BOEK der BOEKEN K33I9 4 ZONDAGSBLAD 30 AUGUSTUS 1952 tijd van ^Suzette <~Vloirett ^Ceeóje, <"Ylurkv en iStavtok Bronner's beelden voor het Hildebrand-monument Camera Obscura-lenloon stelling te Haarlem IN mijn boekenkast staat sinds jaar en dag een derde druk van de Camera Obscura. Natuurlijk was ik mij steeds welbewust, dat dit een waardevol exemplaar was. Immers, de derde uitgave van de Camera- Obscura is de allereerste, die geheel compleet was, zoals wij die nu ken nen. Ik had voor dit boekske met rode omslag en gouden lovertjes al tijd een warm plaatsje in mijn hart, vooral ook, omdat de spelling er van dezelfde is die Nicolaas Beets ge bruikt heeft, toen hij het boek met zijn sierlijke, forse handschrift deed geboren worden. Het stadtjen en het lapjcn, de knoopjens en de strikjens in dit voor Nederland onvergankelij ke werk zijn mij uitermate lief, om dat zij zo passend zijn in de tijd, waarin Hildebrand en zijn dramatis personae leefden. Doch sinds ik de tentoonstelling „Hildebrand's Camera Obscura in Woord en Beeld" in de Haarlemse Vleeshal heb bezocht, is dit boek mij dubbel lief en dubbel kostbaar ge worden, omdat ik het nu pas duide lijk zie als een klein schakeltje in de romantische keten der historie van de Camera Obscura. Want de geschiedenis van dit boek, van zijn eerste uitgave in 1839 tot de onlangs uitgekomen 51-ste druk, is boeiend en uitermate leerzaam. Wanneer ge de Vleeshal binnen komt, kunt ge twee dingen doen: volgens de architectonische orde van Schoengespen en haarspelden aló onderpand van trouw In vroeger tijden lag het zwaarte punt bij het geval, dat twee geliefden elkaar trouw beloofd hadden, niet bij het huwelijk, zoals tegenwoordig, maar bij de verloving. Bij de beter-gesitueerden werd meestal op het tijdstip, dat de jonge man zijn aanzoek deed, tevens de dag bepaald, waarop de vermogens- regeling zou worden behandeld, dus wel een bewijs, dat de verloving ern stig werd opgevat. Om nu de trouwbelofte nog meer te bevestigen schonken de partijen el kaar cadeau's. Soms ontving de bruid een kostbare zakdoek cadeau of. (U ziet, dat we in gedachten nog al wat jaartjes terug moeten gaan!) een paar kousenbanden, haarspelden of schoentjes! De Friezen hadden speciaal gebor duurde doeken als verlovingspand- In zo'n doek waren „scheepjesschellin gen" geknoopt. Wanneer nu de jonge man het meisje de doek overhandig de, rijmde hü: „Wotte, sa wotte. Dar heste dij knotte, Wotte 't naet dwaên, Dan kanst im weer jaên". Dat wil zeggen: Wil je de knoop- doek als pand, anders kun je hem teruggeven en gaat de verloving niet door. Te Bazel ontving elke bruidegom van zijn schoonmama een mes, vork en lepel. De Friese schoondochters kregen van de schoonvaders een zilveren beugeltas, een schaartje, een mes in schede, een naaldenkoker, een spel denkussen, enz. het gebouw beneden beginnen, of in eens de smalle trappen naar de zol der oplopen en de begane grond voor 't laatst bewaren. Ik raad u aan: doe het laatste. Want wanneer ge de ten toonstelling op de zolder goed beke ken hebt, ^iï daarbij u ingeleefd in de tijd, toeft^de Camera ontstond, en de Stastok's, de Kegge's en de Wit- se's leefden, dan eerst kunt ge een bescheiden lekenoordeel vormen over het kunstwerk van Bronner, dat zich op de begane grond bevindt.