CANTARELLEN 4 onze jeuqó-p&qin& f anguurtje ZONDAGSBLAD 26 APRIL 1952 ROBBIE RADAR. OP een morgen liep ik neef Karei tegen het lijf. Hij stond juist op bet punt om het postkantoor in te schieten en hij had een grote doos •nder de arm. „Waar moet dat heen?" vroeg ik met een knipoogje naar die éoos. „Weet je dan niet," zei neef Karei •pgcwekt want hij is een opgewek te man „dat tante Fie overmor gen jarig is? Nou, en ik dacht zo, bat ik haar nu eens echt verrassen. Nee. niet de gebruikelijke zilveren lepeltjes of de zakdoekjes, nee.Iets bijzonders, begrijp je." Hij klopte goedkeurend op zijn doos. „Weet je wat daar in zit?" „Ik haalde mijn schouders op. „Geen Idee," zei ik. „Cantarellen!" riep neef Karei. En hij keek mij aan alsof hij verwacht te dat ik er van om zou vallen. Maar dat deed ik in 't geheel niet. „Is het voor cantarellen niet een beetje laat in de tijd?" vroeg ik voorzichtig. Voor zover ik wist kwa men cantarellen in de herfst ter tafel «1 het liep al aardig tegen de lente. „Een beetje wel," gaf Karei toe, ainaar ze kunnen er tegen hoor. Ze mijn alleen wat ingedroogd. Als tante Fie ze een nacht in 't water laat •taan, een snuifje zout toevoegt, nou, dan trekken ze aardig weer bij. Ik kan je verzekeren dat ze op haar ver jaardag er nog best van zal smul- „Zo," zei ik wat afgemeten. „Nou je bent ook niet enthousiast," merkte neef Karei half verwijtend op „zeg 's, je bent toch niet jaloers om dat ik ook een keer met iets bijzon ders voor de dag kom. Wat geef jij tante Fie eigenlijk?" „Laten wij het daar niet over heb ben," zei ik, „vertel mij eerst eens: boe kom je aan die paddestoelen?" Neef Karei keek mij wantrouwend aan. „Ik weet niet of ik het je ver tellen kan," zei hij, ,,'t is nogal een Ïijnlijk geval. Maar als je me belooft at je er niet verder over zult pra ten „'t Blijft onder ons," zei ik. „Zoals je weet," begon neef Karei, .was ik twee maanden geleden jarig En toen kreeg ik van oom Theo deze doos met cantarellen. Hij bedoelde bet best natuurlijk. Er zijn mensen die er gek op zijn. Maar paddestoe len nee, mij niet gezien hoor. 't Is mijn kostje niet. Ik ben er dan ook «riet aan geweest. Ik heb ze netjes weggezet cn ik dacht, ze worden wel •ens oen keer opgeruimd met de •choonmaak of zo. Maar nu, met die verjaardag van tante Fie in 't voor uitzicht kwam ik opeens op het idee dat zij er wel van zou houden. En omdat ze bij mij toch maar in de weg stonden, dacht ik, wel, laat ik er h£ar mee verrassen. Alles in vertrou wen gezegd natuurlijk. Maar is het •en goed idee of niet?" „Een uitstekend idee", antwoordde te. En ik moet op dat ogenblik be paald zuur hebben gekeken. „Zeg kerel, heb je wat?" vroeg •ecf Karei. „O nee," antwoordde ik neutraal. „Je doet anders of ik met jóuw cantarellen op stap ben," zei neef Karei. ,Dat lijkt er ook veel op," zei ik droog. „Wat je zegt," deed neef Karei •champer. ,,'t Zal je verbazen," zei ik, „maar t! herinnert je misschien wel dat oom hco een maand voor jou jarig is ge weest. Nou houd ik niet van cadeau tjes geven, maar ik dacht, oom Theo wordt vijftig dit jaar en dat is toch wel een attentie waard, is 't niet? Bovendien is het een beste man. Ik Wilde hem eens e^tra verrassen- En Weet je wat ik hem stuurde? Die doos ,,'t Is niet waar," zei neef Karei ongelovig. M't Is zo waar als ik hier sta," ant woordde