ei c/V> ZIEKTE VAN BANG - ZONDAGSBLAD 3 MEI 1952 „"De zoete zomer, DE A die komt er al aan. Zinvolle volksgebruiken, IN T LANDI die steeds meer verdwijnen DE Mei is in het land! Die roep heeft altijd als een jubel geklon ken, waar oud en jong, rijk en arm van harte mee instemden. Officieel begint de lente in Maart «n ontwikkelt zich in April, maar in de Meimaand' manifesteert zij zich in al haar liefelijke schoonheid. Zo stellen wij het ons het liefst voor, ofschoon we heel goed weten, dat April vaak „mooier" en „beter" is dan Mei. Het is zo: in 't begin van deze week hebben velen, althans voor de avond, in de huiskamer nog een vuurtje aan gelegd, want in de scherpe wind was het inderdaad koud. Maar toch hebben we in de Grasmaand wie herinnert zich Pasen niet! al haast zomerse dagen gehad, waarop we ons konden koesteren in een voor de tijd van het jaar ongewoon „sterk" zonnetje. De Mei in het land! Dat be tekende vroeger een feestelijk en soms uitgelaten vieren van het Mei feest Bij Romeinen en Germanen Het Meifeest behoort wel mede tot de oudste volksfeesten en werd onder de regering van keizer Augustus met weinig bezadigdheid gevierd. Vandaar, dat de „Verhevene" er maar weinig op gesteld was. Het werd gevierd ter ere van de overwinning, welke de zo mer had behaald op de winter. In deze onderlinge rivaliteit treedt, vol gens de mythologie, de godin Venus op als bemiddelaarster, bewerend, dat „d'een en mach sonder d'ander moet wesen". Bij de Germanen kenmerkten de Meifeesten zich door meerdere beza digdheid, al werd de beker wel ge ledigd, al werd er wel gezongen en gedanst, toch moet er van dronken schap en zwelgerij weinig sprake zijn geweest. De Germaanse jongelui stroomden naar de wouden voor het kappen van een „Meiboom", die op de „Meidag" met groengeurige slingers werd ge ornamenteerd. Elke woning, waar langs de versierde Meiboom gevoerd werd, was omhangen met bloemen en kransen. Bij de invoering van het Christen dom in ons land kon dit volksgebruik niet worden uitgeroeid en daarom gaf de kerk het een Christelijke tint. Voortaan zou de eerste Mei worden gewijd aan de H. Walpurgis, eenmaal een beroemd predikster onder de Duit sers, aan wie vele wonderwerken wer den toegeschreven. Symbool der lieflijkheid Vrolijkheid en lieflijkheid is het ken merk van veel „Mei-poëzie", ock uit vroeger eeuwen. Hertog Jan van Bra bant b.v. begint zijn Meilied met: Eens Meien morgens vroege, Was ic upghestaen, In een scoen boomgaerdekine Soudic spelen gaen. Cats laat zijn „Daphnis" op een „Meye-nachte" aan zijn liefste denken en Vondel eng in de Mei: De jeught van 't jaer, de bloem der tijen, Die al de werelt komt verblijen, En prickelen tot soete min. De Meimaand wordt wel eens aan geduid als de „Maagdenmaand", een periode dus, die gewijd is aan de da mes, of.aan de liefde! De huizen waarin huwbare meisjes woonden, werden eertijds door de mannelijke jeugd met „meien" versierd. Nauwe lijks rees het licht van de eerste blo zende Meidag of de* jongelui gingen bloemen plukken en kransen vlechten. Meibomen werden geveld en onder grote vreugde en vrolijkheid op het plein van dorpen en steden opgericht. Betekenis der „meien" Eertijds heerste er in bijna alle Brabantse dorpen het gebruik om op „Mei-avond" takken te planten op de huizen der dames, die nog „zu ha- ben" waren. Elke woning droeg zo veel takjes, als er meisjes in waren. Met spanning