J
EN HET VISSEN
OP ZIEKENBEZOEK
fiet scheepje
van VADER
onze BRievenBus
2
ZONDAGSBLAD 11 OCTOBER 1952
DE
KORT VERHAAL
VAN
FERDINAND LANGEN
WIJ hadden altijd een dominee ge
had met een grijze baard. Hij
moet als jonge man bij ons zijn ge
komen ik herinner het mij niet
meer daarna moet hij zijn baard
hebben laten staan en is tussen ons
vergrijsd. In de jaren dat hij bij ons
is geweest, heeft hij driémaal een be
roep gehad. Maar hij heeft voor al
die drie beroepen bedankt. Wij boden
hem daarvoor uit erkentelijkheid de
eerste maal een gouden horloge aan,
de tweede maal een pendule en de
derde maal een pai apluiestander.
Hij had zich bij ons bemind gemaakt.
Toen hij echter .tegen de zeventig
begon te lopen, geraakten zijn krach
ten op en vroeg hij zijn emeritaat
aan. Daarna begonnen voor ons de
moeilijkheden.
Een hoorcommissie uit de kerke-
raad werd er op uit gezonden om
overal in den lande haar oor te luis
teren te leggen. Van die hoorcommis-
sie maakte onder anderen Steenstra
deel uit, dat is onze slager. Een ro-
buste man met borstelig, rechtop
staand haar. De enkele malen dat onze
grijze dominee verhinderd was door
preekbeurten elders, nam Steenstra
steevast de leesdiensten waar. Het
gemak waarmee hij preken gedeelte
lijk uit het hoofd kon leren, zodat
hij onder het lezen zo nu en dan
zijn oog over de gemeente kon laten
gaan, dwong ieders bewondering af.
Bovendien had hij een stem als een
bazuin. „Die Steenstra", zei men bij
ons dan ook, „had beslist dominee
moeten worden. Hij heeft het talent
er voor."
De hoorcommissie bracht na enkele
weken rapport uit en daarna maakte
de kerkeraad een tweetal op. Wij
hadden nooit van beide namen ge
hoord. Op de Zondag, toen er na
de laatste dienst gestemd moest
worden, werden de rapporten over het
tweetal voorgelezen. In die rapporten
herkenden we duidelijk de hand van
Steenstra. Wij kozen de dominee „die
uitblonk door ijver en plichtsbetrach
ting", hoewel zijn stem „niet zeer vèr-
dragend was, wat vooral voor slecht
horenden in de gemeente misschien
enige moeilijkheden op zou leveren".
Wij vonden dat er in onze gemeente
nog veel te doen viel en dat gaf de
doorslag. Wat zijn stem betrof, die niet
ver droeg, daar maakten wij ons niet
al te bezorgd over, want tenslotte was
onze kerk maar klein.
De nieuwe dominee heette Vierslag.
Na een maand kwam hij bij ons. Hij
bleek jong te zijn, een bolrond, vrien
delijk gezicht te hebben, getrouwd
te wezen, nog geen kinderen te be
zitten en een pijp te roken. Wij zagen
hem aan e.n wachtten af. Onze oude,
grijze predikant bevestigde de nieuwe
dominee in zijn ambt en trok zich toen
terug om ergens buiten in ruste te
gaan leven. Voortaan was dominee
Vierslag onze herder.
Nu moet ik zeggen, dat wij van het
slag mensen 'zijn, dat niet gauw went
aan nieuwe gezichten. Het was ons
de eerste weken dan ook vreemd te
moede een ander gezicht dan het ons
vertrouwde op de preekstoel te zien.
Na een poos ging het vreemde er af
en juist toen wij onze dominee als
een der onzen gingen beschouwen, be
gonnen de strubbelingen.
Boer Tammens kwam, geloof ik,
het eerste met het nieuws. Hij had op
een vroege morgen, toen hij naar het
land was gegaan om de koeien te mel
ken, de dominee aan de slootkant zien
zitten. En weet je wat hij daar deed?
