de moe
ZONDAGSBLAD 24 MEI 1952
émmmmmmm
KORT VERHAAL VAN ARIE VAN MULLEM
MIJN vriend Drikus is een groot
paedagoog.
Ge zult zijn naam door geen enkele
boekhandelaar horen noemen, want
in litteraire kringen is hij onbekend.
En, zoals dat gaat yi onze samenle
ving, onbekend maakt onbemind.
Doch in onze kennissenkring geldt
hij als een betrouwbare gids op dit
Vaak zo glibberige pad.
Het werd daar dan ook meer dan
eens openlijk betreurd dat hij zijn
wijsgerige beschouwingen nooit aan
de openbaarheid had prijsgegeven. En
daarmee bedoelde men dan de grote
wereld, althans voorzover ons be
scheiden taalgebied vermag te reiken.
Want in zijn eigen omgeving schuw
de hij de publiciteit niet. Gevraagd
©f ongevraagd verstrekte hij zijn des
kundige adviezen bij iedere gelegen
heid, waar opvoedkundige moeilijkhe
den opdoken.
Was er aanvankelijk enige twijfel
•an de waarde van deze adviezen,
omdat hij zich, eerlijk gezegd, wel
wat al te veel op zijn wijsheid liet
voorstaan en zijn eigen kind nog in de
luiers lag, zodat hij dus niet als
man-met-ervaring kon genoemd wor
den. toen dat kind als een levenslusti
ge knaap de leerplichtige leeftijd be
gon te naderen, groeide met hem ook
de achting voor Drikus' vaderlijke
kwaliteiten.
't Was werkelijk verbazend zo kun
dig en verstandig het kereltje bleek
te zijn, al demonstreerde mijn vriend
dit mijns inziens wel wat al te opval
lend.
Wanneer er visite was, moest Japie
eteeds ten overstaan van familie en
vrienden een ware test doorstaan, die
het kind menigmaal tot ergernis,
doch zijn vader tot duidelijke voldoe
ning was.
De centrale gedachte in Drikus'
|kaedagogische theorieën was steeds:
„zeg nooit: dat kun je niet of: daar
ben je te klein voor."
Daarom verwonderde het mij in het
geheel niet, toen ik op een Zaterdag
middag bij hem binnenstapte, dat ik
hem met zoonlief in de keuken aan
trof, beiden met een verfkwast in de
hand. De kwast, welke Japie hanteer
de, was weliswaar aanzienlijk kleiner
dan die van zijn vader, maar het was
een échte kwast en hij doopte deze
in dezelfde verfpot, waarin Drikus
de zijne verzadigde.
In toewijding deed Japie voor zijn
vader niet onder, dat kon ik op het
eerste gezicht reeds constateren.
Een puntje tong puilde tussen zijn
lippen uit cn met beide handen de
«teel van de kwast omvattend, bezem
de hij in diverse richtingen over het
deurtje van de aanrechtkast
„Nou nou", zei ik lachend, „vader
en zoon op karwei?"
„Ja ja, en ik heb een goeie hulp
•an hem ook, hé schilder?"
Drikus had zijn kwast neergelegd
en klopte Japie bemoedigend op de
schouder, wat het ventje deed stralen
van genoegen.
Zuchtend en kreunend kwam Drikus
overeind, wreef met een pijnlijk ge
richt over zijn stram geworden knie-
en en bezag toen met kennelijke vol
daanheid hun vorderingen.
„Mooi kleurtje, niet?" vroeg hij.
Ik beaamde dit haastig, hoewel ik
helemaal geen smaak heb op dit ge
bied. Vergeleken bij het haast verve
loze houtwerk er naast gaf de pas op
gesmeerde crèmekleur aan het keu
kentje reeds een glanzende, frisse
•anblik.
„Ja, 't was hard nodig", vervolgde
Drikus. terwijl hij met de nauwgezet
heid, die hem eigen was, een sigaret
rolde, „maar hoe gaat dat hc; je stelt
het steeds maar uit totdat de vrouw
je het vuur zo na aan de schenen legt,
dat je er niet meer onderuit kunt."
Bij de laatste woorden keek hy uit
dagend naar de woonkamer, waar zijn
vrouw lachend de vuist opstak.