- DE organisatoren van de tentoon stelling hebben zeer wijs gedaan, door de bezoeker allereerst bij de hand te vatten en hem mee te ne men naar de tijd, toen er nog een diligence reed over Dvan Ctot Evice versa, zoals Hildebrand z'n Familie Stastok begint. Hoe zag die tijd eruit? Het eerste dat ge ziet is een kamer. En het zou de kamer van de Sta stokken geweest kunnen zijn. De lo vertjes en de krulletjes, de ditjes en de datjes uit de Barokperiode van de daaraanvoorafgaande eeuw zijn verdwenen. Het is alles nuchterder geworden, de stoelen er. de tafel, de lijsten en de stoffering. Nuchterder, maar geenszins gespeend aan beval ligheid. Een rustige kamer met dingen, die niet lelijk van mooiigheid zijn. Ge makkelijke stoelen met eenvoudig gobelin. Een tafelpiano. Een paar goede schilderijen. Een eerste uit gaaf van de Camera Obscura op tafel, met een nummer van de Opregte Haarlemsche Courant. Alleen de pen dule, een massief brok koper, de kathedraal van Reims voorstellend, geflankeerd door een paar waardige pendanten, valt uit de toon. En het mag geen verwondering baren, dat juist deze pendule in de smaak viel van een paar Amerikanen; de een vroeg de kostprijs, terwijl de ander opdracht gaf het maar direct in te pakken. Een rustige kamer in een rustige tijd, hoewel deze tijd helemaal niet afkerig was van matige elegance, zo als de modeplaten uit die dagen ver tellen. Deze modeplaten, fris van kleur en sierlijk van lijn, benevens vele prenten van Haarlem uit het midden van de vorige eeuw, zij geven de be zoeker een beeld hoe het ir. die dagen was. Aan een ronde tafel kan men diverse nummers van de Opregte in kijken. Nu ja, er was in Parijs een huiszoeking verricht in de bureaux van Le Capitole, een revolutionnair Napoleontisch orgaan, en er was in de Franse senaat besloten tot een snelle afbouw van vier linieschepen, vanwege de spanningen ih Tripolis, maar och, dat was allemaal zover. Er waren nog geen telexen en radio's en telefoons, zodat alles, wat buiten de landsgrenzen voorviel, ons, Neder landers, weinig of niet raakte. VLAK naast de hierboven genoem de kamer, treft ge aan de muur een indrukwekkende en kunstig ge tekende presentielijst van de gasten, die in 1884 aanwezig waren op Beets' 70ste verjaardag. Behalve de hand tekening van de krasse jubilaris en nog vele andere Beetsen, vindt ge er de signatuur van Johan de Meester, Charles Boissevain (de voormalige hoofdredacteur van het Handelsblad), van Hasebroek („Waarheid en Droo- men"), Kneppelhout („Studententy pen"), Haverschmidt (Piet Paaltjens) en van de man, die de uitgave van de Camera aandurfde: de uitgever Boon. In de vitrines vindt men vele malen het handschrift van Beets. Fors, mannelijk, duidelijk, sierlijk en nim mer gehaast. Zo ziet men daar o.m. het bekende versje, dat Beets als stu dent in Leiden aan een vader en moeder stuurde, bij de derde ver jaardag van hun kind. Ge kent het wel: „Wat slaapt het zacht op 't blauw- satijnen kussen, 't Onschuldig kind, in 't derde levensjaar". Ook is er correspondentie van Beets met zijn uitgever, en daaruit blijkt wel, dat Beets zoals trouwens bekend over de uitvoering van zijn werk lang niet altijd gauw tevreden De bezoeker dwaalt verc r, en hij staart vol verbazing op de talloze uitgaven van de Camera. Hij ziet een klein, voornaam, in bruin suède ge bonden boekje, maar ook een mach tig, zwaar gebonden werk, zo kolos saal als een 17-de eeuwse statenbij bel. Er ligt de eerste druk, onaan zienlijk, maar solide, en er is ook Beeld van Nurks. de derde uitgaaf, zoals die in mijn kast prijkt. Ge treft er een kloeke editie met voorname stempelband aan, maar ook de welverzorgde laatste druk, met tekeningen van Jo Spier. Ik heb het over Jo Spier. Er lig gen geëxposeerd de originelen van Illustratie van Anton Pieck bij ?Een oude kennis". Suzette Noiret. deze begaafde tekenaar, maar ook die van de eerste illustrator Sierig. En dan ziet ge toch 't verschil. Jo Spier heeft zich evenals u en ik op de tentoonstelling moeten in leven in de tijd van het diakenhuis