ik. „Als dat het geval is," zei neef Karei spijtig, „had ik je natuurlijk beter niets kunnen vertellen. Maar ik wist het toch niet." Ik wierp een blik op de doos. Ver draaid, het pakpapier waarin ik de doos had verstuurd, zat er nog om. „Maar ik begrijp het wel," vervolg de neef Karei, „oom Theo is ook niet dol op cantarellen, evenmin als ik. Wij weten het alleen niet van elkaar. Jij niet van oom Theo en oom Theo niet van mij. En toen ik jarig was dacht oom Theo natuurlijk, wel, laten wij neef Karei eens met iets extra's verrassen. Laten wij hem die doos" cantarellen sturen, die bij mij toch in de weg staat. Zo moet het zijn ge gaan." Ik knikte. Er viel inderdaad niet aan te twijfelen dat de gebeurtenis sen zich aldus hadden toegedragen. „Maar trek het je niet aan kerel," zei neef Karei troostend. „Oom Theo zal jouw geste heus wel op prijs heb ben gesteld. Hij zal best weten dat cantarellen heerlijk zijn. Maar sma ken verschillen, daar valt nu een maal niets aan te doen." Ik bleef een beetje zuur naar de doos kijken. „Weet je wat we doen", voer neef Karei voort, „wij zullen allebei onze naam als afzender op de doos zetten. Jij jouw naam en ik mijn naam. Als de doos toch het eerst van jou is ge komen... Nou, heb ik dat goed ge maakt of niet." „Je mag mijn naam er wel afla ten," zei ik onwillig. „Wees nou niet koppig," zei neef Karei. „Ik maak het toch goed met je. Kom." Hy sleepte mij mee naar het postkantoor- Maar vóór hij mij de deur in had, kon ik mij krachtdadig van hem los schudden. „Nee," zei ik vastberaden, ,ik doe het niet." „Dan moet je 't zelf weten," zei neef Karei boos. Hij haalde zijn schouders op over zo weinig soepel heid en wilde haastig in het postkan toor verdwijnen. „Wacht nog even," riep ik hem achterna. Hij draaide zich om. „Wat heb je nou weer?" vroeg hij wrevelig. „Ik moet je nog iets vertellen," zei ik. „Je weet dat mijn verjaardag in de herfst valt Nou, toen ik de laat- ste keer jarig was, nog voor oom Theo en voor jou, heb ik een pracht van een verrassing gekregen van tan te Fie. Kun je raden wat? Die doos die jij daar onder je arm hebt." „Je liegt 't," zei neef Karei. „Nee, werkelijk niet," zei ik, „tante Fie dacht mij eens een fijne attentie te sturen en ik kreeg die doos met cantarellen van haar. Maar ik ben al precies zoals oom Theo en zoals jij, ik heb het niet begrepen op padde stoelen. En omdat die doos mij toch tf[ente in de ótad Ik heb mijn eigen lentedroom onder .m'n eigen pereboom hier, midden in de stad. Al hangt de was ook aan de lijn, ik houd mijn plekje zonneschijn en dat is al heel wat. Ik ben gelukkig en tevree al druipt het wel eens naar b^nêe want buurvrouws was is nat. 'k Geniet intens van 't klein bestek hier, tussen schutting, huis en hek. Waar vind je zulk een schat? fan de weg stond, dacht ik toen oom Theo jarig was..." Neef Karei greep naar zijn hoofd. „Je kunt je gang gaan, wat mij be treft," vervolgde ik, „ik wilde je alleen maar zeggen dat het voor tan te Fie niet zo'n bijzondere verrassing is als je haar die doos stuurt." „Ik begrijp het," zei neef Karei somber, „'t zijn haar eigen cantarel len..." „Zo is het precies," zei ik. Neef Karei wierp een mismoedige blik op de doos, die hij nog altijd onder zijn arm gekneld hield. „Nou ja," zei hij terwijl hij zijn schouders ophaalde, „dan moet het maar weer op een lepeltje uitdraaien of een zak doekje. Ik dacht dit keer nog wel iets bijzonders te hebben." Hij slenterde weg en toen ik hem nakeek zag ik dat hij de doos met paddestoelen met een brede zwaai deponeerde in de eerste papierbak die hij tegen kwam. Jammer. Het had zo'n aardige verrassing voor tante Fie kunnen zijn, wanneer het toeval lig niet haar eigen cantarellen waren geweest. Klacht en bede Velen zeggen: wie zal ons het goede doen zien? Vexhef Gij over ons het licht Uws aan- sehijns, o Here. 