r
<:Van twee kleine vióóertjeó
2
3Cort verhaal van Ferdinand i
EEN lange reis had ik achter de
rug en er was geen denken aan,
dat ik nog vc. de nacht mijn huis
zou kunnen bereiken. Op zo'n mo
ment doet het goed, zich vrienden
te herinneren, waar men welkom is.
Welnu, ik had zo'n vriend. Hij heeite
Gerard. Bij hem zou ik meer dan
welkom zijn- Hy zou mij hartelijk
ontvangen. Ik kende hem, wat dat
betreft, zo'n beetje. Ik had eens bij
hem gegetey en ik had een paar
maal een avondje bij hem doorge
bracht. Hij was een van die weinige
mensen, die gastvrij zijn op een na
tuurlijke, hartelijke wijze.
Ik ging dus naar mijin vriend
Gerard. Het zal ongeveer tien uur
C333BS9
Kinderen Gods
1 Joh. 3 vs 2.
JCR komen in de Schrift veel zinrijke
benamingen voor, om aan te duiden
het levensverband, waarin de gekoch-
ten des Lams staan met Hem, Die aller
hulde en aanbidding waardig is.
Hoe betekenisvol is de naam van
Christen! Daarin ligt besloten „dat
ik door het geloof een lidmaat van
Christus en alzo Zijner zalvino deel
achtig ben".
Geroepen heiligen getuigt
die naam niet van de machtige wer
kingen des Geestes, Die zondaars uit
de duisternis voert tot het licht, en
hen afzondert van de wereld, om
eeuwig hun Verlosser toe te behoren?
Gods volk hoe heerlijk is in
die naam vervat het heil der onder
danen van de Vredevorst, Wiens Ko
ninkrijk geen einde zal zijn!
Maar als de Apostel het allerrijkst de
grootheid der goddelijke liefde mil ver
tolken, dan roept hij jubelend uit: „Ge
liefden, nu zijn wij kinderen
God s".
Kinderen Gods. Uit God geboren.
Van nature kinderen des toorns, gelijk
ook de anderen. Geen hoop hebbende
en zonder God in de wereld. Maar uit
genade zalig geworden door het geloof.
't Is een oorzaak van grote verwon
dering voor allen, wien dat heilgeheim
naar Gods Vrêeverbond wordt getoond-
Wedergeboren lot een levende hoop!
Koningskinderen al drukt
het besef hen neer, dat zij niet kunnen
heersen over een enige begeerte van
hun hart. Eeuwigheidskinde
ren ook al gaan ze door het dal van
de schaduw des doods. In al lun zwak
heid omsloten door dezelfde verkiezing
der genade met de gezahgden, die reeds
hier boven zijn.
Veel is er dat op aarde Gods kinde
ren dikwijls ontmoedigt. Het is nog niet
geopenbaard wat zij zijn zullen. Hun
kennis is zo gebrekkig, hun geloof zo
onvolkomenhun hoop zo wankel, hun
liefde zo koel.
Gelukkig, er is er Een, Die trouwe
houdt in eeuwigheid. Anders zou er
voor hen geen verwachting zijn. Jezus
openbaart Zich in hun hart als hun al-
genoegzame Verlosser, in Wiens won
der zij mogen schuilenWiens leidingen
ze mogen ervaren.
Maar 't is hier slechts een kennen
ten dele.' De worsteling valt zwaar
tegen de zonde, die hen lichtelijk om
ringt, tegen de verzoekingen en aan
vechtingen van alle kant. Door vele
verdrukkingen moeten ze ingaan in 't
Koninkrijk Gods. Heerlijk dan die uil-
spraak des Apostels: „Wij weten, dat
als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem
zullen gelijk meren want wij zullen
Hem zien, gelijk Hij is".
Wij weten zo spreken Gods kin
deren door het geloof.
Daar is 't grote, machtige feit van de
verrijzenis van Jezus Christus. Hij is
geopenbaard het leven en de onver
derfelijkheid heeft Hij aan 't licht ge
bracht.
