•K OMANTIEK van OUDE GEVELSTENEN rrrrr- I 1 un je nog zingen CS3&39 HET LICHT DER WERELD DE KERK IN 'T MIDDEN 4 ZONDAGSBLAD 28 JUNI 1952 Onze voorouders namen het nauwer met de „leringhe" dan met de spelling WIE de oude gedeelten van Amsterdam of Den Haag doorwandelt, zal wellicht hier en daar opschriften hebben gezien, die zijn aandacht trokken. De romanschrijver mr Jacob van Lennep verkeerde ook in dat geval en heeft samen met J. ter Gouw er zelfs een geheel boek aan gewijd, dat ik dezer dagen weer eens opnam en dat zeer vermakelijke dingen vermeldt en waaraan ik enkele voorbeelden ontleen. Niet altijd zijn de opschriften gemakkelijk te ontcijferen, daar de vervaardigers ervan vaak op gespannen voet met de spelling stonden. Zo moet ergens voor een huis dit gestaan heb ben: „Nitet ekin, maret uusom." Geleerden heb ben er zich zeker het hoofd over gebroken, wat dit, enigszins op Latijn gelijkende, opschrift wel kon betekenen. Maar geen enkele kon het verkla ren, totdat iemand het hardop las en tot de op lossing kwam. Het was geschreven zoals de schrij ver sprak en betekende eenvoudig: „Niet het hek in, maar het huis om!" Op een in een aanbouw zijnd huis in Amster dam, kon men eenmaal tussen 12 en 1 op een stuk plank lezen: „Wij zijn schoften." Deze on vriendelijke mededeling betekende echter niets anders dan dat de werklieden waren gaan eten (schaften). Het spreekt vanzelf dat door zulke onduidelijke opschriften licht misverstanden kun nen ontstaan. Steen voor de scheepvaartte zien in het Dijsselhofplantsoen in Amsterdam. Te Wognum las men op een boerenhofstede: O Mensch UUUUUUUU Godt. Ook dit raadsel was wel op te lossen voor puzzelaars, want de vrome boer had er niets anders mee bedoeld dan deze goede raad: „O, Mens acht u-en uwen) Godt." Woordspelingen vinden hier dikwijls een plaats. Maar soms zijn ze zodanig dat degene, die het onderwerp er van is, daarover nu niet bepaald is gesticht. Toen in 1810 Napoleon met zijn tweede echt genote Marie Louise in Gent zijn intocht deed, waren er tal van erepoorten. De slagers hadden er ook een bij het abattoir gezet. Het opschrift was goed gemeend, maar beviel door zyn dubbel zinnigheid toch niet aan Napoleon, die het dan ook liet wegnemen. Het luidde Les petits bouchers de Gand k Napoleon le Grand (De kleine slagers van Gent aan Napoleon de Grote). DE Nederlanders zijn te allen tijde dol op woordspelingen geweest. Dit blijkt zelfs uit de leerboeken voor de lagere school. In de 17de eeuw was er één dat heel bekend werd door het ruime gebruik dat men er van maakte. En ter stichting der jeugd stond daarin, zeker als een soort motto: Het kussen dat is wonderzoet Wanneer men 't in der liefde doet, Maar ik heb 't onder my geleid. Dus is het mij tot dienstbaarheid. En daarbij stond dan een afbeelding van een kussen, zoals men die in de 17de eeuw in de vergaderzalen der regenten gebruikte: van flu weel, met een wapen erop, en met kwasten aan de hoeken. In de rederijkerstijd had bijna iedere „kamer" een woordspeling in haar blazoen. Ook op de gevelstenen komen deze voor, b.v. In een herberg, waar men als uithangbord een zwaan had, schreef een dichter uit de 17de eeuw op een glas: De Swaen voert ieder kroeg, zo wel in dorp als stad, Omdat hij altijt graeg is met de bek In 't nat. Dat er zoveel herbergen waren, met deze edele vogel op hun uithangbord, kan echter ook wel een andere en schonere betekenis hebben gehad dan men uit deze dichtregels zou opmaken. De ge dachte aan de in vroeger eeuwen zeer geliefde geschiedenis van de Zwanenridder kan hier in vloed hebben gehad en