•K
OMANTIEK van
OUDE GEVELSTENEN
rrrrr-
I
1
un je nog zingen
CS3&39
HET LICHT
DER WERELD
DE KERK IN 'T MIDDEN
4
ZONDAGSBLAD 28 JUNI 1952
Onze voorouders namen het
nauwer met de „leringhe"
dan met de spelling
WIE de oude gedeelten van Amsterdam of Den
Haag doorwandelt, zal wellicht hier en daar
opschriften hebben gezien, die zijn aandacht
trokken. De romanschrijver mr Jacob van Lennep
verkeerde ook in dat geval en heeft samen met
J. ter Gouw er zelfs een geheel boek aan gewijd,
dat ik dezer dagen weer eens opnam en dat
zeer vermakelijke dingen vermeldt en waaraan
ik enkele voorbeelden ontleen. Niet altijd zijn de
opschriften gemakkelijk te ontcijferen, daar de
vervaardigers ervan vaak op gespannen voet
met de spelling stonden.
Zo moet ergens voor een huis dit gestaan heb
ben: „Nitet ekin, maret uusom." Geleerden heb
ben er zich zeker het hoofd over gebroken, wat
dit, enigszins op Latijn gelijkende, opschrift wel
kon betekenen. Maar geen enkele kon het verkla
ren, totdat iemand het hardop las en tot de op
lossing kwam. Het was geschreven zoals de schrij
ver sprak en betekende eenvoudig: „Niet het
hek in, maar het huis om!"
Op een in een aanbouw zijnd huis in Amster
dam, kon men eenmaal tussen 12 en 1 op een
stuk plank lezen: „Wij zijn schoften." Deze on
vriendelijke mededeling betekende echter niets
anders dan dat de werklieden waren gaan eten
(schaften). Het spreekt vanzelf dat door zulke
onduidelijke opschriften licht misverstanden kun
nen ontstaan.
Steen voor de scheepvaartte zien in
het Dijsselhofplantsoen in Amsterdam.
Te Wognum las men op een boerenhofstede:
O Mensch UUUUUUUU Godt.
Ook dit raadsel was wel op te lossen voor
puzzelaars, want de vrome boer had er niets
anders mee bedoeld dan deze goede raad: „O,
Mens acht u-en uwen) Godt."
Woordspelingen vinden hier dikwijls een
plaats. Maar soms zijn ze zodanig dat degene,
die het onderwerp er van is, daarover nu niet
bepaald is gesticht.
Toen in 1810 Napoleon met zijn tweede echt
genote Marie Louise in Gent zijn intocht deed,
waren er tal van erepoorten. De slagers hadden
er ook een bij het abattoir gezet. Het opschrift
was goed gemeend, maar beviel door zyn dubbel
zinnigheid toch niet aan Napoleon, die het dan
ook liet wegnemen.
Het luidde
Les petits bouchers de Gand
k
Napoleon le Grand
(De kleine slagers van Gent aan Napoleon de
Grote).
DE Nederlanders zijn te allen tijde dol op
woordspelingen geweest. Dit blijkt zelfs uit
de leerboeken voor de lagere school. In de 17de
eeuw was er één dat heel bekend werd door het
ruime gebruik dat men er van maakte. En ter
stichting der jeugd stond daarin, zeker als een
soort motto:
Het kussen dat is wonderzoet
Wanneer men 't in der liefde doet,
Maar ik heb 't onder my geleid.
Dus is het mij tot dienstbaarheid.
En daarbij stond dan een afbeelding van een
kussen, zoals men die in de 17de eeuw in de
vergaderzalen der regenten gebruikte: van flu
weel, met een wapen erop, en met kwasten aan
de hoeken.
In de rederijkerstijd had bijna iedere „kamer"
een woordspeling in haar blazoen. Ook op de
gevelstenen komen deze voor, b.v.
In een herberg, waar men als uithangbord een
zwaan had, schreef een dichter uit de 17de eeuw
op een glas:
De Swaen voert ieder kroeg, zo wel in dorp
als stad,
Omdat hij altijt graeg is met de bek In 't nat.