mannetje. Sierig behoefde dit niet. Hij was een kind van die tijd. Knap, uiterst knap is het werk van Spier, maar het ademt een geheel andere geest dan dat van Sierig. Deze laat ste heeft, door het overvloedig bezi gen van zwart om zijn figuren, een rembrandtieke sfeer aan zijn schep pingen weten te geven, die men bij Spier tevergeefs zoekt. Ik denk bij voorbeeld aan de gevoelige tekening: baron en freule Van Nagel. De il lustraties van Sierig doen het, die van Spier niet. Daar kunt ge verder niet over uitweiden. Dit is geen kwes tie van woorden. Slechts van gevoel. Ge kunt dit niet van mij leren; ge moet het ondergaan. Zo dwaalt ge door het midden van de vorige eeuw, terwijl ge langzaam op uw tenen van vitrine naar vitrine schuifelt. Ge ziet een brief van Beets aan de „Weledelen Heere J. Kneppelhout, in de pastory te Heilo", een verta ling van de Camera in 't Italiaans, bandstempels van de 10-de druk, de dissertatie van Beets (1839), de toe spraak van Beets ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan der Leidse universiteit, de ganzenpen, waarmee hij placht te schrijven En als de bezoeker de zolder ver laat, wacht hem een komische noot. Hem wordt verzocht zijn handteke ning in het gastenboek te zetten, en begerig grijpt hij naar de heuse gan zenveer, die voor hem klaar ligt. En dan ziet hij hoe het onderstuk van deze oude ganzenveer een ballpoint uit 't jaar 1952 is EN dan is er de tentoonstelling van de beelden, die het Hildebrand- monument zullen moeten vormen, dat eerlang in de Haarlemmerhout geplaatst zal worden. Ik raad u aan: loopt niet ineens door naar de uitgang, omdat ge u teleurgesteld voelt, bij het aanschou wen van de daar tentoongestelde beel den. Ge moet er even aan wennen. En als ge kunt, moet ge eerst even proberen de gedachtengang van Bron ner te volgen, toen hij de moeilijke taak op zich nam als mens van de twintigste eeuw de aparte figuren uit de Camera Obscura uit te beelden. En dan ziet ge, als pièce de mi lieu, de auteur Beets. Hij is iets groter dan de anderen, dan Suzette Noiret, Van der Hoogen, Keesje, Teun de Jager, grootmoeder Kegge, Buikje, Nurks en de oude heer Sta stok. Hij staat wat apart en kijkt enigszins uit de hoogte op hen neer. Welwillend. Met lichte spet. En met een zeker mr' -j0'en. Voelt ge wel, dat deze beschrijving eveneens letterlijk zou ku nen slaan op de wijze, wau.op ueets zijn ngr.- ren ii Camera ten tonele voert? Al. ge zó tracht te zien naar deze beeldengroep, wordt ge jeraakt door het hulpeloze van het diakenhuis mannetje, bekoord door de kuise charme van Suze Noiret, getroffen door de stoerheid van de heer Sta stok inderdaad als een massieve staande stok uitgebeiteld geïrri teerd door de verwatenheid van de bijna achterover slaande Van der Hoogen, en ontroerd door de een- zs:d van grootmoeder Kegge. De tentoonstelling is tot 15 Septem ber geopend. ALEID VAN RHIJN. ZONDAGSBLAD 30 AUGUSTUS 1952 5 Zeldzame verzamelingen van het VOORAL ENGELAND BEZIT UNIEKE BIJBELS OP zekere dag snuffelde een stu dent in Boston wat rond in een boekenstalletje en vond er een oude bijbel, die zijn belangstelling trok. Omdat het boek er erg verfomfaaid uitzag kon hij het voor een dollar meenemen. Toen hij thuis deze bijbel eens nader bekeek, ontdekte hij dat het een zogenaamde „Breeches" bijbel was, een uitgave die onder verzamelaars zeer gezocht is. (In de ze uitgave staat in Gen. 3 7 „Bree ches" (broek) i.p.v. „aprons"-(len- deschort).) Door deze gelukkige vondst werd de jongeman een verwoed verzame laar van boeken en legde hij zich in het bijzonder toe op het verzame len van bijbels. Thans is deze ver zameling van wijlen dr. William B. Bizzell, die