ei
c/V>
ZIEKTE VAN BANG
-
ZONDAGSBLAD 3 MEI 1952
„"De zoete zomer,
DE A die komt er al aan.
Zinvolle volksgebruiken, IN T LANDI
die steeds meer verdwijnen
DE Mei is in het land! Die roep
heeft altijd als een jubel geklon
ken, waar oud en jong, rijk en arm
van harte mee instemden.
Officieel begint de lente in Maart
«n ontwikkelt zich in April, maar
in de Meimaand' manifesteert zij
zich in al haar liefelijke schoonheid.
Zo stellen wij het ons het liefst voor,
ofschoon we heel goed weten, dat
April vaak „mooier" en „beter" is
dan Mei.
Het is zo: in 't begin van deze week
hebben velen, althans voor de avond,
in de huiskamer nog een vuurtje aan
gelegd, want in de scherpe wind was
het inderdaad koud. Maar toch hebben
we in de Grasmaand wie herinnert
zich Pasen niet! al haast zomerse
dagen gehad, waarop we ons konden
koesteren in een voor de tijd van het
jaar ongewoon „sterk" zonnetje.
De Mei in het land! Dat be
tekende vroeger een feestelijk en
soms uitgelaten vieren van het Mei
feest
Bij Romeinen en Germanen
Het Meifeest behoort wel mede tot
de oudste volksfeesten en werd onder
de regering van keizer Augustus met
weinig bezadigdheid gevierd. Vandaar,
dat de „Verhevene" er maar weinig
op gesteld was. Het werd gevierd ter
ere van de overwinning, welke de zo
mer had behaald op de winter. In
deze onderlinge rivaliteit treedt, vol
gens de mythologie, de godin Venus
op als bemiddelaarster, bewerend, dat
„d'een en mach sonder d'ander moet
wesen".
Bij de Germanen kenmerkten de
Meifeesten zich door meerdere beza
digdheid, al werd de beker wel ge
ledigd, al werd er wel gezongen en
gedanst, toch moet er van dronken
schap en zwelgerij weinig sprake zijn
geweest.
De Germaanse jongelui stroomden
naar de wouden voor het kappen van
een „Meiboom", die op de „Meidag"
met groengeurige slingers werd ge
ornamenteerd. Elke woning, waar
langs de versierde Meiboom gevoerd
werd, was omhangen met bloemen en
kransen.
Bij de invoering van het Christen
dom in ons land kon dit volksgebruik
niet worden uitgeroeid en daarom
gaf de kerk het een Christelijke tint.
Voortaan zou de eerste Mei worden
gewijd aan de H. Walpurgis, eenmaal
een beroemd predikster onder de Duit
sers, aan wie vele wonderwerken wer
den toegeschreven.
Symbool der lieflijkheid
Vrolijkheid en lieflijkheid is het ken
merk van veel „Mei-poëzie", ock uit
vroeger eeuwen. Hertog Jan van Bra
bant b.v. begint zijn Meilied met:
Eens Meien morgens vroege,
Was ic upghestaen,
In een scoen boomgaerdekine
Soudic spelen gaen.
Cats laat zijn „Daphnis" op een
„Meye-nachte" aan zijn liefste denken
en Vondel eng in de Mei:
De jeught van 't jaer, de bloem
der tijen,
Die al de werelt komt verblijen,
En prickelen tot soete min.
De Meimaand wordt wel eens aan
geduid als de „Maagdenmaand", een
periode dus, die gewijd is aan de da
mes, of.aan de liefde! De huizen
waarin huwbare meisjes woonden,
werden eertijds door de mannelijke
jeugd met „meien" versierd. Nauwe
lijks rees het licht van de eerste blo
zende Meidag of de* jongelui gingen
bloemen plukken en kransen vlechten.
Meibomen werden geveld en onder
grote vreugde en vrolijkheid op het
plein van dorpen en steden opgericht.
Betekenis der „meien"
Eertijds heerste er in bijna alle
Brabantse dorpen het gebruik om op
„Mei-avond" takken te planten op de
huizen der dames, die nog „zu ha-
ben" waren. Elke woning droeg zo
veel takjes, als er meisjes in waren.
