Ï.I DE VLEERMUIS, NIEUW-GUINEE Koppensnellers vleermuió WAAR ZIT JANTJE VANDAAG 4 ZONDAGSBLAD 17 MEI 1952 een griezelig maar nuttig dier V V BONDGENOOT IN DE STRIJD TEGEN SCHADELIJKE INSECTEN De VLEERMUIS is een beest dat na zonsondergang nogal onzeker rondfladdert. Meer weet men over het algemeen van dit bijzonder inte ressante diertje niet te vertellen, of het mocht een beetje nonsens zijn, meestal betrekking hebbend op het zogenaamde kwaadaardig karakter. Het feit dat zij de duisternis mint «n zich in deze duisternis nogal gril lig voortbeweegt, is wellicht aanlei ding geweest, dat men een zekere achterdocht tegen dit onschuldig schepsel kreeg en haar met het bij voeglijk naamwoord „griezelig" nader pleegt te omschrijven. In vroeger tijden beschouwde men de vleermuizen als onheilsboden en het feit, dat men boze geesten uit beeldde met vleermuisvleugeis laat geen twijfel omtrent de relatie welke men zich dacht tussen de vleermuizen en de personificatie van de boosheid Nog heden ten dage zijn er fabeltjes omtrent de kwade bedoelingen in om loop. Wie kent niet het praatje, dat zij het op onze haren voorzien heeft om daar eens flink in te grasduinen. Men wist vroeger ook niet goed wat voor beesten het waren, getuige het feit, dat ze in enkele biologische wer ken onder de vogels gerangschikt wer den; zelfs is de veronderstelling geop perd, dat men hier met een apen soort te doen had. Om een nu nog bij velen aanwezig misverstand weg te nemen zij opge merkt, dat een vleermuis niets met een muis te maken heeft: zij behoort n.l. tot de orde der handvleugeligen, verwant aan de orde der insecteneters, waartoe o.m. de egels en mollen be horen. De meeste soorten vleermuizen voe den zich uitsluitend met insecten. In tropische en sub-tropische gebieden komen soorten voor, welke leven van honing of vruchten. De vruchteneters zijn veel groter dan de insecteneters. Tot de eerstgenoemden behoort o.m. de vliegende hond, welke in Indonesië voorkomt. De literatuur vermeldt Zuid-Amerikaanse soorten, welke zich voeden met bloed, dat gezogen wordt uit wondjes welke in de huid van hoefdieren (voornamelijk paarden) worden aangebracht. Hoe het ook zij, de Nederlandse vleermuis voedt zich met insecten en legt een opvallende eetlust aan de dag. Deze eetlust wordt door de mens zeer gewaardeerd, met name door eigenaars van bossen, daar menig hiervoor schadelijk insect door de vleermuis opgepeuzeld wordt. Om een idee te krijgen van haar vraat zucht zij vermeld, dat eens is geble ken, dat één liter vleermuizenmest de resten bevatten van 5000 a 7000 kevers. Doch laten we op ons uitgangspunt terugkomen. Waarom zo rijst de vraag „bewandelt" de vleermuis de wegen der duisternis, m.a.w. waar om is zij een uitgesproken nachtdier? Dit zal duidelijk zijn, als we beden ken, dat de vleermuis vliegt met een tussen de poten en. de staart gespan nen dunne vlieghuid, welke de warme zonnestralen niet kan verdragen op gevaar af uit te drogen. Daarom is de vleermuis r.iet actief overdag, doch hangt zij te slapen op een koele, liefst vochtige plaats, zoals in holle, bomen, kejders, ruïnes en onderaardse gan gen. Hoewel ze dus eerst na zonson dergang te voorschijn komen, moeten ze toch nog behoorlijk drinken om het vochtverlies, veroorzaakt door de re latief grote oppervlakte van de vlieg huid, te compenseren. Meestal drinken ze uit plassen; na de dorst gelest te hebben stijgen ze weer op. De alge meen verbreide opvatting dat een vleermuis niet van de grond kan op stijgen, is dus onjuist. We vermelden onderaardse gangen als verblijfplaatsen van vleermuizen. De grotten en gangen van de St. Pie tersberg zijn bekend om de vele en verschillende soorten vleermuizen wel ke men daar kan aantreffen. Wel twaalf verschillende soorten zijn waar genomen, soms in grote groepen bij elkaar hangend of ook