J EN HET VISSEN OP ZIEKENBEZOEK fiet scheepje van VADER onze BRievenBus 2 ZONDAGSBLAD 11 OCTOBER 1952 DE KORT VERHAAL VAN FERDINAND LANGEN WIJ hadden altijd een dominee ge had met een grijze baard. Hij moet als jonge man bij ons zijn ge komen ik herinner het mij niet meer daarna moet hij zijn baard hebben laten staan en is tussen ons vergrijsd. In de jaren dat hij bij ons is geweest, heeft hij driémaal een be roep gehad. Maar hij heeft voor al die drie beroepen bedankt. Wij boden hem daarvoor uit erkentelijkheid de eerste maal een gouden horloge aan, de tweede maal een pendule en de derde maal een pai apluiestander. Hij had zich bij ons bemind gemaakt. Toen hij echter .tegen de zeventig begon te lopen, geraakten zijn krach ten op en vroeg hij zijn emeritaat aan. Daarna begonnen voor ons de moeilijkheden. Een hoorcommissie uit de kerke- raad werd er op uit gezonden om overal in den lande haar oor te luis teren te leggen. Van die hoorcommis- sie maakte onder anderen Steenstra deel uit, dat is onze slager. Een ro- buste man met borstelig, rechtop staand haar. De enkele malen dat onze grijze dominee verhinderd was door preekbeurten elders, nam Steenstra steevast de leesdiensten waar. Het gemak waarmee hij preken gedeelte lijk uit het hoofd kon leren, zodat hij onder het lezen zo nu en dan zijn oog over de gemeente kon laten gaan, dwong ieders bewondering af. Bovendien had hij een stem als een bazuin. „Die Steenstra", zei men bij ons dan ook, „had beslist dominee moeten worden. Hij heeft het talent er voor." De hoorcommissie bracht na enkele weken rapport uit en daarna maakte de kerkeraad een tweetal op. Wij hadden nooit van beide namen ge hoord. Op de Zondag, toen er na de laatste dienst gestemd moest worden, werden de rapporten over het tweetal voorgelezen. In die rapporten herkenden we duidelijk de hand van Steenstra. Wij kozen de dominee „die uitblonk door ijver en plichtsbetrach ting", hoewel zijn stem „niet zeer vèr- dragend was, wat vooral voor slecht horenden in de gemeente misschien enige moeilijkheden op zou leveren". Wij vonden dat er in onze gemeente nog veel te doen viel en dat gaf de doorslag. Wat zijn stem betrof, die niet ver droeg, daar maakten wij ons niet al te bezorgd over, want tenslotte was onze kerk maar klein. De nieuwe dominee heette Vierslag. Na een maand kwam hij bij ons. Hij bleek jong te zijn, een bolrond, vrien delijk gezicht te hebben, getrouwd te wezen, nog geen kinderen te be zitten en een pijp te roken. Wij zagen hem aan e.n wachtten af. Onze oude, grijze predikant bevestigde de nieuwe dominee in zijn ambt en trok zich toen terug om ergens buiten in ruste te gaan leven. Voortaan was dominee Vierslag onze herder. Nu moet ik zeggen, dat wij van het slag mensen 'zijn, dat niet gauw went aan nieuwe gezichten. Het was ons de eerste weken dan ook vreemd te moede een ander gezicht dan het ons vertrouwde op de preekstoel te zien. Na een poos ging het vreemde er af en juist toen wij onze dominee als een der onzen gingen beschouwen, be gonnen de strubbelingen. Boer Tammens kwam, geloof ik, het eerste met het nieuws. Hij had op een vroege morgen, toen hij naar het land was gegaan om de koeien te mel ken, de dominee aan de slootkant zien zitten. En weet je wat hij daar deed? Vissen! Het klonk ons ongelooflijk in de oren. Maar boer Tammens ver zekerde, dat het de zuivere waarheid was. Hij had beleefd aan zijn pet getikt en „Moge dominee" gezegd en de dominee had teruggegroet. Dat nieuwtje deed natuurlijk als een lopend vuurtje bij ons de ronde. Er Vakscholen voor horloge makers Naar aanleiding van 't artikeltje „Uit de geschiedenis van het uurwerk' in ons vorige Zondagsblad vestigt men er onze aandacht op, dat te Schoonhoven