'Psalm 4:7, HET vragen en jagen van velen in onze dagen w om het goed te heb ben in dit leven. Meer niet. En dat goede wordt dan niet gezocht aan de binnenzijde, maar oun de uiterste levensomtrek. Niet wat goed is voor de innerlijke mens, maar wat de zinnen streelt. Niet wat verheft, maar wat vermaak geeft. Niet wat de moeilijkheden en het kwade van het leven helpt overwin nen; maar wat dat alles doet vergeten en helpt het te negeren. Zo verkommert de inwendige mens, terwijl de uitwendige wordt vertroe teld. Totdat de inzinking komt. Totdat eerst wat voor het goede van dit leven .gehouden werd ontbreken gaat en ten slotte dat leven zelf. En met de wan hoopskreet: wie zal ons het goede doen zien? gaat de mens uit de tijd over in de eeuwigheid. Daarom stelt David in Psalm 4 tegenover de wanhoopsklachtWie zal ons het goede doen zien? de bede des vertrouwens: Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns. o Here. De mens, die alleen „het goede" zoekt, vraagt: wie en hij heeft geen antwoord. Maar die God zoekt gaat tot Hem cn zegt: G ij. Here, trouwe God van Uw volk. Deze bede is saamgcvlochten «it twee bestanddelen van de hogepries terlijke zegen, waarmee de Here zich verbonden heeft Zijn volk wel te doen: „de Here doe Zijn aangezicht over u lichten", en: „de Here verheffe Zijn aangezicht over u". Het eerste wordt in Numeri 6, waar ge. de regels voluit leest, nader ver klaard door: „en zij u genadig". Het laatste door: „en geve u vrede" (Num. 6:25, 26). Het eerste doelt op de genade, die God in Christus betoont; het laatste op de vrede, die de Heilige Geest daardoor in onze harten geeft. Zo gaat in deze bede de begeerte des harten uit naar hetgeen God be- loofd heeft. Daarom zal deze begeerte ook vervuld toerden. En als deze begeerte vervuld wordt, als God ons de verzekering van Zijn gunst in onze harten schenkt, dan ont vangen wij daarmede ook wat waar lijk goed voor ons is. Dan hebben wij wat wij behoeven om staande te blij ven in de strijd van het leven. Dat geeft geen overvloed van koren en most, maar het geeft innerlijke vrede ook bij uitwendig gebrek. Die innerlijke vrede, die door geen over vloed van koren en most ons deel kan worden. Die innerlijke vrede, die genoten wordt is Gods gunst, is beter dan al het goed der wereld en dan alle genie tingen van dit leven. Want die vrede is het hoogste goed, hij is het begin van de eeuwige vreugde en van het eeuwige leven. En wil de Here dan ook nog het goede van dit leven schenken, dan is dit ons welkom. Maar niet nevens Hem, niet zonder Hem. Alleen als gave van Hem, als blijk van Zijn gunst. Geve de Here n, deze bede in op rechtheid wan Hem te bidden. Moge Hij deze begeerte in uw hart altijd gro ter maken. Ge ontkomt er door aan de wanhoopsklacht, waarin zo velen ver zinken. Mogelijk leert God door u ook ande ren dat