Nog eenmaal zal Hij geopenbaard
worden in heerlijkheid. En dan zullen
de Zijnen Hem gelijk wezen hun
sterfelijk lichaam zal aan Zijn verheer
lijkt lichaam worden gelijkgemaakt.
Welk een onaantastbare zekerheid
bezielt de kinderen Gods. W ij weten.
Te midden van alles dat vergaat,
strekt htm verwachting zich uit naar
die ure, waarin 't sterfelijke door 't
leven verslonden zal worden. Zij zullen
hun Heiland zien gelijk Hij is.
Zalige toekomst voor allen die des
Heren zijn!
zijn .geweest, toen ik bij hem aan
belde. Hij deed zelf open. ,,Wel", zei
hij, toen hij mij zag, „dat is een
verrassing."
,,Ja", zei ik, ,,ik heb een lange reis
achter de rug. Ik ben moe, ik ben
erg moe. Ik zou graag de nacht over
willen blijven. Dan kan ik morgen
uitgerust weer verder gaan."
„Maar natuurlijk kun je hier sla
pen", zei hij. „Kom maar binnen."
Hij wees mij een stoel in zijn pret
tige, goed gemeubileerde kamer.
,,En wat wil je drinken", vroeg hij,
„koffie of thee?"
„Koffie", zei ik, „als het je het
zelfde blijft."
Terwijl hij koffie zette, voelde ik
pas goed hoe moe ik was. Ik zou het
liefst dadelijk in de stoel, waarin ik
zat, in slaap gevallen zijn.
„Koffie", zei hij, „daar zul j«. van
opknappen." Hij zette mij een kop
koffie voor, schonk zichzelf in'en wij
dronken samen.
„Het smaakt verrukkelijk", merk-
„Wat wil je er bij?" vroeg hij.
„Koek?"
„Dat is goed", antwoordde ik. Hij
gaf mij een plak koek er bij.
Wij aten van de koek en praatten
verder wat over alles waar zo over
te praten valt. Over het weer en
over zaken en over de gezamenlijke
kennissen. Toen de koffie op was en
de koek, zei Gerard: „En wat wil
je nu verder drinken? Een glaasje
wijn? Je zegt het maar."
„Als ik het voor het zeggen heb",
antwoordde ik, „dan wil ik het liefst
niets meer. Ik ben moe en slaperig.
Ik verlang het meest naar bed
„Natuurlijk", zei Gerard, „ben je
moe en slaperig. Maar één glaasje
wijn zal je goed doen. Daar slaap je
lekker op. Wacht maar." Hij stond
op, diepte uit de kast een fles wijn
op en een tweetal glaasjes en
schonk in.
„Nou", zei hij, „vertel 's, hoe lang
is het geleden dat je hier voor het
laatst was?"
„Als ik mij goed herinner, is dat
twee maanden geleden", antwoord
de ik.
„Twee maanden geleden", zei hij,
„wat een tijd. Je moet hier beslist
vaker komen. Zit die stoel wel goed9
Anders neem je maar een andere."
„De stoel zit uitstekend", ant
woordde ik, „en ik zou hier graag
vaker komen, wanneer ik de tijd
maar had, begryp je."
„Ja, dat -«-grijp ik wel", zei hy.
„Wil je nog wat eten?"
„Nee, liever niet", antwoordde ik.
„Het enige waar ik behoefte aan
heb, is een bed."
„Ook niet een klein stukje kaas?"
zei hij. „Of een geroosterd broodje?"
„Een klein stukje kaas dan maar",
zei ik.
Hij stond op, haalde kaas en sneed
die in kleine stukjes. Hij was wer
kelijk een voortreffelijke gastheer.
Onderwijl praatten wij voort en
het werd steeds later Hij schonk mij
nog eens in en ik dronk nog eens en
ik kon bijna niet meer uit mijn ogen
kijken van vermoeidheid. Het werd
ver over twaalven. Gerard praatte
ten slotte nog alleen en mijn hoofd
viel voorover.