„Hij had het verleden jaar al be
loofd, hoor, en als tie het nou niet
gedaan had, was ik er zelf aan begon
nen!"
„Ja, toe maar", bromde Drikus en
draaide zich weer om.
Snel nam hij de kwast op en streek
de al te overdadige verf, die Japie
intussen onverstoord op het deurtje
bad geklodderd, wat uit.
«Hier Rembrandt, ga nou maar aan
deze deur beginnen, dan.kun je voor
lopig vooruit!"
Vervolgens ging hij voor de huis
kamer in, waar we weldra in een
druk gesprek gewikkeld waren.
Al eerder had Drikus me eens in
vertrouwen medegedeeld dat hij de
pen ter hand genomen had. Niet om
een paedagogische bijdrage te leve
ren, daar zaten de boekwinkels vol
van. Neen, hij was begonnen aan de
geschiedenis van ons dorp. Omdat hij
toen blijkbaar enige minachting las in
mijn ogen, voegde hij er nadrukkelijk
aan toe: ,,Als je bij me komt, zal ik
je eens wat laten lezen. Ons dorp
heeft een rijker verleden dan je weet".
Zo kwam het dat hij onmiddellijk
zijn verfpot in de steek liet en, zo
haastig z'n versleten pantoffels het
hem veroorloofden, naar een kast
€333239 j
Ps. 73:23. Gij hebt mijn rechter
hand geval.
pSALM 73 is de psalm van het grote
„nochtans", een machtig geloofslied.'
De man, die hier spreekt, was geen
ZondagskindHarde slagen kreeg hij
te verduren. Hoe brandde het levens-
IertJ zijn ziel! Zijn bestraffing was er
iedere morgen. Wat voor zin had het
dbn nog, God te vrezen. Hij was
afgunstig op hendie zich van God en
Zijn Woord distancieerdenwant naar
zijn conclusie hadden zij toch maar een
prinsenleven. Zij gingen hun gang. Zij
werden rijk en machtig en de tegen
spoed ging hun deur beleefd voorbij.
Zij daagden in hun hoogmoed de hele
wereld uit. En 't was, of God het niet
zag. Of H\j het niet wilde zien! En dan
komt in deze ziel de révolte, de harts
tochtelijke ergernis, de opstandigheid.
Hij is het niet met God eens, o neen!
Absoluut niet. Was dit alles dan recht
vaardig? Hij wilde gaarne geloven,
maar twijfel en innerlijke strijd ver
scheurden zijn zieL
Maar dan komt het keerpunt. En dat
is ontzaglijk geweest in zijn leven. Hij
ging, zo zegt hij, in tot Gods heiligdom
men. En daar opende zich voor hem
het Eeuwige Woord. Daar deed God
licht opgaan over zijn eigen Woord. En
toen mocht hij de dingen zien in het
licht der eeuwigheid. Toen gebeurde
cr iets met hem: God greep zijn rech
terhand. God deed hem staan! En toen
brak de tegenstand. Toen u'erkte God
het gelóóf in zijn ziel cn hij gelóófde.
Aan Gods trouw had hij dit feit alleen
te danken. Want die trouw hield hem
vast. Zónder die trouw van zyn God
ging, waaruit hij een bos papieren vol
aantekeningen te voorschijn haalde.
„Kijk, het oudste wat il. heb kunnen
opscharrelen is uit de tijd van de
tachtig-jarige oorlog. Wist je dat er
hier toen nog verwoed gevochten is?
Die hoogte, waar nu de boerderij van
Sanders op staat, was vroeger een
Spaanse versterking."
„Hoe weet je dat?" informeerde ik
ongelovig.
„Uit de archieven van de gemeen
te, daar heb ik met Jansen hele avon
den in zitten snuffelen."
Jansen was onze gemeentesecreta
ris en Drikus welgezind, zodat het
heel verklaarbaar was, dat de goeie
man zijn avonden aan de speurzin
van onze paedagoog had opgeofferd.
Mede daardoor steeg voor mij de
betrouwbaarheid van Drikus' gege
vens zienderogen en met werkelijke
belangstelling en tegelijk bewondering
voor de veelzijdigheid van zijn be
moeienissen luisterde ik naar het ver
volg van zijn relaas.
