HEEMSKERK werelclreió van en X^reeó t^navei de parlementariër 109. Door het woeste Rifgebergte moet de Alligator zich een weg banen van Tanger naar Ceuta, waar Jimmy en Willy nu wel aan gekomen zullen zijn. Sachel ben Snater jak kert met zijn plompe kist over rotsen en door het mulle zand, want hij wil nog dezelfde avond het doel van zijn tocht bereiken. Hij luistert dan ook niet naar Suleika, die al een paar maal heeft opgemerkt, dat ze liever in een dieseltrein zat, of op een fiets. Ook vindt ze de hitte op den duur benauwend en wordt ze kriebelig van alle doornige cactus sen, die er langs de weg staan. Maar als ze enkele Arabische kooplieden ontmoeten, dan zeggen broer en zus plechtig: „Allah il Allah oah Allah", welke groet op dezelfde wijze wordt beantwoord. 110. In een bijzonder woest gedeelte van het bergland ontdekt Suleika plotseling een stofwolk in de verte. „Wat denkt mijn broe der Sachel van dit merkwaardig natuurver schijnsel?" vraagt ze in de deftige taal der Arabische eenden. „Ik denk ervan, dat op passen de boodschap is", antwoordt Sachel, „het wemelt hier van roversbenden." En hij heeft niet verkeerd geoordeeld. De stofwolk komt nader en weldra zijn zwaar gewapende Arabieren, op snelle woestijnrossen gezeten, te onderscheiden. Sachel doet wat hij kan met de Alligator, maar op de bultige weg vordert hij maar langzaam en de ongenode gasten komen steeds naderbij. Zij zien er vol strekt niet uit, of ze roomijs met vanille ko men aanbieden en toch krijgt Suleika kippen vel, telkens als ze omkijkt. 111. Gelukkig bereikt de Alligator al spoe dig de ruïne van een oud Arabisch fort. Zon der bedenken rijdt Sachel de onbewaakte poort binnen. Zo snel mogelijk wordt het logge voertuig achter een paar hoge puinhopen ver stopt. Daarna dalen broer en zus af in on afzienbare keldergewelven, die onder het hele fort doorlopen, en vroeger waarschijnlijk als gevangenis werden gebruikt. In zijn knapzak heeft Sachel voor een dag proviand uit de auto meegenomen. „Ziezo", zegt hij, als ze in een afgelegen deel van de gewelven zijn aangeland, „als ze ons hier vinden, dan moe ten het uitgekookte jongens wezen. „Nou, als je hier de hele dag in de zon moet lopen, raak je vanzelf uitgekookt", meent Suleika. „Maar hier is het heerlijk koel", voegt ze er met voldoening bij. 112. El Raisoeni, de beruchte roverhoofd man, „de Schrik van het Rifgebergte" besluit een half uur later zich voorlopig met zijn bende in het verlaten fort te vestigen. Van de wallen heb je een prachtig uitzicht op de weg en het punt is dus bij uitstek gunstig om vreemde reizigers te overvallen. De ro vers maken het zich dus gerhakkelijk. Zij stal len hun woestijnrossen en leggen op de bin nenplaats van het fort een kampvuur aan om de maaltijd te bereiden. Wel doet niemand moeite om in de griezelige gewelven af te dalen, maar Sachel en Suleika beginnen bang te worden dat hun vrijwillige gevangenschap wel eens lang kan gaan duren. Ze brengen dus een slechte nacht door in hun onderaardse verblijfplaats. 113. De volgende dag doet de bende van Raisoeni een goede vangst. Het is doctor Edouard Gaston Toumebroeke, professor in de geologie aan de hogeschool te Algiers. In zijn geestdrift om de aardbodem zijn gehei men te ontfutselen, is de brave professor in het Rifgebied verdwaald, waar hij zich plot seling omringd ziet van moorddadige vuur wapenen. Hij mag beweren dat hij zijn hart geheel verpand heeft aan de wetenschap, El Raisoeni maakt hem duidelijk, dat hij ook nog maar wat anders verpanden moet, om de losprijs van vijfhonderd zechinen te voldoen, die er op zijn eerbiedwaardig hoofd gesteld worden. In afwachting van nadere aanwijzin gen, die tot een bevredigende oplossing van dit vreedzame geschil kunnen bijdragen, wordt de hooggeleerde in een der gewelven opgeslo ten. 114. Uit hun donkere schuilhoek zien Sa chel en Suleika, hoe een gevangene wordt binnengebracht en in een onbeschrijfelijk muf fe cel wordt gestopt. „Morrie", fluistert Sa chel, „dat villatje zouden wij nu bewonen, als ze ons te pakken hadden gekregen. We moesten maar eens met onze nieuwe buur man gaan kennis maken." Nu, professor Tour- nebroeke kijkt heel verrast, als hij plotse ling twee bezoekers voor de tralies van zijn kooi