hoogste goed zoeken en vinden. ZONDAGSBLAD 26 APRIL 1952 7. HET MiDDEN in de stad, daar staat het ziekenhuis. Dat is een groot ge bouw, met hoge muren. Achter de vele ramen en deuren zijn de zieken- salen. En in de straat is de grote poort, waar de ingang is. De kinderen, die elke dag voorbij gaan op hun weg naar school, kijken ■oms die poort in. Ze lopen er zach- Jes voorbij. Er liggen zoveel zieke ■aensen in dat grote huis. En soms «ien ze de verpleegsters met hun wit te mutsen in en uit de poort gaan. Kr staan ook altijd auto's voor de deur. Dat zijn de auto's van de dok ters. Dat ziekenhuis, dat is toch wel een heel verdrietig huis, vinden de kinde ren. Ze lopen verder, naar hun school. Die staat er vlak naast. Als ze uit de ramen kijken van hun klas, zien se de hoge muren. En als ze op het schoolplein spelen, en ze roepen of schreeuwen een beetje hard van de Eret, dan zegt de meester of de juf rouw: „Ssst, een beetje zachtjes! Denk eens aan al die zieke mensen!" Neen, het is helemaal niet prettig, •ls je school zo vlak bij een zieken huis staat. Een school vol vrolijke hinderen, en een huis vol zieke, ver drietige mensen hoe kan dat nu bij •Ikaar horen! De hele morgen hebben de kinderen hard gewerkt. Ze hebben gerekend en Eelezen en geschreven. Maar dan omt er een prettig half uurtje, het prettigste van de hele dag. Nu gaan ■e zingen! Ja, zingen, dat doen ze allemaal paag. Maar de vijfde klas doet het loch wel het mooist van allen. De meester van die klas heeft een viool. Dat klinkt zo mooi bij het zingen. En •ls de ramen openstaan, dan horen de andere klassen het ook. Dan klinkt het over het schoolplein heen. Het plein is niet groot, en ook een beetje donker, want overal in het rond staan de hoge stenen muren van het ziekenhus. Maar daar zijn de kinderen al aan gewend. Ze vinden het tóch prettig op school. En aan de mensen in het ziekenhuis, die mis schien veel pijn hebben, en veel ver driet, och, daar denken ze zoveel niet •an. Maar twee kinderen zijn er, die er de laatste weken wél aan denken. Dat ■ijn Piet en Christientje. Piet zit in de vijfde klas, Christien- in de tweede. Ze kwamen elke morgen op school, net als de ande ren, en ze leerden, en ze hadden pret. En als ze thuiskwamen, dan wachtte moeder om twaalf uur met het eten, •n om vier uur met een kopje thee, •n dat was heel gezellig. Nu is dat allemaal anders. Vroeger, loen kwamen Piet en Christientje al tijd precies op tijd. Nu zijn ze vaak te laat. En gisteren kwam Christien tje op school met een grote scheur in haar jurk en met vuile handen. Ze faan ook niet dadelijk meer uit •chool naar huis. Ze spelen eerst nog •en hele poos op straat. Er is immers ■iemand, als ze thuiskomen. Ze mo- En de sleutel bij de buren halen, en n zitten ze in de kamer, tot vader •luiskomt van zijn werk. Neen, het is tegenwoordig niets prettig meer in ■uis. Want moeder is ziek geworden, en ligt nu in een van de zalen van het grote ziekenhuis. Soms mogen Piet en Christientje haar eens bezoeken. Dan zitten ze een poosje elk op een stoel bij moeders bed. Moeder ziet er zo anders uit, zo mager en zo bleek. Ze vraagt: „Hoe gaat het met jullie? Wat doen jullie om vier uur? Waar speel jij, Piet?" „Op straat", zegt Piet. Moeder zucht. En ze zegt: „Chris tientje, zul je je vanavond eens flink wassen? Je ziet er niets fris uit". Dat