Met spanning zagen deze laatsten de
komende morgen tegemoet, want de
„meitakken" symboliseerden het „ka
rakter" der jongedochters. Lichtzinni
ge meisjes, die het niet al te nauw
met de liefde namen, zagen op het
dak van haar huis een dorre tak ge
plant, wispelturigen kregen i.p.v. een
tak een stropop, trotse, verwaande
meisjes troffen op het dak een vogel
verschrikker aan, terwijl sullen een
bosje biezen vonden. Berketakken we
zen op achtenswaardige dames, de
altijd groene den op haar, die een
mooi karakter hadden.
Niet altijd was de klimpartij op
het dak voor de jongeling zonder ge
vaar, want het kwam nog wel eens
voor, dat hij door de slechte dakbe
dekking heentrapte, en., op een zol
der, of.in een stal terecht kwam.
Werd de eerste voor slaapkamer ge
bruikt, dan schiep dat nog wel eens
eigenaardige situaties.
De „meitak-symbolen" waren niet
op elke plaats gelijk, maar verschil
den nog wel eens.
Diverse Mei-gebruiken
In Limburg komt het Meiboomplan-
ten nog vrij veel voor. Dan siert
men, volgens dr Knippenburg, plaat-
zij zongen Zjjn lof, doch rU
vergaten haast Zijn werken
(Pa. 106 12 b en 13 a.)
Het zijn dagen van herdenken, waar
we in leven. De KoniBgin vierde haar
verjaardag en wij met haar. Wat
zijn we rijk met ons Koninklijk huis!
Ook is datir de dag van de „doden
herdenking", en daar is rouw, in ons
hart, nog altijd, om hen die hun le
ven gaven voor de vrijheid. Maar ook
dankbaarheid, om het offer dat zij
brachten. Want we mogen herdenken
de dag der bevrijding, eindelijk, na
zó lange druk verkregen. Laten we
't toch nóóit vergeten, hoe verschrik
kelijk de ellende was geworden en
hoe we met blijdschap de vrijheid
ontvingen als een gave uit Gods
hand.
Nóóit vergeten! Maar we zijn zo
vergeetachtig. Het leven gaat weer
verder en eist ons weer op, en er
vragen weer nieuwe problemen onze
aandacht Daar zijn weer nieuwe
dreigingen, daar benauwt weer nieuwe
angst de volkeren, die zuchten om de
vrede die nóg niet gewonnen werd.
Maar toch leven wij in dagen van
herdenken; we moeten 't ons weer
te binnen brengen, wat grote dingen
God gedaan heeft! We zingen Zijn
lof! Want Hij had verlossing aange
bracht. „Loof, loof mijn ziel, den
Hoorder der gebeden!" Maar de dich-
selijk nog de huizen met Meitakken en
trekken de bewoners van Venlo naar
het kapelletje Genooi. Bij hun terug
keer zijn de opgetogen muzikanten
omkranst met het jonge loof van de
heerlijke Mei.
Ook uit Kalff's „Het Lied der Mid
deleeuwen" kan men opmaken, dat
„den coelen mey planten" al in de
15e eeuw voorkwam.
Dr Schrijnen merkt op, dat het ste
ken van Meitakken op de daken, zo
als hierboven is vermeld, tot voor
kort nog voorkwam in Sittard, Heeze,
Valkenburg, Waalre, Hooge Meerde
enz. Volgens hem wijst een fijne mast
op goedheid, een berketak op goedheid
en schoonheid, een dennetak, die al
tijd groen is, op gestadige liefde. Een
kersentak, waaraan ieder plukt, op
veranderlijkheid, een hagedoorn (met
stekels) op een „katje".
In Vlaanderen trekt de jeugd er
op uit om „den Mei te gaan zingen",
terwijl op andere plaatsen in ons land
het stromend water op de eerste Mei
dag voor een geneeskrachtig middel
ter wist het wel: daar mag wel da
delijk de bede bij: „vergeet nooit één
van Zijn weldadigheden! Vergeet ze
niet, 't is Gód, Die z' u bewees!"