reeds lang een rijksvakschool bestaat voor opleiding ook voor horlogemakers. Deze school wordt bezocht door leerlin gen uit het gehele land. Ook werd in Maart 1951 te Rotterdam geopend de „Christiaan Huygensschool' voor fijninstrument- en horlogemakers. Ook deze school, gevestigd Hoogstraat 10. wordt bezocht door talrijke leerlin- - de Maasstad en omliggende ge- kwamen er meer die de dominee op vissen hadden betrapt- Meer van onze boeren. Maar ook bakker De Groot had hem gezien. En de vrouw van onze timmerman, die altijd zo slecht sliep, omdat zij aan rheumatiek leed, had de dominee zelfs in het ochtend- grauwen door het dorp zien rijden met een hengel aan zijn fiets. Al gauw kwam het uit, dat onze dominee elke morgen, wanneer het weer zich daar toe leende, uit vissen ging. Zoiets hadden wij nog nooit meegemaakt. En er werd al gauw, onder ons, schan de over gesproken. Wij begonnen er Steenstra op aan te zien. Had die niet een voorname, ja zelfs misschien wel de voornaam ste stem in de hoorcommissie gehad? Hadden wij niet duidelijk zijn hand in het rapport over onze nieuwe do minee herkend, dat sprak van „ijver en plichtsbetrachting?' En wij zeiden tegen elkaar: „Had die Steenstra daarbij misschien de visserij op het oog?" Wij zelf hadden meer gedacht, dat die ijver en plichtsbetrachting op het herderlijk werk van de dominee sloegen. Hadden wij per slot van re kening niet een dominee beroepen en geen visser? Nee, deze situatie bracht ons geen tevredenheid. Steenstra bemerkte spoedig dat wij stroef tegen hem gingen doen en dat wij hem de verantwoordelijkheid van de gang van zaken in de schoenen schoven. Hij wist niet goed hoe hij er mee aan moest. Hij geraakte er min of meer door in verlegenheid. Maar omdat dat vissen van de do minee hem evengoed dwars zat als ons hij is tenslotte één van ons, hij is tussen ons van jongs af aan opgegroeid en hij kent ons evengoed als wij hem vatte hij op een Zon dag moed. Na de dienst sprak hij de dominee aan. „Dominee", zei hij, „er wordt in de gemeente gepraat. „Ja", zei de dominee. Hy knikte. Steenstra stond een ogenblik te aar zelen. Hij wist niet goed hoe hij ver der moest gaan. Hij zei eindelijk: „Ik wil niet zeggen dat er kwaad steekt in 't vissen, maar „Wordt er daarover gepraat?" vroeg dominee Vierslag verwonderd. „Ik moet zeggen ja", zei Steenstra. „Er wordt daarover gepraat in de ge meente. En nu beweer ik helemaal niet dat er kwaad steekt in 't vissen, maar zou de dominee zijn tijd niet anders kunnen gebruiken, niet be ter „Hoe bedoel je Steenstra?" vroeg dominee Vierslag. ,,Ik bedoel met huisbezoek bijvoor beeldantwoordde Steenstra. De dominee dacht enige ogenblikken na. „Daar heb ik helemaal niet aan gedacht", zei de dominee toen. „Je hebt inderdaad gelijk. Ik zal in het vervolg mijn tijd beter besteden." En hij drukte Steenstra hartelijk de hand. Natuurlijk werd dit gesprek ons die zelfde avond nog bekend. Wij, gingen het druk bepraten en van alle kanten bekijken. Steenstra kreeg van ons een goedkeurend klapje op zijn schouder. En wat dominee Vierslag betrof, wel, het viel ons dubbel en dwars van hem mee, dat hij zelf zo gauw inzag dat hij zijn tijd beter kon gebruiken, maar wij wachtten toch maar af wat hij zou doen. Nieuwelingen schenken wij niet zo gauw ons hele vertrou- Het werd Dinsdagmorgen voor er weer iets gebeurde. Dinsdagmorgen voor dag en dauw werd Steenstra uit zijn bed gebeld. Steenstra is een vaste slaper en zijn vrouw moest aan zijn oor gillen dat er brand was, voor hij wakker werd. Hij schoot haastig een paar kledingstukken aan en rende mopperend naar beneden, want het bellen hield maar niet op. Toen hij eindelijk de deur had open gemaakt zag hij daar tot zijn grote verbazing