wellicht zelfs is de her- EEN uithangbord in Leerdam vertoonde het volgende rijm: In de Kat zonder nagelen. Dat is een van de goejen, Maar die hier binnen woont, die laat haar nagels groeyen. Er wordt niet vermeld of deze dame getrouwd was, maar dit is na zulk een aanbeveling, nauwelijks denkbaar. In Breda woonde een her bergier, wiens vrouw scheel keek, en die drie Varkens op zijn bord had laten schilderen met deze uitnodiging: In de Drie scheele Varkens, wie duyvel sou 't versinnen! Wie 't vierde wil zien, die komt maar binnen. En te Dordrecht was er eveneens een waard, die zyn huiselijk geluk algemeen bekend wou maken. Hij deed het op de volgende wyze: Of zijn echtvriendin, die zeker niet op de magere koeien van Farao's droom leek, want zij was stellig niet „rank van vlees", deze toespeling op haar welgedaanheid en andere eigenschappen, prettig vond, is een andere vraag. Een woordspeling, gelukkig van wat vriende lijker aard, stond voor een houtkopers-luifel aan de Zaan: Met bokken wint de timmerman zyn broot, In Noorwegen slaan ze de bokken om de vel len doot. Te Enkhuizen verkoopt men de bokken vry wat duur, En als men ze hier om niet geeft, kyken de menschen nog zuur. Klaarblijkelijk was het hout toen heel wat goedkoper dan nu, want om niet geven doet men dit tegenwoordig niet bepaald. T^E leerkopers hadden natuurlijk vaak een koe of een stier als uithangteken. Ook zij hielden er van een les te geven in hun opschriften. Zo was er een, die blijkbaar hier en daar wel eens huwelijken had gezien, welke niet geheel en al voldeden aan de eis van de twee-eenheid. En daarom schreef hjj onder de ossekop: (Een horendrager is iemand, wiens vrouw hem ontrouw is.) Een betere verstandhouding heerste er te Rotterdam tussen het echtpaar dat een katoen winkel, genaamd de Star, had, want daarop stond: Hier in de Star verkoopt men allerlei katoen, Al is de Man niet t'huis, de Vrou kan 't ook wel doen. In de Boekhorststraat te 's-Gravenhage was eens een wijnhuis. Dit had als vele andere een roemer (een wijnglas) als uithangteken. Daar onder stond: Als gij dees Roemer ziet, gy kunt ze prijzen of laken, Maar komt in, proeft mijn nat, dat zal u beter smaken. De Hagenaars zyn echter in alle eeuwen voor zichtige lieden geweest en daarom had deze waard er onder gezet: Maar ziet eerst, wat hier achter staat. Keek de dorstige, alvorens zich te gaan laven, aan de keerzijde, dan las hjj daar: Hoezeer onze vaderen er steeds op uit waren, .stichtinge" te brengen, blijkt uit vele gevel stenen. Vaak werd deze stichtelijke gedachte er met de haren bijgesleept, maar dat gaf minder. De bedoeling bleef even goed. Zo stond er bij Haarlem een grutterswinkel, die de voorbijgangers op dit schone vers vergastte: Door Godes woort wort menig hert ontloken; Maar door den Meulensteen werd Koorn en Grutte gebroken. TAL van lichaamsdelen komen op uithangborden voor: armen, hoofden, handen, oren, harten, ogen, enz. En wat verder de stad 's-Gravenhage betreft, wil ik aanhalen wat Van Lennep over 't Goude Hooft vertelt. Hij zegt: „Te 's-Graven hage, op den hoek van Groenmarkt en Hoogstraat, ziet men, aan beide gevels, een verguld hoofd en rondom: 't Goude hooft 1660: 't Wa3 echter reeds honderd jaar vroeger als h e t G a l- den Hoofd bekend. Uit een akte van 29 Maart 1578 blijkt, dat dit huis het inkomen van de straat had of de huur van eenige cabaret-huisjes op de markt aldaar. Dit recht, gelijk het in de verkoopakte van 5 November 1714 genoemd is. om de kleine steenen met zitplaatsen of kramen te bezetten, heeft in 1862 aanleiding gegeven tot een rechtsgeding