Zó had Israël staan zingen aan de
oever van de Schelfzee. Verlost wa
ren ze uit de vreselijke macht van
de vijand, en toen nergens uitkomst
bleek, baande God voor hen een weg
door de zee. Ze kwamen er uit, ze
kwamen er door. Wat waren ze toen
dankbaar! Wat hebben ze staan zin
gen, daar aan die oevers, waar de
lijken hunner vijanden aanspoelden
„Hi zal den Here zingen, want Hij
is hoog verheven!" Zó dankbaar wa
ren ze.
Maar het duurde niet lang, of daar
kwam al weer de ontevredenheid.
Lees 't maar na, telkens opstand,
telkens ondankbaarheid. Ze vergaten
hun uitredding. Ze vergaten met haast
Gods grote werken. Toen verstomde
de lofzang, en de bittere toon van
ondank en ontevredenheid kwam
daarvoor in de plaats. Ze zongen
Zijn lof toen, aan de oevers van
de Schelfzee; maar ze vergarten
haast, heel gauw al weer. Zijn wer
ken. Heel Israëls geschiedenis is een
historie van zingen en vergeten. En
vergeten is de zonde der ondankbaar
heid!
We leven weer in dagen van her
denken. Wéét u 't nog hoé dankbaar
geldt, zodat men te Oldemarkt b.v.
de schapen dan door het water dreef,
om ze te vrijwaren voor schurft.
Al die nog overgebleven resten van
oude ceremoniën en gebruiken wijzen
heen naar de hernieuwing der natuur
en hoe schoon is het liedje, dat vooral
in Vlaanderen wordt gezongen:
De koude winter is nu verdwenen,
De zoete zomer, die komt
er al aan,
Dan ziet gij al de bottekens
en bomen,
Te bloeien staan.
En het oude:
Syt vrolic, groot en cleyne,
met desen Meyentyt,
Hij brenght ons alghemeyne,
ons bloemkens met jolijt.
Syt vrolic, leeft sonder nyt,
ghestadigh in 't verbeyden,
Wat ghy doet of waer ghy syt,
syt vrolic metten Meye.
„De Meiboom in de kap"
Dr A. Kuyper was een meester ook
in het vinden van klinkende titels voor
zijn redevoeringen. De deputaten-ver-
gadering van 24 April 1913 opende
hij met een bij ouderen nog bekende
rede „De Meiboom in de kap".
In zijn omschrijving van deze titel
zeide de toen 75-jarige staatsman o.a.:
„Gij herinnert u, of gist anders wel,
wat die Meiboom oudtijds beduidde.
Althans na April liep het hout in het
woud weer uit en alle stam en tak
schoot nieüw groen loot. Het ïenteloof
pronkte, en in dat Ïenteloof zag al het
volk de triomf wéér van het leven op
de dood; het van zich afschudden van
de bange druk, die de winter had ge
bracht; een symbool van zegepraal
na lange spanning; een vreugdeteken
van geleden teleurstelling; de groe
nende hoop voor de toekomst. Vandaar
dat ze in de Meimaand zulk een weer
uitlopend boomke uit het bos haalden
en overal voorzetten en overal aan
bonden, bij wat hun liefde had. Een
Meiboom vond de jonge dochter des
morgens voor haar venster, in nach
telijke liefde daar door haar min
naar geplant. Voor de landsheer en
schout gold het als een teken van
eerbied, en schier nergens ontbrak die
Meiboom, waar men eerbetoon of toe
wijding bedoelde.
En zo nu was het ook onder onze
bouwlieden destijds zeker regel, om,
als men met het nieuwe huis zo ver
was, dat het fundament in de grond
lag, op dat fundament de muren ston
den, en op die muren de binten in
de kap waren gespannen, eer men
het laatste loodje leggen ging, een
toon van dank en jubel te doen horen,
en dan werd de Meiboom ladder en
stellage langs naar boven gedragen,
en aan de kapbalk vastgebonden. En
als dan zo de Meiboom in de kap
stond, kreeg al het volk een dag vrij
af, was er één zingen van de Mei in
heel de bouwkring, en sprak zich de
zelfvoldoening en dank van bouwheer
en bouwlieden uit in het feest, dat heel
het dorp mocht meevieren. Immers:
de Meiboom stond nu in de kap."