wel als enke ling. Zij hangen dan aan de tenen van de achterpoten, welke hiervoor bijzon der geschikt zijn door een ingenieus systeem, waardoor deze ook tijdens de slaap samengeklemd blijven. Som mige soorten hebben dan de vlieghuid als een jasje om het lichaam geslagen Men meende vroeger, dat dit diende om jle vleermuis te beschermen tegen afkoeling, doch dit is niet juist. Een niet vliegende vleermuis is n.l niet in staat om de lichaamstemperatuur te handhaven op de voor zoogdieren algemeen geldende constante (plm. 37 graden Celsius), maar de tempe ratuur daalt dan vrij snel tot die van de omgeving. Deze temperatuurdaling vindt natuurlijk ook tijdens de winter slaap plaats. Daar zoals vermeld de Nederlandse vleermuis zich met in secten voedt, is deze winterslaap nood zakelijk omdat er in het koude jaar getijde niets voor haar te eten is. In dit verband zij vermeld, dat de tro pische vleermuizen geen winterslaap houden. Tijdens de winterslaap ver lopen bloedsomloop en andere li chaamsfuncties zeer traag: het hart slaat b.v. minder dan 10 maal per uur. Daalt de temperatuur der omge ving te ver, dan ontwaakt de vleer muis, de lichaamstemperatuur stijgt snel en een behaaglijker plekje wordt opgezocht. Vooral zij, die overwinte ren in holle bomen, worden vaak het slachtoffer van strenge winters. Im mers deze diertjes kunnen geen war mer plekje opzoeken, daar de vlieg huid evenmin als hitte, vorst kan ver dragen: deze zou bevriezen. Vreemd, „onzoogdierlijk" doet ook de voortplanting aan. De paring vindt n.l. in de herfst plaats. Tijdens de win terslaap blijft het sperma bewaard en als na het ontwaken zich een vrouwe lijke eicel heeft gevormd, vindt pas de eigenlijke bevruchting plaats. Han gen mannetjes en wijfjes in de winter door elkaar te slapen, na het ontwa ken tegen de tijd dat de jongen ge boren worden, gaan de wijfjes zich af zonderen in aparte ruimten, de z.g. kraamkamers, welke pas opgeheven worden als de jongen zichzelf bedrui pen kunnen. De geboorte van een vleermuisbaby is op zichzelf een grappig verschijnsel. De vleermuismoeder gaat dan even „normaal" hangen, dus met de kop naar boven. De staart van de kraam vrouw wordt nu naar voren gebogen, zodat een soort vangnetje wordt ge vormd door de vlieghuid. Het jong valt hierin en kruipt na enige ogen blikken naar boven om zich aan de moedermelk te goed te doen. Met de baby aan zich vastgeklemd blijft de moeder circa twee weken rondfladde ren; ook tijdens het vliegen wordt het jong gezoogd. Na genoemde periode blijft het echter alleen achter, wordt regelmatig door de moeder gevoed, doch moet na enkele maanden voor zichzelf zorgen. Er zijn soorten, v elke twee jongen krijgen. De mannetjes zijn in deze periode in geen velden of wegen te bekennen: ze trekken naar vaste zomerverblij ven, die vaak zeer ver uit de buurt der winterverblijven liggen, soms hon derden of zelfs meer dan 1000 k.m. ver weg. In de winter van 1934 op 1935 werd b.v. in Dresden een vleermuis geringd, welke in de zomer daarop in Lithauen is teruggevonden, een af stand afgelegd hebbend van meer dan 750 km. Over de bedoeling van dit trekken tast men nog in het duister. Het heeft daarom geen zin zich in de vele speculaties hieromtrent te ver diepen. Vleermuizen kunnen zich in ieder geval uitstekend oriënteren. Men heeft interessante proeven genomen: rosse vleermuizen typische boombewo ners in de Haarlemmerhout gevan gen en in andere plaatsen losgelaten, o.a. in Groningen en Maastricht, ble ken binnen enkele dagen niet alleen in dit bos te zijn teruggekeerd, doch dezelfde boom werd weer uitgezocht. We keren nogmaals tot ons uitgangs punt terug, waar vastgesteld is, dat vleermuizen echte nachtdieren zijn. De vraag rijst nu: hoe is het toch mogelijk, dat zij zich kunnen verplaat sen zonder ergens mee in aanraking te komen en wat