Till dochter Een onopgeloste kwestie 2 ZONDAGSBLAD 12 JULI 1951 MARTIJNTJE Besooijen heeft haar twee lacherige zusters zien weg- trouwen uit het ouderhuis, maar eigens is ze nog niet tot een huwelijk kunnen geraken. Daar heeft haar va der zorg over, want Martijntje is al over de dertig en wat zal het meidje moeten aanvangen als hij weg komt te vallen en moeder navolgt in 't graf? Hij is tegen de zeventig. Dat is een mooie leeftijd; het komt hoege naamd niet voor, dat een afgebeulde daggelder de tachtig of negentig haalt. Als hij uitgedragen is, zal Martijntje allenig overblijven en wellicht genade brood moeten eten bij haar getrouw de zusters. Zoiets is echter niet naar de aard; daarom hoopt Tinus Be sooijen, dat een jongkerel in de Al- blasserwaard zijn jongste dochter tot vrouw zal willen hebben. Hij wordt heel niet gewaar, of Martijntje óók hoopt op de komst van een vrijer. Hetgeen niet is, kan komen. Tinus zou Martijntje zo danig graag goed zien wegkomen, het zou hem een te vreden levensavond geven. Maar de jaren gaan voorbij en nimmer heeft hij ontdekt, dat een jongkerel van de gelijk slag zinnigheid in zijn Martijn tje heeft. Tinus schat dat dit komt vanwege de aard van zijn meidje. Trui en Gonda waren rap getrouwd, maar dat waren luchthartige frullie, altijd tot lachen en gekken bereid. Martijntje niet, die is heel anders. „Vader", heeft ze eens gezegd, „va der, ik ben zo bang dat een part mensen maar raak leeft als dieren en heel niet denkt aan de bestemming van een mens. Ze kijkep niet wijder dan hun eigen leven en ze denken niet na over de raadsels, die ze eigens meedragen. Want een mens leeft om- mers in raadsels, vader? De meeste mensen lachen maar, ze gaan naar de Kerk, ze gaan naar de Zang en naar de Muziek, maar echt nadenken doen ze niet." Tinus had hier geen weerwoord op kunnen geven. Hij zat beduusd van Martijntjes woorden. Wat woelde er toch achter het blanke voorhoofd van zijn meidje? Hij acht haar gepieker over het hoe en waarom van talloze dingen er de oorzaak van, dat ze niet tot een verkering weet te komen. De jongkerels zullen er bunzig van zijn om zulke ernstige praat te moeten aanhoren. Jammer, dat Martijntje niet wat luchtiger is in haar doen. Tinus draait er niet omheen: ze moest wat meer vrouwenvlees heb ben, dan zou hij Martijntje best rap naar het gemeentehuis zien gaan. Wat niet is, kan komen... Waarlijk, het komt! Bij Steef Muilwijk is een kostganger in huis gekomen, het is een jonge ongetrouwde kerel en hij rijdt dag aan dag door de Alblasser- waard om karweitjes op te knappen voor de waterleiding. Hij is jong, maar toch niet piepjong en ineens komt er een dag, dat Tinus Besooijen gewaar wordt, dat Martijntje best met de vreemde gast opschieten kan. Dat doet Tinus waarlijk deugd, er is alle kans op dat hij nu zijn leste duif je nog welverzorgd ziet uitvliegen naar een eigen til. 't Is waar, als Tinus naar zijn hart spreekt, vindt hij het wel een rare verkering. Vrijerij kan hij het eigenlijk heel niet noemen, want al zijn Martijntje en Peet erg vrindschappelijk met me kaar, zoentjes-klappen en navenante aanhaligheden zijn er heel niet bij, voor zover hij dat bekijken kan. Nee, in zijn jonge jaren ging dat anders, toen kon er nog van vrijen gesproken worden! Misschien komt het omdat Peter niet uit de Alblasserwaard ge boortig is en evenmin van boerenaf komst. In andere gewesten