ziet staan. Gelukkig hebben Sachel en Suleika onderweg een snatertje-vol Frans ge leerd. „Comment vous parlez vous?" vraagt Suleika beleefd en de professor antwoordt minzaam, dat het nog slechter kon, maar dat het ongetwijfeld ook veel beter zou kun nen, „Vannacht haal ik een vijl uit de auto en dan gaan we u bevrijden", belooft Sachel fluisterend. ±1 Zaterdag 19 I\ill 1952 Wekelijkse bijlage Waardigheid, voorzichtigheid en trouw vormden zijn trias politica „OP HET STUK DER BEGINSELEN MARCHANDEERDE HIJ NOOIT" OP 20 Juli a.s. zal het 100 jaar zijn geleden, dat mr. Theodoor Heemskerk werd geboren. Gaarne wordt door mij voldaan aan het ver zoek der hoofdredactie om naar aan leiding van dit feit de betekenis van Heemskerk voor ons publieke leven in enkele trekken te schetsen. De verhouding Heemskerk-Kuyper was steeds een dankbaar onderwerp voor caricaturisten. We geven hier twee tekeningen van Joh. Braakensiek. Hier boven ziet men „Theo" op vader lijke wijze door „Bram" onderhanden genomen. Veelzijdig waren zijn bemoeiin gen en op meer dan één terrein heeft hij verdienstelijk werk verricht. Van zijn scherp juridisch vernuft getui gen de pleidooien, die de advocaat in de rechtszaal voerde, de memo ries die hij opstelde, de adviezen bij arbitrages g egeven. Amsterdam be zat in hem een voortreffelijk raads lid en wethouder. Als lid van de Raad van State nam hij in de af deling Geschillen van Bestuur een eervolle plaats in. In de cfeer van het internationaal beweeg vonden zijn verdiensten erkenning. De Vrije Uni versiteit zal niet licht vergeten het talent en de trouw waarmee Heems kerk een lange reeks van jaren als curator diende de hogeschool, die hij liefhad. Over hetgeen in deze en andere functies werd verricht zou uitvoerig kunmen worden gehandeld, maar daarmee wordt nog niet recht ge daan aan één kwaliteit, waarin Heems kerk boven alle anderen uitblonk en waarbij, in overeenstemming met het karakter van dit politiek orgaan, thans langer wordt stilgestaan. Heemskerk kwam in zijn volle kracht uit als parlementariër: als kamer lid en minister toonde hij zich staats man van hoge allure. IN het parlement voelde Heems kerk zich in zijn element. Al vroeg, in 1888, vaardigde Ridderkerk hem naar de Tweede Kamer af en toen hij in 1891 niet herkozen werd, voerde hij sinds dien een waar no madenbestaan. Als afgevaardigde van Sneek, Harlingcn, Amsterdam VII, Sliedrecht, nam hij in de Twee de Kamer zitting. De waarde van één enkele stem wordt in zijn lotge vallen wel op bijzonder drastische wijze aangetoond. In 1897 werd zijn mandaat voor Sneek niet verlengd omdat hij één stem bij de liberale tegencamdi daat achterbleef en bij een naverkiezing in datzelfde jaar in Amsterdam VI gehouden, verloor hij, doordien op hem evenveel stem men waren uitgebracht als op de vrijzinnige tegenstander, die enkele jaren ouder was en dus gekozen werd verklaard. Zijn kamerlidmaatschap werd on derbroken door de jaren waarin hij als minister optrad en diie waren vele: van 1908 tot 1913 en dan van 1918 tot 1925. Wel een groot deel van zijn leven heeft Heemskerk al zo aan de parlementaire arbeid ge wijd. Als Heemskerk de parlemen tariër mag hij worden aangediend. Niet slechts om de lange duur van zijn kamerlidmaatschap en ministe rieel ambt maar bovenal om de luis ter waarmee hij het parlementair be weeg heeft omringd. WAARDOOR heeft Heemskerk als parlementaire figuur geschitterd? Drie factoren dienen vour de beant woording van deze vraag te worden vermeld: Waardigheid, voorzichtig heid en trouw vormen de „trias po litica", aan de naam van Heemskerk de parlementariër verbonden. Heemskerk minde de goede vor men, die niet het minst in de poli tieke strijd behoorden te worden in acht genomen. Als de „grand seig neur", de grote edelman in de par lementaire sfeer heeft eenmaal de hoefijzercorrespondent van het „Han delsblad" hem getypeerd. Ruwheid en onbeschaafde omgangsvormen wekten Heemskerks wrevel. De „jij en jouw-vorm" kon hem niet beha gen en slechts zij, met wie hij in tiemer omgang had, werden op de ze vertrouwelijke wijze toegesproken. Eens bij het uitgaan van een plech tige samenkomst werd Heemskerk, die met vele ridderorden getooid was, door een vrolijke, lichtelijk aange schoten