de moe ZONDAGSBLAD 24 MEI 1952 émmmmmmm KORT VERHAAL VAN ARIE VAN MULLEM MIJN vriend Drikus is een groot paedagoog. Ge zult zijn naam door geen enkele boekhandelaar horen noemen, want in litteraire kringen is hij onbekend. En, zoals dat gaat yi onze samenle ving, onbekend maakt onbemind. Doch in onze kennissenkring geldt hij als een betrouwbare gids op dit Vaak zo glibberige pad. Het werd daar dan ook meer dan eens openlijk betreurd dat hij zijn wijsgerige beschouwingen nooit aan de openbaarheid had prijsgegeven. En daarmee bedoelde men dan de grote wereld, althans voorzover ons be scheiden taalgebied vermag te reiken. Want in zijn eigen omgeving schuw de hij de publiciteit niet. Gevraagd ©f ongevraagd verstrekte hij zijn des kundige adviezen bij iedere gelegen heid, waar opvoedkundige moeilijkhe den opdoken. Was er aanvankelijk enige twijfel •an de waarde van deze adviezen, omdat hij zich, eerlijk gezegd, wel wat al te veel op zijn wijsheid liet voorstaan en zijn eigen kind nog in de luiers lag, zodat hij dus niet als man-met-ervaring kon genoemd wor den. toen dat kind als een levenslusti ge knaap de leerplichtige leeftijd be gon te naderen, groeide met hem ook de achting voor Drikus' vaderlijke kwaliteiten. 't Was werkelijk verbazend zo kun dig en verstandig het kereltje bleek te zijn, al demonstreerde mijn vriend dit mijns inziens wel wat al te opval lend. Wanneer er visite was, moest Japie eteeds ten overstaan van familie en vrienden een ware test doorstaan, die het kind menigmaal tot ergernis, doch zijn vader tot duidelijke voldoe ning was. De centrale gedachte in Drikus' |kaedagogische theorieën was steeds: „zeg nooit: dat kun je niet of: daar ben je te klein voor." Daarom verwonderde het mij in het geheel niet, toen ik op een Zaterdag middag bij hem binnenstapte, dat ik hem met zoonlief in de keuken aan trof, beiden met een verfkwast in de hand. De kwast, welke Japie hanteer de, was weliswaar aanzienlijk kleiner dan die van zijn vader, maar het was een échte kwast en hij doopte deze in dezelfde verfpot, waarin Drikus de zijne verzadigde. In toewijding deed Japie voor zijn vader niet onder, dat kon ik op het eerste gezicht reeds constateren. Een puntje tong puilde tussen zijn lippen uit cn met beide handen de «teel van de kwast omvattend, bezem de hij in diverse richtingen over het deurtje van de aanrechtkast „Nou nou", zei ik lachend, „vader en zoon op karwei?" „Ja ja, en ik heb een goeie hulp •an hem ook, hé schilder?" Drikus had zijn kwast neergelegd en klopte Japie bemoedigend op de schouder, wat het ventje deed stralen van genoegen. Zuchtend en kreunend kwam Drikus overeind, wreef met een pijnlijk ge richt over zijn stram geworden knie- en en bezag toen met kennelijke vol daanheid hun vorderingen. „Mooi kleurtje, niet?" vroeg hij. Ik beaamde dit haastig, hoewel ik helemaal geen smaak heb op dit ge bied. Vergeleken bij het haast verve loze houtwerk er naast gaf de pas op gesmeerde crèmekleur aan het keu kentje reeds een glanzende, frisse •anblik. „Ja, 't was hard nodig", vervolgde Drikus. terwijl hij met de nauwgezet heid, die hem eigen was, een sigaret rolde, „maar hoe gaat dat hc; je stelt het steeds maar uit totdat de vrouw je het vuur zo na aan de schenen legt, dat je er niet meer onderuit kunt." Bij de laatste woorden keek hy uit dagend naar de woonkamer, waar zijn vrouw