Vissen! Het klonk ons ongelooflijk
in de oren. Maar boer Tammens ver
zekerde, dat het de zuivere waarheid
was. Hij had beleefd aan zijn pet
getikt en „Moge dominee" gezegd en
de dominee had teruggegroet.
Dat nieuwtje deed natuurlijk als een
lopend vuurtje bij ons de ronde. Er
Vakscholen voor horloge
makers
Naar aanleiding van 't artikeltje „Uit
de geschiedenis van het uurwerk' in
ons vorige Zondagsblad vestigt men er
onze aandacht op, dat te Schoonhoven
reeds lang een rijksvakschool bestaat
voor opleiding ook voor horlogemakers.
Deze school wordt bezocht door leerlin
gen uit het gehele land.
Ook werd in Maart 1951 te Rotterdam
geopend de „Christiaan Huygensschool'
voor fijninstrument- en horlogemakers.
Ook deze school, gevestigd Hoogstraat
10. wordt bezocht door talrijke leerlin-
- de Maasstad en omliggende ge-
kwamen er meer die de dominee op
vissen hadden betrapt- Meer van onze
boeren. Maar ook bakker De Groot
had hem gezien. En de vrouw van
onze timmerman, die altijd zo slecht
sliep, omdat zij aan rheumatiek leed,
had de dominee zelfs in het ochtend-
grauwen door het dorp zien rijden
met een hengel aan zijn fiets. Al gauw
kwam het uit, dat onze dominee elke
morgen, wanneer het weer zich daar
toe leende, uit vissen ging. Zoiets
hadden wij nog nooit meegemaakt.
En er werd al gauw, onder ons, schan
de over gesproken.
Wij begonnen er Steenstra op aan
te zien. Had die niet een voorname,
ja zelfs misschien wel de voornaam
ste stem in de hoorcommissie gehad?
Hadden wij niet duidelijk zijn hand
in het rapport over onze nieuwe do
minee herkend, dat sprak van „ijver
en plichtsbetrachting?' En wij zeiden
tegen elkaar: „Had die Steenstra
daarbij misschien de visserij op het
oog?" Wij zelf hadden meer gedacht,
dat die ijver en plichtsbetrachting op
het herderlijk werk van de dominee
sloegen. Hadden wij per slot van re
kening niet een dominee beroepen en
geen visser? Nee, deze situatie bracht
ons geen tevredenheid.
Steenstra bemerkte spoedig dat wij
stroef tegen hem gingen doen en dat
wij hem de verantwoordelijkheid van
de gang van zaken in de schoenen
schoven. Hij wist niet goed hoe hij er
mee aan moest. Hij geraakte er min
of meer door in verlegenheid.
Maar omdat dat vissen van de do
minee hem evengoed dwars zat als
ons hij is tenslotte één van ons,
hij is tussen ons van jongs af aan
opgegroeid en hij kent ons evengoed
als wij hem vatte hij op een Zon
dag moed. Na de dienst sprak hij
de dominee aan. „Dominee", zei hij,
„er wordt in de gemeente gepraat.
„Ja", zei de dominee. Hy knikte.
Steenstra stond een ogenblik te aar
zelen. Hij wist niet goed hoe hij ver
der moest gaan. Hij zei eindelijk:
„Ik wil niet zeggen dat er kwaad
steekt in 't vissen, maar
„Wordt er daarover gepraat?" vroeg
dominee Vierslag verwonderd.
„Ik moet zeggen ja", zei Steenstra.
„Er wordt daarover gepraat in de ge
meente. En nu beweer ik helemaal
niet dat er kwaad steekt in 't vissen,
maar zou de dominee zijn tijd niet
anders kunnen gebruiken, niet be
ter
„Hoe bedoel je Steenstra?" vroeg
dominee Vierslag.
,,Ik bedoel met huisbezoek bijvoor
beeldantwoordde Steenstra.
De dominee dacht enige ogenblikken
na. „Daar heb ik helemaal niet aan
gedacht", zei de dominee toen. „Je
hebt inderdaad gelijk. Ik zal in het
vervolg mijn tijd beter besteden." En
hij drukte Steenstra hartelijk de
hand.