Dat er zoveel herbergen waren, met deze edele
vogel op hun uithangbord, kan echter ook wel een
andere en schonere betekenis hebben gehad dan
men uit deze dichtregels zou opmaken. De ge
dachte aan de in vroeger eeuwen zeer geliefde
geschiedenis van de Zwanenridder kan hier in
vloed hebben gehad en wellicht zelfs is de her-
EEN uithangbord in Leerdam vertoonde het
volgende rijm:
In de Kat zonder nagelen. Dat is een van de
goejen,
Maar die hier binnen woont, die laat haar
nagels groeyen.
Er wordt niet vermeld of deze dame getrouwd
was, maar dit is na zulk een aanbeveling,
nauwelijks denkbaar. In Breda woonde een her
bergier, wiens vrouw scheel keek, en die drie
Varkens op zijn bord had laten schilderen met
deze uitnodiging:
In de Drie scheele Varkens, wie duyvel sou
't versinnen!
Wie 't vierde wil zien, die komt maar binnen.
En te Dordrecht was er eveneens een waard,
die zyn huiselijk geluk algemeen bekend wou
maken. Hij deed het op de volgende wyze:
Of zijn echtvriendin, die zeker niet op de
magere koeien van Farao's droom leek, want zij
was stellig niet „rank van vlees", deze toespeling
op haar welgedaanheid en andere eigenschappen,
prettig vond, is een andere vraag.
Een woordspeling, gelukkig van wat vriende
lijker aard, stond voor een houtkopers-luifel aan
de Zaan:
Met bokken wint de timmerman zyn broot,
In Noorwegen slaan ze de bokken om de vel
len doot.
Te Enkhuizen verkoopt men de bokken vry
wat duur,
En als men ze hier om niet geeft, kyken de
menschen nog zuur.
Klaarblijkelijk was het hout toen heel wat
goedkoper dan nu, want om niet geven doet men
dit tegenwoordig niet bepaald.
T^E leerkopers hadden natuurlijk vaak een koe
of een stier als uithangteken. Ook zij hielden
er van een les te geven in hun opschriften. Zo
was er een, die blijkbaar hier en daar wel eens
huwelijken had gezien, welke niet geheel en al
voldeden aan de eis van de twee-eenheid. En
daarom schreef hjj onder de ossekop:
(Een horendrager is iemand, wiens vrouw hem
ontrouw is.)
Een betere verstandhouding heerste er te
Rotterdam tussen het echtpaar dat een katoen
winkel, genaamd de Star, had, want daarop stond:
Hier in de Star verkoopt men allerlei katoen,
Al is de Man niet t'huis, de Vrou kan 't ook
wel doen.
In de Boekhorststraat te 's-Gravenhage was
eens een wijnhuis. Dit had als vele andere een
roemer (een wijnglas) als uithangteken. Daar
onder stond:
Als gij dees Roemer ziet, gy kunt ze prijzen
of laken,
Maar komt in, proeft mijn nat, dat zal u
beter smaken.
De Hagenaars zyn echter in alle eeuwen voor
zichtige lieden geweest en daarom had deze
waard er onder gezet:
Maar ziet eerst, wat hier achter staat.
Keek de dorstige, alvorens zich te gaan laven,
aan de keerzijde, dan las hjj daar:
Hoezeer onze vaderen er steeds op uit waren,
.stichtinge" te brengen, blijkt uit vele gevel
stenen. Vaak werd deze stichtelijke gedachte er
met de haren bijgesleept, maar dat gaf minder.
De bedoeling bleef even goed.
Zo stond er bij Haarlem een grutterswinkel,
die de voorbijgangers op dit schone vers vergastte:
Door Godes woort wort menig hert ontloken;
Maar door den Meulensteen werd Koorn en
Grutte gebroken.
TAL van lichaamsdelen komen op uithangborden
voor: armen, hoofden, handen, oren, harten,
ogen, enz. En wat verder de stad 's-Gravenhage
betreft, wil ik aanhalen wat Van Lennep over
't Goude Hooft vertelt. Hij zegt: „Te 's-Graven
hage, op den hoek van Groenmarkt en Hoogstraat,
ziet men, aan beide gevels, een verguld hoofd
en rondom: 't Goude hooft 1660: 't Wa3
echter reeds honderd jaar vroeger als h e t G a l-
den Hoofd bekend. Uit een akte van 29 Maart
1578 blijkt, dat dit huis het inkomen van de straat
had of de huur van eenige cabaret-huisjes
op de markt aldaar. Dit recht, gelijk het in de
verkoopakte van 5 November 1714 genoemd is.
om de kleine steenen met zitplaatsen of kramen
te bezetten, heeft in 1862 aanleiding gegeven tot
een rechtsgeding met de gemeente."