„Hier heb ik afschriften van oude
rekeningen aan de gemeente. Daar
kun je veel uit halen over het maat
schappelijke leven in de achttiende
eeuw."
Drikus bladerde maar door. Van
oude prenten, uit vergeelde en door
de tand des tijds afgeknaagde papie
ren, alsmede uit de verhalen van
oude ingezetenen had hij een werke
lijk interessant overzicht gedistilleerd.
„In de Franse tijd, het juiste tijd
stip heb ik niet kunnen vinden, is het
keerpunt
zou hij in de afgrond van twijfel te
pletter zijn geslagen. Dit belijdt hij
hier ootmoedig en dankbaar, 't Is hem
gegeven als een kind, dat op een don
kere weg wandelt, maar vóór het valt,
eensklaps door een sterke liefdehand
gegrepen wordt. En nu durft het aan
die trouwe vaderhand getroost verder
gaan.
Daarvoor geeft hij God de eer. Want
God deed deze worstelaar in de crisis
des geloofs uit de Schriften verstaan,
dat Zijn wegen recht zijn. Want daar
aanschouwde hij, hoe ijdel de, wereld
is, hoe de afgrond der Godsvervreem-
ding zich opent voor al wat Hem weer
staat. Anna van Oostenrijk sprak tot
Richelieu: God rekent meestal inééns
af! Het is een ontzettende waarheid.
Daarom, zalig de mens, die voor tijd
en eeuwigheid God mag kennen als
het hoogste goed.
Gaat het niet zo met ieder, die tot
geloof mag komen in de God en Vader
van Jezus Christus? Als zij gaan ver
tellen, wat God aan hen gedaan heeft,
zeggen zij: Toen en toen heeft God mij
bij de hand gevat, om mij op te heffen
uit de modder van schuld en ellende
en mij te voeren op Zijn vredeweg. 't Is
al genade geweest. Als God niet geko
men was, was 't vast en zeker mis ge
gaanMaar groot was Zijn genade!
't Was vrije genade, want wij hadden
het er niet naar gemaakt. Niet wij heb
ben Gods rechterhand gevat, maar Hij
greep in Jezus Christus de ónze. Het
initiatief was van Hem, want uit Hem
en door Hem en tot Hem zijn alle din
gen. Zo spreekt de „wolk der ge
tuigen".
hier ook nog heet toegegaan. Toen is
de kerk afgebrand en in het Boven
einde moet een afdeling Franse sol
daten verdronken zijn in het moeras,
dat daar toen was. Zo komt het dat je
daar de Franse ka hebt."
Het was wérkelijk interessant en ik
gaf dat volmondig toe. Drikus' vrouw,
die met de ellebogen op tafel geleurd
meegeluisterd had, glom var voldoe
ning om mijn vleiend oordeel.
„Wat moet je er mee doen?"
informeerde ik belangstellend. „Moet
het een boekje worden en waar denk
je er een uitgever voor te vinden?"
Drikus opende juist zijn mond om
te antwoorden toen uit de keuken een
klagend gemiauw klonk. Zijn vrouw
liep naar de deur, doch sprong ver
schrikt achteruit.
Met een snelle sprong glipte de kat
langs haar heen met felle ogen en
woest zwaaiende staart. Grillige crè
mekleurige vlekken en strepen sier
den haar anders gitzwarte, glanzende
rug.
Drikus had blijkbaar de situatie snel
door, want eensklaps stoof hij naar
de keuken.
„Aap van een jongen", klonk het
woedend en volkomen in strijd met
z'n vroegere ^theorieën hief hij de va
derlijke hand op voor een treffende
kastijding.
Japie, die nog met de verfkwast in
de hand stond, deinsde verschrikt ach
teruit voor die onverwachte dreiging,
doch deze beweging had catastrofale
gevolgen. Ik zag het als het ware
aankomen en hief onwillekeurig de
handen omhoog.
Vlak achter hem stond namelijk de
grote, voor driekwart gevulde verf
pot, die bij de botsing kapseisde, ten
gevolge waarvan de drabbige inhoud
over het vloerzeil vloeide. Japie zelf
wankelde een ogenblik, greep met de
handjes in de lucht naar een denk-_
beeldig houvast en smakte toen ach
terover in de kleurige massa, die naar
alle kanten uiteenspatte.