heersen andere inodes. Peter zijn vader is aan het spoor, rangeerder of zoiets, maar van zulke dingen heeft een dag gelder geen verstand. Praten kunnen Martijntje en Peter best met elkaar; en Tinus gelooft daarom vast en ze ker, dat het op een trouwpartij uitlo pen zal. En dan zal hij daar knap blij over zijn, want dan zal hij ook Martijntje goed verzorgd weten. Peter mag dan naar de smaak van de oude daggelder niet de ware vrijer zijn, zijn dochter is toch ook heel anders van natuur dan Gonda en Trui. Instee van een beetje met mekaar te stoeien houden Martijntje en Peet soms bar- ernstige gesprekken, die Tinus com pleet boven zijn pet gaan. Nee, dan wisten Gonda en Trui heurlui jongens toch aangenamer te hanteren! Maar het mag zijn 20 't wil, Tinus komt meer en meer tot de overtuiging, dat Peet en Martijntje mekaar gevonden Door J. W. OOMS hebben. Het is waar, Tinus krijgt er heel geen hoogte van, hoe het eigene bloed zoveel anders kan zijn dan hij. En zijn vrouw was toch ook niet zo diepzinnig en ijselijk geleerd... waar haalt Martijntje dan toch die ernst vandaan? Laat hij zijn hoofd daar maar niet mee vermoeien. Het moet hem voldoende zijn, dat Martijntje zo aardig aanspraak gekregen heeft aan die jonge gast. Peter verdient een mooi stuk brood en dit betreffend zal zijn dochter bargoed ten houwenis komen. In de daggelderij is het rech- „In deze zaak vergeve de Heere uw knecht; wanneer mijn heer in het huis van Rimmon gaan zal om zich daar neder te buigen en hij op mijn hand leunen zal en ik mij in het huis van Rimmon nederbuigen zal; als ik mij alzo nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de Heere vergeve toch uw knecht in deze zaak. En hij zeide tot hem: Ga in vrede." 2 Kon. 5:18 en 19c. flAHMAN de Syriër is genezen van zijn melaatsheid, alleen door zich zeven maal te baden in de Jordaan, volgens aanwijzing van de profeet Elisa. Er is met die Naiiman nog iets meer gebeurd dan alleen een wonder aan zijn lichaam, plotseling, verras send. Er heeft ook iets plaats gevonden in het hart van deze heiden. Hij heeft de God van Elisa beleden als de ware God. Ook als de enige God, aan Wie Naiiman alleen offeren zal. Nu, dat belijden voor Elisa is heer lijk, maar... er is weinig gevaar bij en niet de minste risico is er aan ver bonden. Hoe anders zal dat worden, als NaSman, nu weer gezond, in zijn dienst zal terugkerenDan moet hij de dienst van de koning van Syrië in tevoort toch ook niks meer met al de mekaniekerigheid, die in 't boeren stiel ingedrongen is. Er zijn waarlijk al boeren, die heel geen paard meer hebben, maar met een duvelse jeep door 't land krpssen. Tinus ijst daar van, zuivere waarheid. De weken gaan, de maanden gaan en de vriendschap tussen Martijntje en Peter schijnt inniger te worden, hoewel de oude daggelder niet kan zeggen, dat het rechtuit verkering ge noemd mag worden. Misschien moet het bij zulk soort mensen lang zaam betijen en gedijen, overweegt hij dikwijls. Maar Tinus Besooijen gelooft toch stellig, dat hij vandaag of morgen van Martijntje te horen zal krijgen wat hij destijds ook van Gonda en Trui te horen kreeg: „Vader, we heb ben lang genoeg met mekaar op en af gegaan, nou willen we om de papieren gaan, want we hebben de uitzet ook klaar en aan de beddesprei heb ik ommers al twee jaar geleden de leste loer gehaakt..." Die dag komt echter niet. Wél overeenstemming brengen met