UISENRIJEN IN HET GELID 1. Laat op de dag, toen het avond* goud al tussen de bomen stond, liep er 'n houthakker langs de bosweg. Hij droeg zijn bijl bij zich, want hij was klaar met zijn werk en ging naar huis. Opeens hoorde hij héél, héél zachtjes schreien, ergens opzij van de weg. Hij liep op 't geluid af en., o, wonder, daar zat op 'n laag eiketakje een héél klein meisje, nog kleiner dan 'n mensenhand. 2. De houthakker zag dadelijk, dat 't een feeënkind was; ze nad immers vleu geltjes aan en een flonkerend sterretje in 't haar, en schreien dat het kind deed, schreien.. „Och, och, wat ben ik dom!" jammerde het, „ik kan nog niet vliegen en toch heb ik het gepro beerd. En moedertje is niet thuis! Och meneer, zet me alstublieft gauw weer in de boom." 3. De houthakker hield het meisje voor zijn gezicht om het goed te kunnen bekijken. „Welzo", zei hij, „is dat nou een heuselijk feeënkind? Kom, ik neem je mee en laat je voor geld aan de mensen zien. Heisa wat zal ik rijk wor den!" En hoe het kindje ook jammerde, de boze houthakker stopte het in z'n zak 4. „Vrouw, kijk eens wat ik heb!" 5 riep de houthakker uit, toen hij thuis -j. kwam. „Nu behoeven we niet meer te 3- werken!" En met krijt schreef hij op de voordeur: „Hier is een echt feeën- kind te zien." Nu, Elsje zo heette ze 4- had bekijks genoeg en de houthakker ontving heel veel geld. Maar Elsje vond 't niets plezierig, dat al die grote men sen haar stonden aan te gapen. 6. Toen het bedtijd was, zocht de hout- hakkersvrouw een oude suikerpot op, en de houthakker knikte geheimzinnig r. van ia. En toen., o. kinderen!., nam vaarin Elsje precies paste. En daar de boze man een geweldig grote schaar moest ze nu in slapen. Ze lag wel niet en knipte Elsje's mooie gazen vleugel- erg gemakkelijk, maar dat wende op 'itu ïïl Te "a/t'niefmeêr *™l£en'" Z° werd Etsje .an.r.mer- En het mooie, flonkerende sterretje nam hand groter en moest nu allerlei huis hij haar óók af. houdelijke werkjes doen. 7. Elke dag moest ze de lepels en vor ken schuren en de bril van de vrouw schoonmaken. Maar 't ergste kwam Vrij dags. Dan moest ze de hele tafel met was wrijven en de grote koperen kan delaar poetsen. En als ze 't niet goed deed, stopte de vrouw haar voor straf in een doos! Gelukkig maar, dat Elsje gauw een vriend vond aan wie ze alles 8. Toen ze namelijk weer eens de ta fel wreef, kwam er een dikke bij door 't open raam naar binnen vliegen. „Bon jour", zei de bij. „Aangename kennis making. Ik ben Mr. Prik, de wasfa- brikant." „En ik ben Ella, het feeën- kindje", zei Elsje. „Kom je mij eens opzoeken?" vroeg de bij. „Ik ben op 't ogenblik in pension achter in de tuin, tussen de Oost-Indische kers." 9. Daarop vloog de bij weer weg. Maar Elsje sloop, zo vaak zij de gele genheid had, stilletjes naar de Oost- Indische kers en keuvelde er gezellig met haar vriendje de bij. En altijd schonk hij heerlijke bloemendauw voor haar in, met honing vermengd. Ja, dat was een waar vriend, waar ze altijd op rekenen kon. Dat zou gauw genoeg blij- 10. Op zekere nacht schrok Elsje plotseling wakker door een zacht gekrab bel aan haar voetjes. Voor haar stond., een klein muizenvrouwtje, niet groter dan Elsje zelf. Ze had een brandend kaarsje in haar voorpootje en haar don kere kraaloogjes keken bedroefd en angstig. „Och, ga toch eens mee", fluis terde het vrouwtje. „Mijn kindje is zo ziek. Ik weet geen raad meer." 11. Elsje stond op en volgde het mul- zenvrouwtje met kloppend hart, want ze was toch eigenlijk wel wat bang. Het vrouwtje ging haar voor naar een hoek van de kamer; daar was een gaatje in de muur, waardoor ze in een lange don kere gang kwamen. Aan het eind daar van opende het vrouwtje een deurtje ennu stonden ze in een kamertje met allemaal kleine bedjes. 12. In een van de bedjes lag een ziek muizenjongetje. „Zie je nu wel, hoe naar 't arme kind is?" zuchtte het moedertje. „Och, och, had ik maar 'n stukje kaas voor hem, dan zou hij wel gauw beter zijn, zegt de dokter. Maar de hout hakkersvrouw bergt de kaas in 'n dek schaaltje en daarom kunnen we er niet bij. Ach, zou jij ons niet kunnen hel pen?" „Ik zal er eens over naden ken", zei Elsje. 