de dominee staan. „Maar dominee", riep Steenstra, „wat is er aan ae hand!'" „Ik kom op huisbezoek", zei de do minee kalm. „Op huisbezoek!' herhaalde Steen stra. Hij moest eerst een paar maal over zijn stoppelige haren strijken voordat dat tot hem doorgedrongen was. „Op huisbezoek?" „Ja, zei de dominee. „Maar het is vier uur in de mor genaarzelde Steenstra, „kan dat niet op een andere tijd..?" „Welke tijd dan?" vroeg de dominee. „Nou, vanavond bijvoorbeeld", zei Steenstra. „Schikt het u dan beter?" vroeg de dominee. Steenstra knikte. „Ja", zei hij, „be ter dan op het ogenblik." „Om eerlijk te zyn", antwoordde de dominee lachend, „schikt het mij eigenlijk vanavond ook beter. Ik ben blij dat het zo uitkomt. Dan kan ik nu gaan vissen." Daarna stapte de dominee op zijn fiets, waar hij een hengel aan had gebonden, groette Steenstra en reed weg. Natuurlijk werd ook deze gebeurte nis ons ten spoedigste bekend. En wij hebben sindsdien onze dominee niet meer lastig gevallen over het vissen. Hij moet zijn gang dan maar ga*n, dachten wij. (Vervolg van pag. 1.) Amerikanen uit Nederland! ders werd van Cornelius Vanderbilt, de befaamde spoorwegmillionnair, die leefde van 1794 tot 1877. Uit Zierikzee kwam Pieter Corne lls Plockhoy, de stichter van de Ne derlandse kolonie in Swaanendael, De laware. In het stadhuis van Zierik zee bevindt zich een gedenkplaat te zijner nagedachtenis. In de omgeving van Wijk bij Duur stede was in de zeventiende eeuw een gehucht, dat de naam „Cortlandt" droeg. Deze negorij, die thans niet meer bestaat, was de geboorteplaats van Oloff Stevenszoon van Oortlandt (1600—1684)), die in 1638 met de „Haering" naar Amerika kwam. Hij werd een der meest beroemde zaken lieden van Nieuw Amsterdam. Naar hem is het tegenwoordige Van Cort landt Park in New York genoemd. Cornelis Vanderbiltgrondlegger van het millioenenkapitaal dezer familie. Uit Den Helder kwam Edward Bok, (1863—1930) die het in het be gin dezer eeuw tot hoofdredacteur van de Saturday Evening Post bracht. Uit zijn biografie bleek, dat hij zijn geboortestad nog niet vergeten was. En ten slotte stond op de hoek van de Botersloot en de Kipstraat in Rot terdam eens het geboortehuis van de onvergetelijke Hendrik Willem Van Loon, die tot zijn dood in 1944, de grootste propagandist voor Neder land was, die er ooit in Amerika leefde. Het is te weinig bekend, dat deze bekende schrijver stierf, omdat hij zich tegen het advies van zijn dokters in te zeer inspande voor die voorlichting over Nederland tij dens de oorlog.. In ons land bestaat er dus voldoende gelegenheid voor toekomstige horloge makers om de beste opleiding te ont- Beste Zieken, Ja, het is dan zo verdat ik voort aan om de veertien dagen bij u op bezoek hoop te komen. Vluchtig helaas, maar wèlgemeend. Men zegt wel eens en terecht dat het schrijven voor zieken niet gemakkelijk is. En zo gezond-en-wel achter de schrijfmachine zittend, kunnen we als gezonden wel eens tot „moeilijke vertroosters" verval len. Ik hoop hiervoor op mijn hoede te zijn, want ik wens het zo heel graag anders. En ikTwil by voorbaat zelf de vermaning van de apostel Petrus ter harte nemen: „Dient iemand, laat het zijn uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, wien de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid." De rijkdommen van Godswege aan blijdschap, troost en bemoedi ging voor beproefden zijn zó over stelpend vele, dat het mij bijna pijn lijk aandoet om er maar zo weinig van aan u door te kunnen geven. Moge dan onze God dit geringe tot zegen doen gedijen voor u en voor mij. Heel goed weet ik, dat ook de zieken, die zich door genade een kind van God weten, heel verschil lend van geaardheid en geestelijke inslag zijn. Waar