zagen deze laatsten de komende morgen tegemoet, want de „meitakken" symboliseerden het „ka rakter" der jongedochters. Lichtzinni ge meisjes, die het niet al te nauw met de liefde namen, zagen op het dak van haar huis een dorre tak ge plant, wispelturigen kregen i.p.v. een tak een stropop, trotse, verwaande meisjes troffen op het dak een vogel verschrikker aan, terwijl sullen een bosje biezen vonden. Berketakken we zen op achtenswaardige dames, de altijd groene den op haar, die een mooi karakter hadden. Niet altijd was de klimpartij op het dak voor de jongeling zonder ge vaar, want het kwam nog wel eens voor, dat hij door de slechte dakbe dekking heentrapte, en., op een zol der, of.in een stal terecht kwam. Werd de eerste voor slaapkamer ge bruikt, dan schiep dat nog wel eens eigenaardige situaties. De „meitak-symbolen" waren niet op elke plaats gelijk, maar verschil den nog wel eens. Diverse Mei-gebruiken In Limburg komt het Meiboomplan- ten nog vrij veel voor. Dan siert men, volgens dr Knippenburg, plaat- zij zongen Zjjn lof, doch rU vergaten haast Zijn werken (Pa. 106 12 b en 13 a.) Het zijn dagen van herdenken, waar we in leven. De KoniBgin vierde haar verjaardag en wij met haar. Wat zijn we rijk met ons Koninklijk huis! Ook is datir de dag van de „doden herdenking", en daar is rouw, in ons hart, nog altijd, om hen die hun le ven gaven voor de vrijheid. Maar ook dankbaarheid, om het offer dat zij brachten. Want we mogen herdenken de dag der bevrijding, eindelijk, na zó lange druk verkregen. Laten we 't toch nóóit vergeten, hoe verschrik kelijk de ellende was geworden en hoe we met blijdschap de vrijheid ontvingen als een gave uit Gods hand. Nóóit vergeten! Maar we zijn zo vergeetachtig. Het leven gaat weer verder en eist ons weer op, en er vragen weer nieuwe problemen onze aandacht Daar zijn weer nieuwe dreigingen, daar benauwt weer nieuwe angst de volkeren, die zuchten om de vrede die nóg niet gewonnen werd. Maar toch leven wij in dagen van herdenken; we moeten 't ons weer te binnen brengen, wat grote dingen God gedaan heeft! We zingen Zijn lof! Want Hij had verlossing aange bracht. „Loof, loof mijn ziel, den Hoorder der gebeden!" Maar de dich- selijk nog de huizen met Meitakken en trekken de bewoners van Venlo naar het kapelletje Genooi. Bij hun terug keer zijn de opgetogen muzikanten omkranst met het jonge loof van de heerlijke Mei. Ook uit Kalff's „Het Lied der Mid deleeuwen" kan men opmaken, dat „den coelen mey planten" al in de 15e eeuw voorkwam. Dr Schrijnen merkt op, dat het ste ken van Meitakken op de daken, zo als hierboven is vermeld, tot voor kort nog voorkwam in Sittard, Heeze, Valkenburg, Waalre, Hooge Meerde enz. Volgens hem wijst een fijne mast op goedheid, een berketak op goedheid en schoonheid, een dennetak, die al tijd groen is, op gestadige liefde. Een kersentak, waaraan ieder plukt, op veranderlijkheid, een hagedoorn (met stekels) op een „katje". In Vlaanderen trekt de jeugd er op uit om „den Mei te gaan zingen", terwijl op andere plaatsen in ons land het stromend water op de eerste Mei dag voor een geneeskrachtig middel ter wist het wel: daar mag wel da delijk de bede bij: „vergeet nooit één van Zijn weldadigheden! Vergeet ze niet, 't is Gód, Die z' u bewees!" Zó had Israël staan zingen aan de oever van de Schelfzee. Verlost wa ren ze uit de vreselijke macht van de vijand, en toen nergens uitkomst