met de gemeente." Tot zover Van Lennep. Misschien vinden snuf- kelaars hierin aanleiding deze zaak eens nader te onderzoeken. De schryver vermeldt namelijk niet hoe dit rechtsgeding Is afgelopen. Aan Bijbelse gevelstenen ontbrak het niet: hier ziet ge Sims on met de poortdeuren van Gaza. Een aardig voorbeeld van de manier, waarop onze vaderen wyze lessen wisten te geven „aan de lopende band" vinden we op het uithangbord van een winkelier te Edam, die twee duellisten op zyn bord had laten schilderen. Op de stok las men aan de ene kant: „Die dat wint, verliest de hemel" en aan de andere: „Die ddt verliest, wint de hel". Een Duitse vertaling van deze waarheid zou stellig aan sommige universiteiten in het buitenland niet misplaatst zyn geweest en wellicht nog zijn waarde hebben. O? tal van uithangborden, meest ten platten- lamde, komt natuurlijk de boer meer tot zyn recht Voor een luifel te Schagen stond een boer ge schilderd, die schreide bij zyn stervende koe, met het bijschrift: In de Bedrukte Boer Zie hoe die arme duivel krijt, Omdat zijn koe op sterven leyt. Ik wed hij wis zyn wijf wel voor de koe zou geven; 't Wijf doet maar quaet: de koe geeft melk om van te leven. Dat het aantal uithangborden met opschriften aan het drinken ontleend, groot was, spreekt wel vanzelf, daar onze voorvaderen, voordat koffie en thee algemeen in gebruik waren, spoe diger tot drinken van alcohol kwamen, dan tegenwoordig het geval zou zyn. Een van deze opschriften is zo merkwaardig dat ik er mee wil eindigen. Te Viaaven stond op een uithangbord een man met een glas in de hand en daaronder: Drink ik dan bederf ik; Drink ik niet dan sterf ik. Doch het is beter gedronken en bedorven Als niet gedronken en gestorven. Men ziet: ook in vroeger tyd was altijd wel een reden te vinden om een glaasje te nemen. Thans geldt immers nog bij velen: Als men het tegen de kou niet neemt, dan is 't goed tegen de warmte. Dr. F. C. DOMINICUS. ZONDAGSBLAD 28 JUNI 1952 5 XII. Het concert CONCERTEN door deze mensen? Ja, waarom niet? In iedere zang vereniging leeft immers het verlan gen zich minstens eenmaal per jaar in het openbaar te laten horen, het zij in een onderlinge krachtmeting, het concours, waaraan dan meestal een gezellige dag wordt verbonden, hetzij door middel van een werkelijk concert, met alle spanningen tevoren, de laatste repetities, de generale, de uitvoering zelf met het applaus van de hopelijk volle zaal, de gezellige pauze, de voldoening daarna als al les goed gelukt is, het zijn hoogtepun ten in het verenigingsleven. Aangezien „Excelsior" verschillen de oud-leden telde van koren uit „de maatschappij" kwam na zeven of •cht maanden steeds sterker de wens naar voren om nu eens te laten ho ren hoever we gevorderd waren. Weliswaar had het koor al enige malen zijn medewerking verleend bij interne hoogtijdagen als Kerstmis en Koninginnedag, doch dit bleef alle maal te veel in besloten kring, het was niet „echt" genoeg. Het stelde me aanvankelijk voor een probleem, Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg lig gende kan niet verborgen zijn. Matth. 