Een ogenblik stond Drikus perplex,
toen sprong hij vooruit en greep zijn
spruit in de kraag, doch van een
kastijding zag hij wijselijk af, daar
het daarvoor geëigende lichaamsdeel
door de kleverige glansverf l-epaa)d
onaantastbaar was geworden.
Woedend schudde hij hem heen en
weer, wat zoonlief een schreiend pro
test ontlokte, terwijl hij zich in al
lerlei bochten wrong om aan de knel
lende greep te ontkomen.
Drikus* vrouw, die na een vergeef
se achtervolging van de besmeurde
kat op het nieuwe tumult toesnelde,
slaakte een kreet van ontzetting bij
het zien van deze nieuwe ramp.
„Blijf staan! Blijf daar toch staan!"
Half huilend ontdeed ze Japie voor
zichtig van zijn vies druipende kle
ren, terwyl Drikus, rood van kwaad
heid, hem een eind van zich afhield.
De verdere afwikkeling van deze
historie heb ik wijselijk maar niet
afgewacht. Zo ernstig als mij in de
gegeven omstandigheden mogelijk
was, heb ik afscheid genomen, in stil
te verheugd ook een andere kant
aan Japie ontdekt te hebben.
Kennen wij dit ook uit ondervin
ding? God maakt er ons zeker ven
door Zijn Woord en Geest. Hij doet ons
zingen: „De Heere is bij mij, ik zal niet
vrezen; wat zal mij een mens doen?",
zoals het daar als gebeeldhouwd slaat
in de 118e psalm, de lievelingspsalm
van Maarten Luther.
Niettemin het moet ons ontdekt
worden. Ik bedoel, dat toy er oog voor
moeten krijgen, zoals de dichter, die
blind u-as voor de eeuwige dingen, er
oog voor kreeg „verlichte ogen des
verstands" noemt de Bijbel dit -, toen
hij in Gods heiligdommen inging. Is by
velen onzer niet een „morrend onge
noegen" over de toestanden in de we
reld, een stil, maar stellig verzet tegen
Gods leiding in ons leven? Maar als
God ons dan Zichzelf openbaart in
Zijn Woord als wij Golgotha en
Pasen en Hemelvaart mogen zien!
dan weten wij ook wie wij voor Hem
zijn. Asaf zegt: „Ik was een groot beest
bij U". Dat is een schuldbelijdenis. En
daartoe moet het bij ons allen komen.
In de zelfvernedering is de bekering.
Maar dan gaat ook over ons donkere
leven het licht des Heeren stralen. Dan
zien wij in Christus de overwinnaar,
die de sleutels van de vijandelijke ves
ting heeft. Want Hij is opgestaan en zit
als Koning in den hoge aan Gods rech
terhand. Zijn schepter is rechtvaardig
heid. De dag des Heren nadert.
Gelukkig de mens, die het wijde uit
zicht leerde kennen.
Niet, dat hij die hoge God kan nare
kenen cn h\j wil het niet meer trachten
ook. Maar hij weet zich gegrepen en
geborgen zijn schuld is weg! Niels
dat hem van God kan scheidenj eti
hij belijdt en dankt: Gij hebt m\jn
rechterhand gevat, Gij mijn Rotssteen
en mijn Al, mijn Koning en mijn God!
De lachende Mei.
ZONDAGSBLAD 24 MEI 1352
4 onze jeuqó-p&qin& f
-Qen }yn plan
ER gaat iets héél fijns gebeuren.
Dikkie is er opgewonden van. Als
de juffrouw bet goed vond, praatte hij
er de hele dag over. En thuis is hij zo
uitgelaten, en zó druk, dat moeder
haar handen voor haar oren houdt.
Woensdagmiddag gebeurt het. Dan
gaat de juffrouw met de hele klas
uit. Eerst wandelen door het bos en
over de hei. Onderweg doen ze spel
letjes. Boompje verwisselen... om het
hardst lopen... ballen...En dan... dat
is nog het Allerfijnste, dan gaan ze
naar een speeltuin. Een héél grote,
waar een glijbaan is en wippen en
hoge schommels. En ze krijgen ook
limonade! Ze moeten allemaal thuis
vragen of het mag. En wie mag, moet
een kwartje betalen. Dikkie mag! Blij
en gelukkig stapt hij Maandagmiddag
met een kwartje in z'n zak naar
School.