bleek, baande God voor hen een weg door de zee. Ze kwamen er uit, ze kwamen er door. Wat waren ze toen dankbaar! Wat hebben ze staan zin gen, daar aan die oevers, waar de lijken hunner vijanden aanspoelden „Hi zal den Here zingen, want Hij is hoog verheven!" Zó dankbaar wa ren ze. Maar het duurde niet lang, of daar kwam al weer de ontevredenheid. Lees 't maar na, telkens opstand, telkens ondankbaarheid. Ze vergaten hun uitredding. Ze vergaten met haast Gods grote werken. Toen verstomde de lofzang, en de bittere toon van ondank en ontevredenheid kwam daarvoor in de plaats. Ze zongen Zijn lof toen, aan de oevers van de Schelfzee; maar ze vergarten haast, heel gauw al weer. Zijn wer ken. Heel Israëls geschiedenis is een historie van zingen en vergeten. En vergeten is de zonde der ondankbaar heid! We leven weer in dagen van her denken. Wéét u 't nog hoé dankbaar geldt, zodat men te Oldemarkt b.v. de schapen dan door het water dreef, om ze te vrijwaren voor schurft. Al die nog overgebleven resten van oude ceremoniën en gebruiken wijzen heen naar de hernieuwing der natuur en hoe schoon is het liedje, dat vooral in Vlaanderen wordt gezongen: De koude winter is nu verdwenen, De zoete zomer, die komt er al aan, Dan ziet gij al de bottekens en bomen, Te bloeien staan. En het oude: Syt vrolic, groot en cleyne, met desen Meyentyt, Hij brenght ons alghemeyne, ons bloemkens met jolijt. Syt vrolic, leeft sonder nyt, ghestadigh in 't verbeyden, Wat ghy doet of waer ghy syt, syt vrolic metten Meye. „De Meiboom in de kap" Dr A. Kuyper was een meester ook in het vinden van klinkende titels voor zijn redevoeringen. De deputaten-ver- gadering van 24 April 1913 opende hij met een bij ouderen nog bekende rede „De Meiboom in de kap". In zijn omschrijving van deze titel zeide de toen 75-jarige staatsman o.a.: „Gij herinnert u, of gist anders wel, wat die Meiboom oudtijds beduidde. Althans na April liep het hout in het woud weer uit en alle stam en tak schoot nieüw groen loot. Het ïenteloof pronkte, en in dat Ïenteloof zag al het volk de triomf wéér van het leven op de dood; het van zich afschudden van de bange druk, die de winter had ge bracht; een symbool van zegepraal na lange spanning; een vreugdeteken van geleden teleurstelling; de groe nende hoop voor de toekomst. Vandaar dat ze in de Meimaand zulk een weer uitlopend boomke uit het bos haalden en overal voorzetten en overal aan bonden, bij wat hun liefde had. Een Meiboom vond de jonge dochter des morgens voor haar venster, in nach telijke liefde daar door haar min naar geplant. Voor de landsheer en schout gold het als een teken van eerbied, en schier nergens ontbrak die Meiboom, waar men eerbetoon of toe wijding bedoelde. En zo nu was het ook onder onze bouwlieden destijds zeker regel, om, als men met het nieuwe huis zo ver was, dat het fundament in de grond lag, op dat fundament de muren ston den, en op die muren de binten in de kap waren gespannen, eer men het laatste loodje leggen ging, een toon van dank en jubel te doen horen, en dan werd de Meiboom ladder en stellage langs naar boven gedragen, en aan de kapbalk vastgebonden. En als dan zo de Meiboom in de kap stond, kreeg al het volk een dag vrij af, was er één zingen van de Mei in heel de bouwkring, en sprak zich de zelfvoldoening en dank van bouwheer en bouwlieden uit in het feest, dat heel het dorp mocht meevieren. Immers: de Meiboom stond