de ene zieke soms zo voortdurend mee te kampen heeft, daar springt de ander weer blijmoedig overheen. Maar d i t heb ben toch alle zieken gemeen, dat zij totaal anders op het leven zijn inge steld dan in gezonde dagen, vooral zij die niet thuis verpleegd worden. Dit geldt óók voor de gezonden die aan de „ziekte der eenzaamheid" lijden. Ook zij hebben het vaak heel moeilijk. Ook dezen staan mij bij het schrijven van dit artikel voor ogen. Tot uw aller bestwil beloof ik u reeds nu, dat ik u nimmer zal gaan beklagen. Dat lij kt wel erg harte lijk en mee-levend, maar het is niet utt geloof. Ik weet heel goed dat er omstandigheden kunnen zijn waar bij vooral niet „gepreekt" moet wor den en waarbij liet kwistig rond strooien van Bijbelteksten hevig kan irriteren. Maar „beklag" is toch wel uitermate ongeschikt om elkaar te helpen en te dienen. Want het kan alleen maar stijven in het kwaad van zèlfbeklag. Het klinkt misschien harder dan ik het 6edoel, maar ik heb beide leren verfoeien. Het staat de vertroostende werking van de Heilige Geest te enen male in de weg. En daaraan heeft toch juist de gelovige zieke zo'n hunke rende behoefte. de ótart Zelfbeklag leidt onherroepelijk tot opstandigheid. En opstand is een keiharde rots, waartegen ten slotte ieder sprankje blijdschap te pletter slaat. In dat zegenrijke kleine boekje „Bruiloftskinderen of Begrafenis- gangers" van de bekende hoofd- vlootpredikant J. H. Sillevis Smitt (ik wenste wel dat ik het u allen cadeau kon geven!) worden hier over zulke treffende dingen gezegd. De schrijver waagt het zelfs te zeggen, wanneer hy over de blijd schap, van het geloof spreekt, dat blijdschap weliswaar iets met de omstandigheden te maken kan heb ben, maar dat zij er niet afhan- ke lijk van is; dat zij vaak, dwars tegen de omstandigheden in, er triomferend bovenuit gaat. Menige zieke ook de heel ernstige' zal dit van harte beamen. In een volgend artikel hoop ik deze waarheid uit de praktijk aan te tonen. Ergens zegt ds. Sillevis Smitt: „Gods eigen kind zijt gij. Met al uw verdriet en al uw wonde en ge kneusde plekken kunt ge u zó maar aan Hem toevertrouwen". Beste zieken, wat is dat toch groot en heerlijk! Maak er toch maar veel en vrijmoedig gebruik van. En mocht de weg tot het Hogepriester lijk hart door allerlei obstakels ver sperd zijn, dan wil ik met u bidden dat deze volledig opgeruimd wor den, opdat de gemeenschap met uw Heiland weer hersteld worde. Zon der die gemeenschap kunt u het kruis niet dragen. Dan wordt het een s l e p e n en zult u er over strui kelen. De apostel Paulus was een blij mens, maar aan hem bleef letterlijk niets bespaard. Leest u zijn opsom ming in 2 Kor. 11:2329 maar eens aandachtig na! Maar zijn leven was vervuld van Christus en hy wierp zich gedurig op de genade. Nadat hij in Romeinen 8 allerhande narigheden heeft opgesomd, komt hij tot de bekende uitroep: „Maar in dit alles zijn wij méér dan over winnaars door Hem, die ons heeft liefgehad". Onmogelijk voor u? In eigen kracht voorzeker nïet te doen, doch Paulus zegt ergens: „Ik ver mag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft". Dat was het ge heim van deze blije Paulus, zo wij het al een geheim willen noemen. Ik wil dit inleidend woord gaarne besluiten met dat kostelijke wens- woord van dezelfde apostel uit Ro meinen 15:13: „De God, nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede in uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht des Heiligen Geestes" Tot over veertien dagen, zo God wil. Met vriendelijke groet, de Heiland bevolen, uw dienstwillige TROOSTING. ZONDAGSBLAD 11 OCTOBER 1952 7 4 onze j€uqó-p&qin& f r\E kleine Janneman zat alleen in U de kamer, zijn speelgoed lag om hem heen, toch