gedurende 16 jaar presi dent-curator was van de Universi teit van Oklahoma, in de universi- teits-bibliotheek ondergebracht als de „Bizzell-verzameling" en wordt zij beschouwd als een var» de be langrijkste particuliere bijbelverza melingen ter wereld. Afgezien van alle andere superla tieven is de bijbel ook het boek, dat bij bibliophielen het meest in trek is. Uitgebreide en bescheiden particulie re verzamelingen zijn er legio en er bestaan ongetwijfeld nog talloze on bekende verzamelingen of collecties, die alleen maar in beperkte kring bekendheid verworven hebben. Bo vendien zijn er prachtige verzame lingen in de grote bibliotheken, de musea en bij de Bijbelgenootschap pen. Uit de wijd verspreide belangstel ling, die er bestaat voor het ver zamelen van bijbels, blijkt eens te meer de liefde en dankbaarheid, wel ke dit Boek der Boeken inboezemt, het Boek dat aan tallozen zo oneindig veel geschonken heeft. De uitgebreide collectie begint met bijbels, die lang vóór de uitvin ding van de boekdrukkunst werden gemaakt en omvat gedeelten en fac simile's van vermaarde oude codices en van de zeldzame en rijk versierde Middeleeuwse handschriften. Voorts zoveel mogelijk exemplaren van de eerste gedrukte bijbels: de eerste uitgave met een datum (1462), de eerste Duitse bijbel van Mentel (1466) de eerste gedrukte Hebreeuwse Bij bel (1485—1488), enz. Deze eerste drukken zijn zeer zeld zaam en slechts in het bezit van bibliotheken en musea. De 42-regelige Gutenberg-bijbel (14521454) behoort tot de kostbaarste in zijn soort. Meertalige bijbels vormen een belangrijk onderdeel van de meeste verzamelingen; deze zijn veelal af komstig uit de 16de en 17de eeuw. Dit zijn bijbels en psalmboeken in drie of meer talen, die gewoonlijk in naast elkaar staande kolommen zijn ingedeeld. Het leeuwendeel van de Ameri kaanse verzamelingen bestaat natuur lijk uit Engelse bijbels. De eerste bijbel daarin is meestal de „Lollard"- of Wyclif-bijbel en de verzamelingen geven dan de geschiedenis weer van de vertalingen en edities via de King James Bijbel of de Engelse verta ling van 1611 tot en met de aller laatste uitgaven. Wij vinden er „eer ste drukken" en bijzondere uitgaven zoals de Quaker Bijbel (1764), de Baskerville Cambridge Bijbel (1763), de Doves Press Bijbel (1903-1905) en de Oxford Lectern Bijbel, gezet door Bruce Rogers (1935); beide laatste munten uit door de prachtige typo grafische verzorging. De in 1660 in Amerika door Eliot verzorgde bijbel-uitgave voor India nen en de Duitse Bijbel van Christo pher Saur in Germanstown, Pa. (1743 -1776) zijn bijzonder gezocht. Verder bekende uitgaven zijn die van Noah Webster en van Julia E. Smith. Zeer zeldzaam is de eerste druk van het Nieuwe Testament in hët Grieks, van Erasmus (1516), doch in elke verzameling zijn wel vroege drukken Sommige verzamelingen, en spe ciaal die van de bijbelgenootschappen, bevatten ook bijbels en gedeelten er van in de zgn. „zendings"- of „mis sie"- talen, deze zijn echter vrij zeldzaam. De reeds eerder genoemde „Bree- ches"-bijbel is gedrukt naar het hand schrift uit de jaren 1380-1384 en ont leent zijn naam aan het feit dat daarin gezegd wordt dat Adam en Eva zich uit vijgebladen „breeches" (broekjes) in plaats van „aprons" (len- deschorten) maakten en alle in Ge neve gedrukte bijbels zijn ook „Bree- ches"-bijbels. Elke bijbelverzamelaar tracht althans een der vroege druk ken hiervan te bemacntigen. Tal van zeldzame bijbals in de be kende collecties zijn thans zo schaars geworden, Jat verituneiaars genoe gen moeten nemen met facsimile uitgaven of, zo niogelijk, met enkele originele bladzijden. Van de 42-rege lige dutgnberg-bijbel