de dienst van God. Kan dat? Leest u onze tekst maar na. Er komt iets driemaal in voor. Het zich neder buigen in het huis van de god van Syrië. Dat zit Naiiman in de weg. Dat hoort bij zijn dienst. Klopt dat ook met de dienst van de enige ware God? Nu 't afscheid nadert legt Naiiman deze kwestie Elisa voor. Hij vraagt niet om een oordeel, hij roept alleen maar bij voorbaat de vergeving Gods in over wat hij dus zelf verkeerd weet. U merkt hier wel, dat het proces in de ziel zich niet precies eender ont wikkelt als het wonder, dat geschied is aan het lichaam. Wat heeft Gods pro/eet, Elisa, dit begrepen Hij laat Naiiman terug keren naar ztfn koning, naar zijn dienst. Naar de omgeving, waarin hij zi/n belijdenis in overeenstemming zal moeten brengen met zijn levens houding en omgekeerd. Elisa laat Naiiman gaan. Ga in vrede. Was dat een koude formele groet, met als eigenlijke inhoud: ik had je wijzer verwachtVindt Elisa het de moeite niet waard om Naiiman ernstig te waarschuwenPast hier niet beter een dringend vermaan dan een.- ga in vrede? Wat zou u gezegd hebben krijgt Tinus op een avond iete anders te horen. „Vader", zegt Martijntje, „Peter heeft een meidje, vader, 't Is Driekje van Huib Graveland. Plezierig voor Peet, dat hij zo'n goed meidje ge troffen heeft, waar?" Tinus de daggelder heeft het gevoel, of hij in zijn gezicht geslagen wordt. „En heeft hij dan jóu niet geno men?" vraagt hij met bevende stem. „Mij, vader?" vraagt ze hevig kleu rend. „Maar vader toch, hoe kan je zoiets zeggen!..." „Ik had stellig gedocht, dat hij jóu zou nemen, meidje. Daar was ik hele- gaar gerust op. Maar 't blijkt nou. dat hij een lorrebos is. Hier mooie praatjes verkopen en nou laat hij jou zitten, Martijntje!" Martijntje krimpt ineen, de woor den van vader doen haar pijn. „Dat moet jo niet zeggen, vader", brengt zij er moeilijk uit. „Peet en ik gaan vrindschappelijk met mekaar om, als goeie kennissen. Maar wijders is er nooit iets tussen ons geweest." „Hadden jullie dan heel geen verke ring, al was het op een vreemde manier?" „Nee, vader.het is alleen maar vrindschap." „Een mooie meneer", zegt Tinus bitter. „Dat schijnt dus rechtevoort mode te zijn om eerst een meidje het hoofd op hol te brengen en dan een ander te nemen." „Hij heeft mij 't hoofd niet op hol gebracht, vader. Het was gewoon vrindschap. Dat is het nóg. Hij zal op een Zaterdagavond eens bij ons ko men aanlopen met Driekje, heeft hij beloofd." Tinus kan het niet meer verwer ken. „Hij komt hier niet meer over de vloer!" zegt hij luid, zodat zijn ge barsten stem bijna overslaat. „En ik schat, dat het voor jou toch ook wel een schrikkelijke teleurstelling moet zijn dat hij met een ander verkering neemt instee van met jou. Ik doe' t, dat jij pront onder de pannen zou ra ken met hem. 't Gaf mij zo'n gerus- tigheid dat jij krek als Gonda en Trui geborgen zou zijn als ik m'n benen zou moeten strekken. Maar nou gaat het schijnheilig heerschap met een ander mee, dat vind ik bar!" Martijntje moet vechten tegen de tranen, die achter haar ogen branden. „Je moet niet zo hard oordelen over Peet", zegt ze bewogen. „Hij is een goeie jongen. En ik geloof vast en zeker, dat hij aan Driekje Graveland een beste vrouw zal krijgen. Ik schat, dat ze samen goed zullen accorderen. En daarom had ik hem aangeraaien, eens kennis met heur tc maken." Tinus schudt het hoofd. Hij kan er hoe langer