Tot zover Van Lennep. Misschien vinden snuf-
kelaars hierin aanleiding deze zaak eens nader te
onderzoeken. De schryver vermeldt namelijk niet
hoe dit rechtsgeding Is afgelopen.
Aan Bijbelse gevelstenen ontbrak het
niet: hier ziet ge Sims on met de
poortdeuren van Gaza.
Een aardig voorbeeld van de manier, waarop
onze vaderen wyze lessen wisten te geven „aan
de lopende band" vinden we op het uithangbord
van een winkelier te Edam, die twee duellisten
op zyn bord had laten schilderen. Op de stok
las men aan de ene kant: „Die dat wint, verliest
de hemel" en aan de andere: „Die ddt verliest,
wint de hel". Een Duitse vertaling van deze
waarheid zou stellig aan sommige universiteiten
in het buitenland niet misplaatst zyn geweest en
wellicht nog zijn waarde hebben.
O? tal van uithangborden, meest ten platten-
lamde, komt natuurlijk de boer meer tot zyn
recht
Voor een luifel te Schagen stond een boer ge
schilderd, die schreide bij zyn stervende koe, met
het bijschrift:
In de Bedrukte Boer
Zie hoe die arme duivel krijt,
Omdat zijn koe op sterven leyt.
Ik wed hij wis zyn wijf wel voor de koe zou
geven;
't Wijf doet maar quaet: de koe geeft melk
om van te leven.
Dat het aantal uithangborden met opschriften
aan het drinken ontleend, groot was, spreekt
wel vanzelf, daar onze voorvaderen, voordat
koffie en thee algemeen in gebruik waren, spoe
diger tot drinken van alcohol kwamen, dan
tegenwoordig het geval zou zyn. Een van deze
opschriften is zo merkwaardig dat ik er mee
wil eindigen.
Te Viaaven stond op een uithangbord een man
met een glas in de hand en daaronder:
Drink ik dan bederf ik;
Drink ik niet dan sterf ik.
Doch het is beter gedronken en bedorven
Als niet gedronken en gestorven.
Men ziet: ook in vroeger tyd was altijd wel
een reden te vinden om een glaasje te nemen.
Thans geldt immers nog bij velen: Als men het
tegen de kou niet neemt, dan is 't goed tegen
de warmte.
Dr. F. C. DOMINICUS.
ZONDAGSBLAD 28 JUNI 1952
5
XII. Het concert
CONCERTEN door deze mensen?
Ja, waarom niet? In iedere zang
vereniging leeft immers het verlan
gen zich minstens eenmaal per jaar
in het openbaar te laten horen, het
zij in een onderlinge krachtmeting,
het concours, waaraan dan meestal
een gezellige dag wordt verbonden,
hetzij door middel van een werkelijk
concert, met alle spanningen tevoren,
de laatste repetities, de generale, de
uitvoering zelf met het applaus van
de hopelijk volle zaal, de gezellige
pauze, de voldoening daarna als al
les goed gelukt is, het zijn hoogtepun
ten in het verenigingsleven.
Aangezien „Excelsior" verschillen
de oud-leden telde van koren uit „de
maatschappij" kwam na zeven of
•cht maanden steeds sterker de wens
naar voren om nu eens te laten ho
ren hoever we gevorderd waren.
Weliswaar had het koor al enige
malen zijn medewerking verleend bij
interne hoogtijdagen als Kerstmis en
Koninginnedag, doch dit bleef alle
maal te veel in besloten kring, het
was niet „echt" genoeg. Het stelde
me aanvankelijk voor een probleem,
Gij zijt het licht der wereld;
een stad boven op een berg lig
gende kan niet verborgen zijn.
Matth. 5 vers 14.
Wanneer Jezus dit woord spreekt,
zegt Hy dit niet tot aristocraten of
machthebbers, doch tot eenvoudige,
ongeletterde mensen, die uit een uit
hoek van Palestina afkomstig zijn.
Men zou geneigd zijn, zich af te
Vragen, of dat nu wel waar is. Vissers
en handwerkslieden. Het licht der
wereld. Gden lichtje, neen. Het licht
der wereld, dat helder uitstraalt en
alles in de omgeving in glans zet.