nu in de kap." Is het niet vreemd een folkloris tisch artikel te besluiten met een ci taat uit een politieke redevoering? Of zou dit verband houden met „ze kere Juni-gebeurteois, die weer met rasse schreden nadert? u was? Bent u 't nog niet vergeten? Zal er toekomst voor ons volk zijn, dan moet het nie^t vergeten. Maar blijven gedenken 'aan de grote da den des Heren. En dan in de éérste plaats, dat de waarachtige vrijheid niet is bewerkt, daar aan de oevers van de Schelfzee, of door de geal lieerde legers in 1945, maar door Je zus Christus, op Golgotha. Want de grote nood is niet: verdrukking door een aardse vijand, hoe erg die ook kan zijn; die is tenslotte toch tijde lijk, die gaat voorbij. Maar u moet behoud hebben voor uw ziel! En wie déze grote daad des Heren gelooft, gewerkt door Zijn Zoon Jezus Chris tus, en wie déze grote daad des He ren niet in ondankbaarheid vergeet, die komt met de aardse moeite en verdrukking wel klaar. Als 't God behaagt, zal Hij ook daarvan bevrij ding schenken, en we bidden dat van Hem voor Zijn gelovigen in landen waar vrijheid en recht worden ge knecht; maar hoe 't ook overigens gaat, dat zal dan toch ten goede me dewerken voor hen, die hun Heiland kennen als de Verlosser van hun in zonde gebonden leven. Vergete ons volk dit niet, nóóit, bij het zingen van de liederen der be vrijding. Zingen en niet vergeten, dan is er toekomst, dan is er de ware vrijheid, als dit maar niet ver geten wordt: „Ik zal, nu ik mag ademhalen na zoveel bange tegenspoed al mijn geloften u betalen U, Die in nood mij hebt behoed!" Mooie Meimorgen. Niet vergeten ZONDAGSBLAD 3 MO 1952 5 of „golvende koorts BOUWEN WOLKENKRABBERS De mieren, zowel levend als gedroogd, zijn voor de inboorlingen een grote lekkernij. (Van onze medische medewerker) ER zijn ziekten, die in dorpen en kleine gemeenschappen, waar men nauw contact met elkaar en met de veestapel heeft, meer bekendheid ge nieten dan in de grote steden. Weet u wat „schieters" zijn, om in het vakjargon van de eilanden te blijven? Tien tegen een, dat de stede ling het antwoord schuldig moet blij ven. Ik zal u uit de droom helpen. Er bestaat een bepaalde groep bacillen, waarmee koeien, geiten, varkens be smet kunnen worden als gevolg waar van de dracht der dieren voortijdig afgebroken wordt. Ik ben nu maar direct met de deur in huis gevallen. Het is echter nog geen dertig jaar geleden, dat men voor het eerst in Amerika een infectie met dergelijke bacillen bij de volwassen mens beschreven heeft. En ook nu mist de arts uit de stad de diagnose eerder dan de arts van het platteland. Het is met de ontdekking van deze ziekte eigenaardig gegaan. In de vori ge eeuw sprak men in hoofdzaak over twee soorten koorts: moeraskoorts en typhuskoorts. Het was in 1865, dat de Engelse marinearts Marston op het eiland Malta bij de daar geleger de militairen een koortstype ontdekte, dat toch anders was dan dat van de moeras- en typhuskoortsen. In 1879 veronderstelde Tomaselli, dat er een infectie aan ten grondslag lag. Aan David Bruce, officier van gezondheid op het eiland Malta, komt de eer toe voor het eerst de bacil aangetoond te hebben in de milt en het bloed van zieken. De ziekte kreeg de naam van Maltakoorts. Spoedig kreeg ze grotere bekendheid in de landen om de Mid dellandse Zee. In 1904 stuurde de Britse admira liteit een missie naar Malta om na te gaan, hoe deze ziekte, die het