lachend de vuist opstak. „Hij had het verleden jaar al be loofd, hoor, en als tie het nou niet gedaan had, was ik er zelf aan begon nen!" „Ja, toe maar", bromde Drikus en draaide zich weer om. Snel nam hij de kwast op en streek de al te overdadige verf, die Japie intussen onverstoord op het deurtje bad geklodderd, wat uit. «Hier Rembrandt, ga nou maar aan deze deur beginnen, dan.kun je voor lopig vooruit!" Vervolgens ging hij voor de huis kamer in, waar we weldra in een druk gesprek gewikkeld waren. Al eerder had Drikus me eens in vertrouwen medegedeeld dat hij de pen ter hand genomen had. Niet om een paedagogische bijdrage te leve ren, daar zaten de boekwinkels vol van. Neen, hij was begonnen aan de geschiedenis van ons dorp. Omdat hij toen blijkbaar enige minachting las in mijn ogen, voegde hij er nadrukkelijk aan toe: ,,Als je bij me komt, zal ik je eens wat laten lezen. Ons dorp heeft een rijker verleden dan je weet". Zo kwam het dat hij onmiddellijk zijn verfpot in de steek liet en, zo haastig z'n versleten pantoffels het hem veroorloofden, naar een kast €333239 j Ps. 73:23. Gij hebt mijn rechter hand geval. pSALM 73 is de psalm van het grote „nochtans", een machtig geloofslied.' De man, die hier spreekt, was geen ZondagskindHarde slagen kreeg hij te verduren. Hoe brandde het levens- IertJ zijn ziel! Zijn bestraffing was er iedere morgen. Wat voor zin had het dbn nog, God te vrezen. Hij was afgunstig op hendie zich van God en Zijn Woord distancieerdenwant naar zijn conclusie hadden zij toch maar een prinsenleven. Zij gingen hun gang. Zij werden rijk en machtig en de tegen spoed ging hun deur beleefd voorbij. Zij daagden in hun hoogmoed de hele wereld uit. En 't was, of God het niet zag. Of H\j het niet wilde zien! En dan komt in deze ziel de révolte, de harts tochtelijke ergernis, de opstandigheid. Hij is het niet met God eens, o neen! Absoluut niet. Was dit alles dan recht vaardig? Hij wilde gaarne geloven, maar twijfel en innerlijke strijd ver scheurden zijn zieL Maar dan komt het keerpunt. En dat is ontzaglijk geweest in zijn leven. Hij ging, zo zegt hij, in tot Gods heiligdom men. En daar opende zich voor hem het Eeuwige Woord. Daar deed God licht opgaan over zijn eigen Woord. En toen mocht hij de dingen zien in het licht der eeuwigheid. Toen gebeurde cr iets met hem: God greep zijn rech terhand. God deed hem staan! En toen brak de tegenstand. Toen u'erkte God het gelóóf in zijn ziel cn hij gelóófde. Aan Gods trouw had hij dit feit alleen te danken. Want die trouw hield hem vast. Zónder die trouw van zyn God ging, waaruit hij een bos papieren vol aantekeningen te voorschijn haalde. „Kijk, het oudste wat il. heb kunnen opscharrelen is uit de tijd van de tachtig-jarige oorlog. Wist je dat er hier toen nog verwoed gevochten is? Die hoogte, waar nu de boerderij van Sanders op staat, was vroeger een Spaanse versterking." „Hoe weet je dat?" informeerde ik ongelovig. „Uit de archieven van de gemeen te, daar heb ik met Jansen hele avon den in zitten snuffelen." Jansen was onze gemeentesecreta ris en Drikus welgezind, zodat het heel verklaarbaar was, dat de goeie man zijn avonden aan de speurzin van onze paedagoog had opgeofferd. Mede daardoor steeg voor mij de betrouwbaarheid van Drikus' gege vens zienderogen en met werkelijke belangstelling en tegelijk bewondering voor de veelzijdigheid van