ook belangrijk is hoe kunnen ze hun prooidieren ver schalken? Het voor de hand liggend antwoord, dat ze net als vele andere nachtdieren een bijzonder ontwikkeld gezichtsvermogen bezitten is niet juist: een vleermuis kan zeer slecht zien; het verschil tussen licht en don ker moet het enige zijn wat rij kan onderscheiden. Men heeft wel eens een vleermuis gevangen, welke blind geboren moest zijn en toch was deze weldoorvoed. Lange tijd meende men, dat de vleer muis zich ruimtelijk oriënteert door te luisteren naar de door haar geflad der veroorzaakte luchttrillingen, wel ke door obstakels teruggekaatst wor den. Deze veronderstelling is niet ge heel juist. Eerst voor enige jaren heeft men als resultaat van diepgaande on derzoekingen kunnen vaststellen, dat tijdens het vliegen via de bek trillin gen met een zeer hoge frequentie wor den uitgezonden. Voor deze trillingen is het menselijk oor ongevoelig. Het vleermuizenoor is echter zó fijngevoe lig, dat de uitgezonden door obstakels teruggekaatste trillingen worden waar genomen en op deze wijze is de vleer muis in staat de afstand van het ob stakel nauwkeurig vast te stellen, zo dat mocht dit in zijn straatje ko men tijdig uitwijken mogelijk is. Er zijn vele soorten vleermuizen, welke onderling nogal in levensge woonten kunnen verschillen. De in Nederland voorkomende soorten zijn: grote- en kleine hoefijzerneus, dwars- oor, grootoor, laatvlieger, vale vleer muis, langoor, franjestaart, meer- vleermuis, watervleermuis, ingekor ven vleermuis, kleine vleermuis en rosse vleermuis. Hierin stemmen ze echter allen overéén: ze zijn nuttig. Daarom moeten we ze waar moge lijk beschermen, hetwelk in de eerste (Zie vervolg op pag O) öe enqeLse qev&nqenis vè,n n&poLeor> en CRonjé OP 21 MEI a.s. is het 450 jaar geleden, dat het eiland St- Helena door de Portugees Joao da Nova Cas- tilla werd ontdekt. In 1600 namen de Nederlanders bezit van het eiland en 50 jaar later ging het over in Engelse han den. St. Helena ligt in de At lantische Oceaan, 1863 km van Afrika en 3562 km van Brazilië verwijderd. Het heeft een oppervlakte van 122 km2 en dele Europeanen, doch meest negers. Wie de naam St. Helena hoort of leest, denkt aanstonds aan keizer Napoleon, die na do slag bij Waterloo naar dit onherbergzame oord werd ver bannen en hier op 5 Mei 1821 overleed. Na zijn ontvluch ting van Elba namen de Engelsen geen risico Zij zouden de Soldatenkeizer nu zo secuur opbergen, dat 't voor goed met hem was af gelopen. En inderdaad werd St. Helena de slotacte van dit stormachtige leven. Napoleon arriveerde hier op 16 October 1815. Zijn be waking was toevertrouwd aan de Engelse officier Hud son Lowe en men had geen betere cipier kunnen aan stellen. Deze man was schier bezeten door een voortduren de angst, dat zijn wereld beroemde gevangene weer zou proberen er tussen uit te knijpen. Maar veel last had hij niet van Napoleon. Deze hield zich onledig met wat tuinarbeid en voorts besteed de hij veel tijd aan het döc- teren van zijn gedenk schriften. De vijf-en-een-half jaar op St. Helena doorgebracht zijn voor Napoleon een vreselijke tijd geweest. Hij bruiste nog van energie, maar er viel voor hem weinig te doen. Zijn laatste levensjaar was hij lijdende aan maagkanker. Aanvankelijk probeerde hij de hevige pijnen te verber gen, maar weldra stond voor heei zijn omgeving vast, dat de levensdagen van de ex- keizer geteld waren. Alle op het eiland aanwezige Fran sen stonden aan zijn sterfbed geschaard en 's avonds 9 mi- nutén voor 6 blies hij de laatste adem uit. Naar zijn wens werd hij begraven in het Geraniumdal, onder drie treurwilgen. Op 15 October 1840 werd zijn lijk opgegraven om naar Frankrijk te worden over gebracht. Op 15 December van dat jaar werd zijn stof felijk overschot te Parijs bij gezet in de Kerk der Inva liden. Aan Napoleons