GOLGOTHA ENGELAND ZUID-AFRIKA NIET BOOS WORDEN!" 4 ZONDAGSBLAD 5 APRIL 1952 Waar de gedachten van millioenen Christenen thans vertoeven Jeruzalem omstreeks het jaar 30. Golgotha daarheen zijn in de loop der eeuwen vele duizenden heen getogen om te bidden bij de plaats van het Kruis. Maar wie thans in Jeruzalem vraagt naar Golgotha, wordt gebracht in een grote, ietwat rommelige kerk, en daar wijst men hem zowel Golgotha als het Heilige Graf. En die kerk ligt binnen de muren terwijl toch de plaats, waar Hij gekruisigd werd, buiten de stad lag. Zeker maar de loop van de noor delijke muur van Jeruzalem was toen heel anders en toen lag de plaats, die nu als Golgotha wordt gewezen, inderdaad buiten de stad. En als wij de Bijbelse aanwijzingen nagaan, kun nen wij inderdaad vinden, waar men Golgotha moet zoeken. De naam Golgotha is naar een ver klaring van de Evangelisten, afgeleid van het Aramese Golgotha sche del (Matth. 27 33; Markus 15 22; Johannes 19 17; Lukas 27 33). Vermoedelijk was het een kale rots welving, die de vorm had van een schedel. Het was een kleine rotsach tige verhevenheid, die maar enkele meters uitstak boven de omgeving. Terwille van de vorm van die rots- bult, had het volk haar de schilder achtige naam gegeven van Schedel, in het Latijn Arames Golgotha, of bij de Latijnsprekenden C^lvaria. In het Nieuwe Testament wordt medegedeeld, dat de plaats, waar Je- xus gekruisigd werd, dicht bij de stad was (Johannes 19 21). Want QOLqothA Er had wel meer een kruis gestaan, maar op die zwarte dag was 't of de Godverlatenheid op heel de wereld lag. Er had wel meer een kruis gestaan, maar door die vreemde nacht klonk, zwaar van gruwzaam zieleleed, nog zwaarder dodenklacht. Er had wel meer een kruis gestaan, men keek en liep voorbij. Maar in dat zonverduisterd uur betrof het jou en mij. Er is zo vaak een mens gekruist, een rover of een dief. Maar in Hem, die daar heden hangt, zegt God: ,Jk heb u lief". Er is zo vaak een mens gekruist, gedoemd tot schande en pyn. Maar weet, dat aan Dit wrede feit «CV allen schuldig zijn! P. DE VRIES. Tuinenpoort, omdat zij diende als toe gang tot het gebied, waar de Joden tuinen hadden en frisse lucht zoch ten na de warme dag in de bedomp te ruimte van de ommuurde stad. En als daar dan de tweede muur begon, lag dan inderdaad de plaats van Gol gotha buiten de stad. Gelijk het nu binnen Jeruzalem is, sinds de tijd, dat de derde muur werd gebouwd. Buitendien pleiten zowel de ge schiedenis van het Heilige Graf als het oudheidkundig onderzoek ervoor om aan te nemen, dat inderdaad de ze plek echt is, en men geen twijfel zucht behoeft te koesteren. Helaas is het drukke, rommelige, overvolle van de Kerk van het Heilige Graf oorzaak, dan men zich moeilijk de sfeer den ken kan, welke wij bij Golgotha ons voorstellen. Dat heeft indertijd Gene raal Gordon ertoe geleid, om buiten Jeruzalem een heuvel aan te wijzen, die de vorm van een mensenhoofd vertoont, en die plek te zien als Gol gotha; die rots heeft enkele openin gen, die met enige fantasie aan oogholten en een mond doen denken. Maar deze opvatting mist alle steun. In de Kerk van het Heilige Graf is dan inderdaad Golgotha. Toen ik daar kwam, overgoot een priester mijn handen met gewijd water. Met reine handen mocht ik komen tot de plaats van het Kruis. Die plek is in de rots, onder een altaar, dat op pi lasters rust. Als ik daarbij wil ko men, moet ik knielen. TOEN dr. A. Kuyper stond bij de plaats, waar eenmaal het Kruis van Golgotha was opgericht, door stroomde hem een gevoel, waarvan hij schreef: „Wie hier in een onge schokt geloof dat alles verlucht, mag staan, hij voelt, dat hier de plek is, waar het pleit tussen zijn God en den Verleider beslecht is. Hier zijn de verzenen vermorzeld van den Heilige, maar hier is ook de kop der boosheid stuk gestreden. Hier heeft de Liefde, hier het Heilige, hier heeft wat Godes was, overwonnen. Hier is de plek in de bedding van het geestelijke leven waar de stroom zijn keer heeft ge nomen". Golgotha daar vertoeven in de lijdensweken de gedachten van mil lioenen Christenen. Jezus heeft, teneinde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden (Hebr. 13 12). Het was in overeenstemming met de Joodse wet, om de overtreder te bren gen buiten de legerplaats (Lev. 23 14; Numeri 15 33). Het was ook naar Romeinse gewoonte, om de krui- seling naar buiten te voeren, op plaatsen, die voor het begraven be stemd waren. Ook daarvan lezen wij in het Evangelie. Want er was ter plaatse, waar Hij gekruisigd was, een hof, en in die hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was bijge zet (Joh. 19 41). Dus waren Gol gotha en het graf dicht bij elkaar, buiten de stad. Want de wachters bij het graf, verschrikt en door vrees be vangen, vluchtten en kwamen in de stad (Matth. 