hoe minder van begrijpen. „Heb jij hem dan eigens naar dat meidje van Huib Graveland ge stuurd?" vraagt hij verbaasd. „En heb je dan heel niet aan je eigen toekomst gedocht, Martijntje? Moet jij dan met je oudachtig gezichtje wegebben als een meidje dat heie gans alleen staat? Want ik ben bijna zeventig, mijn dagen zijn opgeschre ven, dat voel ik heel goed." „Vader", zegt ze met een brok in haar keel, „als twee mensen gaan trouwen moeten ze toch de eigenste verlangens hebben, waar? Want een huwelijk kan lang duren... je hoort soms wel van diamanten bruiloften. (Vervolg op pag 6) Maar elfen doen we een gevaarlijke sprong. Dan doety we alsof Elisa en w\j in dezelfde omstandigheden leven. Voor ons heeft Gods Woord in vele gevallen al gezegd, hoe we voorzichtig en wijs moeten omgaan met iemand, (lie pas tot God bekeerd is. De Schrift laat ons telkens horendat vruchten niet geplukt moeten worden in de lente, maar in de herfst. Elisa heeft zulke voorbeelden niet gehad. Elisa moet hier wandelen op een weg, die voor hem onbekend is. Dan vermaant hij niet, dan waar schuwt hij niet. Hij laat de man, die de Naam des Heeren beleden heeft, gaan in vrede- Die Naam is dan ook de enige Hoop. En zo zeker als de Drager van die Naam de Getrouwe is, zo zeker zal Hij ook 't werk, in Naiiman begonnen, vol tooien. Er is moed des geloofs voor nodig om pas beginnende*, kleinen in 't ge loof, het leven in te sturen met dit schijnbaar zo lichtvaardig: ga in vrede. Ik geloof, dat Elisa hier zeer wijs ge handeld heeft. H\j heeft Naiiman niet heengezonden met de gedachte, dat de dienst des Heeren bestaat uit gebod op gebod en regel op regel. De dienst des Heeren is een liefdedienst. Ga in vrede. Dat is de gewone wens, de afscheidsgroet. Maar hier betekent het meer. Hier laat Elisa Naiiman gaan met een kwestie, die niet is opgelost. Maar Elisa zendt hem heen m het vertrouwen des geloof*: God zal Zelf zijn Leidsman wezen, Lerenhoe hij wand'len moet. Even rust op de drukke lijn. CSSS&SBi ZONDAGSBLAD UZ JULI 1993 4 onze jeuqó-p&qin& f Hoe j aapje „Pieter'in 't leven hield IN de drukke straat, waar Jaapje woonde, stond één boom, juist voor hun huis. En in die boom was een merelnest. Dat vond Jaapje fijn. Maar hij kon het toch niet goed begrijpen. Ze konden veel be ter een nest maken in het park, of in een bos, waar geen auto's komen en geen kinderen spelen. Maar de merels gaven niet om drukte. Hoog boven het straatrumoer uit zongen ze hun merellied. Toen de jongen uit de eitjes waren gekropen, vlogen de merels af cn aan om ze te voeren. Vette, kronkelende wormen brachten ze mee uit het park. Jaapje stond er dikwijls naar te kijken. Toen is er op een koude voorjaars dag iets ergs gebeurd. De wind bul derde door de straten. Hij rammelde •an ramen en deuren. Hij blies door de takken van die ene boom, héél hard. En toen is het merelnest er uit gevallen. Jaapje zag het gebeuren. Hij rende naar beneden. De oude vogels vlo gen krijsend rond. En op straat la gen hulpeloos twee kleine mereltjes. Vlug haalde Jaapje ze weg, voor ze misschien overreden zouden wor den. In het warme holletje van z'n hand nam hij ze mee naar huis. „Moeder, mag ik ze houden? De ouden kunnen nu niet meer voor ze zorgen. Op straat gaan ze dood. Mag het?" „Kind," zei moeder aarzelend, „wat moet je nu op een bovenhuis met vogels beginnen?" ,,'k Zet ze op het balcon, in die oude wasketel. En