„Verlies het niet, boor!" heeft moe
der gezegd. „Je krijgt geen ander-
Kwartjes zijn veel te duur".
Hij heeft het in z'n zakdoek ge
knoopt, en diep onderin z'n broekzak
gestopt. Z'n hand houdt'ie er bovenop.
En telkens voelt hij, of het er nog wel
in zit.
Fijn, nog maar twee nachtjes sla
pen. Een glijbaan is toch zo heerlijk.
Eerst sta je heel hoog. Je kunt haast
over de bomen en de huizen heen
kijken. En dan suis je met een vaart
naar beneden, 't Kriebelt wel een
beetje in je buik, maar het is toch zo
heerlijk. En limonade! Misschien is
het wel prik! En als er een rietje bij
is, bewaart hij het. Dan kan hij thuis
melk door een rietje drinken. Veel
lekkerder! Op het speelplein voelt hij
nog eens naar de knoop. Ja, die zit
nog in z'n zakdoek. Maar of het
kwartje er nu nog in zit, dat kan hij
eigenlijk niet voelen- Maar 't kan er
toch niet uitgegaan zijn. En hij heeft
het er thuis toch echt in gedaan. Stel
je voor, dat hij het toch thuis heeft
laten liggenEven kijken! Als het
moet, kan hij nog best naar huis.
Voorzichtig maakt hij de knoop los.
Ja, daar is het: een glanzend, nieuw
kwartje. Gelukkig! Toet-toet! Toet-
toet! Daar komt Maarten aan. Hij
speelt, dat ie een auto is, en heel
hard rijdt. Hij kijkt naar de grond, en
probeert precies op de tegels te lopen.
Dikkie ziet hij niet. Hij schiet vlak
langs hem heen en raakt nog net Dik-
kie's elleboog. Helemaal niet hard. En
toch schreeuwt Dikkie zó hard, of er
een echte auto dwars over hem heen
gegaan is. Verbaasd houdt Maarten
z'n vaart in. „Joh, maak niet zo'n ka
baal. Ik raakte je bijna niet aan. 't
Bestaat niet, dat het pijn gedaan
heeft"- Maar over Dikkie's wangen
rollen grote tranen. „M'n kwartje!"
huilt hij, „m'n kwartje is gevallen.
M'n kwartje voor de speeltuin
„Nou," troost Maarten, „dat kan
.nooit ver weg zijn. Welke kant rolde
,het op?"
„Ik weet het niet!" jammert Dikkie.
't Ging zo vlug!"
Ja, nu wordt het moeilijker. Langs
de tegels is een grasveld. Maar er is
ook een stukje mul zand. Waar moe
ten ze nu zoeken? Op z'n knieën
kruipt Maarten door het gras. En hij
wijst, hoe Dikkie het mulle zand
tussen z'n handen moet laten door
glijden. Maar ze vinden niets.
Dikkie is niet te troosten. Hij huilt
zo hevig, dat Maarten er bang van
wordt, en de juffrouw gaat halen. De
juffrouw komt ook zoeken. Ze strijkt
Dikkie over z'n hoofd. „Ben je mal,"
zegt ze, ,,'t is hier de Noordzee niet.
Dat vinden we best weer terug- Weet
je wat? We gaan allemaal helpen".
Ze klapt in haar handen en ze roept
over het speelplein. Even later krui
pen wel vijftig kinderen door het gras
cn over de tegels. Maar als de bel
gaat, hebben ze nog het kwartje niet.
Dikkie zit verslagen in z'n bank. Hij
kan de sommen haast niet zien van
Even lachen
z'n tranen. Had hij z'n zakdoek toch
maar niet opengemaakt...
,;Ga de klassen maar door," zegt
de juffrouw. „Misschien is er toch wel
iemand, die het gevonden heeft". Dik
kie klopt op alle deuren en vertelt in
alle klassen met een bevend stem
metje van het kwartje, dat kwijt is.
Maar zonder kwartje schuift hij weer
in z'n bank. Arme Dik.