belooft Christientje. Maar als de kinderen weg zijn, ligt moeder soms stilletjes te schreien. Dat is helemaal niet goed voor haar. En 's nachts kan moeder soms niet slapen. Dat is ook niet goed. Het zal misschien nog wel lang duren, voor moeder beter is- Dat maakt moeder zo verdrietig. Ze verlangt zo naar vader en naar haar kinderen. De kinderen, die zijn overdag op school. Maar na schooltijd, dan lopen ze zo vaak op straat. O, 'dan is moe der soms zo bang. Dat ze onder een auto zullen komen, of onder de tram. Maar moeder is ook nog voor iets anders bang. Haar kinderen gaan er zo ruw en zo slordig uitzien, en laatst heeft ze Piet een heel lelijk woord horen zeggen. Dat heeft hij zeker op straat geleerd. Misschien zal hij nog veel meer lelijke dingen leren op straat, nu moeder niet meer thuis is om voor haar kinderen te zorgen. De ramen van de zaal staan open. Het is nu zulk lekker weer. En in de school staan de ramen zeker ook open, want het gezang klinkt zo hel der over het plein. „Hoor", zegt de zuster. „Hoor, de kinderen". Moeder luistert Het is net of ze dat versje kent. Ja zeker, dat heeft ze vroeger op de Zondagsschool ge leerd. Maar dat is al zo lang gele den. Moeder was dat versje helemaal vergeten. Hoor, ze zingen. Als g'in nood gezeten, geen uitkomt ziet, wil dan nooit vergeten: God ver laat u niet. „Is dat de klas van uw zoontje?" vraagt de zuster aan moeder. „Wat zingen ze mooi". Moeder knikt. Ja, dat is stellig de klas van Piet, die zingt het mooist van allemaal. Die meester van Piet kan ook zo mooi vioolspelen. En nu luistert moeder ook naar het versje, dat ze zingen, en dat moeder helemaal vergeten was. Vrees toch geen nood: 's Heren trouw Is groot. En op 't nachtelijk duister Volgt het morgenrood. Moeder ligt heel stil. Ze heeft haar ogen gesloten, en het lijkt wel, of ze slaapt Maar dat is niet zo. Moeder luistert, tot het hele versje uit is. En onder het dek heeft ze stilletjes haar handen gevouwen. Als de zuster even later eens komt kijken, is moeder rustig ingeslapen. Daar is de zuster blij om. Slaap is zo goed voor de zieken. Een paar dagen later zegt de mees ter van Piet: „Nu moeten jullie toch eens horen. Er is een brief gekomen voor de hele klas. Een brief van de mensen uit het ziekenhuis. En weet jullie, wat er in staat?" Neen, hoe zouden ze dat weten. „Hè, leest u eens voor, meester" roept er een. „Sst" zeggen de anderen. En allemaal gaan ze keurig recht zitten, want nu gaat de meester de brief lezen! „Beste kinderen", staat er boven. En dan horen ze verder nog, dat de zieken zo graag naar het zingen luis teren, en naar de viool. Dat de zie ken altijd precies weten, wanneer het zanguurtje komt En onder de brief staat: De patiënten van Zaal Zes. Wat een aardige brief is dat. Nu zullen de kinderen nog eens extra goed hun best doen. En Piet roept zo maar door de klas: „Zaal Zes! Daar ligt mijn moeder!" En dan gebeurt er iets aardigs. De meester zegt: „Nu, als jou moeder op die zaal ligt, dan moet je maar eens vragen, welke versjes ze graag boort Dan mag je moeder zeggen, wat wij zingen zullen!" Piet lacht maar eens. Nu, dat zal hij zeker niet vergeten. En een paar weken later gebeurt er nog iets anders. Piet en Christientje zijn vanmorgen weer naar school gegaan. Ze waren nu niet te laat, neen, ze waren zelfs heel vroeg. Ze hebben zich