„Wel", zei hij, „ik geloof werkelijk
dat je slaperig bent."
„Ik ben heel erg slaperig", zei ik,
„en het spijt mij, maar ik zou erg
graag naar bed willen."
„Nou dan doen wij dat", antwoord
de hij. „Je hebt het maar voor het
zeggen. Kom maar mee, dan zal ik
je je bed wijzen". Ik ging met hem
mee naar de slaapkamer, die naast
de kamer was, waar wij zaten. „En
wat zeg je daarvan", zei hij, toen wij
in de slaapkamer stonden. Hij wees
mij op een mooi bed met een hemel
er boven.
„Prachtig", antwoordde ik.
,kJa", ging hij voort, „dat is mijn
eigen bed. Daar sliep ik al in toen
ik nog een heel kleine jongen was.
Het is een heerlijk bed Je kunt er
zo lang in slapen, als je wilt."
„Maar waar slaap jij nu dan?"
vroeg ik.
„O", zei hij, „ik slaap vannacht
niet. Ik neem wel een boek en dan
ga ik wat lezen in de kamer. Ik slaap
toch altijd heel slecht. Het hindert
mij niet, wanneer ik een nacht op
blijf."
„Maar dat is dwaasheid", ant
woordde ik, „wanneer je een paar
stoelen tegen elkaar schuift, dan
slaap ik daar ook best op."
„Nee", zei hij. „nee, jij slaapt van
nacht in mijn bed. Je kunt je morgen
daar wassen." Hij wees naar de was
tafel. „Ruik eens die zeep." Hij hield
mij een stuk zeep onder mijn neus.
„Heerlijk", zei ik.
„Ja", zei hij, „en je blijft maar
zolang liggen als je wilt. Heb je ver
der nog iets nodig?"
„Niets meer", antwoordde ik.
„Nou wel te rusten dan", zei hij.
„Wel te rusten", zei ik.
Ik kleedde mij uit en viel als een
hlok in bed. Het was inderdaad een
Als je wegsmelt ran de warmte,
't asphalt kleeft zelfs aan je zool,
en de stad stoomt als een oven,
nou geef mij dan maar de Pool!
Daar geen kleffig-klamme mensen,
daar geen stof, geen radio,
doch de ruimte, die we wensen
plus wat vorst, een graad of eo....
En 't is daar niet ongezellig!
't leeft er ook aan alle kant.
Houd je koest slechts, dan kruipt rustig
robbie op 't beijsde land.
Waar de mens natuur met eerbied
e#i omzichtig-teer genaakt,
groeit het wederzijds vertrouwen
dat tot warme vrienden maakt.
ROBBIE RADAR
Bijzonderheden van
GROTE MANNEN
H. wetenschap en kun
stenaars dikwijls hun eigenaardigheden,
hun gewoonten hebben, weten we allen.
Misschien zullen echter de volgend*
minder bekend zijn.
Ibscn had op zijn schrijftafel allerlei
kleine figuurtjes staan, waarmee de
dichter speelde, als hij bezig was zijn
gedachten in een vaste vorm te bren
gen en van Schiller heet het, dat de
reuk van rotte appelen bijzonder goed
werkte op zijn inspiratie en zijn werk
vermogen.
Sommige kunstenaars meenden be
hoefte te hebben aan een zeer bijzon
der costuum. Gluck b.v. kleedde zich,
eer het tot componeren kwam, in een
galacostuum en van Richard Wagner is
meermalen verteld, dat hij, vooral in
zijn latere levensjaren, het best com
poneerde. als hij „im Schlafrock" was,
en men beweerde zelfs, dat de kleur
van dit kledingstuk min of meet moest
passen bij de toonaard, die hij zich
voorstelde. Bij zijn familie is echter
omtrent dit laatste niets bekend wei
echter van zijn voorliefde voor fluweel
achtige zachte voorwerpen als b.v. zijn
fluwelen baret.