ik zal er zelf he lemaal voor zorgen. Ja? Mag het?" „Vooruit dan maar!" In-gelukkig trok Jaapje naar het balcon. Hij legde zachte lapjes in de oude wasketel en zette de diertjes voorzichtig er op. De ene was al een flink vogeltje, dat een beetje hippen kon. Maar de andere was nog zo klein en hulpeloos, dat je er medelijden mee kreeg. /Wat een peuter!" zei moeder. „O, riep Jaapje verrukt, „ik noem hem Peuter, en die andere Pieter. Vindt u dat niet leuk? Kijk eens, ze doen hun bekje wijd open, ze heb ben honger." Op een schoteltje maakte hij brood en melk klaar en met een klein le peltje voerde hij ze. 't Ging. Hij gaf ze heel kleine stukjes kaas en vlees. En ze aten het lekker op. Jaapje was er trots op. Hij praat te alleen nog maar over Pieter en Peuter en uit school was z'n eerste gang naar het balcon. Pieter was levendig, en groeide goed. Maar Peuter zat meestal stil in elkaar gedoken en at steeds min der. En op een vroege morgen lag Peuter dood in z'n bedje. Jaapje stond er met verschrikte ogen naar te kijken. Hoe kon dat nu? „Misschien heeft hij zich bezeerd, toen hij uit het nest viel", zei moe der. Maar vader schudde het hoofd. „Ik donk dat het van 't eten komt. Merels krijgen alleen maar wormen. Ze zijn niet gewend aan brood. Als jij opeens wormen moest eten, zou je ook ziek worden!" „Maar dan gaat Pieter ook dood, als hij geen wormen krijgt!" huilde Jaapje verdrietig. 's Avonds na het eten nam hij een bus mee en ging wormen zoeken. Dat was geen gemakkelijk werk. Er wa ren in de buurt nergens tuinen. Al leen straten en stoepen. Bij een hoek huis was een klein tuintje. Maar dat stond vol bloeiende viooltjes en tul pen. Daar kon je zo maar niet gaan graven. En dan was er nog het park. Maar daar werd een tentoon stelling opgebouwd en overal stond Verboden toegang! Er mochten geen mensen in en helemaal geen kleine jongens. Maar 't moést. Pieter moést wor men hebben. Anders ging hij dood. Toen 't al een beetje schemerig was. ging Jaapje met z'n bus en een schopje naar het park. Hij klom over het hek en sloop diep-gebogen langs de smalle paadjes. Tussen de strui ken, waar niemand hem zien kon, begon hij te graven. Maar 't zand was droog en mul. Dan zitten er nooit yeel wormen. Toen hij gegra ven had tot z'n rug er pijn van deed, had hij nog maar drie wormen. Nou ja. morgen maar weer eens probe ren. En toen was er opeens, zonder dat hij iets gehoord had, een agent „Wat doe jij daar?" vroeg een boze «tem. Jaapje klemde z'n lippen op elkaar. Hij wou het niet zeggen. Als die agent z'n wormen eens afpakte? „Er worden hier veel dingen van de tentoonstelling weggehaald," ging de boze stem verder. „Doe jij daar ook aan mee? Wat zit er in die bus?" Een grote hand strekte zich uit. In z'n angst maakte Jaapje een spron getje en gooide de bus met een wijde boog weg. Misschien kon die 'm straks weer gaan zoeken. Maar hij mikte verkeerd. Met een plons verdween de bus in het water van de parkvij- Jaapje vergat z'n angst voor de agent. Hij dacht alleen nog maar aan Pieter. „Gemenerd!" gilde hij. ,,'t Is jouw schuld, als Pieter dood gaat. Jouw schuld. Dan ben jij een moordenaar!" Hij schopte en sloeg de agent, die hem vastpakte. Maar tegen die sterke handen kon hij niet „Stoute zwaan moet je me in mijn teen bijten!" op. „Kom jij maar eens mee, manne tje. Ik heb thuis een mooi hok voor zulke brutale jongens. En pas op, dat