zo schoon gewassen, dat ze er helemaal van glimmen. En ze hebben allebei een Deze week weer eens een kruis woordraadsel. Van links naar rechts: 4. Kalkomhulsel van een ei; 7. Het dier van de tekening; 10. Bepaald appa raat aan motorvoertuigen die de schokken opvangt; 12. Afk.: In oprich ting; 13. twee, drie 14. Groot water; 16. Afk.: Per Liter; 17. Afk.: Summa Summarum; 18. Roofdier met een dikke vacht; 19. Deel ran het been. Van boven naar beneden: 2. Inrich ting voor het geven van onderwijs2. Vruchtje met een rood schilletje; 3. Bekend gebergte in Europa; 4. Vaar tuig; 5. Krampachtige aandoening van het middenrif; 6. Staat o.a. op een enveloppe; 7. Afk.: Suo Conto; 8. Afk.: Aankomend; 9. Aanwijzend Voornaam woord; 10. Zie 7 v b.n.b. 11. Klein hert; 15. Bij woord je; 18. Honingvergarend insect. nieuwe trui aan, die grootmoedei .voor hen gebreid heeft. Grootmoeder is gisteren gekomen, met de trein, en ze blijft een paar dagen bij hen. Wat zal dat gezellig zijn. En vandaag is, het feest bij Piet en Christientje want moeder komt weer thuis. Om tien uur mag moeder uit hot ziekenhuis gaan. Maar vóór die lijd. mag de vijfde klas nog eens zingen, al is het eigenlijk geen zang-uur. Ze zingen dat vers, dat Piet's Moe der zo mooi heeft gevonden. Maar nu zingen ze ook het tweede coupletje H bij: God blijft voor u zorgen Goed is de Heer, en met elke morgen keert Zijn goedheid weer. Als Piet en Christientje om twaaft uur naar huis zijn gehold, willen dadelijk van moeder weten, of ze het zingen wel goed heeft gehoord. Da', moeten ze toch vanmiddag aan di meester van Piet vertellen. „Ja, hoor", zegt moeder. „Ja, ze ker, ik heb het goed gehoord. En we zullen het altijd onthouden ook. Zij len we dat samen afspreken?" En dan trekt ze Piet en Christien tje in haar armen en geeft hun alle bei een zoen. E. S. onze BRievenBus Ik heb een hond gezien met vijf poten. Waar zat die vijfde poot? In z'n bek. 't Was geloof ik erg moeilijk de puzzle van vorige week op te lossen. Veel nich ten en neven konden de vijf rechte lijnen maar niet getrokken krijgen. Gelukkig wisten er ook veel de tekeningetjes in de vakjes te plaat sen, want ik heb hier tenminste een hele stapel brieven voor mij liggen. Voor we aan onze brievenbus beginnen toil ik eerst even vertellen, wie dit keer de prijzen hebben gewonnen. De eerste prijs is voor Hemmo Drexhage, terwijl Bennie Jonken, Cobi Spierenburg en Pietje Schakel ieder een troostprijs zullen ontvangen. Gefeliciteerd hoor. Nu we hel toch over raadsels hebben wil ik Letty Tijseling even zeggen dat ik haar puzzle erg aardig vond en haar binnenkort op de jeugdpagina hoop te zetten. Bedankt hoor. De brievenbus! Natuurlijk Gerda Nik- kels mag jouw kleine broertje Kareltje meedoen, al kan hij nog niet schrijven. Ik vond zijn tekening erg leuk. Vertel het hem maar. Nog steeds ziek Lenie Trommel? Nee ik heb ndeit rode hond gehad. Het allerbeste er mee. meiske. Annie v. d. Berg heeft een klein broer tje waar ze erg blij mee is. Hoe heet het, Annie en zul je goed voor hem zorgen? Nog al een Annie en wel An nie van Ca pel Ie, die mij haar nood klaagt Haar moeder ia xvL met de schoonmaak begonnen en dat vindt ze een hele drukte. Probeer moeder maar een beetje te helpen zeg. Dat ia me een schrik geweest Bertje van Wagenin- gen. Deze neef stond in een loods te kijken