Natuurlijk werd dit gesprek ons die
zelfde avond nog bekend. Wij, gingen
het druk bepraten en van alle kanten
bekijken. Steenstra kreeg van ons een
goedkeurend klapje op zijn schouder.
En wat dominee Vierslag betrof, wel,
het viel ons dubbel en dwars van hem
mee, dat hij zelf zo gauw inzag dat
hij zijn tijd beter kon gebruiken,
maar wij wachtten toch maar af wat
hij zou doen. Nieuwelingen schenken
wij niet zo gauw ons hele vertrou-
Het werd Dinsdagmorgen voor er
weer iets gebeurde. Dinsdagmorgen
voor dag en dauw werd Steenstra uit
zijn bed gebeld. Steenstra is een
vaste slaper en zijn vrouw moest aan
zijn oor gillen dat er brand was,
voor hij wakker werd. Hij schoot
haastig een paar kledingstukken aan
en rende mopperend naar beneden,
want het bellen hield maar niet op.
Toen hij eindelijk de deur had
open gemaakt zag hij daar tot zijn
grote verbazing de dominee staan.
„Maar dominee", riep Steenstra,
„wat is er aan ae hand!'"
„Ik kom op huisbezoek", zei de do
minee kalm.
„Op huisbezoek!' herhaalde Steen
stra. Hij moest eerst een paar maal
over zijn stoppelige haren strijken
voordat dat tot hem doorgedrongen
was. „Op huisbezoek?"
„Ja, zei de dominee.
„Maar het is vier uur in de mor
genaarzelde Steenstra, „kan dat
niet op een andere tijd..?"
„Welke tijd dan?" vroeg de dominee.
„Nou, vanavond bijvoorbeeld", zei
Steenstra.
„Schikt het u dan beter?" vroeg de
dominee.
Steenstra knikte. „Ja", zei hij, „be
ter dan op het ogenblik."
„Om eerlijk te zyn", antwoordde
de dominee lachend, „schikt het mij
eigenlijk vanavond ook beter. Ik ben
blij dat het zo uitkomt. Dan kan ik
nu gaan vissen."
Daarna stapte de dominee op zijn
fiets, waar hij een hengel aan had
gebonden, groette Steenstra en reed
weg.
Natuurlijk werd ook deze gebeurte
nis ons ten spoedigste bekend. En wij
hebben sindsdien onze dominee niet
meer lastig gevallen over het vissen.
Hij moet zijn gang dan maar ga*n,
dachten wij.
(Vervolg van pag. 1.)
Amerikanen uit Nederland!
ders werd van Cornelius Vanderbilt,
de befaamde spoorwegmillionnair, die
leefde van 1794 tot 1877.
Uit Zierikzee kwam Pieter Corne
lls Plockhoy, de stichter van de Ne
derlandse kolonie in Swaanendael, De
laware. In het stadhuis van Zierik
zee bevindt zich een gedenkplaat te
zijner nagedachtenis.
In de omgeving van Wijk bij Duur
stede was in de zeventiende eeuw een
gehucht, dat de naam „Cortlandt"
droeg. Deze negorij, die thans niet
meer bestaat, was de geboorteplaats
van Oloff Stevenszoon van Oortlandt
(1600—1684)), die in 1638 met de
„Haering" naar Amerika kwam. Hij
werd een der meest beroemde zaken
lieden van Nieuw Amsterdam. Naar
hem is het tegenwoordige Van Cort
landt Park in New York genoemd.
Cornelis Vanderbiltgrondlegger van
het millioenenkapitaal dezer familie.
Uit Den Helder kwam Edward
Bok, (1863—1930) die het in het be
gin dezer eeuw tot hoofdredacteur
van de Saturday Evening Post bracht.
Uit zijn biografie bleek, dat hij zijn
geboortestad nog niet vergeten was.
En ten slotte stond op de hoek van
de Botersloot en de Kipstraat in Rot
terdam eens het geboortehuis van de
onvergetelijke Hendrik Willem Van
Loon, die tot zijn dood in 1944, de
grootste propagandist voor Neder
land was, die er ooit in Amerika
leefde. Het is te weinig bekend, dat
deze bekende schrijver stierf, omdat
hij zich tegen het advies van zijn
dokters in te zeer inspande voor
die voorlichting over Nederland tij
dens de oorlog..