Duidelijk zichtbaar, zoals een stad
boven op een berg reeds van verre te
Zien is.
Zo is nu de positie van de kerk. Zy
Schuilt niet weg in de wereld en haar
leden mogen zich niet uit het leven
terugtrekken. De kerk moet midden
in het leven staan en kent geen nie
mandsland. Zij geeft haar licht voor
het gehele mensenleven, want zij is de
verkondigster van d e Boodschap voor
het leven, niet een stukje of een deel
er van, doch voor al het doen en laten
van de mens.
Dit betekent, dat de mens, die deze
Boodschap aanvaardt, die kerklid is,
ook een boodschap voor en in de
wereld heeft. Want „het licht der
wereld zijn" brengt verantwoordelijk
heid mee. Jezus heeft ook tot de kerk
mens gezegd, „gij zijt het zout der
earde". Dat wil zeggen, dat die mens
in het offensief staat, dat hy de fron
ten betrekt om te verkondigen de
boodschap der genade.
Jezus roept ons op, te tonen, wie we
Zijn. Lichtdragers, in wie het vuur
brandt, ontstoken door de Geest. Licht
dragers zyn zonder vuur in onszelf is
niet mogelijk, want wanneer de Heer
der Kerk het licht in ons doet bran-
4len, wordt het telkens aangewakkerd.
Dan gaan wij op mars in de stoet der
lichtdragers. In die stoet zyn wij allen
gelijk, hooggeplaatsten en eenvoudigen.
Dan zyn wij allen discipelen van Jezus
Christusu en lay.
Daarmede is tevens onze plaats in
het leven aangegeven. Iedereen moet
ens nu kunnen zien en daarvoor scha
men toy ons niet. De uyand rukt wel
vast aan, doch, als lichtdragers, hebben
wij een wapen, het wapen, dat Jezus
Christus onszelf in handen heeft ge
geven. Het Woord, Zijn boodschap, die
het leven vernieuwt. Dan staan wij
sterk en vrezen wij de vijand niet. Dan
spreken wij met hem in de poort, ver
tellen wij hem van onze Koning, Die
het leven beheerst, ook nu, in onze
tijd van verwarring der geesten en
afval.
G}j zijt het licht der wereld
Dat is een oproep van Jezus tot ons
om te getuigen, maar ook om in dat
getuigenis stand te houden. Hij staat
immers vlak naast ons en heeft over
Zijn kerk de Geest uitgestort. De
Geest, die getrouw maakt, al probeert
de satan, de aartsvijand van Jezus
Christus, ons steeds weer van Hem af
te trekken. Maar geen nood, toant;
Gods Woord houdt stand in
eeuwigheid
t en zal geen duimbreed wijken,
I Beef, satan; Hij, Die ons geleidt,
zal u de vaan doen strijken.
want hoewel ik ervan overtuigd ben
dat, door op de sensatie afgestemde
reclame, iedere zaal in ons land zou
volstromen met al of niet welwillend
kijkgraag publiek, zó'n vorm van con
cert was nu eenmaal onmogelijk.
Doordat echter ook in „Zanglust",
een zustervereniging van „Excelsior"
enige vooruitstrevende leden al heel
spoedig suggesties in dezelfde rich
ting deden, kwam ik op de eigenlijk
voor de hand liggende gedachte een
zogenaamd uitwisselingsconcert te or
ganiseren. In alle onschuld voorge
steld, ondervond mijn plan echter
aanvankelijk enige tegenstand by dr
Glas. De idee om, 's avonds nog wel,
met een aantal patiënten in een paar
autobussen een bezoek te gaan afste
ken bij een naburige inrichting moest
hij eerst even verwerken. Doch al
spoedig gaf hij toestemming voor dit
nieuwe experiment. Na enige weken
van extra ingespannen studie was het
dan zover en stapten we allemaal
even nerveus, in de twee bussen, drie
en vijftig patiënten, geassisteerd door
zuster den Hertogh, mevrouw van
Delft en de reeds vroeger genoemde
broeder. Vrijwel de gehele genees
kundige staf ging mee.
Om kwart voor acht arriveerden
wij ter plaatse en verdwenen zo snel
mogelijk achter het gesloten doek.
De gastheer-directeur hield een korte
openingsrede en liet toen „halen".