Lesage moest om te werken zonne
schijn hebben, terwijl Schiller en ande
re dichters en kunstenaars aan de nacht
de voorkeur gaven, wat misschien toe
te schrijven ',s aan mindere afleiding
en grotere kalmte.
Beethoven had zijn beste invallen op
eenzame wandelingen en., in het bad.
Mozart erkende, dat hij zijn beste ge
dachten vond op wandelingen na een
goede maaltijd, of op reis, of in sla
peloze nachten en Carl Maria von We
ber componeerde het best als hij per
schokkende wagen reisde.
Ook wetenschappelijke schrijvers volg
den vaak eigenaardige gewoonten. Alex
ander voa Humboldt mopt het gehele
omvangrijke hoofdwerk „der Kosmos''
geschreven hebben, terwijl hij de lin
kerknie als schrijflessenaar gebruikte en
Heimholtz verklaarde eens in een rede,
dat dc schrijftafel part noch deel had
gehad aan zijn meest lumineuse gedach
ten; en een beroemde ontdekking op het
gebied der organische chemie, dc Bcn-
zolformule, heeft de imperiale van een
stadsomnibus tot geboorteplaats gehad.
heerlyk zacht bed. Ik keek nog even
omhoog naar de hemel van gele zijde
boven mijn hoofd. Ik was niet ge
wend in een bed met een hemel te
slapen.
„Het is wel zonderling", dacht ik.
Daarna dommelde ik zachtjes weg.
Ik sliep bijna vast, toen ik weer
wakker werd door twee kloppen op
de deur. Het was Gerard die zijn
huofd nog eens naar binnen stak.
Hij zei: „Wat ik nog vergeten heb
je te zeggen: er zit een spijker aan
de linkerkant van het bed. Denk daar
aan, wanneer je je knieën optrekt. Ik
zou niet graag willen dat je je be
zeerde".
„Ik zal er aan denken", zei ik,
„dank je wel."
„Wel te rusten dan", zei Gerard.
„Wel te rusten", zei ik.
Ik draaide my om cn begon te
dromen. Ik droomde van paardjes
die in de wei draafden. Midden in
die droom werd ik opnieuw gewekt
door kloppen op de deur. En het was
weer Gerard, die zijn hoofd om de
deur stak. „Het spijt mij heel erg",
zei hij, „dat ik je nog eens storen
moet. Maar het schoot mij plotseling
te binnen, dat ook aan de andere
kant van het bed, aan de rechterkant,
een spijker moet zitten. Dat had ik je
nog vergeten te zeggen".
„Nou, dank je wel dan", zei ik.
„Ja", zei hij, „en slaap lekker".
„Slaap lekker", antwoordde ik.
Ik draaide my weer om en begon
opnieuw te dromen. Ditmaal droomde
ik van katten die tegen elkaar bliezen.
Het was een benauwde droom. Maar
langzamerhand verdween toch die
droom en ik sliep. Ik sliep juist, toen
ik opnieuw wakker werd gemaakt door
drie harde kloppen op de deur. En
weer was het Gerard die in de slaap
kamer stond. Hij had een grote nijp
tang in zijn hand. „Ja", zei hij, „ik kan
het toch niet over mijn hart verkrij
gen, dat ik je in een bed met spijkers
laat slapen. Stel je voor, dat je je be
zeert Nee, dat zou ik niet kunnen
verdragen. Je komt hier zo zelden. En
de enkele keer dat je hier komt, zul je
goed slapen".
Hij begon de spijkers uit het bed te
trekken. Toen hij de spijkers er uit
had, viel de hemel naar beneden,
want de hemel zat aan die spijkers
vast. Ik werd bedolven onder een
hoop gele zijde. Het was op dat ogen
blik ongeveer vier uur in de morgen.
„Wat heb ik nou gedaan?" riep
Gerard verschrikt.
Ik kroop onder de gele zijde vandaan
en ik zei: „Ik zal het alleen wel red
den, ga jy nu maar".