In ons land bestaat er dus voldoende
gelegenheid voor toekomstige horloge
makers om de beste opleiding te ont-
Beste Zieken,
Ja, het is dan zo verdat ik voort
aan om de veertien dagen bij u op
bezoek hoop te komen. Vluchtig
helaas, maar wèlgemeend.
Men zegt wel eens en terecht
dat het schrijven voor zieken niet
gemakkelijk is. En zo gezond-en-wel
achter de schrijfmachine zittend,
kunnen we als gezonden wel eens
tot „moeilijke vertroosters" verval
len. Ik hoop hiervoor op mijn hoede
te zijn, want ik wens het zo heel
graag anders. En ikTwil by voorbaat
zelf de vermaning van de apostel
Petrus ter harte nemen: „Dient
iemand, laat het zijn uit kracht,
door God verleend, opdat in alles
God verheerlijkt worde door Jezus
Christus, wien de heerlijkheid is en
de kracht, in alle eeuwigheid."
De rijkdommen van Godswege
aan blijdschap, troost en bemoedi
ging voor beproefden zijn zó over
stelpend vele, dat het mij bijna pijn
lijk aandoet om er maar zo weinig
van aan u door te kunnen geven.
Moge dan onze God dit geringe tot
zegen doen gedijen voor u en voor
mij.
Heel goed weet ik, dat ook de
zieken, die zich door genade een
kind van God weten, heel verschil
lend van geaardheid en geestelijke
inslag zijn. Waar de ene zieke soms
zo voortdurend mee te kampen
heeft, daar springt de ander weer
blijmoedig overheen. Maar d i t heb
ben toch alle zieken gemeen, dat zij
totaal anders op het leven zijn inge
steld dan in gezonde dagen, vooral
zij die niet thuis verpleegd worden.
Dit geldt óók voor de gezonden die
aan de „ziekte der eenzaamheid"
lijden. Ook zij hebben het vaak heel
moeilijk. Ook dezen staan mij bij
het schrijven van dit artikel voor
ogen.
Tot uw aller bestwil beloof ik u
reeds nu, dat ik u nimmer zal gaan
beklagen. Dat lij kt wel erg harte
lijk en mee-levend, maar het is niet
utt geloof. Ik weet heel goed dat er
omstandigheden kunnen zijn waar
bij vooral niet „gepreekt" moet wor
den en waarbij liet kwistig rond
strooien van Bijbelteksten hevig
kan irriteren. Maar „beklag" is toch
wel uitermate ongeschikt om elkaar
te helpen en te dienen. Want het
kan alleen maar stijven in het
kwaad van zèlfbeklag. Het klinkt
misschien harder dan ik het 6edoel,
maar ik heb beide leren verfoeien.
Het staat de vertroostende werking
van de Heilige Geest te enen male
in de weg. En daaraan heeft toch
juist de gelovige zieke zo'n hunke
rende behoefte.
de ótart
Zelfbeklag leidt onherroepelijk tot
opstandigheid. En opstand is een
keiharde rots, waartegen ten slotte
ieder sprankje blijdschap te pletter
slaat. In dat zegenrijke kleine boekje
„Bruiloftskinderen of Begrafenis-
gangers" van de bekende hoofd-
vlootpredikant J. H. Sillevis Smitt
(ik wenste wel dat ik het u allen
cadeau kon geven!) worden hier
over zulke treffende dingen gezegd.
De schrijver waagt het zelfs te
zeggen, wanneer hy over de blijd
schap, van het geloof spreekt, dat
blijdschap weliswaar iets met de
omstandigheden te maken kan heb
ben, maar dat zij er niet afhan-
ke lijk van is; dat zij vaak, dwars
tegen de omstandigheden in, er
triomferend bovenuit gaat. Menige
zieke ook de heel ernstige' zal dit
van harte beamen. In een volgend
artikel hoop ik deze waarheid uit
de praktijk aan te tonen.