Is het niet vreemd een folkloris
tisch artikel te besluiten met een ci
taat uit een politieke redevoering?
Of zou dit verband houden met „ze
kere Juni-gebeurteois, die weer met
rasse schreden nadert?
u was? Bent u 't nog niet vergeten?
Zal er toekomst voor ons volk zijn,
dan moet het nie^t vergeten. Maar
blijven gedenken 'aan de grote da
den des Heren. En dan in de éérste
plaats, dat de waarachtige vrijheid
niet is bewerkt, daar aan de oevers
van de Schelfzee, of door de geal
lieerde legers in 1945, maar door Je
zus Christus, op Golgotha. Want de
grote nood is niet: verdrukking door
een aardse vijand, hoe erg die ook
kan zijn; die is tenslotte toch tijde
lijk, die gaat voorbij. Maar u moet
behoud hebben voor uw ziel! En wie
déze grote daad des Heren gelooft,
gewerkt door Zijn Zoon Jezus Chris
tus, en wie déze grote daad des He
ren niet in ondankbaarheid vergeet,
die komt met de aardse moeite en
verdrukking wel klaar. Als 't God
behaagt, zal Hij ook daarvan bevrij
ding schenken, en we bidden dat van
Hem voor Zijn gelovigen in landen
waar vrijheid en recht worden ge
knecht; maar hoe 't ook overigens
gaat, dat zal dan toch ten goede me
dewerken voor hen, die hun Heiland
kennen als de Verlosser van hun in
zonde gebonden leven.
Vergete ons volk dit niet, nóóit, bij
het zingen van de liederen der be
vrijding. Zingen en niet vergeten,
dan is er toekomst, dan is er de
ware vrijheid, als dit maar niet ver
geten wordt:
„Ik zal, nu ik mag ademhalen
na zoveel bange tegenspoed
al mijn geloften u betalen
U, Die in nood mij hebt behoed!"
Mooie Meimorgen.
Niet vergeten
ZONDAGSBLAD 3 MO 1952
5
of „golvende koorts
BOUWEN WOLKENKRABBERS
De mieren, zowel levend als gedroogd, zijn voor de inboorlingen
een grote lekkernij.
(Van onze medische medewerker)
ER zijn ziekten, die in dorpen en
kleine gemeenschappen, waar men
nauw contact met elkaar en met de
veestapel heeft, meer bekendheid ge
nieten dan in de grote steden.
Weet u wat „schieters" zijn, om in
het vakjargon van de eilanden te
blijven? Tien tegen een, dat de stede
ling het antwoord schuldig moet blij
ven. Ik zal u uit de droom helpen. Er
bestaat een bepaalde groep bacillen,
waarmee koeien, geiten, varkens be
smet kunnen worden als gevolg waar
van de dracht der dieren voortijdig
afgebroken wordt.
Ik ben nu maar direct met de deur
in huis gevallen. Het is echter nog
geen dertig jaar geleden, dat men voor
het eerst in Amerika een infectie met
dergelijke bacillen bij de volwassen
mens beschreven heeft. En ook nu
mist de arts uit de stad de diagnose
eerder dan de arts van het platteland.
Het is met de ontdekking van deze
ziekte eigenaardig gegaan. In de vori
ge eeuw sprak men in hoofdzaak over
twee soorten koorts: moeraskoorts en
typhuskoorts. Het was in 1865, dat
de Engelse marinearts Marston op
het eiland Malta bij de daar geleger
de militairen een koortstype ontdekte,
dat toch anders was dan dat van de
moeras- en typhuskoortsen. In 1879
veronderstelde Tomaselli, dat er een
infectie aan ten grondslag lag. Aan
David Bruce, officier van gezondheid
op het eiland Malta, komt de eer toe
voor het eerst de bacil aangetoond te
hebben in de milt en het bloed van
zieken. De ziekte kreeg de naam van
Maltakoorts. Spoedig kreeg ze grotere
bekendheid in de landen om de Mid
dellandse Zee.