Ik haalde eens diep adem en wilde
beginnen met het zingen, doch kreeg
de plotselinge ingeving er een con
cert met toelichting van te maken.
Zo voorzichtig mogelijk ben ik toen
eerst een beetje gaan babbelen met
myn „publiek", bestaande uit de le
den van „Zanglust" en ongeveer twee-
honderdvijftig mij geheel vreemde
patiënten. Ik heb ze gevraagd vooral
hard te klappen na elk nummer om
dat we eigenlijk „onder elkaar" wa
ren en, ook als het misschien soms
niet zo mooi klonk, we toch allemaal
erg ons best erop hadden gedaan,
vertelde ze tenslotte eerlijk dat ik
mij minstens zo zenuwachtig voelde
als mijn koorleden wat gelukkig niet
alleen een hartelijk gelach en een
paar bemoedigende opmerkingen aan
de zaal ontlokte, doch tevens een da
verend aanmoedigingsapplaus ten
gevolge had.
Wat hebben ze gezongen en wat is
Vacantieslaapje
er geluisterd! Het stormachtige ap
plaus en de werkelijk voorbeeldige
steeds groter prestaties en misschien
juist omdat bijna een ieder van de
aanwezigen de bijzondere aard van
de uitvoering wel degelijk besefte,
deed men aan beide zijden van het
voetlicht zijn uiterste best de gehele
avond door, om alles zo vlot moge
lijk te doen verlopen.
Hoe verder de avond vorderde, des
te meer werd het een genot hier te
mogen werken en spreken, in zo'n
omgeving, met zulke luisteraars en
met zo'n koor. Men moet dit meege
maakt hebben om de ontroering, doch
ook de bevrediging van door weder
liefde ruim vergolden naastenliefde te
kunnen begrijpen. Geen buitenstaan
der. hoe welwillend ook, kan zich er
enige voorstelling van vormen. De
terugreis was een jubelend feest van
doodmoede, maar volkomen gelukkl-
Er is natuurlijk nog veel meer te
vertellen over dit zo interessante en
dankbare werk. De artikelen hier
over zijn door velen gelezen, ook
door patiënten en oud-patiënten. Er
is op gereageerd, gunstig en ongun
stig. Er is wel eens iemand boos ge
worden over een verkeerd-begrepen
woord, maar tenslotte is het toch al
len duidelijk geworden, dat het hier
niet ging om interne zaken uit de in
richting te vertellen, maar om iets
van het opbouwende werk dat hier
wordt verricht, wereldkundig te ma
ken. Ook en vooral, om wanbegrip
inzake de verpleging van psychiatri
sche patiënten weg te nemen.
Als dat doel bereikt is, hebben wij
veel gewonnen.
J. N. van der Waart.
JlfAAR ook buiten de poorten
wonen mensen!
Het zijn nooit de bevoorrechte
mensen, die dat doen. In de oud
heid niet, als de horigen er neer
strijken als dringende schapen, die
hopen dat de steen van de bornput
afgewenteld zal worden en ze zul
len mogen drinken. Dat is: dat
ze in de stad zullen mogen binnen
vluchten ten dage dat de vijande
lijke legerscharen opdoemen aan
de horizon. En ook in de verlichte
XlXe eeuw zijn de mensen buiten
de wallen niet de ben\jdenswaar-
digen. Dat zijn de burgers, die
binnen de burcht hun veiligheid
hebben gevonden. Zwaar en on
gestoord is hun slaap: wat kan hun
gebeuren? De nachtwakers gaan op
zachte zolen hun huis voorby,
speurend naar onraad of brand, en
als alles in orde is geeft hun oude
stem een uursignaal der veiligheid:
„Een uur heit de klok; de klok
heit één...." Maar buiten ja,
buiten is het anders. Buiten zijn
immers de dieven en de moorde
naars, de ontuchtigen en onreinen?
Men vraagt zich af of ze dat
werkelijk waren, toen ze zich in de
Onlandstraat en omgeving vestig
den. Ach, allicht dat er ook tot
deze kudde zwarte schapen be
hoorden: zelfs de burger heeft im
mers wel eens een verloren zoon?!