dacht hij er niet aan, om er mee te spelen. Nadenkend keek hij naar buiten. Moeder was even om een boodschap en jrndat hei zo vreselijk hard regende, mocht Jan dit keer niet mee. Moeder had hem z'n mooiste speel goed gegeven, twee grote bouwdozen en de prentenboeken, waar hij zo van hield. Natuurlijk had Jan moeten be leven zoet te spelen en nergens aan te komen; moeder zou zorgen zo vlug mogelijk terug te zijn had ze ge zegd. Jan had gehoorzaam geknikt toen moes wegging. Huilen deed hij nooit, hij was immers groot, hij kon best even alleen zijn. Als je even speelde, dacht je er niet eens aan dat moeder weg was. Deze keer wilde het echter niet vlotten. Jan luisterde naar de regen, die zachtjes tegen de ruiten pikkelde. Leuk gehoor was dat. Soms als er een windvlaag kwam, werd het ineens erger. Rrrrt, deed het dan, daar moest je haast om lachen. Janneman klom op een stoel, voor het raam, Hij drukte zijn mond te gen het koude glas, lekker fris op je tong was dat. Je zou je mond wel open willen houden om de druppels op te vangen maar dat kon natuur lijk niet, want je was in de kamer! Schuin voor-hun huis was een grote plas; daar knoeiden jongetjes in, met een oude klomp en wat houtjes, die ze lieten drijven. Dat vond Jan leuk! Scheepje va ren deden die jongens en ze hadden niet eens een écht scheepje. Jan wel, Jan had wel een echt scheepje, dat moesten die jongens eens zien! Jan zat in een wip voor zijn speel goedkast. Hij pakte het scheepje en haastte zich vlug naar het raam. Hij tikte tegen het glas en toen de beide jongens opkeken, liet hij trots zijn scheepje zien. Nieuwsgierig kwamen de jongens kijken, leunend op dc vensterbank brachten ze hun gezichten tot vlak „Wat een fijn dingetje", prees de een bewonderend. De andere knikte: „Is dat bootje van jou?" vroeg hij Jan. „Natuurlijk", glunderde Jan blij. De ene jongen spiedde voorzichtig de kamer in: „Vraag of je buiten mag jó, dan kunnen we varen..." Jan knikte opgetogen en al zijn be loften van „goed oppassen" en „niet buiten de kamer gaan" vergetend, liep hij opgetogen naar de deur. 't Zat hem echter niet mee, want de voordeur was op slot. Maar Jan wist raad: de achterdeur was im mers altijd open en zo kwam hij toch wel waar hij wezen wilde. De jongetjes wachtten hem op en stoven als dikke vrienden op hem af. „Magik het bootje eens in mijn handen hebben?" vroeg de oudste van de twee. Die jongen heette Piet; het wat kleinere kereltje Arie, hoor de Jan. Jan gaf het scheepje en Piet bewonderde gul, terwijl hij het aan alle kanten bekeek. „Fijn dingetje zeg, dat zal wel een heleboel ping-ping gekost hebben." „Hij kan zeilen ook, zie je?" blufte Jan verrukt. „En er zit een roertje aan, waar je mee kan sturen", riep Arie. „Mijn vader heeft het voor me mee gebracht. Hij gaat de Oceaan over en komt in Afrika en in Spanje en in een heleboel vreemde landen, waar de negers wonen...' Jan drentelde mee naar de plas. Piet zette het scheepje op het groe zelige modderwater. De plas was diep genoeg en het bootje bleef lustig dob beren. Ze waren weldra zo verdiept in hun spel, dat geen van drieën er gens anders meer aan dacht. En aldoor regende het, dan weer wat harder, dan weer wat zachter. Blootshoofd en zonder jasje, zat Jan in de straat. Hij voelde er niets van, hij speelde zo prettig met de jongens. Moeder was intussen thuisgekomen. Ze had zich gehaast en niet op de jongens gelet die in de plas zaten te knoeien. Ze liep regelrecht naar de kamer, denkend Janneman daar te vinder- Maar wat een schrik: de deur stond open en Jan was weg... Daar lag het speelgoed, waar Jan niet aangekomen was: dichte dozen, dichte boeken... Ze schrok, ze be greep er niéts van... Angstig liep ze 't huis door, aldoor roepend: „Jan, Janneman!" Maar niemand gaf antwoord. Toen vloog ze naar de voordeur, keek on gerust de straat in, of de kleine jon gen daar ook was en toen zag ze hem Daar zat de stouterd bij eer> grote plas, met zijn pantoffels in het water. Moeder liep boos naar hem toe, pakte hem bij zijn arm en schudde hem mopperend heen en weer. „Is moeder dat laten schrikken, kleine deugniet", zei ze streng. „Voel eens hoe nat je bent? Je mag toch niet wéglopen, als moes er niet is? Vooruit, vlug in huis hoor!" Jan had niets te vertellen, want moeder duwde hem flink voor zich uit. Maar dat was helemaal niet naar Jan z'n zin. Hij zette een keel op van geweld. Nu zat hij net zo heerlijk te spelen met zijn bootje en nu was het opeens zomaar uit. O, wat was dat toch verdrietig! Ja, hij was erg nat, maar hij had er heus niets van gevoeld, als moe der dat nu maar geloven wou. Moeder deed hem dadelijk z'n nat te kleren uit en toen Jan weer droog in de kamer zat, dacht ze, dat hij wel heel gauw weer stil zou worden. Maar Jan keek verlangend door de ruiten naar buiten. Daar zaten nog de twee vriendjes en moeder wist niet eens dat zijn scheepje nog buiten „Het was net zo fijn", snikte hij bedroefd, „en vader heeft toch zelf het bootje voor me meegebracht. Och toe mammie, mag het nog even?" smeekte hij. Moeder had nog geen antwoord gegeven, toen de bel ging. Daar stonden Piet en Arie voor de deur, ze brachten het scheepje van Jan terug. Het waren heel aardige jongens, ze zeiden heel netjes: „Alst ublieft mevrouw", toen ze het bootje gaven. iZe hadden kaplaarzen aan en een oude jas voor de regen en Piet hield het klompenbootje in zijn ene arm. Moeder zei: „Lusten jullie een snoepje?" Toen mochten ze in de keuken ko men en een poosje met Jan praten. Die huilde toen natuurlijk niet meer. Moeder zag dadelijk hoe blij hij was met de twee vriendjes. Jan werd groot, hij was meestal alleen en 't was een feest voor hem als hij met andere jongens spelen kon. Moeder keek naar de lucht, het was nog niet droog, maar Jan had toch ook kaplaarzen en een oude jas? Wat kwam dan zo'n beetje re gen erop aan? In een wip was Jan aangekleed. Hij treuzelde niet, hij danste van blijd schap! In de straat keek hij lachend om naar moeder, die hem voor 't raam nakeek. Hij zwaaide vrolijk met z'n mooie scheepje. Het scheepje van vader, dat varen ging in de plassen, net als een écht schip op zee. Net als Jan's vader! C. M. v. d. BergAkkerman., Lieve nichten en Het houdt niet op met verzoeken om c orresponden t ie- adressen. Ik heb zo het idee, dat er voor een Amerikaanse vraag niet zoveel be langstelling bestaat, als voor het vorige verzoek. Zuid-Afri kaans is vrij gemak kelijk te lezen, maar met Engels valt dat niet altijd mee. Toch mogen wij deze men sen niet teleur stel len, vinden jullie wel en daarom zou Uc zeggen: wie in het Engels kan cor responderen, wel, die kan mee doen. Volgende week vertel ik er meer van. Nu ga ik jullie vertellen, wie deze week de prijzen hebben gewonnen. De hoofdprijs is voor Jan Hoogcndijk, terwijl Miep Bontje, Bram Reitsma en Karei de Jong een troostprijs krijgen. De oplossing luidde: bril, ruif, klos, roodkapje, ruiker, trom. kaars, lucifer, klok, duif, toorts, kerkbank brand, rups. Kalkeren heeft erg genoten op de 3e October. Het was inderdaad een mooie optocht, hè Jannie. De broer van Ike 'n Jan Bakker liep ook mee als tam boer. Ik heb er natuurlk niet zo scherp op gelet. Jan en Ike, anders had ik hem best gezien. Jij hebt maar geluk gehad, Jannie Rooscboom om zo'n aardig ca deautje te krijgen. Kan het gevalletje ook vliegen? Bedankt voor je aardige gedicht, Henk van Tol. Heb je het vers zelf gemaakt? Ik geloof het wel, knap hoor. Dus jullie zijn vriendinnetjes. Wil