bestaan er voor zover bekend nog slechts 46 exem plaren. Het manuscript van Lindis- farne-Evangeliën (690-700) in het Britse Museum, met zijn prachtige versieringen en initialen en de be langwekkende ir' mg in het Angel-Saksisch, is uniek. Van de drie bekende oude codlaes die van de Sinaï en van Alexandrië in het Britse Museum en de Vaticaan se in de Bibliotheek van het Vati- caan kunnen de meesten onzer Statenbijbel op lezenaar. Deze bijbel werd in Gouda gedrukt en verscheen in 1637. slechts in facsimile-uitgaven kennis De meeste bijbelse handschriften, adices en boeken van onschatbare waarde zijn veilig opgeborgen in de bekende bijbelverzamelingen van het Britse Museum, de John Rylands Bi bliotheek in Manchester, de Bod leian Bibliotheek in Oxford, de Bi- bliothèque Nationale te Parijs, de Pierpont Morgan Bibliotheek in New York en de Congresbibliotheek te Washington. Er is ook een zeer uitgebreide col lectie aanwezig in het Bible House te Londen, de zetel van het Britse en Buitenlandse Bijbelgenootschap. Daar kan men de Schrift in meer dan 1000 talen aantreffen. Verder bevinden zich daar enkele zeldzame en belangwekkende oude manuscrip ten, vele eerste drukken en een vol ledige serie bijbels in het Duits. Het Amerikaanse Bijbelgenootschap te New York bezit een kostbare verza meling van 18.575 bijbels in 959 ta len, waarvan een groot aantal in de „zending"- of „missie"-talen. Een bezoek aan deze waardevolle collecties is vooral voor de student in de theologie van groot belang. De eerbied en de godsvrucht, die de men sen er toe hebben gebracht, zulke prachtige verzamelingen van het Boek der Boeken bijeen te brengen, spre ken tot ons uit een grijs verleden en hebben in de loop der tijden geens zins aan kracht ingeboet. VINGERS EN VUIST Deze „geketende bijbel" was vorig jaar op het Festival of Britain te zien. De druk is zo klein, dat hij slechts met behulp van een vergrootglas is te lezen. Van bijzonder belang voor de Ame rikanen is in deze groep het boek, dat bekend staat onder de naam „Thomas Jefferson-Bijbel". De volle dige titel luidt: „Het leven en de zedeleer van Jezus van Nazareth, sa mengesteld uit de teksten van de Evangeliën in het Grieks, Latijn, Frans en Engels". De samensteller van dit boek was de opsteller van de Amerikaanse „Onafhankelijkheidsver klaring". DE negentiger jaren van de vorige eeuw. De volkswijk is nu gro tendeels dicht gebouwd, de laatste open-ge bleven weilanden worden door de snel-opdringende straten opgeslokt. Een eigenaardig gebied is ontstaan: een mengeling van natuur en cultuur. Vlakbij liggen de eindeloze weiden, maar tegelijk strijkt de fabrieksrook uit allerlei schoorstenen over de lage huisjes. Miniatuurtuintjes en slootjes hand haven een landelijk karakter, maar de jeugdige paardentram bouwt er haar remises en werkplaatsen. Twee stromingen ontmoeten elkander in dit grensgebied van de stad. Maar behalve deze twee tegen overgestelde bewegingen treffen nog twee andere klimaten elkaar in deze wijk: twee werelden, twee levensbeschouwingen. Want hier komen allengs duidelijker tegen over elkander te staan het Evan gelie van de Liefde èn het evange lie van de haat. Eén winstpost is daarmee al geconstateerd: de volks wijk is niet langer van direct ker kelijke zorg verstoken. Maar juich met te vroeg over zulk een ingrij pende verbetering'! Voor me ligt een zestig jaar oud notulenboek, dat de geschiedenis van de volkswijk over meer dan een halve eeuw optekent. Ik heb zo juist het relaas van de oprichtings vergadering van deze wijkvereni- ging nog eens doorgenomen. Nu geef ik u te raden wat wel de bo ventoon is in dit lied der blijde boodschappers van de