13. Het muizenvrouwtje lichtte Elsje lu weer bij naar haar bedje en de vol gende morgen al héél vroeg, terwijl de houthakker en zijn vrouw nog sliepen, sloop Elsje gauw naar haar vriendje, Mr. Prik en vroeg hem om raad. „Weet Je wat", zei de bij, toen Elsje alles ver teld had. „ik kom strakjes wel in de vensterbank zitten. En let dan maar op. wat er gebeuren zal." 14. Toen de houthakkersvrouw die morgen de boterhammen gesneden had, ging ze. als gewoonlijk, naar de kast. om kaas te halen. Juist toen ze 't dekschaaltje ln haar handen had, kwam Mr. Prik te voorschijn, zette zich op de hand van de vrouw en., o! au! rinkelde- kinkcl. Daar viel het dekschaaltje in duizend stukken op de grond! 15. Als de houthakkersvrouw nu maar vermoed had. wat 'n slimme streek dat was van de bij, zou ze haar kaas wel beter opgeborgen hebben. Maar ze legde de hele homp zo maar open en bloot in de kast. Nu, 's nachts trok vader Lang staart er met z'n hele muizenfamilie op uit! Jongens, wat 'n feest! Hele kluiten werden afgeknaagd en naar de muizen- woning gesleept. 16. De houthakkersvrouw zette 'n paar ogen op als theekopjes, toen ze de an dere morgen het afgeknaagde overschot je van haar kaas vond. Maar 's nachts, toen de houthakker en z'n vrouw al lang sliepen, stond Elsje op en sloop stilletjes naar haar zieke vriendje. Nu. die was, dank zij de kaas, al heel wat opgeknapt. Wekelijkse bijlage Zaterdag 8 Nbv. 1952 II NOVEMBER - „KLAPROOSDAG" Rustplaats van hen, die zich offerden opdat wij zouden leven IN NEDERLAND MEER DAN 30.000 OORLOGSGRAVEN AAN de ene kant scheen de zon in haar gouden nazomerpracht; van de tegenovergestelde zijde kwam in leigrauwe, dreigenddonkere wolken gevaarten een onweersbui opzetten. Grillig door elkaar werkend trokken de buibonken zich al hoger en hoger aan de einder boven het Vlaamse landschap en hierdoor was het alsof de zonnestralen hun licht feller weer kaatsten op de aarde beneden. Zwarte schaduwen plekten achter de duizenden witte kruisen en volgden de eenzame wandelaar, die voortliep tus sen de eindeloze rijen graftekens op de dodenakker met de slachtoffers van de eerste wereldoorlog. Stap voer stap schreed hij verder, zijn hoofd gebogen, zijn oog weidend over de namen, de nummers. Toen stond hij stil en knielde bij een kruis. Zittend staarde hij langs de tot aan de horizon banende rijen graftekens. Het was hem, alsof de pas door het wrede krijgsgeweld geschroeide aar de was opengescheurd, of de ontelbare jonge kerels juist te ruste waren ge legd in de kille schoot van Vlaande- rens grond, of druppels bloed deze zo intens droeve plaats met een rood waas omfloersten. Het waren de klaprozen, de bloe men van het oorlogsgraf, die bij dui zenden, bij millioenen, de graven be dekten. Daar, op dat kerkhof in Vlaanderen, terwijl de donder reeds in de verte gromde, dichtte die eenzame John McCrae zijn ontroerend schone ge dicht: „In Flanders Fields". We geven hiernaast een Nederlandse vertaling door Jan H. de Groot. Nader en luider klonk het geluid van het onweer. De leeuwerik, die zo even nog met fladderende vleugels naar de blauwe lucht was gestegen om zijn lied te zingen, liet zich niet meer horen. McCrae verliet de do denakker met zijn dichtregels, die on sterfelijk zullen zyn. Nieuwe kruisenvelden NA de eerste wereldoorlog werd 11 November de gedenkdag der oor logsdoden. Herdenkingsplechtigheden werden gehouden. Treurmuziek weer klonk bij de Are de Triomph in Pa rijs en bij de zuil op de Mall in Londen. Kransen werden gelegd op de graven in Vlaanderen en Frankrijk, kransen van witte chrysanten, maar ook van rode klaprozen, de bloem, die met zijn bladeren, rood als bloed en zijn hart, zwart als de rouw, door McCrae's gedicht het symbool werd van het oorlogsgraf, in die tijd na de eerste wereldbrand, toen men elkaar plechtig beloofde: nooit meer oorlog te zullen voeren.... Maar opnieuw hebben bommen ge gierd, opnieuw schoten kanonnen hun dodelijke lading over een wereld, die ruim vijf jaren bijna geheel slag veld was, toen de zonen van hen, die tussen 1914 en 1918 in Vlaanderens velden tegenover elkaar stonden, de wapenen opnamen, Naast de kruisenvelden van die eerste tijd werden er nieuwe geplant. In het hete zand van de Lybische woestijn en onder de wuivende pal men aan Tarawa"s kunst, in de Rus sische steppen, waarover de sneeuw storm giert en bij de schilderachtige dorpjes aan het invasiestrand van Normandië, bij Keulen en Monte Cas- sino, bij de Noorse fjorden en bij El Alamein, bij Arnhem, Bergen op Zoom, Holten, Groesbeek en bij hon derden andere plaatsen