In 1904 stuurde de Britse admira
liteit een missie naar Malta om na
te gaan, hoe deze ziekte, die het ver
blijf op het eiland weinig benijdens
waardig maakte, uitgeroeid kon wor
den. Bruce werd nu terzijde gestaan
door een bacterioloog. Deze wilde
dierproeven gaan doen met de ontdek
te bacil. Het meest voor de hand lig
gende was daarvoor de geiten te ge
bruiken, die in overvloed op Malta
jHHHHHHHHHHHHI TOT
X .KAN ikzelf U soms nog met iets
anders helpen?" vroeg de
sociale werkster, nadat ze haar be-
zoekster had verteld dat zij niet de
2 aangewezen persoon was om over
v geestelijke problemen geraadpleegd
te worden. Dat was een heel ver-
2 standige vraag, want ze snapte best
v dat iemand, die voor het eerst in
g haar leven in aanraking komt met
2 de Kerk, meent dat deze Kerk
2 alleen maar over godsdienstige
Y vraagstukken voorlichting kan en
2 teil geven. Maar het is ook een
v vraag, die de sluizen der welspre-
2 kendheid blijkt los te draaien. Het
Y feit dat een mens behalve een ziel
2 ook een lichaam bezit, blijkt de be-
2 zoekster zeer gerust te stellen en na
2 de aanvankelijke onzekerheid komt
2 thans een heel verhaal voor de dag.
2 Ze is niet helemaal fit, deze be-
2 zoekster. Niet dat ze ziekelijk is,
2 maar gezond is ze evenmin. Om
2 maar iets te noemen: ze is een paar
2 maanden geleden weggegaan uit
2 een overigens heel prettige betrek-
2 king, maar ze kon het niet volhou-
T den. Altijd maar pijn in haar rug
Y en altijd maar zo moe als een hond.
2 Maar het thuiszitten bevalt al weer
2 evenmin en eigenlijk zou ze dus
T graag aan een betrekking willen
2 geholpen worden, en nu ja, daar-
2 voor is ze hier: „Weet U soms wat
2 voor me? U spreekt dacht ik zo
2 zoveel mensen en U heb dus
2 allicht iets geschikts voor me op
2 hel oog?"
Opnieuw staat de sociale werk-
2 ster hier voor een tweesprong van
verdere bearbeiding. Haar bezoek-
2 ster heeft het niet helemaal bij het
2 verkeerde eind: we komen inder-
2 daad met velen in aanraking, al is
2 het helaas zo dat men ons to el
2 onafgebroken om arbeid vraagt,
2 maar de aanbiedingen van werk-
2 gevers op zich laten wachten. Maar
2 ze kan nu immers haar best gaan
2 doen om werk te vinden voor deze
2 niet zo heel valide werkloze. Ze
1 kan dat persoonlijk doen en een
2 paar uur aan de telefoon gaan han-
2 gen bij alle mogelijke bekende en
gehouden werden. Alvorens met zijn
proeven te beginnen, onderzocht hij,
of de geiten toch niet dragers waren
van de bacil, die hij zou gaan bestu
deren. Groot was zijn verbazing toen
hij in het serum stoffen vond, die de
betreffende bacillen deed samenklon
teren. Het belangrijkste was echter,
dat hij de bacil in de melk van de
geiten kon aantonen. Toen was in
eens duidelijk hoe de mensen op Mal
ta aan Maltakoorts kwamen: de melk
werd ongekookt gedronken!
In de negentiger jaren werd een
soortgelijk onderzoek ingesteld in De
nemarken, het land, dat zijn welvaart
goeddeels dankt aan zijn veeteelt. Hier
bestudeerden Bang en Stribolt het be
smettelijk verwerpen der koeien. De
oorzaak hiervan bleek de naar Bang
genoemde bacil te zijn, niet vermoe
dend, dat deze gelijksoortig was aan
die, welke Bruce en Zammit ontdekt
hadden op het eiland Malta.
Pas in 1918 ontdekte een Amerikaan
se bacteriologe, Alice Evans, de grote
verwantschap tussen beide bacillen.