je niet wegloopt!" Nee, weglopen durfde Jaapje niet. Z'n verzet was gebroken. Stil kroop hij achter op de fiets. Dikke tranen liepen over z'n wangen. Hij wist niet, hoe het aflopen zou. Hij was alleen maar moe en verdrietig. In de keuken werd Jaapje op een stoel gezet. De agent trok z'n jasje uit. Nu leek hij veel minder streng. Maar z'n stem klonk toch nog bars, toen hij vroeg: „Wist jij, dal je niet in het park mocht?" Jaapje knikte bang. „En nu vertellen wat er in die bus zat. Anders mag je niet naar huis!" „Wormen!" fluisterde Jaapje De agent keek verbaasd en begon toen te lachen. „Haha, die is goed. rk denk kostbaarheden op het spoor te zijn, en dan zijn het wormen. Ha- ha!" De vrolijkheid van de agent gaf Jaapje moed, en hij vertelde van Pie ter en Peuter. „En nou gaat Pieter misschien ook dood," eindigde hij verdrietig. „Kom eens mee!" zei de agent. Achter het huis was een klein gras veldje. De agent bukte zich, en trok een graszode los. In de vochtige grond er onder krioelde het van de wormen. „Pak mee! Daar haal ik ze ook vandaan, als ik ga vissen!" Verrukt graaide Jaapje in de glib berige massa. Hij wou ze in z'n broek zak stoppen, maar de agent gaf hem gauw een doosje. „Als je d'r nog meer moet heb ben, kom je hier. Maar je gaat niet in het park. Begrepen?!" „Ja meneer, dank u wel, meneer", zei Jaapje blij. Toen. rende hij met z'n kostbare schat naar huis. En Pieter? Die schrokte, of hij in een week niet gegeten had. •,Zo gaat ie goed!" zei vader. „Als hij maar wormen krijgt." En die kreeg hij. Uit het grasveldje van de agent. Co van der Steen-Pijpers. onze BRievenBus Beste kinders, De meeste brieven, die ik deze week ontving waren erg „warm". Tenminste, wat er in' stond nogal heel, want de meeste nichten en neven waren hard aan het puffen, ter wijl zij mij een brief schreven. Al die warmte heeft de brievenstroom echter niet verminderd en daarom zullen we maar gauw met de brievenbus beginnen O ja, eerst wil ik jullie nog even wat vragen. Het komt de laatste tijd nogal eens voor, dat meisjes en jongens ver geten hun naam, adres en leeftijd op het briefpapier, (dus niet op de enveloppe) te zetten. En dat kan wel eens lastig zijn. Hoe kan ik iemand een antwoord geven, wiens naam ik niet weet, zeg nou zelf. Dus vergeet achtige nichten en neven: beter op gelet. Nu de prijswinnaars. De hoofd prijs is voor Adrie Groofeuboer, terwijl Aad Berkman en Wim Spijkerman elk een troostprijs ontvangen. De oplos sing was: dokter hoed 7, generaal 6, Chinees 1, agent 10, wielrenner 9. cowboy 3, Indiaan 5, piccolo 4, koet sier 2 en minister 8. De brievenbus! Tineke Driessen schreef, dat 70 zo van handwerken houdt. Ze is nu iets heel moois aan het maken. Maar ik denk, dat dat nog een verrassing moet blijven en daarom verklap ik het niet. Weten jullie op welk dier deze eend rijdt? Nee? Ik wel, maar ik verklap het niet. Toch komen jullie het ook gauw te weten als jc maar een lijn trekt van het ene cijfer naar het ander. Je moet natuurlijk by 1 beginnen, zo naar 2 enzovoort. Ik zie dan jullie inzendingen wel. Binnenkort is Johnny Troost jarig. Zeun, ik wens je vast een plezierige dag en nog vele goede jaren! Je had je brief naar het goede adres gestuurd. Jan Peij- pars. ik heb hem tenminste ontvangen. Dus. als je me trouw blijft, kun je altijd dit adres aanhouden. En wat zei jouw broertje van de verrassing, Jan van Nes? Dat is