in ons vader land. Hier liggen er duizenden en duizen den, lange kruisenrijen, stram in het gelid, daar enkele tientallen, soms twee of drie op een kerkhof onder de wijde hemel boven het vlakke Hollandse polderlandschap. Meer dan 30.000 WANNEER je al die kruisen en zer- ten telt van hen, die van ver kwamen om ons te helpen bevrijden en in de bodem van Nederland een laatste rustplaats vonden, kom je tot een getal van ver over de 20.000. Nieuw Zeelanders en Engelsen, Ame rikanen en Polen, Fransen en Cana dezen, Australiërs en Zuid-Afrikanen, namen die je vlot kunt zeggen, wan neer je een beetje Engels kent, maar ook van Polen en Tsjechen, die bijna niet zijn uit te spreken. En achter ieder kruis, met een naam en een nummer of met de aan duiding: „Onbekend, maar bekend bij God", staat die onuitspreek bare smart van de moeder, wier zoon eens haar huis verliet om nooit meer een voet over haar drempel te zetten, van de kinderen, die vader alleen maar kennen van een foto aan de wand: een man in uniform, die in vLè,è.nöeRens veLöen Tussen de kruisen op Vlaanderens grond bloeien de klaprozen; hun rode mond merkt onze graven. In d'ochtendlucht juicht dapper de leeuw'rik op d'eerste vlucht. Wie hoort hem boven 't kanon dat gromt? Wij zijn de doden. Geen dag geleèn leefden we, dekten w'ons, de zon vlood heen, minden en werden bemind, wij gevelden op Vlaanderens velden Zet voort de strijd tegen 't vijandelijk rot! Neem over de toorts uit de falende handen! Vang hem en laat hem vlammende branden! Dat is onze wil, dat is ons gebod! Verloochen ons niet, de doden, de helden; wij zouden niet rusten, al bloeien klaprozen op onze graven in Vlaanderens velden. het gelid. Kruisen ging, en daarnaast een kiek van een kruis met wat bloemen, zoals hij bleef in Nederland, rustend tot de Jongste Dag. Ach, wie zal deze smart kunnen be grijpen? Wiens pen zal uitbeelden hoe wordt geleden, nu nog, zeven en een half jaar nadat het laatste schot van Wereldoorlog II knetterend viel en galmend verstierf in de oneindige ver te? Toen zijn ze naar ons land ge komen, de vaders en de moeders, de vrouwen en de kinderen, om even te kunnen staan bij dat kruis met de naam van hen, die ze niet kunnen missen en zonder wie ze toch ver der moeten leven. Zo kwamen zij, kort na de oor log, maar niet allen konden komen. Dat moedertje uit een Engels fabrieks- stadje, wier man de schok van het overlijden van haar enige zoon niet had overleefd, had er het geld niet voor. Ook de kleine middenstander tjes, die in deze dure tijd alleen met hard ploeteren en uiterste zuinigheid hun bedoeninkjes gaande konden hou den, waren niet in staat het reisgeld over te leggen. En zo waren er duizenden en nog eens duizenden, wier gedachten van dag tot dag draaien om dat ene punt, om één verlangen: eens te mogen staan bij dat graf in het verre Neder land. Dank zij het Nederlandse volkl ERGENS in Amsterdam, aan één van de deftige grachten, staat een eerbiedwaardig koopmanshuis. De for se iepen aan de waterkant heffen hun bijna kale takken omhoog naar de kille herfsthemel. Af en toe fladdert een geel blad omlaag in de gracht. Even kringelt het water, dan is het weer stil. En in dat gebouw, achter die iepen- bomen, is de grondslag gelegd voor het werk, dat aan duizenden vaders en moeders en vrouwen en kinderen in alle landen, waarvan jonge kerels bij onze bevrijding vielen, rust schonk. „Nederlands Oorlogsgraven Comité" staat er naast de deur. Het werkt in alle stilte. Eigenlijk hoort U er maar eens per jaar van, zo ongeveer om de tyd van elf November, als het Klaproosdag wordt. Maar dagelijks brengt de post stapels brieven uit alle delen van de wereld. Brieven die, wanneer je ze leest, een beter beeld geven van het oorlogs leed dan welke film en welk boek ook, waarvan je een brok in je keel krijgt. Er zijn er geschreven op keurig be drukt briefpapier en op een velletje, gescheurd uit een schoolschrift. Er is post van de weduwe van de beroem de oorlogsvlieger Guy Gibson, en een krabbeltje van een moeder uit een Londensc arbeidersbuurt, wier zoon vrijwillig tekende voor de R.A.F. on boven Nederland omlaag werd ge schoten. En de inhoud van die brieven is één woord van dank, aan het Oorlogs graven Comité en aan het Nederland se volk, dot dit werk mogelijk maakte. (Vervolg op pag. W

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 7