„Nou, wel te rusten dan", zei Gerard.
„Wel te rusten", zei ik.
Ik sliep die nacht niet meer. Ik ver
trok met de eerste trein om half zes.
Nog tweemaal zo moe en nog tweemaal
zo slaperig als ik gekomen was. Al te
hartelijke gastvrijheid heeft toch ook
haar bezwaren, bedacht ik op de weg
naar het station.
f.üWÜAGbBLAU 1*» nuuuDiuo
^onzejeuqó-Pèiqinóif
(SM).
Brammetje laat van schrik zijn
stok met het netje in het gras vallen
en Jaap vergeet helemaal het jam
potje met de visjes-
Zó bang zijn ze.
Arme kleine jongetjes.
Jaap kijkt nog eens om naar dat
vreselijke beest. Dan ziet hij dat de
koe vlak bij de sloot staat.
En zij heeft zómaar het hele jam
potje omvergeschopt.
Arme Brammetje. Arme Jaap.
Dat is verschrikkelijk. Nu zijn ze
ook nog alle visjes kwijt.
Daar lopen ze nu. Terug naar het
Snikkend gaan ze naar huis.
„Zo'n lelijke gemene koe", huilt
Brammetje.
„Als ik een geweer had, schoot ik
ze vast helemaal dóód", zegt Jaap.
Snikkend komen ze thuis.
In de kamer zit Vader.
Hij kijkt héél verwonderd, als hij
de twee jongetjes ziet.
„Waar komen jullie vandaan?"
Vraagt hij, „wat is er gebeurd?"
Hakkelend en snikkend vertellen
Brammetje en Jaap alles. Van dat
grote lelijke beest. En dat ze nu hun
visjes kwijt zijn.
Oh, dót is wel het aller, allerergste
van alles.
Maar dan begint Vader ineens hard
te lachen.
Hij zegt: „Kleine domme jongens,
daar behoeven jullie toch niet zo om
te huilen? Die koe wilde alleen maar
eens even komen kijken. Misschien
had hij wel dorst en wilde hij naar
die sloot toe om te gaan drinken.
Een koe doet je immers niks?"
„Ja, maar, Va-va-der", hakkelt
Brammetje, „nu zijn we al onze
visjes kwijt en het jampotje ook."
„Nu", zegt Vader, „dat is toch niet
zo erg. Kom maar eens mee, dan
weet ik een mooi plannetje."
Oh, Brammetje en Jaap krijgen
ineens een kleur.
Wat zou dat zijn
Nieuwsgierig gaan ze met Vader
Vader gaat de trap op, helemaal
Naar de zolder.
„Ik heb hier nog wel iets moois",
zegt hij.
En dan, o, dan bukt Vader zich en
haalt een grote glazen bak uit een
doos.
Een visglas.
O, de jongetjes krijgen ineens een
kleur.... hun oogjes beginnen te
schitteren.
„Zo", zegt Vader, „hier zullen de
visjes wel beter in kunnen, denk ik.
Zo'n jampotje is- toch immers veel
te klein? Dan gaan de visjes dood."
Oh, Brammetje en Jaap dansen'
van de pret.
Ze hóllen de trap af. Ze rollen
haast over elkaar heen. Zó'n haast
hebben ze.
„Moes, o Moes!" juichen ze, „we
-Q- in gelopen
Ar ie was geen kwade jongen,
Maar hij was verschrikk'lijk traag,
Wanr hij 't werken kon ontlopen,
Dead hij dat maar al te graag.
Als er eens een brief bezorgd moest,
Of een boodschap gauw gedaan,
Dan was 't altijd: k Heb nog schoolwerk,
Kan een ander nu niet gaan?
Eens vroeg vader: 'k Heb een vrachtje,
Dat gehaald moet van 't kantoor.
Ane, wil je helpen dragen?
't Zal een zware mand zijnhoor!
Arie vond het weer vervelend
Om te sjouwen met zo'n vracht.