wens was voldaan: „Ik wens te rusten aan de oevers der Seine, te midden van het Franse volk, dat ik zo innig bemind heb A LS wij, Nederlanders, de naam St. Helena horen, dan denken wij bovendien nog aan een andere veldheer: Piet Cronjé, de bekende en beroemde generaal uit de Boerenoorlog. Toen Jameson in 1896 pro beerde Transvaal te annexe ren, werd hij door Cronjé verslagen en gevangen geno men. En bij Modderrivier en Magersfontein was 't even eens Cronjé, tegen wie be roemde Engelse generaals 't moesten afleggen. Maar toen kwam de ramp van Paardenberg (27 Febr. 1900). Het Boerencommando van Cronjé werd door lord Roberts omsingeld. Als Cron jé niet zo halsstarrig was fieweest ware redding wel- icht mogelijk geweest. Maar de Afrikaanse leeuw scheen plotseling met lamheid ge slagen. Met 3700 man moest hij zich overgeven. „Ik ben blij zo'n dapper man te ontmoeten", zei lord Roberts. Dat was een vrien delijk woord Maar 't einde van Cronjé's veldheersloop baan was St. Helena de dreigende, sombere Engelse gevangenis....- ZONDAGSBLAD 17 MEI 1952 5 van (Vervolg van pag. 4) ZIJN kannibalisme en koppensnel- het rai len slechts nog boekenwijsheid of middel herinnering aan lang vervlogen tij den? In onvoldoend gecontroleerde gebieden zijn beide verschijnselen nog actueel. Waar vreemde heer schappij kwam of zending en missie hun invloed konden uitoefenen, ver dwenen ze o.a. hierdoor, dat de gods dienstige opvattingen die eraan ten grondslag liggen vervangen zijn door meer Christelijke principes. Schrijvers van reisverhalen, die zelf geen gevaar hebben gelopen slachtoffer te worden van deze gru welijke gewoonten, valt het niet moei lijk een humoristische toon aan te slaan sinds ze verdwenen zijn. Vol gens een hunner staan de Fidzjiërs en juist deze Zuidzeebewoners plachten vriend en vijand te veror beren in het museum van Viti Le- voe het liefst voor de vitrine met de vleesvorken, -haken en -krammen met weemoedige blik te kijken en hun gedachten gaan terug naar die heuglijke tijden, waarin een mensen- cotelet met bananenmoes een onver getelijk diner vormde. Toen een voet balelftal van Fidzjiërs tegen een ploeg zeelieden speelde met blote voeten! en zij protesteerden tegen een scheidsrechterlijke beslissing, rie pen zij de arbiter toe: We zullen je opeten! Het bleef overigens bij een bedreiging. Mensen van „reputatie" konden de ze terugvoeren op het aantal lieden die ze radicaal hadden doen verdwij nen. Cakobau, een bekend vorst, die er ongeveer honderd jaar geleden leefde, was een eerste klas gastro noom, en zoals Romeinse keizers oes ters bestelden, liet Cakobau door zijn dienaren van verre en dichtbij men sen halen, b.v. vrouwen die ergens vreedzaam zaten te vissen. Eén op perhoofd was zo onkies het slachtof fer, wiens onderarm hij bezig was op te peuzelen, hierbij te laten toe kijken. Zulk een heidens feest ging gewoonlijk gepaard met hysterisch gezang en dans, maar overigens ook met een nauwkeurig gevolgd ceremo nieel. Buiten Fidzji was het vooral Melanesië ten Oosten van Nieuw-Gui- nee en dit eiland zelf, dat een berucht menseneterscentrum vormde en wat laatstgenoemd eiland betreft is het kannibalisme er nog niet verdwenen. Mocht gebrek aan dierlijk voedsel aanleiding geven tot het consumeren van mensenvlees, afdoende is dit mo tief niet, een radicaler opruiming van vijanden is moeilijk denkbaar en laat men vooral niet vergeten dat de vij and een krachtbron vormt 'die nu aan de eter ten goede komt. Aan Hitiers tijd herinnert het argument: houdt zuiver! Verder is het een m overbevolking en epide- bestrijden. Ongetwijfeld speelt de factor smakelijkheid een rol van betekenis. Een lied, op Nieuw Calëdonië gezongen ter opening van het „jacht"-scizoen, begon met de regel: Nu is het de tijd der dikke mensen. Voor velen gold eenvoudig de wet: Eet of wordt