De juffrouw kijkt naar hem. Dikkie
heeft thuis niet zoveel pleziertjes. Het
zou zo fijn voor hem zijn, als hij
mee kon. En nu kan ze hem wel een
ander kwartje geven, maar morgen is
er misschien weer een kind, dat iets
verliest. Als ze nu een bodm had. waar
kwartjes aangroeidenja, dan ging
het. Maar nu niet.
Opeens glijdt een vrolijk lachje
over haar gezicht. Ze wéét iets!
„Jongens, wie wil er meehelpen dat
Dikkie toch mee kan?"
Alle vingers gaan omhoog. „Prach
tig! Dan moeten jullie morgen alle
maal een paar kranten meebrengen.
Zoveel als je mag. Die verkopen we
aan baas Van Mannen. Net zolang,
tot we een kwartje hebben. Afgespro
ken?" Er gaat -een gejuich op en het
kost de juffrouw heel wat moeite, ze
weer rustig aan het rekenen te krij
gen.
De volgende morgen komen ze van
alle kanten aan met oude kranten.
Sommigen een heel bosje, sommigen
maar één. Maar alle beetjes helpen,
's Middags ook nog een paar. En om
vier uur gaat het in optocht naar baas
Van Maanen, die handelt in oud pa
pier. In spanning wachten ze af, als
het gewogen wordt.
„Ja," zegt -de oude man, „er is
nogal pakpapier bij- Dat is niet veel
waard hoor!"
Dikkie voelt de angst alweer in zich
opkomen. Als hij het eens niet heb
ben wil! „O baas, koop het toch alstu
blieft! smeekt hij. ,.'k Heb anders
m'n schuur neg vol zitten, 't Gaat
niet zo hard tegenwoordig. Maar voor
uit, omdat jullie het zijn, twintig cent!'
Dikkies lippen trillen. Zou de juf
frouw het doen voor twintig cent'
Als hij nu wat minder limonade
neemt? Een half glas? O, hij wil des
noods wel helemaal geen limonade
nemen, als hij maar mee mag.
Maar Maarten heeft de oude man
aan z'n mouw getrokken. „Meneer,
kunt U niet een Kwartje geven? Dik
kie is z'n kwartje verloren, en nu kan
hij niet mee naar de speeltuin. We
hebben allemaal een paar kranten
meegebracht. Doet U het?"
De baas kijkt lachend in de gezich-
onze BRievenBus
M'n beste nichten
Ik kan wel een
heel -dorp gaan bcu-
ioe«, zoveel huizen
heb ik gekregen.
Zullen we het eens
doen zeg? Dan ma
ken we er een kin
derdorp van, een
dorp voor ons. In het
midden ligt een
groot plein met hoge
bomen, waar we al
lerlei spelletjes kun
nen doen. Er komt
een rolschaats- en
een hinkelbaan, ten
stuk met putjes om
te knikkeren, met
daar omheen een
waarop de neven kunnen voetballen.
Rond het plein loopt een breed fiets
pad, waarop we wedstrijden gaan
lap gras,
ten, die vol verwachting naar hem
zijn -opgeheven.
,Ja, als jullie allemaal helpen,
moet ik het ook wel doen. Hier, twee
dubbeltjes en vijf centen, is dat ook
goed?"
„Dddank u wel mmeneer!" stottert
Dikkie. Haastig geeft hij het ^geld aan
Maarten. Hij is veel te bang, dat hij
bet weer verliezen zal.
Ze genieten allemaal, de volgende
dag. Maar Dikkie toch het meest, om
dat hij bijna thuis had moeten blijven.
CO VAN DER STEEN-PIJPERS-
KINDERVERDRIET.
„Keepje, waarom huil je ao?"
„Omdat mijn broertjes vacantie heb
ben van school en ik niet."
„Hoe komt dat?"
Keesje: „Omdat ik nog niet naar
tchool ga."
DE MUZIEKUITVOERING.
Mijnheer (tot portier): Hoeveel be
draagt de toegangsprijs?
Portier: Vijftig cent, mijnheer.
Mijnheel': Maai- mag ik eerst «ons
boren of het dc moeite waard is?