Ergens zegt ds. Sillevis Smitt:
„Gods eigen kind zijt gij. Met al uw
verdriet en al uw wonde en ge
kneusde plekken kunt ge u zó maar
aan Hem toevertrouwen".
Beste zieken, wat is dat toch groot
en heerlijk! Maak er toch maar veel
en vrijmoedig gebruik van. En
mocht de weg tot het Hogepriester
lijk hart door allerlei obstakels ver
sperd zijn, dan wil ik met u bidden
dat deze volledig opgeruimd wor
den, opdat de gemeenschap met uw
Heiland weer hersteld worde. Zon
der die gemeenschap kunt u het
kruis niet dragen. Dan wordt het
een s l e p e n en zult u er over strui
kelen.
De apostel Paulus was een blij
mens, maar aan hem bleef letterlijk
niets bespaard. Leest u zijn opsom
ming in 2 Kor. 11:2329 maar eens
aandachtig na! Maar zijn leven was
vervuld van Christus en hy
wierp zich gedurig op de genade.
Nadat hij in Romeinen 8 allerhande
narigheden heeft opgesomd, komt
hij tot de bekende uitroep: „Maar
in dit alles zijn wij méér dan over
winnaars door Hem, die ons heeft
liefgehad". Onmogelijk voor u? In
eigen kracht voorzeker nïet te doen,
doch Paulus zegt ergens: „Ik ver
mag alle dingen door Christus, die
mij kracht geeft". Dat was het ge
heim van deze blije Paulus, zo wij
het al een geheim willen noemen.
Ik wil dit inleidend woord gaarne
besluiten met dat kostelijke wens-
woord van dezelfde apostel uit Ro
meinen 15:13: „De God, nu der hope
vervulle u met louter vreugde en
vrede in uw geloof, om overvloedig
te zijn in de hoop, door de kracht
des Heiligen Geestes"
Tot over veertien dagen, zo God
wil.
Met vriendelijke groet, de Heiland
bevolen,
uw dienstwillige
TROOSTING.
ZONDAGSBLAD 11 OCTOBER 1952
7
4 onze j€uqó-p&qin& f
r\E kleine Janneman zat alleen in
U de kamer, zijn speelgoed lag om
hem heen, toch dacht hij er niet aan,
om er mee te spelen. Nadenkend
keek hij naar buiten. Moeder was
even om een boodschap en jrndat hei
zo vreselijk hard regende, mocht Jan
dit keer niet mee.
Moeder had hem z'n mooiste speel
goed gegeven, twee grote bouwdozen
en de prentenboeken, waar hij zo van
hield. Natuurlijk had Jan moeten be
leven zoet te spelen en nergens aan
te komen; moeder zou zorgen zo vlug
mogelijk terug te zijn had ze ge
zegd.
Jan had gehoorzaam geknikt toen
moes wegging. Huilen deed hij nooit,
hij was immers groot, hij kon best
even alleen zijn. Als je even speelde,
dacht je er niet eens aan dat moeder
weg was. Deze keer wilde het echter
niet vlotten.
Jan luisterde naar de regen, die
zachtjes tegen de ruiten pikkelde.
Leuk gehoor was dat. Soms als er
een windvlaag kwam, werd het ineens
erger. Rrrrt, deed het dan, daar
moest je haast om lachen.
Janneman klom op een stoel, voor
het raam, Hij drukte zijn mond te
gen het koude glas, lekker fris op je
tong was dat. Je zou je mond wel
open willen houden om de druppels
op te vangen maar dat kon natuur
lijk niet, want je was in de kamer!
Schuin voor-hun huis was een grote
plas; daar knoeiden jongetjes in, met
een oude klomp en wat houtjes, die
ze lieten drijven.
Dat vond Jan leuk! Scheepje va
ren deden die jongens en ze hadden
niet eens een écht scheepje. Jan wel,
Jan had wel een echt scheepje, dat
moesten die jongens eens zien!
Jan zat in een wip voor zijn speel
goedkast. Hij pakte het scheepje en
haastte zich vlug naar het raam. Hij
tikte tegen het glas en toen de beide
jongens opkeken, liet hij trots zijn
scheepje zien.