ver blijf op het eiland weinig benijdens waardig maakte, uitgeroeid kon wor den. Bruce werd nu terzijde gestaan door een bacterioloog. Deze wilde dierproeven gaan doen met de ontdek te bacil. Het meest voor de hand lig gende was daarvoor de geiten te ge bruiken, die in overvloed op Malta jHHHHHHHHHHHHI TOT X .KAN ikzelf U soms nog met iets anders helpen?" vroeg de sociale werkster, nadat ze haar be- zoekster had verteld dat zij niet de 2 aangewezen persoon was om over v geestelijke problemen geraadpleegd te worden. Dat was een heel ver- 2 standige vraag, want ze snapte best v dat iemand, die voor het eerst in g haar leven in aanraking komt met 2 de Kerk, meent dat deze Kerk 2 alleen maar over godsdienstige Y vraagstukken voorlichting kan en 2 teil geven. Maar het is ook een v vraag, die de sluizen der welspre- 2 kendheid blijkt los te draaien. Het Y feit dat een mens behalve een ziel 2 ook een lichaam bezit, blijkt de be- 2 zoekster zeer gerust te stellen en na 2 de aanvankelijke onzekerheid komt 2 thans een heel verhaal voor de dag. 2 Ze is niet helemaal fit, deze be- 2 zoekster. Niet dat ze ziekelijk is, 2 maar gezond is ze evenmin. Om 2 maar iets te noemen: ze is een paar 2 maanden geleden weggegaan uit 2 een overigens heel prettige betrek- 2 king, maar ze kon het niet volhou- T den. Altijd maar pijn in haar rug Y en altijd maar zo moe als een hond. 2 Maar het thuiszitten bevalt al weer 2 evenmin en eigenlijk zou ze dus T graag aan een betrekking willen 2 geholpen worden, en nu ja, daar- 2 voor is ze hier: „Weet U soms wat 2 voor me? U spreekt dacht ik zo 2 zoveel mensen en U heb dus 2 allicht iets geschikts voor me op 2 hel oog?" Opnieuw staat de sociale werk- 2 ster hier voor een tweesprong van verdere bearbeiding. Haar bezoek- 2 ster heeft het niet helemaal bij het 2 verkeerde eind: we komen inder- 2 daad met velen in aanraking, al is 2 het helaas zo dat men ons to el 2 onafgebroken om arbeid vraagt, 2 maar de aanbiedingen van werk- 2 gevers op zich laten wachten. Maar 2 ze kan nu immers haar best gaan 2 doen om werk te vinden voor deze 2 niet zo heel valide werkloze. Ze 1 kan dat persoonlijk doen en een 2 paar uur aan de telefoon gaan han- 2 gen bij alle mogelijke bekende en gehouden werden. Alvorens met zijn proeven te beginnen, onderzocht hij, of de geiten toch niet dragers waren van de bacil, die hij zou gaan bestu deren. Groot was zijn verbazing toen hij in het serum stoffen vond, die de betreffende bacillen deed samenklon teren. Het belangrijkste was echter, dat hij de bacil in de melk van de geiten kon aantonen. Toen was in eens duidelijk hoe de mensen op Mal ta aan Maltakoorts kwamen: de melk werd ongekookt gedronken! In de negentiger jaren werd een soortgelijk onderzoek ingesteld in De nemarken, het land, dat zijn welvaart goeddeels dankt aan zijn veeteelt. Hier bestudeerden Bang en Stribolt het be smettelijk verwerpen der koeien. De oorzaak hiervan bleek de naar Bang genoemde bacil te zijn, niet vermoe dend, dat deze gelijksoortig was aan die, welke Bruce en Zammit ontdekt hadden op het eiland Malta. Pas in 1918 ontdekte een Amerikaan se bacteriologe, Alice Evans, de grote verwantschap tussen beide bacillen. Bang meende aanvankelijk, dat deze bacil voor de mens van geen beteke nis was. Deze mening bleek onjuist te zijn. Door het drinken van besmet te melk en door contact met geïnfec teerde dieren kan de mens