Bang meende aanvankelijk, dat deze
bacil voor de mens van geen beteke
nis was. Deze mening bleek onjuist
te zijn. Door het drinken van besmet
te melk en door contact met geïnfec
teerde dieren kan de mens ook aan
getast worden door de ziekte van
Bang. Eerst denkt men griep te heb
ben. De eerste koortsperiode duurt
gewoonlijk twee tot drie weken. Te
gen de ochtend daalt de temperatuur
meestal en gaat gepaard met sterk
zweten. Geleidelijk neemt de koorts
af tot de lichaamstemperatuur slechts
weinig verhoogd is. Daarna begint een
tweede koortsperiode. Het spelletje
herhaalt zich: de temperatuur daalt
en een nieuwe koortsgolf komt opzet
ten. Daarom spreekt men ook wel van
golvende koorts. De ziekte kan maan
den duren.
Gelukkig is er tegenwoordig een
stof bekend, die evenals penicilline
uit schimmels bereid is, welke de ba
cillen snel doodt en de patiënt spoedig
doet herstellen. Aanvankelijk moes
ten kostbare deviezen besteed worden
om deze stof uit Amerika te betrek
ken. Thans wordt ze ook in eigen land
gefabriceerd.
DE reiziger, die voor de eerste maal
Afrika binnenkomt en bijvoor
beeld vanuit Mombassa aan de Oost
kust per trein door Kenya gaat, om
via de hoofdstad Nairobi, Kisumu aan
het Victoriameer te bereiken, komt
in één keer niet uitgekeken.
Hij passeert het wildrijkste en op
dierengebied het interessantste deel
van de wereld. Vooral gedurende de
eerste helft der reis, tussen Mombas
sa en Nairobi, een afstand van on
geveer 500 km, zal hij zelfs vanuit de
trein veel wilde dieren in hun natuur
staat kunnen zien.
Maar ook zullen veel reizigers zich
afvragen, wat het toch voor heuvel
tjes zijn van roodbruine aarde, waar
van hij er niet slechts een paar, maar
bij tien- en honderdtallen ziet, opge
worpen tegen een boom, of staande
in het vrije veld, ja zelfs tegen de
muren van een huis en zo gemaakt,
De samenleving in een termietenslaat
dat het heuveltje zowel buiten als bin
nen het huis opgeworpen is, zodat de
muur het heuveltje precies in tweeën
deelt.
Deze heuveltjes zijn niets anders
dan de mierenhopen, van de altijd
in het donker werkende verwoesters,
de bekende of beter beruchte Afri
kaanse mieren, de termieten. De mie
ren, die over de gehele wereld ver
breid zijn, behoren niet alle tot een
en dezelfde soort. De mieren, die wij
in ons land kennen, behoren tot de
vliesvleugeligen, de termieten tot de
soort der knaagdieren. Hun geslachts
naam is „Termes" en men vindt ze
tussen de keerkringen, vooral in In-
dië, Afrika, Azië en altijd in staten
levend. Deze diertjes hebben een lang
gerekt lichaam, een naar beneden ge
bogen kop, ronde ogen, twee of in het
geheel geen bijogen, korte parelvor-
mige voelhoorn, krachtige monddelen,
poten met vier geledingen en voor zo
ver gevleugeld, met vier even grote
langwerpige vleugels.
De terrmetenstaat is onderverdeeld
in verschillende afdelingen, die elk
voor zich verschillende functies heb
ben. Allereerst zijn er de mannetjes
en vrouwtjes, die voor de voortplan
ting moeten zorgen. Verder een groot
aantal, die groter zijn en waarvan de
geslachtsorganen weinig of in het ge
heel niet ontwikkeld zijn. Soms zijn
de mannetjes soms de vrouwtjes vleu
gelloos en gewoonlijk blind. Het zijn
de werkers, die zorg dragen voor de
bouw van de gemeenschappelijke wo
ning en het broedsel verzorgen. Voorts
de soldaten, die voor de verdediging
moeten zorgen en een grote kop, voor
zien van krachtige kaken hebben. En
dan is er nog de koningin der termie
ten: een bevrucht wijfje, dat, nadat
de werkers haar van haar vleugels
beroofd hebben, met een mannetje
in een afgezonderde cel opgesloten
(Vervolg op pag. 6)
Op welke wijze de zeer harde, uit
leen» bestaande mierenhopen worden
stukgeslagen.