Best mogelijk dat de boerenarbei-
derszoon uit het Strijense land
zich pinds de prond te heet onder
de voeten voelde worden en dat hij
daarom naar hier kwam. Best mo
gelijk dat een failliet dorpstimmer-
mannetje uit het Brabantse zijn
geluk eens wijderop ging zoeken,
onderwijl vergetend dat hij niet
zozeer een slachtoffer was gewor
den van de grote vogel Pech dan
wel van zijn eigen al te dorstig
keelgat. Waarom zou men de be
woners «an Onland tot heiligen
uitroepen? Maar dan moet men
ook vragen: waarom zou men hen
van meetafaan als aller mensen
afschraapsel beschouwen? Alleen
maar omdat de vage rosse gloed
boven de vorigeeuwse stad hen als
motjes naar de kaars toezoog? Wel,
stedeling, uw eigen grootouders
kwamen mogelijk ook van heel
ver; wat voelt men zich boven de
nieuwelingen verheven?
In ieder geval: ze kwamen.
Soms met een vrachtboot, die laat
in de avond meerde aan de kade.
Vreemd, onzeker, stonden ze dan
op de wal en ze klampten de
eerste de beste schipper aan, vra
gend of hij geen onderdak voor
hen wist. De schipper krabbelde
zich eens achter het oor, hij zette
zijn petje eens 'n tikkie anders, hij
spoog eens een fikse straal speek
sel op straat en bekeek onderwijl
Uit de
VOLKSWIJK
het geval. Met een kennersblik
zag-ie dat hij flinke armen aan zijn
lijf had en dat zij een prompt
meidje was, dat er allang voor
gezorgd had dat de sluimerende
zuigeling op haar arm geen ver
wend enigst kindje zou blijven.
En ja, dan wist de schipper wel een
adres, en hij bracht hen naar de
nieuwbouw, ginder buiten de stads
wallen, toe. Anderen kwamen met
de ijzeren spoor hierheen. Nog an
deren te voet. Soms waren ze
nauwelijks meer dan kinderen van
acht, tien jaar, die er door de
ouders zo breed hadden die het
niet dat ze zich de luxe konden
veroorloven van oudere kinderen
thuis op uit waren gestuurd
om in de stad een dienstje te zoe
ken. Laat ons hopen dat zij ook
een goede schipper daar op die
kade aantroffen, maar er loopt
ook slecht volk in de stad! We zeg
gen niet dat dit enkel ook maar
geïmporteerde elementen zyn, al
bevinden die zich ongetwijfeld on
der hen. We leven immers rond
een eeuw geleden en we kennen
Dickens nog voldoende om te
weten dat ieder, die wat op zijn
kerfstok heeft dan nop het veiligst
is in het drukste gewoel: vinger
afdrukken en detectives moesten
immers nog uitgevonden worden!
Zo komt die nieuwe woonwijk,
ginds in het Onland, allengs vol.
Niet zo vlug, niet zo vlug, want
het terrein is uitgestrekt genoeg
en men kan in piepkleine huisjes
heel wat stervelingen opbergen. Is
een straat volgebouwd, dan laat
men een volgende straat uit de
grond rijzen. Gemakkelijk gaat dat
destijds: men maakt zich nog niet
zo druk over bouwplannen als
stedebouwkundige finesses als
heden ten dage. Daar heb je Karei
Dinges, die hier grond bezit. Sme
rige grond, waar-ie geen cent voor
krijgt! Maar op een dag gaat hij
ook bouwen, zo maar in het wilde
weg op eigen domein. En als zijn
tweelingbroer onderwijl een onge
luk krijgt en sterft vernoemt hy
de straat dan maar naar die bloed
verwant en Onlandstraat heeft een
zusje gekregen: de Pieterstraat. En
dat vindt een derde zo'n trouvaille
dat hy een te weinig renderend
eigendommelijk fabriekje van al
zijn grond ontrooft en het Hout
zagerspad is geboren! Maar met
dat alles gaan jaren heen en on
derwijl wonen daar de eilanders
en de Brabanders en de Zeeuwen,
met wat verdwaalde Achterhoekers
en Noorderlingen daarbij.
Fyn protestant zijn die Eilanders
en leutig rooms die Brabanders;
zwijgzaam leven de Saksers daar
tussen. Dat is het eerste geslacht
en het wacht op de Kerk, die hen
zal opvangen en helpen. Maar de
Kerk staat tussen de wallen, heel
ver weg, in het midden van de
stadNu dan rullen u>e die Kerk
daar maar rustig laten staan.
WIJKPREDIKANT.