Daarom had hij tof een uitvlucht,
Erge buikpijn gauw bedacht.
Vader gaf aan moes een oogje
En nam 't oudste zusje mee.
Aric wreef wel hard zyfl buikjè,
Maar hij riep te vroeg hoezee.
Toen de mand kwam, vol met peren
En met pruimen, geel en zacht,
Toen was Arie bij de pinken.
Maar 't liep anders dan hij dacht.
Moeder ging al gauw aan 't delen.
Ho zei vader, heel terecht,
Arie mag vandaag niets hebben,
Vruchten zijn' voor buikpijn slecht'
hebben een échte vissenbak. Een
héél echte. Van Vader gekregen."
Vader lacht als hij binnenkomt.
O, het wordt steeds mooier.
„Nu zullen we hem eerst eens
schoon gaan maken", zegt hij, „en
dan gaan we er ook nog zand in
doen en planten."
En dan, o, dan komt het aller
mooiste.
Dan mogen ze met Vader mee
naar het dorp.
Jaap draagt weer een jampotje.
Maar nu mogen ze visjes gaan
halen in een winkel.
Echte goudvisjes.
Ze lopen te dansen en te rennen
van plezier.
Brammetje geeft Jaap een stomp.
Zó blij is hij.
„Fijn, hè", zegt hij, „een échte
vissenbak met échte goudvissen er
•,Nou i
i of", zegt Jaap.
onze BRievenBus
Voor i
i nichten i
Dierennamen voor mensen
'n Klein persoon wordt wel eens een
alikruik genoemd; een woekeraar heet
een bloedzuiger; iemand, die vals is,
een kat; een strijdlustige een kemp
haan; een naprater een papegaai; een
arglistige een slang; een liederlijke, een
varken; een domme, 'n uiL of eend,
of ezel; een luisteraar, 'n luistervink;
een knorrepot, 'n brombeer; een gie
rigaard, een geldworm; een kamerge
leerde, 'n boekenwurm; een matroos,
'n zeerob; een onderwijzer, 'n school
vos; een knoeier, 'n beunhaas; een man
die zich met vrouwenzaken bemoeit, 'n
Jan hen; een lomperd, 'n ongelikte
beer; een heer, die er armoedig uitziet,
'n kale jakhals; ccn slimmeling. 'n lo
ze vos; een dik kindje, 'n molletje; een
driftig mens, 'n briesende leeuw; een
gladde, 'n oude rat.
Vergelijkingen van menser. met die
ren komen eveneens veelvuldig voor:
zo lui als een ezel; zo dom als een
eend; zo zacht als een lam; zo mak
als een schaap; zo nijdig als een spin;
zo bang als een wezel; zo glad als
een aal; zo wit als een duif; zo fris
als een hoen; zo moe als een hond; zo
arm als de mieren; zo blind als ccn
mol; zo stil als een muis; zo dood als
een pier; zo plat als een schol; zo vet
als een slak; zo dun'als een spiering; zo
gel; hij steelt als een ekster; hij loopt
als een haas; hij zet 'n gezicht als 'n
oorwurm; hij zweet als een otter; hij
beeft als een schoothondje.
Even lachen
Langs een omweg.
Frans: „Wat is erger moe. als ik uit
een boom val en een arm breek, of
mijn broek scheur?"
Moeder: „Wel domme jongen, als
je een arm breekt, dat is natuurlijk er
ger!"
Frans: „Nu moe. dan mag u wel heel
blij zijn: ik heb alleen maar mijn broek
gescheurd."
Piet wist het.
In de Diergaarde staan Jan en Piet
te kijken naar de olifant. Als het dier
z'n slurf in 'n emmer water steekt, om
te drinken, vraagt Jan aan Piet: „Wat
doet hij nu Piet! En Piet zegt: Nu vult
ie z'n vulpenhouder. Jan!"