OP DE BODEM (II)
onbekende firma's. Ze kan ook het
Gewestelijke Arbeidsbureau in
schakelen of haar bezoekster linea
recta derwaarts verwijzen. Dit is de
ene weg, die voor haar openstaat.
Het lijkt de beste en doeltref
fendste weg. Ongetwijfeld zal de
bezoekster een kans lopen om thans
aan arbeid geholpen te worden en
ze zal met een gevoel van dank
baarheid aan de Kerk denken, die
haar toch maar zo vlug aan werk
geholpen heeft. Je kunt je zelfs
voorstellen dat ze in haar eigen
kring een zekere reclame zal maken
voor deze Kerk: „Meid, ze hadden
meteen wat voor me Maar
ondertussen is er niet de minste
wezenlijke hulp geboden. Want wie
Uit de
VOLKSWIJK
garandeert dat de betrokkene het
in deze nieuwe baan beter zal
harden dan in haar vorige en voor
vorige? In het verdere gesprek
blijkt al dat ze niet één keer maar
vele malen een behoorlijke betrek
king heeft opgegeven. Dan lijkt het
heel mooi om aan zo'n reeks mis
lukkingen een nieuwe kans toe te
voegen, maar waarschijnlijk wordt
dat na verloop van korte tijd enkel
de volgende catastrophe, en men
kan op zijn tien vingers natellen
dat de geslagene dan niet opnieuw
naar onze sociale werkster toekomt.
Het enthousiaste élan der hulp
verlening is in wezen geweest een
zich onttrekken aan de werkelijke
volstond niet met het afleveren van
de gewonde aan de eerste herberg
de beste, maar hij keerde geld
uit om ook na vandaag te zorgen
en verzekerde bovendien dat hij
later nog eens zou komen horen of
alles goed verlopen was. Al met al:
de eenvoudige korte weg is een
doodlopende weg.
Gelukkig, er bestaat ook nog een
andere mogelijkheid. De sociale
werkster kan trachten uit te kienen
waarom de bezoekster zo telkens in
betrekking op betrekking vastloopt.
Waarschijnlijk zijn er bij dit eerste
onderhoud al opmerkingen gemaakt,
die enigermate kunnen helpen om
het geval beter te begrijpen. Zo
heeft de hulpeloze bekend dat ze
thuis bij haar moeder inwoont, en
ook dat ze nog een jongere zus
thuis heeft, die stukken en stukken
sterker en flinker is dan zijzelf.
Een tikje jaloers heeft ze gezegd:
„Die weet haar weggetje wel te
vindenEen tikje bitter heeft
ze zichzelf zo'n beetje als het stief
kind" aangeduid. De sociale werk
ster moet proberen zich van dit
alles een beter, vollediger beeld te
gaan vormen. Daarom stelt ze voor
om nog eens met elkaar verder te
praten en dan niet op het spreekuur
als er altijd andere mensen staan te
popelen om binnengelaten te wor
den, maar later, op een afgesproken
uur en plaats. „Dan kunnen we
tegelijk eens kijken of ik U bij het
zoeken naar een goede betrekking
kan helpen besluit ze haar
gesprek.
Misschien vindt iemand dit maar
een karige hulp. Maar dan vergeet
zo iemand toch enkele belangrijke
factoren. De bezoekster, die eerst
enkel aan „werk" dacht hetgeen ze
aandiende als „geestelijke moeilijk
heden", heeft thans een gesprek ge
voerd waarin ze zich rekenschap
gaf van de aard harer eigen klach
ten. Haar gedachten zijn uit hun
kringloopje gehaald; en er is boven
dien een medemens, die met haar
mee wil denken. In afwachting van
dat volgende gesprek gaat ze zich
zelf bewuster dan voorheen reken
schap geven van haar situatie: dit
en dat moet ze dan ook vertellen en
zo gaat ze de dingen objectiever be
zien. Eén stap vooruit alvast
WIJKPREDIKANT.