5 vers 14. Wanneer Jezus dit woord spreekt, zegt Hy dit niet tot aristocraten of machthebbers, doch tot eenvoudige, ongeletterde mensen, die uit een uit hoek van Palestina afkomstig zijn. Men zou geneigd zijn, zich af te Vragen, of dat nu wel waar is. Vissers en handwerkslieden. Het licht der wereld. Gden lichtje, neen. Het licht der wereld, dat helder uitstraalt en alles in de omgeving in glans zet. Duidelijk zichtbaar, zoals een stad boven op een berg reeds van verre te Zien is. Zo is nu de positie van de kerk. Zy Schuilt niet weg in de wereld en haar leden mogen zich niet uit het leven terugtrekken. De kerk moet midden in het leven staan en kent geen nie mandsland. Zij geeft haar licht voor het gehele mensenleven, want zij is de verkondigster van d e Boodschap voor het leven, niet een stukje of een deel er van, doch voor al het doen en laten van de mens. Dit betekent, dat de mens, die deze Boodschap aanvaardt, die kerklid is, ook een boodschap voor en in de wereld heeft. Want „het licht der wereld zijn" brengt verantwoordelijk heid mee. Jezus heeft ook tot de kerk mens gezegd, „gij zijt het zout der earde". Dat wil zeggen, dat die mens in het offensief staat, dat hy de fron ten betrekt om te verkondigen de boodschap der genade. Jezus roept ons op, te tonen, wie we Zijn. Lichtdragers, in wie het vuur brandt, ontstoken door de Geest. Licht dragers zyn zonder vuur in onszelf is niet mogelijk, want wanneer de Heer der Kerk het licht in ons doet bran- 4len, wordt het telkens aangewakkerd. Dan gaan wij op mars in de stoet der lichtdragers. In die stoet zyn wij allen gelijk, hooggeplaatsten en eenvoudigen. Dan zyn wij allen discipelen van Jezus Christusu en lay. Daarmede is tevens onze plaats in het leven aangegeven. Iedereen moet ens nu kunnen zien en daarvoor scha men toy ons niet. De uyand rukt wel vast aan, doch, als lichtdragers, hebben wij een wapen, het wapen, dat Jezus Christus onszelf in handen heeft ge geven. Het Woord, Zijn boodschap, die het leven vernieuwt. Dan staan wij sterk en vrezen wij de vijand niet. Dan spreken wij met hem in de poort, ver tellen wij hem van onze Koning, Die het leven beheerst, ook nu, in onze tijd van verwarring der geesten en afval. G}j zijt het licht der wereld Dat is een oproep van Jezus tot ons om te getuigen, maar ook om in dat getuigenis stand te houden. Hij staat immers vlak naast ons en heeft over Zijn kerk de Geest uitgestort. De Geest, die getrouw maakt, al probeert de satan, de aartsvijand van Jezus Christus, ons steeds weer van Hem af te trekken. Maar geen nood, toant; Gods Woord houdt stand in eeuwigheid t en zal geen duimbreed wijken, I Beef, satan; Hij, Die ons geleidt, zal u de vaan doen strijken. want hoewel ik ervan overtuigd ben dat, door op de sensatie afgestemde reclame, iedere zaal in ons land zou volstromen met al of niet welwillend kijkgraag publiek, zó'n vorm van con cert was nu eenmaal onmogelijk. Doordat echter ook in „Zanglust", een zustervereniging van „Excelsior" enige vooruitstrevende leden al heel spoedig suggesties in dezelfde rich ting deden, kwam ik op de eigenlijk voor de hand liggende gedachte een zogenaamd uitwisselingsconcert te or ganiseren. In alle onschuld voorge steld, ondervond mijn plan echter aanvankelijk enige tegenstand by dr Glas. De idee om, 's avonds nog wel, met een aantal patiënten in een paar autobussen een bezoek te gaan afste ken bij een naburige inrichting moest hij eerst even verwerken. Doch al spoedig gaf hij toestemming voor dit nieuwe experiment. Na enige weken van extra ingespannen studie was het dan zover en stapten we allemaal even nerveus, in de twee bussen, drie en vijftig patiënten, geassisteerd door zuster den Hertogh, mevrouw van Delft en de reeds vroeger genoemde broeder. Vrijwel de gehele genees kundige staf ging mee. Om kwart voor acht arriveerden wij ter plaatse en verdwenen zo snel mogelijk achter het gesloten doek. De gastheer-directeur hield een korte openingsrede en liet toen „halen". Ik haalde eens diep adem en wilde beginnen met het zingen, doch kreeg de plotselinge ingeving er