Deze week kreeg ik een heel grappig
verzoek door van ons nichtje Lia (Ie
Zwart. Weet je wat Lia vraagt? Of er
meisjes en jongens zijn. een klein
hondje willen heo-
b en. Jullie moeten
weten, dat Lia's grote
hond niet minder
dan acht kindertjes
heeft gekregen. Het
zijn allerliefste hond
jes schrijft Lia, maar
jullie begrijpen na
tuurlijk wel, dat i
bij Lia thuis met
negen beesten kan
houden. Wie een
hondje wil hebben
(natuurlijk als vader
en moeder het goed
vinden), kunnen dit
Lia laten weten. Haar
adres is Schoonderloostraat 91b, Rot
terdam. Nu heb ik nog twee vragen
voor mij liggen. Twee vriendinnetjes
zouden graag willen corresponderen
Wie zin heeft kan schrijven naar Rina
van der Schans, Heistraat 170. en
Nellie van der Laar. Tram/ ad 8, beiden
te Sprang-Capelle. Wie klimt er een.;
in zijn pen? Onze brievenbus lijkt
vandaag tuel een vragenhoekje. Ik
weet zeker, dat jullie nu ook graag iets
willen weten. Namelijk itie deze week
de prijzen hebben gewonnen. Daar
komen ze: hoofdpiijs Kees van 't Hof
en troostprijzen Daan Oskcm, Tjitckc
Apol en „Heidebloempje De stippel
tjes stelden een kabouter, een bloem
en een bloemknop voor.
Nu gaan we gauw aan onze brieven
bus beginnen. „Ik ben zo vreselijk ver
kouden. Niets leuk. want nu mag ik
niet zwemmen", schrijft een verdrietig
Truusj e van Evert. Arme jy. Nu al
weer opgeknapt? Hans Kcddc belooft
mij met z'n hand op zijn hart me elke
weck trouw te schrijven. Nou Hans.
zo'n belofte vergeet ik niet gauw. Jij
ook niet? Hier heb ik een nichtje, dat
me ook een poosje in de steek had ge
laten. Kan ik tegen jou hetzelfde zeg
gen als tegen Hans, Jannie Bette? Wat
zijn jullie gezellig uit geweest. Jannie
van Kalkeren. Enig hè, zo'n rondvaart
door de Amsterdamse grachten. Ik heb
het eens 's avonds gedaan en ik vond
het reuze gezellig. Zo, dus jij bent vei
lig en wel in Leeuwarden aangekomen,
Afke Bergsma. Spreek je al een mond
je Fries, of nee, dat hoeft geloof ik in
Ja wat is dat nu weer, zullen jullie
je wel afvragen. Wel dit is een kerk
plein. Een kerkplein???? En er staat
helemaal geen kerk op! Juist, dat is '>.et
nu net. Jullie mogen op de open plek
een kerk tekenen. Ik zie wel wie liet
meest zijn best heeft gedaan.
Leeuwarden niet zo hè9 Daar spreekt
men niet altijd Fries. wel. Nog op de
toren geweest? Hier nogal zo'n gezel
lige vacanticbricf en die komt van Di-
nie de Jong. Jammer, dat het deze week
wat heeft geregend, hè Dini? Nog een
enkele week en dan is Agnes Koffijberg
jarig. Vast gefeliciteerd, Agnes en nog
veel goede jaren toegewenst. Fijn,
Willy Arcntzen dat je nu naar dc vijfde
bent overgegaan. Ga je nu Frans leren?
Dan mag jij me eens een Frans brief
je schrijven. Zeg Rietje Cwentzius. ik
l eet toch heus tante Jos en niet zoals
jij in je brief schreef. Of ik al eens aan
het strand ben geweest, vraag je. nou
en-of en ik vind het er wat heerlijk.
Sjanie Deurloo schrijft me, dat heel veel
nichtjes en neefjes haar een kaart heb
ben gestuurd. Zij wil jullie allemaal
heel erg bedanken en ze is wat blij met
al die post. Het kinderkoor ,.'t Knop
je". waarin ook Rietje Breugel zingt
heeft laatst een eerste prijs gewonnen.