zijn be moeienissen luisterde ik naar het ver volg van zijn relaas. „Hier heb ik afschriften van oude rekeningen aan de gemeente. Daar kun je veel uit halen over het maat schappelijke leven in de achttiende eeuw." Drikus bladerde maar door. Van oude prenten, uit vergeelde en door de tand des tijds afgeknaagde papie ren, alsmede uit de verhalen van oude ingezetenen had hij een werke lijk interessant overzicht gedistilleerd. „In de Franse tijd, het juiste tijd stip heb ik niet kunnen vinden, is het keerpunt zou hij in de afgrond van twijfel te pletter zijn geslagen. Dit belijdt hij hier ootmoedig en dankbaar, 't Is hem gegeven als een kind, dat op een don kere weg wandelt, maar vóór het valt, eensklaps door een sterke liefdehand gegrepen wordt. En nu durft het aan die trouwe vaderhand getroost verder gaan. Daarvoor geeft hij God de eer. Want God deed deze worstelaar in de crisis des geloofs uit de Schriften verstaan, dat Zijn wegen recht zijn. Want daar aanschouwde hij, hoe ijdel de, wereld is, hoe de afgrond der Godsvervreem- ding zich opent voor al wat Hem weer staat. Anna van Oostenrijk sprak tot Richelieu: God rekent meestal inééns af! Het is een ontzettende waarheid. Daarom, zalig de mens, die voor tijd en eeuwigheid God mag kennen als het hoogste goed. Gaat het niet zo met ieder, die tot geloof mag komen in de God en Vader van Jezus Christus? Als zij gaan ver tellen, wat God aan hen gedaan heeft, zeggen zij: Toen en toen heeft God mij bij de hand gevat, om mij op te heffen uit de modder van schuld en ellende en mij te voeren op Zijn vredeweg. 't Is al genade geweest. Als God niet geko men was, was 't vast en zeker mis ge gaanMaar groot was Zijn genade! 't Was vrije genade, want wij hadden het er niet naar gemaakt. Niet wij heb ben Gods rechterhand gevat, maar Hij greep in Jezus Christus de ónze. Het initiatief was van Hem, want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle din gen. Zo spreekt de „wolk der ge tuigen". hier ook nog heet toegegaan. Toen is de kerk afgebrand en in het Boven einde moet een afdeling Franse sol daten verdronken zijn in het moeras, dat daar toen was. Zo komt het dat je daar de Franse ka hebt." Het was wérkelijk interessant en ik gaf dat volmondig toe. Drikus' vrouw, die met de ellebogen op tafel geleurd meegeluisterd had, glom var voldoe ning om mijn vleiend oordeel. „Wat moet je er mee doen?" informeerde ik belangstellend. „Moet het een boekje worden en waar denk je er een uitgever voor te vinden?" Drikus opende juist zijn mond om te antwoorden toen uit de keuken een klagend gemiauw klonk. Zijn vrouw liep naar de deur, doch sprong ver schrikt achteruit. Met een snelle sprong glipte de kat langs haar heen met felle ogen en woest zwaaiende staart. Grillige crè mekleurige vlekken en strepen sier den haar anders gitzwarte, glanzende rug. Drikus had blijkbaar de situatie snel door, want eensklaps stoof hij naar de keuken. „Aap van een jongen", klonk het woedend en volkomen in strijd met z'n vroegere ^theorieën hief hij de va derlijke hand op voor een treffende kastijding. Japie, die nog met de verfkwast in de hand stond, deinsde verschrikt ach teruit voor die onverwachte dreiging, doch deze beweging had catastrofale gevolgen. Ik zag het als het ware aankomen en hief onwillekeurig de handen omhoog. Vlak achter hem stond namelijk de grote, voor driekwart