar zijn
huis en toen stapte hij weg, weg van
zijn eigen dorp. Daar liep hij in de zon,
die al lekker warm werd. „Het kon
best eens heet worden Vandaag!" dacht
Flip.
Aan weerskanten van hem lagen ho
ge bergen, begroeid met struiken en bo
men. Aan zijn rechterhand, in de diep
te, stroomde een riviertje. Het had veel
bochten en dat was e»n mooi gezicht.
Het water kabbelde en klotste, het glip
te tussen de stenen door die in de ri
vier lagen, het bruiste wanneer het bij
een waterval naar beneden sprong. Het
maakte een mooi geluid, vond Flip, en
tegelijk merkte hij dat hij dorst had
En honger! Gelukkig had hij brood bij
zich en toen ging hij zitten eten bij
zo'n waterval.
Flip had zijn brood zelf klaarge
maakt, dat deed hij altijd, want hij was
maar alleen. Er zat lekker dik kaas
op en honing. Flip at alles op, en toen
pakte hij zijn fluit.
„Als ik in het volgende dorp kom,
wil ik nèt zo kunnen fluiten als de vo
gels", zei hij tegen zichzelf, „want als
ik dat niet kan, verdien ik vast geen
geld genoeg om te eten!"
„Tu, tu. tu, tu, tu, tu, tu". floot
Flip, een hele rij tonen, van laag naar
hoog, en toen van hoog naar laag. Ja,
maar zo zingen de vogels niet! En dat
wist Fli^ ook wel. Hij blies en hij blies
en hij liet zijn vingers over de gaatjes
lopen net zoals een muis heel vlug en
zachtjes trippelt. Het ging wel leuk,
maar.Flip kreeg er alweer dorst van
en., de vogels nadoen kon hij niet, al
leen de koekoek, en mooier fluiten dan
de vogels dat kon Flip helemaal niet.
Daarom legde hij de fluit maar naast
zich neer. „Ik zal mijn viool nemen
en proberen het wijsje dat de water
val zingt, na tc spelen", zei Flip hardop.
En hij probeerde het ook echt, rnaar
dat was nog moeilijker dan het nadoen
van de vogels. Weet je hoe het klonk?
Ankie, doe jij het nog maar eens! Dan
weet je het precies! Hij kon het nog
niet mooi hè? Het viel Flip óók wel
een beetje tegen. Het leek helemaal
niet op het ruisen van de rivier. „Ik
luisterde zeker niet goed naar het wa
ter", dacht Flip. „Als ik nu eens op
m'n rug ging liggen luisteren, eventjes
met m'n ogen dicht?"
Op 't verjaardagsfeest van kleine Riet.
„O, tante, dan valt hij in slaap",
schrok Ankie.
„Je hebt het goed geraden. Ankie,
en toch was Flip daar achteraf blij om.
Want toen droomde hij
„Zeg Gert, waar is je boot? Die heb
ik niu nodig voor het verhaal! Flip
droomde dat hij kon fluiten als een
vogel en viool spelen dat de mensen
geloofden, dat ze het water vrolijk hoor
den neerklateren bij de waterval. Zó
knap was hij, dat de mensen uit een ver
land hem ook wilden horen. Dat vond
Flip leuk, natuurlijk. „Zie je wel dat
ik goed spelen kan!" zei hij tegen zich
zelf. Hij werd eigenlijk een beetje trots.
Het sprak vanzelf, vond hij, dat juist
hij naar dat verre land toereisde. En
hij stapte op de boot, de boot van Gert.
Het was nacht, toen Flip wegvoer.
De kapitein had een licht in de mast
van het schip gehesen. Daar gleed de
boot over het gladde water.tot Flip
in het verre land was aangekomen.
Vroeg in de morgen stapte Flip van
boord en werd hij begroet door een def
tige mijnheer en hij, Flip, wuifde naar
alle mensen die op hem hadden ge
wacht; hij wuifde ook naar de kapitein
die weer wegvoer. „Als ik maar kan,
hè!" dacht hij.
Op de avond van die dag zou Flip
spelen voor een grote zaal mensen. Hij
zag hoe ze allemaal, deftig gekleed
aankwamen en hij werd een klein beetje
zenuwachtig. In zijn eigen land was
het altijd zoveel eenvoudiger toegegaan,
daar speelde hij op de marktpleinen
van de dorpjes, buiten.
Het was kwart voor acht. Om acht
uur zou Flip beginnen, had hij beloofd.
Hij haalde vlug een kam door zijn
haar, keek in een spiegel of zijn das
recht zat en pakte... nee, maar wóar
had hij nu zijn fluit gelaten? En waar
was zijn viool gebleven?
O, domme Flip! Welke muzikant is
er nu zo trots op zichzelf, dat hij zijn
fluit en zijn viool.op de boot laat lig
gen, zómaar vergeet? Dat had hij er
van! En het was al vijf voor acht. De
mensen wachtten. Flip vond het vrese
lijk. Was hij maar nooit hier gekomen,
had hij maar nooit zo mooi kunnen
spelen, dan was hij vast ook niet zo
trots geworden.."
„En toen werd Flip wakker, tante
Willie, want zie je hoe laat het is?"
vroeg moeder opeens. „Nee", riepen
Gert en Ankie tegelijk, „verder vertel-
„Ja", zei tante Wil. „Hij wérd wak
ker, jongens en weet je wat er toen
gebeurde? Flip pakte zijn fluit en speel
de. Toen pakte hij zijn viool en speel
de opnieuw. En toen stond hij op en
zei: „En al speel ik nóóit zó als de
vogels fluiten en zo als het water zingt,
ik ben er toch blij om dat ik het ge
probeerd heb. Ik ga naar huis, overdag
zal ik werken en 's avonds muziek ma
ken. Dat doe ik. Ik ga terug naar
het dorp waar ik thuis hoor."
Dat dééd Flip. Die avond laat haalde
hij de poes bij de buurvrouw. De poes
spinde, ze was blij dat de baas weer
thuis was. En Flip was óók blij, en el
ke avond speelde hij voortaan viool en
fluit!"
Ja, en toen gingen Gert en Ankie
naar bed. „Welterusten!" zeiden ze, en
tante Willie kreeg een zoen voor het