een con cert met toelichting van te maken. Zo voorzichtig mogelijk ben ik toen eerst een beetje gaan babbelen met myn „publiek", bestaande uit de le den van „Zanglust" en ongeveer twee- honderdvijftig mij geheel vreemde patiënten. Ik heb ze gevraagd vooral hard te klappen na elk nummer om dat we eigenlijk „onder elkaar" wa ren en, ook als het misschien soms niet zo mooi klonk, we toch allemaal erg ons best erop hadden gedaan, vertelde ze tenslotte eerlijk dat ik mij minstens zo zenuwachtig voelde als mijn koorleden wat gelukkig niet alleen een hartelijk gelach en een paar bemoedigende opmerkingen aan de zaal ontlokte, doch tevens een da verend aanmoedigingsapplaus ten gevolge had. Wat hebben ze gezongen en wat is Vacantieslaapje er geluisterd! Het stormachtige ap plaus en de werkelijk voorbeeldige steeds groter prestaties en misschien juist omdat bijna een ieder van de aanwezigen de bijzondere aard van de uitvoering wel degelijk besefte, deed men aan beide zijden van het voetlicht zijn uiterste best de gehele avond door, om alles zo vlot moge lijk te doen verlopen. Hoe verder de avond vorderde, des te meer werd het een genot hier te mogen werken en spreken, in zo'n omgeving, met zulke luisteraars en met zo'n koor. Men moet dit meege maakt hebben om de ontroering, doch ook de bevrediging van door weder liefde ruim vergolden naastenliefde te kunnen begrijpen. Geen buitenstaan der. hoe welwillend ook, kan zich er enige voorstelling van vormen. De terugreis was een jubelend feest van doodmoede, maar volkomen gelukkl- Er is natuurlijk nog veel meer te vertellen over dit zo interessante en dankbare werk. De artikelen hier over zijn door velen gelezen, ook door patiënten en oud-patiënten. Er is op gereageerd, gunstig en ongun stig. Er is wel eens iemand boos ge worden over een verkeerd-begrepen woord, maar tenslotte is het toch al len duidelijk geworden, dat het hier niet ging om interne zaken uit de in richting te vertellen, maar om iets van het opbouwende werk dat hier wordt verricht, wereldkundig te ma ken. Ook en vooral, om wanbegrip inzake de verpleging van psychiatri sche patiënten weg te nemen. Als dat doel bereikt is, hebben wij veel gewonnen. J. N. van der Waart. JlfAAR ook buiten de poorten wonen mensen! Het zijn nooit de bevoorrechte mensen, die dat doen. In de oud heid niet, als de horigen er neer strijken als dringende schapen, die hopen dat de steen van de bornput afgewenteld zal worden en ze zul len mogen drinken. Dat is: dat ze in de stad zullen mogen binnen vluchten ten dage dat de vijande lijke legerscharen opdoemen aan de horizon. En ook in de verlichte XlXe eeuw zijn de mensen buiten de wallen niet de ben\jdenswaar- digen. Dat zijn de burgers, die binnen de burcht hun veiligheid hebben gevonden. Zwaar en on gestoord is hun slaap: wat kan hun gebeuren? De nachtwakers gaan op zachte zolen hun huis voorby, speurend naar onraad of brand, en als alles in orde is geeft hun oude stem een uursignaal der veiligheid: „Een uur heit de klok; de klok heit één...." Maar buiten ja, buiten is het anders. Buiten zijn immers de dieven en de moorde naars, de ontuchtigen en onreinen? Men vraagt zich af of ze dat werkelijk waren, toen ze zich in de Onlandstraat en omgeving vestig den. Ach, allicht dat er ook tot deze kudde zwarte schapen be hoorden: zelfs de burger heeft im mers wel eens een verloren zoon?! Best mogelijk dat de boerenarbei- derszoon uit het Strijense land zich pinds de prond te heet onder de voeten voelde worden en dat hij daarom naar hier kwam. Best mo gelijk dat een failliet dorpstimmer- mannetje uit