gevulde verf pot, die bij de botsing kapseisde, ten gevolge waarvan de drabbige inhoud over het vloerzeil vloeide. Japie zelf wankelde een ogenblik, greep met de handjes in de lucht naar een denk-_ beeldig houvast en smakte toen ach terover in de kleurige massa, die naar alle kanten uiteenspatte. Een ogenblik stond Drikus perplex, toen sprong hij vooruit en greep zijn spruit in de kraag, doch van een kastijding zag hij wijselijk af, daar het daarvoor geëigende lichaamsdeel door de kleverige glansverf l-epaa)d onaantastbaar was geworden. Woedend schudde hij hem heen en weer, wat zoonlief een schreiend pro test ontlokte, terwijl hij zich in al lerlei bochten wrong om aan de knel lende greep te ontkomen. Drikus* vrouw, die na een vergeef se achtervolging van de besmeurde kat op het nieuwe tumult toesnelde, slaakte een kreet van ontzetting bij het zien van deze nieuwe ramp. „Blijf staan! Blijf daar toch staan!" Half huilend ontdeed ze Japie voor zichtig van zijn vies druipende kle ren, terwyl Drikus, rood van kwaad heid, hem een eind van zich afhield. De verdere afwikkeling van deze historie heb ik wijselijk maar niet afgewacht. Zo ernstig als mij in de gegeven omstandigheden mogelijk was, heb ik afscheid genomen, in stil te verheugd ook een andere kant aan Japie ontdekt te hebben. Kennen wij dit ook uit ondervin ding? God maakt er ons zeker ven door Zijn Woord en Geest. Hij doet ons zingen: „De Heere is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen?", zoals het daar als gebeeldhouwd slaat in de 118e psalm, de lievelingspsalm van Maarten Luther. Niettemin het moet ons ontdekt worden. Ik bedoel, dat toy er oog voor moeten krijgen, zoals de dichter, die blind u-as voor de eeuwige dingen, er oog voor kreeg „verlichte ogen des verstands" noemt de Bijbel dit -, toen hij in Gods heiligdommen inging. Is by velen onzer niet een „morrend onge noegen" over de toestanden in de we reld, een stil, maar stellig verzet tegen Gods leiding in ons leven? Maar als God ons dan Zichzelf openbaart in Zijn Woord als wij Golgotha en Pasen en Hemelvaart mogen zien! dan weten wij ook wie wij voor Hem zijn. Asaf zegt: „Ik was een groot beest bij U". Dat is een schuldbelijdenis. En daartoe moet het bij ons allen komen. In de zelfvernedering is de bekering. Maar dan gaat ook over ons donkere leven het licht des Heeren stralen. Dan zien wij in Christus de overwinnaar, die de sleutels van de vijandelijke ves ting heeft. Want Hij is opgestaan en zit als Koning in den hoge aan Gods rech terhand. Zijn schepter is rechtvaardig heid. De dag des Heren nadert. Gelukkig de mens, die het wijde uit zicht leerde kennen. Niet, dat hij die hoge God kan nare kenen cn h\j wil het niet meer trachten ook. Maar hij weet zich gegrepen en geborgen zijn schuld is weg! Niels dat hem van God kan scheidenj eti hij belijdt en dankt: Gij hebt m\jn rechterhand gevat, Gij mijn Rotssteen en mijn Al, mijn Koning en mijn God! De lachende Mei. ZONDAGSBLAD 24 MEI 1352 4 onze jeuqó-p&qin& f -Qen }yn plan ER gaat iets héél fijns gebeuren. Dikkie is er opgewonden van. Als de juffrouw bet goed vond, praatte hij er de hele dag over. En thuis is hij zo uitgelaten, en zó druk, dat moeder haar handen voor haar oren houdt. Woensdagmiddag gebeurt het. Dan gaat de juffrouw met de hele klas uit. Eerst wandelen door het bos en over de hei. Onderweg doen ze spel