Nieuwsgierig kwamen de jongens
kijken, leunend op dc vensterbank
brachten ze hun gezichten tot vlak
„Wat een fijn dingetje", prees de een
bewonderend.
De andere knikte: „Is dat bootje
van jou?" vroeg hij Jan.
„Natuurlijk", glunderde Jan blij.
De ene jongen spiedde voorzichtig
de kamer in: „Vraag of je buiten mag
jó, dan kunnen we varen..."
Jan knikte opgetogen en al zijn be
loften van „goed oppassen" en „niet
buiten de kamer gaan" vergetend,
liep hij opgetogen naar de deur.
't Zat hem echter niet mee, want
de voordeur was op slot. Maar Jan
wist raad: de achterdeur was im
mers altijd open en zo kwam hij toch
wel waar hij wezen wilde.
De jongetjes wachtten hem op en
stoven als dikke vrienden op hem af.
„Magik het bootje eens in mijn
handen hebben?" vroeg de oudste
van de twee. Die jongen heette Piet;
het wat kleinere kereltje Arie, hoor
de Jan. Jan gaf het scheepje en Piet
bewonderde gul, terwijl hij het aan
alle kanten bekeek.
„Fijn dingetje zeg, dat zal wel een
heleboel ping-ping gekost hebben."
„Hij kan zeilen ook, zie je?" blufte
Jan verrukt.
„En er zit een roertje aan, waar je
mee kan sturen", riep Arie.
„Mijn vader heeft het voor me mee
gebracht. Hij gaat de Oceaan over en
komt in Afrika en in Spanje en in
een heleboel vreemde landen, waar
de negers wonen...'
Jan drentelde mee naar de plas.
Piet zette het scheepje op het groe
zelige modderwater. De plas was diep
genoeg en het bootje bleef lustig dob
beren. Ze waren weldra zo verdiept
in hun spel, dat geen van drieën er
gens anders meer aan dacht.
En aldoor regende het, dan weer
wat harder, dan weer wat zachter.
Blootshoofd en zonder jasje, zat Jan
in de straat. Hij voelde er niets van,
hij speelde zo prettig met de jongens.
Moeder was intussen thuisgekomen.
Ze had zich gehaast en niet op de
jongens gelet die in de plas zaten te
knoeien.
Ze liep regelrecht naar de kamer,
denkend Janneman daar te vinder-
Maar wat een schrik: de deur stond
open en Jan was weg...
Daar lag het speelgoed, waar Jan
niet aangekomen was: dichte dozen,
dichte boeken... Ze schrok, ze be
greep er niéts van...
Angstig liep ze 't huis door, aldoor
roepend: „Jan, Janneman!"
Maar niemand gaf antwoord. Toen
vloog ze naar de voordeur, keek on
gerust de straat in, of de kleine jon
gen daar ook was en toen zag ze
hem Daar zat de stouterd bij eer>
grote plas, met zijn pantoffels in het
water.
Moeder liep boos naar hem toe,
pakte hem bij zijn arm en schudde
hem mopperend heen en weer.
„Is moeder dat laten schrikken,
kleine deugniet", zei ze streng. „Voel
eens hoe nat je bent? Je mag toch
niet wéglopen, als moes er niet is?
Vooruit, vlug in huis hoor!"
Jan had niets te vertellen, want
moeder duwde hem flink voor zich
uit. Maar dat was helemaal niet naar
Jan z'n zin. Hij zette een keel op van
geweld. Nu zat hij net zo heerlijk te
spelen met zijn bootje en nu was het
opeens zomaar uit.
O, wat was dat toch verdrietig!
Ja, hij was erg nat, maar hij had
er heus niets van gevoeld, als moe
der dat nu maar geloven wou.
Moeder deed hem dadelijk z'n nat
te kleren uit en toen Jan weer droog
in de kamer zat, dacht ze, dat hij
wel heel gauw weer stil zou worden.