ook aan getast worden door de ziekte van Bang. Eerst denkt men griep te heb ben. De eerste koortsperiode duurt gewoonlijk twee tot drie weken. Te gen de ochtend daalt de temperatuur meestal en gaat gepaard met sterk zweten. Geleidelijk neemt de koorts af tot de lichaamstemperatuur slechts weinig verhoogd is. Daarna begint een tweede koortsperiode. Het spelletje herhaalt zich: de temperatuur daalt en een nieuwe koortsgolf komt opzet ten. Daarom spreekt men ook wel van golvende koorts. De ziekte kan maan den duren. Gelukkig is er tegenwoordig een stof bekend, die evenals penicilline uit schimmels bereid is, welke de ba cillen snel doodt en de patiënt spoedig doet herstellen. Aanvankelijk moes ten kostbare deviezen besteed worden om deze stof uit Amerika te betrek ken. Thans wordt ze ook in eigen land gefabriceerd. DE reiziger, die voor de eerste maal Afrika binnenkomt en bijvoor beeld vanuit Mombassa aan de Oost kust per trein door Kenya gaat, om via de hoofdstad Nairobi, Kisumu aan het Victoriameer te bereiken, komt in één keer niet uitgekeken. Hij passeert het wildrijkste en op dierengebied het interessantste deel van de wereld. Vooral gedurende de eerste helft der reis, tussen Mombas sa en Nairobi, een afstand van on geveer 500 km, zal hij zelfs vanuit de trein veel wilde dieren in hun natuur staat kunnen zien. Maar ook zullen veel reizigers zich afvragen, wat het toch voor heuvel tjes zijn van roodbruine aarde, waar van hij er niet slechts een paar, maar bij tien- en honderdtallen ziet, opge worpen tegen een boom, of staande in het vrije veld, ja zelfs tegen de muren van een huis en zo gemaakt, De samenleving in een termietenslaat dat het heuveltje zowel buiten als bin nen het huis opgeworpen is, zodat de muur het heuveltje precies in tweeën deelt. Deze heuveltjes zijn niets anders dan de mierenhopen, van de altijd in het donker werkende verwoesters, de bekende of beter beruchte Afri kaanse mieren, de termieten. De mie ren, die over de gehele wereld ver breid zijn, behoren niet alle tot een en dezelfde soort. De mieren, die wij in ons land kennen, behoren tot de vliesvleugeligen, de termieten tot de soort der knaagdieren. Hun geslachts naam is „Termes" en men vindt ze tussen de keerkringen, vooral in In- dië, Afrika, Azië en altijd in staten levend. Deze diertjes hebben een lang gerekt lichaam, een naar beneden ge bogen kop, ronde ogen, twee of in het geheel geen bijogen, korte parelvor- mige voelhoorn, krachtige monddelen, poten met vier geledingen en voor zo ver gevleugeld, met vier even grote langwerpige vleugels. De terrmetenstaat is onderverdeeld in verschillende afdelingen, die elk voor zich verschillende functies heb ben. Allereerst zijn er de mannetjes en vrouwtjes, die voor de voortplan ting moeten zorgen. Verder een groot aantal, die groter zijn en waarvan de geslachtsorganen weinig of in het ge heel niet ontwikkeld zijn. Soms zijn de mannetjes soms de vrouwtjes vleu gelloos en gewoonlijk blind. Het zijn de werkers, die zorg dragen voor de bouw van de gemeenschappelijke wo ning en het broedsel verzorgen. Voorts de soldaten, die voor de verdediging moeten zorgen en een grote kop, voor zien van krachtige kaken hebben. En dan is er nog de koningin der termie ten: een bevrucht wijfje, dat, nadat de werkers haar van haar vleugels beroofd hebben, met een mannetje in een afgezonderde cel opgesloten (Vervolg op pag. 6) Op