letjes. Boompje verwisselen... om het hardst lopen... ballen...En dan... dat is nog het Allerfijnste, dan gaan ze naar een speeltuin. Een héél grote, waar een glijbaan is en wippen en hoge schommels. En ze krijgen ook limonade! Ze moeten allemaal thuis vragen of het mag. En wie mag, moet een kwartje betalen. Dikkie mag! Blij en gelukkig stapt hij Maandagmiddag met een kwartje in z'n zak naar School. „Verlies het niet, boor!" heeft moe der gezegd. „Je krijgt geen ander- Kwartjes zijn veel te duur". Hij heeft het in z'n zakdoek ge knoopt, en diep onderin z'n broekzak gestopt. Z'n hand houdt'ie er bovenop. En telkens voelt hij, of het er nog wel in zit. Fijn, nog maar twee nachtjes sla pen. Een glijbaan is toch zo heerlijk. Eerst sta je heel hoog. Je kunt haast over de bomen en de huizen heen kijken. En dan suis je met een vaart naar beneden, 't Kriebelt wel een beetje in je buik, maar het is toch zo heerlijk. En limonade! Misschien is het wel prik! En als er een rietje bij is, bewaart hij het. Dan kan hij thuis melk door een rietje drinken. Veel lekkerder! Op het speelplein voelt hij nog eens naar de knoop. Ja, die zit nog in z'n zakdoek. Maar of het kwartje er nu nog in zit, dat kan hij eigenlijk niet voelen- Maar 't kan er toch niet uitgegaan zijn. En hij heeft het er thuis toch echt in gedaan. Stel je voor, dat hij het toch thuis heeft laten liggenEven kijken! Als het moet, kan hij nog best naar huis. Voorzichtig maakt hij de knoop los. Ja, daar is het: een glanzend, nieuw kwartje. Gelukkig! Toet-toet! Toet- toet! Daar komt Maarten aan. Hij speelt, dat ie een auto is, en heel hard rijdt. Hij kijkt naar de grond, en probeert precies op de tegels te lopen. Dikkie ziet hij niet. Hij schiet vlak langs hem heen en raakt nog net Dik- kie's elleboog. Helemaal niet hard. En toch schreeuwt Dikkie zó hard, of er een echte auto dwars over hem heen gegaan is. Verbaasd houdt Maarten z'n vaart in. „Joh, maak niet zo'n ka baal. Ik raakte je bijna niet aan. 't Bestaat niet, dat het pijn gedaan heeft"- Maar over Dikkie's wangen rollen grote tranen. „M'n kwartje!" huilt hij, „m'n kwartje is gevallen. M'n kwartje voor de speeltuin „Nou," troost Maarten, „dat kan .nooit ver weg zijn. Welke kant rolde ,het op?" „Ik weet het niet!" jammert Dikkie. 't Ging zo vlug!" Ja, nu wordt het moeilijker. Langs de tegels is een grasveld. Maar er is ook een stukje mul zand. Waar moe ten ze nu zoeken? Op z'n knieën kruipt Maarten door het gras. En hij wijst, hoe Dikkie het mulle zand tussen z'n handen moet laten door glijden. Maar ze vinden niets. Dikkie is niet te troosten. Hij huilt zo hevig, dat Maarten er bang van wordt, en de juffrouw gaat halen. De juffrouw komt ook zoeken. Ze strijkt Dikkie over z'n hoofd. „Ben je mal," zegt ze, ,,'t is hier de Noordzee niet. Dat vinden we best weer terug- Weet je wat? We gaan allemaal helpen". Ze klapt in haar handen en ze roept over het speelplein. Even later krui pen wel vijftig kinderen door het gras cn over de tegels. Maar als de bel gaat, hebben ze nog het kwartje niet. Dikkie zit verslagen in z'n bank. Hij kan de sommen haast niet zien van Even lachen z'n tranen. Had hij z'n zakdoek toch maar niet opengemaakt... ,;Ga de klassen maar door," zegt de juffrouw. „Misschien is er toch wel iemand, die het gevonden heeft". Dik kie klopt op alle deuren en vertelt in alle klassen met een