Maar Jan keek verlangend door de
ruiten naar buiten. Daar zaten nog
de twee vriendjes en moeder wist
niet eens dat zijn scheepje nog buiten
„Het was net zo fijn", snikte hij
bedroefd, „en vader heeft toch
zelf het bootje voor me meegebracht.
Och toe mammie, mag het nog
even?" smeekte hij. Moeder had nog
geen antwoord gegeven, toen de bel
ging.
Daar stonden Piet en Arie voor de
deur, ze brachten het scheepje van
Jan terug. Het waren heel aardige
jongens, ze zeiden heel netjes: „Alst
ublieft mevrouw", toen ze het bootje
gaven.
iZe hadden kaplaarzen aan en een
oude jas voor de regen en Piet hield
het klompenbootje in zijn ene arm.
Moeder zei: „Lusten jullie een
snoepje?"
Toen mochten ze in de keuken ko
men en een poosje met Jan praten.
Die huilde toen natuurlijk niet meer.
Moeder zag dadelijk hoe blij hij was
met de twee vriendjes. Jan werd
groot, hij was meestal alleen en 't
was een feest voor hem als hij met
andere jongens spelen kon.
Moeder keek naar de lucht, het
was nog niet droog, maar Jan had
toch ook kaplaarzen en een oude
jas? Wat kwam dan zo'n beetje re
gen erop aan?
In een wip was Jan aangekleed. Hij
treuzelde niet, hij danste van blijd
schap! In de straat keek hij lachend
om naar moeder, die hem voor 't
raam nakeek. Hij zwaaide vrolijk
met z'n mooie scheepje.
Het scheepje van vader, dat varen
ging in de plassen, net als een écht
schip op zee.
Net als Jan's vader!
C. M. v. d. BergAkkerman.,
Lieve nichten en
Het houdt niet op
met verzoeken om
c orresponden t ie-
adressen. Ik heb zo
het idee, dat er voor
een Amerikaanse
vraag niet zoveel be
langstelling bestaat,
als voor het vorige
verzoek. Zuid-Afri
kaans is vrij gemak
kelijk te lezen, maar
met Engels valt dat
niet altijd mee. Toch
mogen wij deze men
sen niet teleur stel
len, vinden jullie
wel en daarom zou
Uc zeggen: wie in het Engels kan cor
responderen, wel, die kan mee doen.
Volgende week vertel ik er meer van.
Nu ga ik jullie vertellen, wie deze
week de prijzen hebben gewonnen. De
hoofdprijs is voor Jan Hoogcndijk,
terwijl Miep Bontje, Bram Reitsma en
Karei de Jong een troostprijs krijgen.
De oplossing luidde: bril, ruif, klos,
roodkapje, ruiker, trom. kaars, lucifer,
klok, duif, toorts, kerkbank brand,
rups.
Kalkeren heeft erg genoten op de 3e
October. Het was inderdaad een mooie
optocht, hè Jannie. De broer van Ike
'n Jan Bakker liep ook mee als tam
boer. Ik heb er natuurlk niet zo scherp
op gelet. Jan en Ike, anders had ik hem
best gezien. Jij hebt maar geluk gehad,
Jannie Rooscboom om zo'n aardig ca
deautje te krijgen. Kan het gevalletje
ook vliegen? Bedankt voor je aardige
gedicht, Henk van Tol. Heb je het vers
zelf gemaakt? Ik geloof het wel, knap
hoor. Dus jullie zijn vriendinnetjes. Wil
ly Arentzen en Ineke Zimmerman. Leuk
zeg, dat jullie nu hoofdkabouter zijn ge
worden en samen hebben gekampeerd.
Jij loopt hard van stapel hoor Catrientje
Kuyt. Wil me zo maar ineens een prijs
hebben. Ja m'n kind, ik heb het al vele
malen geschreven, tante Jos is Sinter
klaas niet. Maar dapper vol blijven hou-
Deze week weer eens een doolhof. Het
is een moeilijke, dus doe maar goed
je best enniet te gauw de moed
opgeven.
den en goed je best blijven doen. Heb
je een prettige dag gehad Truusje van
Evert toen vader en moeder dertig jaar
waren getrouwd? Ik ben wel wat laat,
maar nog van harte geluk gewenst. Nee
hoor, je hebt het mis, Ankie van de As
sem, ik ben niet zo oud als jij schreef.