ly Arentzen en Ineke Zimmerman. Leuk zeg, dat jullie nu hoofdkabouter zijn ge worden en samen hebben gekampeerd. Jij loopt hard van stapel hoor Catrientje Kuyt. Wil me zo maar ineens een prijs hebben. Ja m'n kind, ik heb het al vele malen geschreven, tante Jos is Sinter klaas niet. Maar dapper vol blijven hou- Deze week weer eens een doolhof. Het is een moeilijke, dus doe maar goed je best enniet te gauw de moed opgeven. den en goed je best blijven doen. Heb je een prettige dag gehad Truusje van Evert toen vader en moeder dertig jaar waren getrouwd? Ik ben wel wat laat, maar nog van harte geluk gewenst. Nee hoor, je hebt het mis, Ankie van de As sem, ik ben niet zo oud als jij schreef. Is de tractor al gearriveerd? Dat zijn heel wat feestdagen achter elkaar. Le- nic Trommel. Ik denk zo, dat je porte- monnaie wel eens aan het mopperen zal slaan. Dat is een goed idee van je ge weest. Adri Oosterman, om die konijnen bij elkaar te zetten. Willen ze nog al groeien? Ik lees het aL jij hebt een pret tige tijd gehad in het koloniehuis. Joke Spruyt. Houd jij ook zo van bos. Zeg, de groeten aan Tiny. Je tekening was aardig, Ineke Slagter, heb je zelf ook beukennootjes gezocht? Japke Vis ver gat alsmaar om mij te schrijven, doch deze week was dat nichtje weer van de partij. Gezellig, Japke en., nu vol blij ven houden hoor. Hoe staat jouw nieu we jurk Ineke Bcishuizen. Ik houd erg van rood. Wil Tineke Evers op haar beurt haar zusje Joke groeten? Niet ver geten hoor. Henny van Rietschoten is met de klas naar een museum geweest en daar heeft ze veel mooie dingen ge zien. Welk museum was het, Henny? Waar ben jij precies geweest, Frans Tuurcnhout? Dat moet je me toch eens schrijven en zeg. heb jij nog koeien ge molken? Natuurlijk Ric Kooyman. mag jouw tweelingzusje mij schrijven, ver tel het haar maar gauw. Nog wel gefe liciteerd met de verjaardag van moe der, Nellie van Dijk. Was het een pret tige dag? Al weer wat opgeknapt, Leen van Leenen of lig je nog steeds met ma zelen op bed? Het beste hoor. Jachtbou wer lijkt mij ook een mooi beroep. Dirk van Leeuwen. Doe maar gojjd je best. Als ik rijk word mag jij later mg eens een jacht voor mij bouwen, afgespro ken? Moeder al weer beter Aad Berk man. Ik hoop het van harte. «Wil je haar van mij groeten? Wat zal jouw vader op zijn neus hebben gekeken, toen hij jouw cadeau" uitpakte. Het was zeker een leuk moment, Henk Nootenboom Jij hebt je zin gekregen, Trudie van der Velde, er staat een doolhof in de krant zoals je ziet. Dus jij gaat vooruit, Truus Waldekkcr, tenminste, dat is mij uit je brief gebleken. Fijn, m'n kind, ik hoop, dat je binnen niet al te lange tijd helemaal beter zal zijn. Het antwoord op jouw raadsel, Joke Taverne, is ge loof ik: pen. Of heb ik het mis, zeg, voor ik het vergeet, de groetjes aan Willy. Ploni Kweckel heeft fluitles en dat vindt zij erg fijn. Dat kan ik me in denken, want ik houd ook erg van lluiten. Nee maar, Ankle Boersma, krijg jij al sommen boven de honderd? En komen ze altijd uit? Ja hoor, Govert Jan La- kerveld, ik ben wel eens in het Haagse Bos geweest. Mooi is het daar he? Ten slotte wil ik Elly van Poppel vertellen, dat wij ook de kachel hebben aangesto ken, anders zouden we wel onze winter mantel in huis kunnen aantrekken, wat jij- Meisjes en jongens, de brievenbus wordt weer besloten met de nieuwelin- fen. Hartelijk welkom Aat van der chee, N. Nutbey, Lodewijk Knetsch, A. van der Spek, Liesje Kamphorst, Rob Visser, Wim Maartense, Anneke Hut, Lien Verschoor, Henk van Os, Hannie Rosbergen, Edward Meininger en Bob Staal. Een goed week-end allemaal en tot volgende week maar weer. jullie Ria, het poppenmoedertje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 10