toen hij opeens een stapel kunst- meet boven op zich kreeg, 't Ia alle maal gelukkig goed afgelopen en daar ben ik blij om, geloof dat maar. Nee, Ike Bakker, tante Jos is nog niet naar de bollen wezen kijken. Zodra het een beetje warmer wordt ga ik eens gauw die kant uit. Ha, daar is weer eens een brief van Annie de Jong, dat is lang geleden zeg. Die tekening vond ik erg leuk en ik bedank je er wel voor. Laat je me nu niet meer in de steek? Wat hebben jullie geluk gehad Dinl Ti- man. zoveel prijzen heb ik nog nooit gewonnen en ik reken er op, dat je me volgende week een tekening stuurt Dini, zoals je me beloofde. Nee maar, Jannie Potkamp, je bent een dag na mij jarig. Het is nog wel wat vroeg maar ik wens je een prettige dag toe hoor. Wil je tegen je zusje zeggen dat ze mij gerust mag schrijven? Ineke Beishuizen is erg blij, want ze heeft pas een mooi rood ribfluwelen jasje gehad. Gezellig goed is dat hè? Afgesproken Gerie en Evert v. d. Made, jullie zijn elke week trouw van de partij. Denk er om, ik reken er op. Corrie de Kievit moet op Koninginnedag voor het stad huis zingen. Misschien zie ik je wel want ik kom ook een kijkje nemen. Komt je grootvader ook? Doe hem de groeten van me. Wil Gerda Versteeg haar vrien dinnetje en mijn nichtje Willy Blok van harte feliciteren met haar verjaardag? En Gerda, ik ben niet boos op je hoor. Dickie van Kampen is weer beter en daar ben ik natuurlijk blij om. Volhou den zo, zeun. Wat heb jij een aardig postpapier, Riet Loch. Vooral dat gouden kartel- randje en dat grappige jochie met zijn haasje in de hand vind ik heel leuk. Ja, Elljr Kool, de vacantie is weer om en dan moet je weer naar school hè, daar is niets aan te doen. Enfin, met Pink steren krijg je weer een paar dagen vrij moet je maar denken. Marijke Vis ser ls naar Overschie verhuisd en daar over heeft ze me een aardig gedichtcje geschreven. Ik zoü best eens graag ko men kijken,. Marijke, maar dat zal niet gaan. Veronderstel dat ik al mijn nich ten en neven moest bezoeken, dan was ik volgend jaar nog niet klaar. Jouw rapport Bob Xuys zag er goed uit, al leen dat gedrag., 't Volgende een pan»- punten hoger joh. Carla Grentzius wil ik bedanken voor haar aardige tekening, die heel netjes was verzorgd. Een com pliment, Carla. Tanneke Vroegindewey is op 1 Mei jarig en ik wil haar vast een heel gezellige dag toe wensen. Nog vele goede jaren Tanneke en de groe ten aan Lenie. Heb je 't zo druk Piet Ouwfns dat je me geen brief meer kunt schrijven. Ik zal het voor dit keer maar door de vingers zien. Volgende weck beter hoor. Al weer beter Keesje de Pater? Ik hoop dat je gauw weer zult opknappen. Kun je al fietsen Beppie .Arentsen. Pas maar op dat je niet op je neus valt en zul je altijd goed je hand uitsteken als je links of rechts moet? Voor ik het vergeet, willen Henk Schenk en Keesje Krol mij hun adres even stu ren? Ik ben ze kwijt, zodat ik de prij zen niet kon versturen. Doen jullie het Kinders, ik moet weer stoppen Ook deze week wil ik natuurlijk de nieuwe lingen niet vergeten en daarom harte lijk welkom Nieske Spijker, Jannie Bloem. Ria van der Valk, Alie Veld huis, Richard de Jong, Ria van der Vliet, Gerda Beukelman, Piet Maas, Joke Boog. Marie Janne Lagerwey, Jen ny Grootenboer, Frieda de Knoop, Gel lof Kanselaas.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 6