Is de tractor al gearriveerd? Dat zijn
heel wat feestdagen achter elkaar. Le-
nic Trommel. Ik denk zo, dat je porte-
monnaie wel eens aan het mopperen zal
slaan. Dat is een goed idee van je ge
weest. Adri Oosterman, om die konijnen
bij elkaar te zetten. Willen ze nog al
groeien? Ik lees het aL jij hebt een pret
tige tijd gehad in het koloniehuis. Joke
Spruyt. Houd jij ook zo van bos. Zeg,
de groeten aan Tiny. Je tekening was
aardig, Ineke Slagter, heb je zelf ook
beukennootjes gezocht? Japke Vis ver
gat alsmaar om mij te schrijven, doch
deze week was dat nichtje weer van de
partij. Gezellig, Japke en., nu vol blij
ven houden hoor. Hoe staat jouw nieu
we jurk Ineke Bcishuizen. Ik houd erg
van rood. Wil Tineke Evers op haar
beurt haar zusje Joke groeten? Niet ver
geten hoor. Henny van Rietschoten is
met de klas naar een museum geweest
en daar heeft ze veel mooie dingen ge
zien. Welk museum was het, Henny?
Waar ben jij precies geweest, Frans
Tuurcnhout? Dat moet je me toch eens
schrijven en zeg. heb jij nog koeien ge
molken? Natuurlijk Ric Kooyman. mag
jouw tweelingzusje mij schrijven, ver
tel het haar maar gauw. Nog wel gefe
liciteerd met de verjaardag van moe
der, Nellie van Dijk. Was het een pret
tige dag? Al weer wat opgeknapt, Leen
van Leenen of lig je nog steeds met ma
zelen op bed? Het beste hoor. Jachtbou
wer lijkt mij ook een mooi beroep. Dirk
van Leeuwen. Doe maar gojjd je best.
Als ik rijk word mag jij later mg eens
een jacht voor mij bouwen, afgespro
ken? Moeder al weer beter Aad Berk
man. Ik hoop het van harte. «Wil je haar
van mij groeten? Wat zal jouw vader
op zijn neus hebben gekeken, toen hij
jouw cadeau" uitpakte. Het was zeker
een leuk moment, Henk Nootenboom Jij
hebt je zin gekregen, Trudie van der
Velde, er staat een doolhof in de krant
zoals je ziet. Dus jij gaat vooruit,
Truus Waldekkcr, tenminste, dat is mij
uit je brief gebleken. Fijn, m'n kind, ik
hoop, dat je binnen niet al te lange tijd
helemaal beter zal zijn. Het antwoord
op jouw raadsel, Joke Taverne, is ge
loof ik: pen. Of heb ik het mis, zeg,
voor ik het vergeet, de groetjes aan
Willy. Ploni Kweckel heeft fluitles en
dat vindt zij erg fijn. Dat kan ik me in
denken, want ik houd ook erg van lluiten.
Nee maar, Ankle Boersma, krijg jij al
sommen boven de honderd? En komen
ze altijd uit? Ja hoor, Govert Jan La-
kerveld, ik ben wel eens in het Haagse
Bos geweest. Mooi is het daar he? Ten
slotte wil ik Elly van Poppel vertellen,
dat wij ook de kachel hebben aangesto
ken, anders zouden we wel onze winter
mantel in huis kunnen aantrekken, wat
jij-
Meisjes en jongens, de brievenbus
wordt weer besloten met de nieuwelin-
fen. Hartelijk welkom Aat van der
chee, N. Nutbey, Lodewijk Knetsch,
A. van der Spek, Liesje Kamphorst, Rob
Visser, Wim Maartense, Anneke Hut,
Lien Verschoor, Henk van Os, Hannie
Rosbergen, Edward Meininger en Bob
Staal. Een goed week-end allemaal en
tot volgende week maar weer. jullie
Ria, het poppenmoedertje.