gegeten! Een ontdekkingsreiziger op Nieuw Guinee drukt zich aldus uit: Aan de rand van het bivak is het sterftecijfer veel hoger dan meer naar het centrum! Schrijver hing elke avond een gaso- linelamp aan een paal op en genoot daardoor een grotere veiligheid, want wie kan de zon terugbrengen wan neer die reeds is ondergegaan? Dat moet iemand zijn, die met bovenna tuurlijke krachten is toegerust. Bo vendien werd een tweede, minstens zo groot gevaar op een afstand ge houden: het koppensnellen. Een Papoeakrijger, die bovenge noemde schrijver vergezelde, had in diens tijdelijke afwezigheid een man verorberd. Hij had de verleiding niet meer kunnen weerstaan. Maar hij wist dat er iets voor hem op zat, wan neer de blanke terugkeerde. Hij be gon dus op te merken dat een omge vallen sagopalm de man had gedood. Toen dit excuus voor onmogelijk ge houden werd, zei hij: de boom viel op zijn arm, wat is nu een krijger met één goede arm. Hierop had het opperhoofd van de stam waartoe de man behoorde, deze, als zijnde on bruikbaar, gedood en toen? Ja, toen moest hij het slachtoffer opeten, want hoe kon hij anders aan kracht komen? Zolang er blanken bij waren hadden die de kracht, maar in dit geval? In zulke omstandigheden zijn er geen remmen, evenals bij een spe ciaal georganiseerde sneltocht. Op die momenten breekt het wilde beest in de mens los, evenals in een moderne oorlog, wanneer het van man tegen man gaat. Het snellen moet ook kracht aan de sneller bezorgen en waar die voor al in het hoofd gedacht wordt, ligt aan dit afschuwelijk gebruik hun godsdienstige opvatting ten grond slag. Het ligt voor de hand zo nodig menseneten en koppensnellen te com bineren. De onuitgesproken gedach- tengang is ongeveer de volgende: Het jachtwild schuwt de dorpen. Men moet er dus op uit. De ene partij ontmoet een andere die met hetzelf de doel op stap is. Is de andere groep kleiner, dan is het resultaat: Winst voor de eigen partij wat kop pen en vlees betreft. Is de e igen groep kleiner, dan verlies van deze kostbare artikelen. Zijn beide partij en gelijkwaardig dan vermijdt men de strijd en gaat vrolijk verder. Voor een jonge man is het snellen een voorwaarde om te kunnen trou wen. Het is dus niet zo dat hij haar het hoofd op hol brengt. Hoe weinig telt op deze wijze een mensenleven en is de verkwisting van levens een verlengstuk van die in ds natuur. Charles Miller, schrijver van het somtijds adembenemende boek: Can nibal Caravan, is eenmaal gedwongen geweest een sneltocht mede te ma ken van de Kaya-Kaya's tegen de Di- goels in Zuid Nieuw-Guinee. Wanneer de lezer verschillende bijzonderheden onthouden worden in dit artikel is het geheel nog erg genoeg. De door sagoeweer alcoholische drank uit sago bereid benevelde krijgers, die hun gezichten met grij ze klei hebben ingesmeerd, vergade ren de avond vóór de grote dag van vertrek in tegenwoordigheid van de versierde schedels der dode stamge noten. Het dof geluid der trommen klinkt luguber en meermalen gaat een huivering door de rijen der licht ontvlambare gemoederen. De gees ten der gestorvenen nemen deel aan de ceremoniën en wanneer er die avond tien lichamelijk niet volwaar- digen gedood worden gaan hun do- denzielen naar de geesten der voor ouders, die zodoende tevreden gesteld en de onderneming gunstig gezind zijn. Het opperhoofd en de medicijn man, die afschuwelijke maskers dra gen en aldus als geesten zijn ver momd, voltrekken genoemde „plech tigheden". De volgende morgen begeeft een stoet van mannen en vrouwen dezen zullen de zorg hebben over de mee te nemen schedels en het men senvlees zich in de boten en na vijf dagen wordt de plek bereikt die men zich tot doel gesteld heeft. Het dorp wordt 's avonds in diep stil zwijgen omsingeld en dan op een schril gefluit van de medicijnman volgt de aanval op de niets vermoe