welke wijze de zeer harde, uit leen» bestaande mierenhopen worden stukgeslagen. OP DE BODEM (II) onbekende firma's. Ze kan ook het Gewestelijke Arbeidsbureau in schakelen of haar bezoekster linea recta derwaarts verwijzen. Dit is de ene weg, die voor haar openstaat. Het lijkt de beste en doeltref fendste weg. Ongetwijfeld zal de bezoekster een kans lopen om thans aan arbeid geholpen te worden en ze zal met een gevoel van dank baarheid aan de Kerk denken, die haar toch maar zo vlug aan werk geholpen heeft. Je kunt je zelfs voorstellen dat ze in haar eigen kring een zekere reclame zal maken voor deze Kerk: „Meid, ze hadden meteen wat voor me Maar ondertussen is er niet de minste wezenlijke hulp geboden. Want wie Uit de VOLKSWIJK garandeert dat de betrokkene het in deze nieuwe baan beter zal harden dan in haar vorige en voor vorige? In het verdere gesprek blijkt al dat ze niet één keer maar vele malen een behoorlijke betrek king heeft opgegeven. Dan lijkt het heel mooi om aan zo'n reeks mis lukkingen een nieuwe kans toe te voegen, maar waarschijnlijk wordt dat na verloop van korte tijd enkel de volgende catastrophe, en men kan op zijn tien vingers natellen dat de geslagene dan niet opnieuw naar onze sociale werkster toekomt. Het enthousiaste élan der hulp verlening is in wezen geweest een zich onttrekken aan de werkelijke volstond niet met het afleveren van de gewonde aan de eerste herberg de beste, maar hij keerde geld uit om ook na vandaag te zorgen en verzekerde bovendien dat hij later nog eens zou komen horen of alles goed verlopen was. Al met al: de eenvoudige korte weg is een doodlopende weg. Gelukkig, er bestaat ook nog een andere mogelijkheid. De sociale werkster kan trachten uit te kienen waarom de bezoekster zo telkens in betrekking op betrekking vastloopt. Waarschijnlijk zijn er bij dit eerste onderhoud al opmerkingen gemaakt, die enigermate kunnen helpen om het geval beter te begrijpen. Zo heeft de hulpeloze bekend dat ze thuis bij haar moeder inwoont, en ook dat ze nog een jongere zus thuis heeft, die stukken en stukken sterker en flinker is dan zijzelf. Een tikje jaloers heeft ze gezegd: „Die weet haar weggetje wel te vindenEen tikje bitter heeft ze zichzelf zo'n beetje als het stief kind" aangeduid. De sociale werk ster moet proberen zich van dit alles een beter, vollediger beeld te gaan vormen. Daarom stelt ze voor om nog eens met elkaar verder te praten en dan niet op het spreekuur als er altijd andere mensen staan te popelen om binnengelaten te wor den, maar later, op een afgesproken uur en plaats. „Dan kunnen we tegelijk eens kijken of ik U bij het zoeken naar een goede betrekking kan helpen besluit ze haar gesprek. Misschien vindt iemand dit maar een karige hulp. Maar dan vergeet zo iemand toch enkele belangrijke factoren. De bezoekster, die eerst enkel aan „werk" dacht hetgeen ze aandiende als „geestelijke moeilijk heden", heeft thans een gesprek ge voerd waarin ze zich rekenschap gaf van de aard harer eigen klach ten. Haar gedachten zijn uit hun kringloopje gehaald; en er is boven dien een medemens, die met haar mee wil denken. In afwachting van dat volgende gesprek gaat ze zich zelf bewuster dan voorheen reken schap geven van haar situatie: dit en dat moet ze dan ook vertellen en zo gaat ze de dingen objectiever be zien. Eén stap vooruit alvast WIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 12