het Brabantse zijn geluk eens wijderop ging zoeken, onderwijl vergetend dat hij niet zozeer een slachtoffer was gewor den van de grote vogel Pech dan wel van zijn eigen al te dorstig keelgat. Waarom zou men de be woners «an Onland tot heiligen uitroepen? Maar dan moet men ook vragen: waarom zou men hen van meetafaan als aller mensen afschraapsel beschouwen? Alleen maar omdat de vage rosse gloed boven de vorigeeuwse stad hen als motjes naar de kaars toezoog? Wel, stedeling, uw eigen grootouders kwamen mogelijk ook van heel ver; wat voelt men zich boven de nieuwelingen verheven? In ieder geval: ze kwamen. Soms met een vrachtboot, die laat in de avond meerde aan de kade. Vreemd, onzeker, stonden ze dan op de wal en ze klampten de eerste de beste schipper aan, vra gend of hij geen onderdak voor hen wist. De schipper krabbelde zich eens achter het oor, hij zette zijn petje eens 'n tikkie anders, hij spoog eens een fikse straal speek sel op straat en bekeek onderwijl Uit de VOLKSWIJK het geval. Met een kennersblik zag-ie dat hij flinke armen aan zijn lijf had en dat zij een prompt meidje was, dat er allang voor gezorgd had dat de sluimerende zuigeling op haar arm geen ver wend enigst kindje zou blijven. En ja, dan wist de schipper wel een adres, en hij bracht hen naar de nieuwbouw, ginder buiten de stads wallen, toe. Anderen kwamen met de ijzeren spoor hierheen. Nog an deren te voet. Soms waren ze nauwelijks meer dan kinderen van acht, tien jaar, die er door de ouders zo breed hadden die het niet dat ze zich de luxe konden veroorloven van oudere kinderen thuis op uit waren gestuurd om in de stad een dienstje te zoe ken. Laat ons hopen dat zij ook een goede schipper daar op die kade aantroffen, maar er loopt ook slecht volk in de stad! We zeg gen niet dat dit enkel ook maar geïmporteerde elementen zyn, al bevinden die zich ongetwijfeld on der hen. We leven immers rond een eeuw geleden en we kennen Dickens nog voldoende om te weten dat ieder, die wat op zijn kerfstok heeft dan nop het veiligst is in het drukste gewoel: vinger afdrukken en detectives moesten immers nog uitgevonden worden! Zo komt die nieuwe woonwijk, ginds in het Onland, allengs vol. Niet zo vlug, niet zo vlug, want het terrein is uitgestrekt genoeg en men kan in piepkleine huisjes heel wat stervelingen opbergen. Is een straat volgebouwd, dan laat men een volgende straat uit de grond rijzen. Gemakkelijk gaat dat destijds: men maakt zich nog niet zo druk over bouwplannen als stedebouwkundige finesses als heden ten dage. Daar heb je Karei Dinges, die hier grond bezit. Sme rige grond, waar-ie geen cent voor krijgt! Maar op een dag gaat hij ook bouwen, zo maar in het wilde weg op eigen domein. En als zijn tweelingbroer onderwijl een onge luk krijgt en sterft vernoemt hy de straat dan maar naar die bloed verwant en Onlandstraat heeft een zusje gekregen: de Pieterstraat. En dat vindt een derde zo'n trouvaille dat hy een te weinig renderend eigendommelijk fabriekje van al zijn grond ontrooft en het Hout zagerspad is geboren! Maar met dat alles gaan jaren heen en on derwijl wonen daar de eilanders en de Brabanders en de Zeeuwen, met wat verdwaalde Achterhoekers en Noorderlingen daarbij. Fyn protestant zijn die Eilanders en leutig rooms die Brabanders; zwijgzaam leven de Saksers daar tussen. Dat is het eerste geslacht en het wacht op de Kerk, die hen zal opvangen en helpen. Maar de Kerk staat tussen de wallen, heel ver weg, in het midden van de stadNu dan rullen u>e die Kerk daar maar rustig laten staan. WIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 12