Liefde Gods, die alle verstand te boven gaat en die hier geconfronteerd gaat wor den met de leer van de afgronde lijke haat. En omdat ge het toch niet raden kunt, vertel ik het maar meteen: er is een complete ruzie sfeer.' Waarmede zal het zout ge zouten, dat zouteloos geworden is? Dit is de kwestie: er is een dia conaal reglement, dat diakenen de diepste geheimhouding oplegt. Wat ze doen of laten mag hun alleen bekend zijn. Motto: doe wel eventueel: doe niets en zie niet om! Maar in dezelfde stra ten werkt een predikant met zijn ouderlingen en huisbe zoekers en deze bezoeken dezelf de gezinnen als de broeders diake nen. Ze worden gesteld tegenover de eendere nood. Ze worden aange sproken om hulp door gelijke men sen. En nochtans mag de rechter arm van de kerkeraad niet weten wat de linker doet! Daar kan men lang of kort over redeneren, maar de eindconclusie blifft: „Het gaat jullie geen klap an!" Natuurlijk worden de dingen niet zó onvrien delijk gezegd, want we zijn in eer waard gezelschap en dat gebruikt nette woorden. Het houdt verhan delingen over de noodzakelijkheid om niet „tegenover", maar naast" elkaar te staan. Het pleit pelheid als wanneer ze niet betracht wordt. Terwijl men uiteindelijk dan toch maar tot oprichting van de tvak vereniging overgaat, omdat de wijk- predikant van destijds dusdoende een organisatie heeft om zelf diaken te kunnen spelen, waar het hem goeddunkt. Ik blader verder en merk dat met deze eerste kwestie de mogelijkheid mensen, die hier dan toch ook nog wonen of meer voor Jan en alleman ter evangelisatie of soms voor de jeugd van volledig vervreemde ge zinnen? Spring maar op je stok paardje en galoppeer! Maar het resultaat is niet altijd zo liefelijk als men het wel zou wensen te zienHet is zeker niet een vol maakte eensgezindheid in een gees telijke strijd met een andere macht, die thans fel komt opzetten, die van het evangelie van de haat. De haat! De haat tegen de drie K's: Kroeg, Kapitaal, Kerk, ver wonderd en ontsteld over elkan ders plotseling gezelschap op één beklaagdenbank. Maar de tijden zijn veranderd: het eerste geslacht is aan het uitsterven en daarmede zijn de oude banden stukgereten, die nog aan de Kerk bonden. Het kruipende, zuipende volk van die dagen heeft plaats gemaakt voor een jeugd, die van jongsafaan is vol gegoten met min of meer gerecht vaardigde klachten over Kerk en Maatschappij. Tegelijk een jeugd, die mee daardoor nauwelijks meer voldoende contact met het Evangelie gekregen heeft. En deze jeugd wil iets anders. Zij luistert met opge- het ducht moeilijkheden wonden gezichten naar de Socialis- deze souplesse wél tische preekheren, die met eenzelf de pathos als de predikanten aan wie ze immers nog zo nauw ver want zijn! uan een heilsstaat en een paradijselijke sfeer aan deze zijde van het graf spreken. Voeg daarbij de nadering van 'n nieuwe eeuw, gebeuren immer geladen met grootse verwachtingen. Verdiscon teer ook de algcmen'e vooruitgang, het heirleger uitvindingen, dat gou- tot discussie in die goede oude tijd den dromen dromen doet. En tel b\j niet \oas uitgeput. Want de nieuwe wijkvereniging gaat een eigen lo kaal bouwen en wat kan men daar heerlijk over harrewarren! Ieder heeft zijn eigen plan en ieder plan heeft iets eigens. En dan: waar moet zo'n wijkgebouw nu feitelijk voor dienen: alleen voor de wijk, dat wil zeggen voor de goede kerk- dit alles op het jeugdgevoel, da', i eenmaal steeds alles beter wil doen dan de ouders deden... Dan ziet ge één saamgebalde vuist. Hoe scnamel steken daartegen de uiteenwijzen- de vingers der ambten en ambtsdra gers af! WIJKPREDIKANT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 8