bevend stem metje van het kwartje, dat kwijt is. Maar zonder kwartje schuift hij weer in z'n bank. Arme Dik. De juffrouw kijkt naar hem. Dikkie heeft thuis niet zoveel pleziertjes. Het zou zo fijn voor hem zijn, als hij mee kon. En nu kan ze hem wel een ander kwartje geven, maar morgen is er misschien weer een kind, dat iets verliest. Als ze nu een bodm had. waar kwartjes aangroeidenja, dan ging het. Maar nu niet. Opeens glijdt een vrolijk lachje over haar gezicht. Ze wéét iets! „Jongens, wie wil er meehelpen dat Dikkie toch mee kan?" Alle vingers gaan omhoog. „Prach tig! Dan moeten jullie morgen alle maal een paar kranten meebrengen. Zoveel als je mag. Die verkopen we aan baas Van Mannen. Net zolang, tot we een kwartje hebben. Afgespro ken?" Er gaat -een gejuich op en het kost de juffrouw heel wat moeite, ze weer rustig aan het rekenen te krij gen. De volgende morgen komen ze van alle kanten aan met oude kranten. Sommigen een heel bosje, sommigen maar één. Maar alle beetjes helpen, 's Middags ook nog een paar. En om vier uur gaat het in optocht naar baas Van Maanen, die handelt in oud pa pier. In spanning wachten ze af, als het gewogen wordt. „Ja," zegt -de oude man, „er is nogal pakpapier bij- Dat is niet veel waard hoor!" Dikkie voelt de angst alweer in zich opkomen. Als hij het eens niet heb ben wil! „O baas, koop het toch alstu blieft! smeekt hij. ,.'k Heb anders m'n schuur neg vol zitten, 't Gaat niet zo hard tegenwoordig. Maar voor uit, omdat jullie het zijn, twintig cent!' Dikkies lippen trillen. Zou de juf frouw het doen voor twintig cent' Als hij nu wat minder limonade neemt? Een half glas? O, hij wil des noods wel helemaal geen limonade nemen, als hij maar mee mag. Maar Maarten heeft de oude man aan z'n mouw getrokken. „Meneer, kunt U niet een Kwartje geven? Dik kie is z'n kwartje verloren, en nu kan hij niet mee naar de speeltuin. We hebben allemaal een paar kranten meegebracht. Doet U het?" De baas kijkt lachend in de gezich- onze BRievenBus M'n beste nichten Ik kan wel een heel -dorp gaan bcu- ioe«, zoveel huizen heb ik gekregen. Zullen we het eens doen zeg? Dan ma ken we er een kin derdorp van, een dorp voor ons. In het midden ligt een groot plein met hoge bomen, waar we al lerlei spelletjes kun nen doen. Er komt een rolschaats- en een hinkelbaan, ten stuk met putjes om te knikkeren, met daar omheen een waarop de neven kunnen voetballen. Rond het plein loopt een breed fiets pad, waarop we wedstrijden gaan lap gras, ten, die vol verwachting naar hem zijn -opgeheven. ,Ja, als jullie allemaal helpen, moet ik het ook wel doen. Hier, twee dubbeltjes en vijf centen, is dat ook goed?" „Dddank u wel mmeneer!" stottert Dikkie. Haastig geeft hij het ^geld aan Maarten. Hij is veel te bang, dat hij bet weer verliezen zal. Ze genieten allemaal, de volgende dag. Maar Dikkie toch het meest, om dat hij bijna thuis had moeten blijven. CO VAN DER STEEN-PIJPERS- KINDERVERDRIET. „Keepje, waarom huil je ao?" „Omdat mijn broertjes vacantie heb ben van school en ik niet." „Hoe komt dat?" Keesje: „Omdat ik nog niet naar tchool ga." DE MUZIEKUITVOERING. Mijnheer (tot portier): Hoeveel be draagt de toegangsprijs? Portier: Vijftig cent, mijnheer. Mijnheel': Maai- mag ik eerst «ons boren of het dc moeite waard is? „Wat is dat nu?" zullen juüie je wel afvragen. Wel dit «cn onbewoond eiland en de mensen