„Wat is dat nu?" zullen juüie je wel
afvragen. Wel dit «cn onbewoond
eiland en de mensen in het «chip, die
de route kwijt zijn, «rillen hier graag
landen. Toe helpen jullie hen een
handje en bouw vast etn hut op dit
eiland. Je mag tekenen wat je wilt,
als deze mensen maar geholpen zgn.
Succes hoor, ik krijg jullie brieve»
•wel, hè?
houden. Zeg en dan zetten we naast
het plein.de school neer. Ja, jon
gens, ik kan er niets aan doen, maar
ik denk dat ik ruzie met je ouders zou
krijgen als cr geen school stond, dus
het moet wel. We nemen toch om de
andere dag vacantie. Nou en wat moet
er nog meer in ons dorp komen? O ja,
een gezellige speeltuin en een mooie
zaal, waarin we verjaardagsfeestjes
kunnen houden. Natuurlijk komt er
ook een yswinkel en een zaakwaar
we een heleboel lekkere dingen kun
nen kopen, mogen we ook niet ver
geten.
Nu ga ik uitzoeken welk huis ik wil
hebben. Eens kijken: het huis van
Joke Jurjaanz vind ik wel erg mooi
en daarom knjpt Joke de eerste prgs.
De huizen van Wim Dekker en Anton
van Rotterdam zyn ook de moeite
waard. Wim en Anton krijgen nu elk
een troostprijs. Jullie horen allemaal
nog wel even wanneer ons dorp klaar
is, dan huren we een stel verhuis
wagens en dan trekken we er allemaul
naar toe. Afgesproken? Onze oudste
neef wordt burgemeester. Enfin, we
zullen de plannen nog wel eens verder
bespreken.
De Brievenbus! Hier hob ik een kaart
van Jan van Eyk, die bijna de timmer
man er bü had gehaald, omdat de deur
knop niet wilde zoals Jan dat had ge
dacht. Nou. t viel nog best mee, hoor.
Jouw inzending was heus niet onaardig.
Natuurlijk „Midvoor" mag jij je brief
naar de krant brengen. Slop hem maar
gewoon in de bus, als je maar zorgt,
dal-ie er op tijd is. Jullie weten zeker
allemaal nog wel, dat de brieven vóér
Woensdagavond binnen moeten zijn. Op
de school van Ilennij van Ricschoten >s
het feest geweest. De kinderen hebbon
allerlei leuke spelletjes gedaan cn 't was
alles reuze gezellig. Waarom vierden
jullie feest, Hennij, was de hoofdonder
wijzer soms jarig? Dat was verleden weak
dus een leuk moment, Mar ja de Vries,
toen je in de krant las, dat je een troost
prijs had gewonnen. Dat kan ik me in
denken, zeg. En nu maar weer goed je
best doen hè, misschien sleep je dan nog
wel eens een prijs in de wacht. Zo, ben
jy lid van de padvinderij, Willy Arentsen.
Bij welke groep zit je? O, ja. doe Beppie
de groeten van me, wil je. Gefeliciteerd,
Catrinus van Horesen t is reuze fijn, dat
je bent geslaagd. Wat leuk zeg. dat jullie
burgemeester de diploma's heeft uitge
reikt. Rietje van Dalen heeft met een
wedstrijd op de autoped een prijs gewon
nen. Dat is niet mis, meiske. Kan jij ao
goed steppen? Jopie Broere, vooral dat
poëzieplaatje was heel mooi. Heb jij eon
poëzie-album? Ik heb er nog een van
vroeger en dat is helemaal vol. Daar was
ik toen wat trots op. Rietje Kloppenburg
nog van harte met je verjaardag, hoor. en
dat je maar een héél grote meid mag
worden. Heb je een gezellige dag gehad?
Hoe is het met onze Truus WaldekkcvT
Al weer wat aan het opknappen? Zog.
bedankt voor het gedicht, hoor.
Kinders, dit moet weer het einde zijn.
Zoals altyd besluiten we met onze nieu
welingen, en dat zijn deze week: Johan
Veerman, Jan ttjeshorst, Emmie van Rei
ne, Tineke Korfker. Riet de Gelder, Mirp
Bontje en Hans v. d. Kramer. Een goed
week-end allemaal en tot volgende wedk.
Ieder op z'n beurt mogen ze even drinken.