niet mis, hé, zo maar een nieuwe band te krijgen. Jullie zijn nu zeker flink aan het fietsen? Jouw rapport. André Verschoor, zag er be hoorlijk uit. Kijk 'ns even: een tien! Ik heb zo'n hoog cijfer nooit gehad. Inder daad, Rie Cijsouw. ik ben wel eens in jouw „dromenland" geweest. En het is er werkelijk bijzonder mooi. Of ik geld te veel heb, vraag je? Neen, daar heo ik tot mijn grote spijt geen last van. Kees de Kool gaat met de school een week uit kamperen. Dat lijkt me niet ongezel lig, Kees. Als je om het kampvuur zit, denk je dan eens aan mij? Bertje van Wageningen. wil jij Esdra heel hartelijk bedanken voor zijn lieve attentie, die hij in dc brief „insloot". Hetzelfde terug! Nog een paar nachtjes slapen, schrijft Afka Bergsma. en dan is ze jarig. Mciske. een prettige feestdag, hoor. Arie en Gert GroolendorsL die sigarenbandjes voor de zending sparen,, vragen of een nicht of neef, die daar ook interesse voor heeft, eens een briefje naar hen schrijft. Adres: Voorkade 52, Boskoop. Het was zeker niet een lange brief. Jannie Oppelaar. maar je zal het wel goed hebben ge meend. Een ander keertje wat.meer, wat jij. Arme Hcnnie van Rietschoten, heb jij je vinger zo bezeerd? Loop je nog steeds niet je hand in het verband. Of is het al beter geworden? De vriendinnetjes Ankie Tol cn Jannie Verstraten schreven dat zij altijd samen optrekken. Gaan jullie ook alle twee naar Zeeland of gaat Jannie daar alleen naar toe'' Be dankt voor je tekeningen, Hannie van Egmond. Vooral die boeren en boerin netjes vond ik erg geslaagd. Corrie Vis ser zond me een mooie bos bloemen, waarmee ik erg blij was. Ook jij oe- dankt. Corrie! Hier twee nichtjes en wel Ineke en Ria Beishuisen Alle twee schrijven ze dat ze naar het strand zijn geweest. En nu denk ik zo. dat jullie wel samen van zon en zee hebben ge noten. Of heb ik het ver mis? Neen maar. Jan de Mos gaat deze zomer helemaal naar België en nog wel liefst met een boot. Veel genoeglijke dagen, jongen. Hoeveel nichten cn neven ik heb vraagt Miep Bontje. Ik kan ze echt niet alle maal tellen, maar het zijn cr héél wat. Ach, moet ik nou een beetje meelij met jou hebben. Leny Monster, al zo veel keren meegedaan cn nog nooit wat ge wonnen? Ja, kind, maar geduldig vol houden, dan kom je ook wel eens aan de beurt. Beppie Rijkaart vertelt dat ze helemaal naar Bodegraven gaat fietsen om daar te zwemmen. Maar wie past er dan op de drie jonge poesjes? Wat fijn dat jij mag logeren bij oma en opa in Leiden als je vacantie hebt Joke ja hoe heet jij nog meer, want dat heb js niet in je brief geschreven. n volgende keer doen hoor! Riet Broer, ben je nou bevorderd naar de tweede klas. Ik hoop, dat je prettig zal kamperen. Zo. dus jij gaat over een poosje verhuizen. Jan van der Kaaden. Blijf je in dezelfde plaats wonen? Arie Holleman gaat oen school reisje maken. Nou het spreekt haast van zelf: ook jü veel plezier, Arie. Ja. Joke Jurjoanz. het heeft ere geonweerd. Schrok je niet toen de bliksem zo dicht bij jullie insloeg? Kinders, ik moet weer gaan stoppen. Eerst wil ik onze nieuwelingen nog harte lijk welkom heten. Het zijn Tjitske Apol, Lynie van Loenen, Irene cn Kees dc Wit, Erik Faber, Ilelga Weslra, Johan van der Stek, Teun van Ecrcn, Joke de Kooter, Luuk Visser, Joop Pronk. Anne- marie Goedhart, Mieke Klijnsmit. Ria Kats en Anneke Berkenpas. tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 2