Amsterdammer aangespro ken met de woorden: „Ik wou dat ik zoveel dubbeltjes had als jij blik- kies op je borst hebt." Het weder- bescheid van Heemskerk luidde: „Als ik op uw vrolijke staat let, geloof ik dat u genoeg dubbeltjes hebt" De goede vormen wilde hij ook in hot parlement in acht zien geno men. Toen de eerste vrouwelijke af gevaardigde, mej. Groeneweg, haar intrede in de Tweede Kamer deed, meenden sommige afgevaardigden van hun onverholen misnoegen blijk te moeten geven door haar onhoffe lijk te bejegenen de pers consta teerde echter dat mr. Heemskerk op gracieuse wijze het gebrek aan courtoisie dezer kamerleden zocht te vergoeden. Door woord en daad zocht Heems kerk de stijl van het parlement hoog te houden. De betekenis daarvan mag niet gering worden aangeslagen. Niet weinigen verdedigen in onze dagen hun onwil om zich aan de staats zaak te geven met een verwijzing naar allerhande grollen en kibbela-- rijen, die de waardigheid van het parlement neerhalen. Het was voor heen goede gewoonte om aan het geen in 's lands vergaderzaal werd gepresteerd, hoge eisen te stellen. Al ging men in ons land niet zo ver als in Engeland, waar door velen het parlement, de vergaderplaats der gentlemen, als „de meest gedistin- gueerde club" werd aangemerkt, toch werden ook in Nederland de parlementaire vormen tot het meest exquise van de wellevendheidskunst gerekend. Aan dat uitgelezene ha perde reeds in Heemskerk's tijd een en ander. Tegen bedenkelijke mis- In 1908 trachtte het Tweede Kamerlid De Waal Malefijt van Heemskerk de verklaring te ontlokken, dat hij een christelijk ministerie had samengesteld. „Kom jongen, zeg nu eens hoe je heet. Zeg aan Tante: ik heet „Chrisje". Tante zou het zo graag van je horen". bruiken die in de parlementaire orde inslopen vormde Heemskerk een le vend probest. Een protest dart ook in onze dagen waarde heeft. Ook wan neer wij het volle recht laten weder varen aan de veranderde tijden, waar in het overhaaste leven niet langer in de vroegere wijdse oratorische trant behagen schept, bestaat toch reden om aan het bewaren der par lementaire digniteit, waarin Heems kerk groot was, volle aandacht te schenken. NAAST de waardigheid moet de voorzichtigheid van Heemskerk de parlementariër worden geroemd. Van grote woorden, klinkende leuzen, of boude uitspraken was hij afkerig. Bekend is zijn waarschuwing, meer malen aan jongeren gegeven, om niet te kwistig te zijn met absolute ver oordelingen. De woorden „onmoge lijk", „onvoorwaardelijk", „absoluut" „nooit en te nimmer" namen in zijn vocabularium een uiterst onderge schikte plaats in. Overhaaste beslissin gen nam hij niet; eerst na veel wikken en wegen vormde hij zijn mening, die dan nog werd ingeleid door het gereserveerde: „Ik ben geneigd te menen." Die voorzichtigheid is te meer opmerkelijk waar zijn spranke lende geest en impulsieve natuur een andere houding zou doen verwachten. Met grote zelfbeheersing echter wist hij in rustige gelatenheid zijn stand punt te bepalen en te verdedigen. Slechts één enkele keer werd hert hem te machtig toen in de Kamer zijn opgeruimde en geestige behandeling der zaken door verschillende afge vaardigden als een bewijs van licht vaardige zorgeloosheid werd gecriti- seerd. Bij die gelegenheid sprong hij op en eiste dat zou ophouden „dat voortdurende getaquineer." Door die voorzichtigheid wist Heems kerk zich te vrijwaren voor overijlde beslissingen of oordeelvellingen. Het treft de opmerkzaamheid dart, terwijl in het optreden van verschillende staatslieden momenten zijn aan te wijzen waarop te spoedig genomen besluiten of gevormde meningen niet konden worden gehandhaafd of be treurenswaardig resultaat opleverden, in Heemskerk's loopbaan hiervan wel- nig of niets valt te bespeuren. Uitef- aard heeft ook hij feilen gemaakt, maar moeilijk zal het vallen die uit overijling te verklaren. VERZWEGEN mag niet worden dat deze voorzichtigheid die in woord en daad tot allerlei reserves leidde en bij het rekening houden met de wisselende omstandigheden, hem soms met betrekking tot dezelfde aangelegenheid gewijzigde houding deed aannemen, de indruk kon ma ken van beginselloos opportunisme. (Vervolg op pag. 2K

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 5