Dat is niet mis, Rietje. Wat hebben jul
lie gezongen? Aad Berkman wil alle
zieke nichtjes en neefjes van harte be
terschap toewensen en de groeten doen.
Bij dezen, dan Aad. Ik vind het lief
van je, dat je aan onze zieke kinderen
hebt gedacht Nelly Broekman heeft de
kabouter van vorige week „Puntmuts"
genoemd. Dat is een goede naam voor
het kleine manneke. Je vriendinnetje
schreef me al, dat die brug is verdwe
nen. Joke van Berchum. Ja het is ook
al zo lang geleden, dat ik in jullie plaats
ben geweest. Als ik eens tijd over heb,
kom ik toch nog eens een kijkje nemen.
Dat is me wat Rie Broer, zoveel zie
ken thuis. Hoe gaat het met moeder.
Ik hoop van harte, dat" zij beter is ge
worden. Alleraardigst vind ik jouw post-
papieiRiet Loch. Het Julianapark is
inderdaad erg mooi en op die plaat
komt dat ook erg goed uit. „Beter laat
dan nooit", zegt het spreekwoord en daar
denk ik aan als ik nu Kees de Kool
met z'n verjaardag feliciteer. Kees van
harte joh en nog veel goeds. ..Bobbie"
zou wel altijd vacantie willen hebben,
schrijft ze. Nou. dat lijkt zo op het eer
ste gezicht wel aardig en toch weet ik
zeker, dat het je gauw zou vervelen.
Vraag eens aan de onderwijzer of hy het
goed vindt als jij er eens een jaar tus
sen uit gaat. Ik hoor zijn antwoord wel
van je hè Jij geniet daar maar in Lim
burg. Chris Veldman, of ben je inmid
dels 1 weer thuisgekomen. Nou. Tineke
Iïressen, jouw rapport mag er wezen
hoor. En pluim op je hoed, ol draag
je die niet. Al weer iemand die gauw
jarig is hè Heleentje Starre. Mn Kind
ook jij geluk en een prettige dag toege
wenst Zo. dus jij gaat in de derde
klas met handwerken beginnen. Ria van
de Vliet. Weet je wat ik altijd zo moei
lijk vond? Een hiel in een sok breien,
wat heb ik daar uren op zitten kijken.
Als jij bramen gaat plukken. Marll
Kardol, denk dan ook eens aan mij Ik
ben namelijk dol op bramen. Zul je niet
in je vingers prikken of achter de strui
ken blijven haken? Adrie Oostcrm-m is
weer thuis gekomen uit de vaeantiekolu-
nie Jij zult daar wel een prettige tijd
hebben gehad, denk ik. maar thuis is
het toch altijd weer fijn hè. wat jij Ah,
nu weet ik waar dat bewuste dorpje
ligt. Benny van der Wetering. Of ik - r
zou willen wonen? Nou, als het zo is
als jij beschrijft, jongen, dan denk ik
haast van wel.
Meisjes en jongens, ik ga weer stop
pen. Zoals altijd besluiten wij de brie
venbus met dc nieuwelingen. Welkom ui
onze kring Rienie Goedvolk, Annie Ver
hagen, Nelly van Tol. Jan Bakker, Jo
ke Verhaar. Ineke Neccke, Yvonne Mor-
roy. Sjaantje Bezemer, Wim van der
Stek, Corric en Beppie den Dopper,
Aart Hoek. Jan Quirijns, E. M. Kor
ving tgeen voornaam en Tineke Ip-
pel. Een goed weekeind allemaal, oude
en nieuwe nichten en neven en tot vol
gende weck, jullie
Het Engelse meisje Suzie Eves heeft in de tuin een haagboompje, clat kunstig
is geknipt in de vorm van een kameel. Toen het zo erg lang droog bleef,
liet Suzie haar groene kameel maar eens lekker water drinken.... maar
ze gaf hem nog een bad toe.