in het «chip, die de route kwijt zijn, «rillen hier graag landen. Toe helpen jullie hen een handje en bouw vast etn hut op dit eiland. Je mag tekenen wat je wilt, als deze mensen maar geholpen zgn. Succes hoor, ik krijg jullie brieve» •wel, hè? houden. Zeg en dan zetten we naast het plein.de school neer. Ja, jon gens, ik kan er niets aan doen, maar ik denk dat ik ruzie met je ouders zou krijgen als cr geen school stond, dus het moet wel. We nemen toch om de andere dag vacantie. Nou en wat moet er nog meer in ons dorp komen? O ja, een gezellige speeltuin en een mooie zaal, waarin we verjaardagsfeestjes kunnen houden. Natuurlijk komt er ook een yswinkel en een zaakwaar we een heleboel lekkere dingen kun nen kopen, mogen we ook niet ver geten. Nu ga ik uitzoeken welk huis ik wil hebben. Eens kijken: het huis van Joke Jurjaanz vind ik wel erg mooi en daarom knjpt Joke de eerste prgs. De huizen van Wim Dekker en Anton van Rotterdam zyn ook de moeite waard. Wim en Anton krijgen nu elk een troostprijs. Jullie horen allemaal nog wel even wanneer ons dorp klaar is, dan huren we een stel verhuis wagens en dan trekken we er allemaul naar toe. Afgesproken? Onze oudste neef wordt burgemeester. Enfin, we zullen de plannen nog wel eens verder bespreken. De Brievenbus! Hier hob ik een kaart van Jan van Eyk, die bijna de timmer man er bü had gehaald, omdat de deur knop niet wilde zoals Jan dat had ge dacht. Nou. t viel nog best mee, hoor. Jouw inzending was heus niet onaardig. Natuurlijk „Midvoor" mag jij je brief naar de krant brengen. Slop hem maar gewoon in de bus, als je maar zorgt, dal-ie er op tijd is. Jullie weten zeker allemaal nog wel, dat de brieven vóér Woensdagavond binnen moeten zijn. Op de school van Ilennij van Ricschoten >s het feest geweest. De kinderen hebbon allerlei leuke spelletjes gedaan cn 't was alles reuze gezellig. Waarom vierden jullie feest, Hennij, was de hoofdonder wijzer soms jarig? Dat was verleden weak dus een leuk moment, Mar ja de Vries, toen je in de krant las, dat je een troost prijs had gewonnen. Dat kan ik me in denken, zeg. En nu maar weer goed je best doen hè, misschien sleep je dan nog wel eens een prijs in de wacht. Zo, ben jy lid van de padvinderij, Willy Arentsen. Bij welke groep zit je? O, ja. doe Beppie de groeten van me, wil je. Gefeliciteerd, Catrinus van Horesen t is reuze fijn, dat je bent geslaagd. Wat leuk zeg. dat jullie burgemeester de diploma's heeft uitge reikt. Rietje van Dalen heeft met een wedstrijd op de autoped een prijs gewon nen. Dat is niet mis, meiske. Kan jij ao goed steppen? Jopie Broere, vooral dat poëzieplaatje was heel mooi. Heb jij eon poëzie-album? Ik heb er nog een van vroeger en dat is helemaal vol. Daar was ik toen wat trots op. Rietje Kloppenburg nog van harte met je verjaardag, hoor. en dat je maar een héél grote meid mag worden. Heb je een gezellige dag gehad? Hoe is het met onze Truus WaldekkcvT Al weer wat aan het opknappen? Zog. bedankt voor het gedicht, hoor. Kinders, dit moet weer het einde zijn. Zoals altyd besluiten we met onze nieu welingen, en dat zijn deze week: Johan Veerman, Jan ttjeshorst, Emmie van Rei ne, Tineke Korfker. Riet de Gelder, Mirp Bontje en Hans v. d. Kramer. Een goed week-end allemaal en tot volgende wedk. Ieder op z'n beurt mogen ze even drinken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 10