dende, slapende bewoners, gepaard gaande met verschrikkelijke oorlogs kreten. Stenen bijlen vliegen door de lucht en dringen de zwakke hutwan den binnen. Van de aangevallenen be ginnen zich enkelen teweer te stellen, wanneer ze van de eerste schrik be komen zijn en vechten uit lijfsbehoud als duivels. Na de aanval met de bijlen volgt een snelvuur met pijlen. De schrijver, plotseling bedreigd door uitbrekende Digoels is met één slag weer soldaat in de wereldoorlog en vuurt onophoudelijk zijn pistolen af. Voor hem bestaat op dat ogenblik, evenals voor de koppensnellers, slechts één woord: doden. In de hitte van het gevecht kunnen de met grij ze klei ingesmeerde Kaya-Kaya's el kaar herkennen, hetgeen geen be zwaar blijkt te zijn; integendeel om een oude vete op deze plek gron dig te beslechten. Onmenselijke tonelen spelen zich af. Als twee mannen dezelfde sche del begeren, die hun voortaan levens kracht moet verlenen, moet een van beiden van het wereldrond verdwij nen. Het laatste geluid dat de ster vende vijand geeft wordt nauwkeurig onthouden, want dit zal de nieuwe naam voor de jeugdige sneller zijn. Met hun weerzinwekkende lading keren de aanvallers in de boten naar hun woonplaatsen terug. Ze hebben wraak genomen op degenen die hen eertijds op dezelfde wijze hebben ver rast. Bij het feest dat thuis volgt schijnt de mens al zijn remmen te verliezen. Met een ongeëvenaard uit houdingsvermogen speelt men „de beest". Het begeleidend dansen wordt 72 uren aan één stuk voortgezet. De meegebrachte schedels worden vervolgens geprepareerd. Wie weet wat het betekent een konijn te villen heeft aan deze toelichting allicht vol doende om zijn eigen fantasie aan te Lezer, wanneer u weet dat vóór de komst van de pionier-zendeling Nommensen onder de Bataks op Su matra, deze thans op kerkelijk gebied vaak zo actieve bevolking ook kanni balisme bedreef, dan begrijpt u hoe veel zegen de zending alleen al bren gen kan door deze afschuwelijke ze de te doen verdwijnen. R.H. plaats kan gebeuren door haar in het bezit te laten van haar natuurlijke schuilplaatsen en ze daar met rust te laten. Uit ervaring weet ik, dat boeren veelal een vleermuis van de zolder jagen of dood maken terwijl b.v. een zwaluw altijd en overal geduld wordt. En toch is de vleermuis nuttiger. Laten we haar daarom vriendelijker bejegenen en beseffen, dat zij onze bondgenoot is bij het vernietigen van ontelbare schadelijke insecten. „\y-AAROM is Jan niet op de club vandaag?" Ja, dat lijkt nu een doodgewoon vraagje, zo onschuldig als een pas geboren lammetje. Een vraagje van leider aan Jan's kameraadje; of aan zijn broertje of zusje; of desnoods onder op de trap aan zijn moeder; of misschien en dan ligt de zaak toch al op een heel klein beetje hoger plan van jeugd leider tot jeugdleider. Maar héél belangrijk komt u deze vraag toch zeker niet voor: overal missen we wel eens jongetjes van zo omstreeks de tien, elf jaren en ze komen heus Wel weer opdagen! Vergeef me dat ik hier meteen mezelf onderbreek. Zulks ten be hoeve van een elk die met enige vorm van jeugdwerk, zondag schoolwerk, clubwerk, padvinderij of wat ook te maken heeft. Het mag nooit en te nimmer een dood gewoon vraagje wezen waar of een ontbrekende uithangt, want deze afwezige is een mens met een. eigen willetje. Mogelijk geeft hij de brui aan uw hele gedoe; moge lijk is hij doodziek; mogelijk test hij enkel maar eens uw toewijding en ijver. Maar wat er ook aan de hand zij, hij moet beseffen dat hij „gemist" werd en dat uw eigen ernst groter is dan de zijne, zodat hij u reeds daarom alleen als een waarachtig leider kan beschouwen. Niemand mag vergeten dat ergens tussen het tiende en zeg vijftiende levensjaar duizenden kinderen allerlei vormen van kerkewerk de rug toekeren. Dat zij daartoe de kans kregen, is de schuld en öe zonde der kerkelijke arbeiders en arbeidsters, die het maar zo'n on betekenend niemendalletje vonden dat hun Jantje of Sjaantje die mid dag of avond niet present was. Daarom, er bestaat geen grotere vraag dan deze: „Waarom is Jan vandaag niet op de club?" Die vraag groeit naarmate we Jan beter kennen. Weer moet ik hier halt houden en met een triest hart constateren dat er ontelbare zogenaamde clubleiders en leidsters bestaan, de voor elk examen be- treffende hun Jannen grandioos zouden zakken. Voor hen is Jan enkel maar „die jongen daar" met zijn borstelkuifje of met zijn wa- terig-blauwe ogen of met zijn al te grote mond of met zijn leuke snoet, meer niet. Een dergelijk kencritisch oordeel is natuurlijk van nul en generlei waarde: men behoort op zijn minst te weten of die ogen, die mond, dat haar of die snoet aan Vader of Moeder, aan omstandigheden of verwacn- tingen te danken zijn. En aange zien er nog geen menselijke deter- min erinpsal bums bestaan in de trant van „blauwe ogen zijn steeds kenmerkend voor dat en dat gees tesproces"; of „borstelhaar Uit de VOLKSWIJK garandeert het navolgende com plex", mogen we nooit errp.ee vol staan om mensen enkel naar hun uiterlijke verschijning te kennen en te beoordelen. Pas op voor sym pathie en antipathie, pas op voor knusse onderonsjes met schattige snoezen en snuitjes, die werkelijk wel weten dat ze met één schalkse blik de wereld aan hun kleine voeten brengen! Niemand is jeugd leider o, dat het alom verstaan werde! die niet worstelt nm steeds meer achtergronden van de hem toevertrouwde levens te ken nen. Geloof ons: wij kennen die Jan ondertussen wel. Wij kennen zijn huis en niet enkel in de zin van straat en huisnummer, maar in de diepere zin dat we zijn dagelijks en nachtelijk verblijf kennen. We weten waar hij slaapt en eet en drinkt en zich wast, of liever dat laatste behoorde te doen, maar zo ver brengt hij het zelden. We weten wie zijn moeder is en hebben elders en bij geluk ook zijn vader ont moet. We kennen zijn opoe en de rol welke zij in zijn leventje speelt, maar ook zijn onderwijzer en diens gedachten omtrent Jan's ijver, vlyt en vorderingen. En daaruit mug men gerust concluderen dat deze ene Jan, die overigens slechts één van de twintig jongens is van een clubje, dat op zijn beurt weer slechts één van de honderd activi teiten van ons werk is, al heel wat aandacht en arbeid onzerzijds heeft geëist. Maar dat is wel heel nood zakelijk, want Jan is een mens en ofschoon de waarde van de aan dit ene mensenkind jaarlijks besteed de gelden zo rond de vijftig gulden zwerft, zo is zijn ziel onbetaalbaar en onschatbaar duur gekocht. Ja, wij kennen Jan. De kennis making dateert van twee jaar ge leden en is het gevolg van een huisbezoek. Op een zomerse dag in een Meimaand als thans. Een dag zonder veel resultaat, omdat de warme zon de mensen uit de dompe huizen had weggelokt totdat op eens bij Jan Jan en alleman thuis bleek, inclusief de oudste broer van achttien diz vaal en lamlendig tegen de tafel zat te zitten. Zo vaal en lamlendig dat ik op een moment informeerde of hem wat man keerde. wwrop de ganse familie nadrukkelijk knikte en verklaarde dat men hem al twee dagen lang naar bed had villen hebben omdat het toch geen pas gaf om met zo'n difteritits rond tc blijven hangen. Waarop ik zelf weer eens gecon fronteerd stond met vrij vreemde opvattingen over volksgezondheid en de verspreiding van bepaalde ziekten, maar tegelijk noteerde dat in dit gezin aan dit pukje aandacht besteed diende te worden. Omdat ie er ook zo pips uitzag, je hem net zes jaar zou geven hoewel hij er ruim acht noteerde en hij zo kennelijk niet op de meest juiste wijze werd grootgebracht. Maar waar is dit Jantje dan vandaag daarmee zit utu piekerende WIJ KPREDIKANT. G. E. VALST AR

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 12