28 11). Zo was Golgotha een plek van een lichte terreinwelving; de kleine hoog te was voldoende om de kruisen goed zichtbaar te doen zijn. Daar kwam dan veel volk voorbij, te meer, om dat de plaats bij een poort was. Die dicht bij de stad gelegen plek lag •bovendien vlak bij, of langs een weg want „zij die voorbijgingen hoonden en lasterden Hem" (Matth. 27 39; Markus 15 29). En vele Joden kon den daarom gemakkelijk het opschrift lezen: Jezus, de Nazoreeër, de Ko ning der Joden (Johannes 19 20). Het was een open plek, hoog genoeg om uit de omgeving goed zichtbaar te zijn, want de heilige vrouwen, in angstige liefde bijeengegroept „ston den van verre toe te zien" (Matth. 27 55; Markus 15 40; Lukas 23 49) Mogelijkerwijze waren deze vrouwen op of bij de stadsmuur. Golgotha, was dus buiten de stad, bij een poort. En aan welke zijde van Jeruzalem? Dat kan alleen aan de noordzijde geweest zijn. Van belang is nl. de mededeling, dat er in de plaats van de kruisiging een tuin was, de hof van Jozef'van Arimathea (Joh. 19 41). Nu was er aan de noordzijde van de stad de Tuinpoort (Genath), welke naam in deze ook al spre kend is. Het was onmógelijk, dat er aan de zuidzijde van Jeruza lem tuinen zouden zyn. Want daar was het onreine Hinnom- dal, met vuilnis en stadsafval, een plaats, die de aanleg van tuinen uitsloot. Ten oosten en ten westen van Jeruzalem lagen diepe dalen daar konden geen tuinen zijn by een stadspoort Wel waren er in het Kidrondal hoven op de dalzool, maar die waren dan toch een eind van de stadspoort. Zo vinden wij dus de mogelijkheid van een tuin complex by een poort aan de noordzijde van de stad. Daar bij een stadspoort, aan een weg, op een rotsbuit, lag Golgotha, op een plaats waar velen voorbij gingen, zodat de kruisiging voor ieder openbaar was en het op schrift boven het kruis in drie talen was (Joh. 19 20). Maar als wij nu op grond van de Schrift zeggen, dat Golgotha ten noor den van de toenmalige stadsmuur was, kunnen wij dan de plaats van die stadsmuur vinden? In het kort kunnen wij zeggen, dat qoeöe VRijö&q De kleine stem, die werd gehoord in Bethlehems stal, het céuwig Woord, Groeit aan het kruis tot volle kracht' - Demonen vlucht! het is volbracht! Stem, die de tijd en d' eeuwigheid omspant en die Godzelve zijt, klim nu tot niet te meten kracht! - O eng'len juicht het is volbracht! De Borg beklimt de lijdenstrap tot aan het kruis, vanstap tot stap. De Stem zwelt tot orkanenkracht! - O zondaars, knielt! het is volbracht! GOLGOTHA in de kerk van het Heilige Graf. Rechts is een altaar, dat rust op twee pilasters. Er onder ziet men een ronde opening. Daar stond dan eenmaal het kruis. Om de opening is een zilveren plaat, en daarop staat: „Evenwel is God i(iijn Koning, die verlossingen werkt in het midden der Jeruzalem zich naar het noorden heeft uitgebreid, en dat er daardoor drie muren in de loop der eeuwen zijn gebouwd. De eerste of de oude muur begon bij de tegenwoordige Citadel (het paleis van Herodes) tot aan het Tem pelplein; deze muur, die west-oost liep, was er in de tijd van Salomo. De „Tweede muur" is de noorde lijke stadsmuur geweest van Jeruza lem vanaf ongeveer het jaar 700 voor Christus tot in het midden van de eerste eeuw van onze jaartelling toen Herodes Agrippa I de nog wijdere „derde muur" bouwde. De tweede muur was de stadsmuur in de dagen van 's Heilands omwan deling op aarde. Aangezien nu Chris tus buiten de stad gekruisigd en be graven werd, hangt het van de loop van deze muur af, of de traditionele, sinds Keizer Constantijn vereerde plaats van Golgotha en het Heilige Graf authentiek zijn of niet. Welnu, volgens Flavius Josefus be gon die tweede muur bij de Tuinen poort. En die poort Genath, die Tui nenpoort, moet men denken ter plaat se van de poort, die in een oudere periode de Efraïmspoort wordt ge noemd (Nehemia 8 18; 12 39; 2 Kon. 14 13; 2 Kron. 25 23). Die poort lag ongeveer op het middenge deelte van de eerste muur. De oude Efraïmpoort kreeg later een nieuwe naam: in de dagen van Christus' om wandeling op aarde, in de tijd van Flavius Josefus noemde men haar GOLGOTHA. Paneel van Jan van Scorel (14951562). Het origineel bevindt zich in de kunsthandel D. Vaarties, Rotterdam En zo kan ik alleen bij het Kruis wezen, in een knielende houding. DR A. VAN DEURSEN. ZONDAUSDLAU -O AfNU. IS» en Wat in 1852 was gegeven, werd in 1877 weer teruggenomen VIER BELANGRIJKE DATA UIT DE BOEREN-GESCHIEDENIS OP 7 April 1652 stap Jan van Rie- beeck toe aan wal sij eerste treë op Suid-Afrikaanse bodem! 'n Be- langrike dag! Eers het hij die vlag geplant: oranje, wit en blou; daarna *n jong boomple wat uit Holland saam- gebring is. Nie hij of iemand anders het toe kon raai hoe groot daar die boom nog sou word nie". Zo be schrijft de tekenaar Piet Worm de historische gebeurtenis in een aardig geïllustreerd boekje, dat door de Ne derlandse Bank voor Zuid-Afrika N.V. te Amsterdam werd uitgegeven. On der de vele geschriften, die ter ge legenheid van de Van Riebeeck-her- denking van de pers kwamen, neemt dit boekje met zijn geestige tekenin gen een apart plaatsje in. Wij heb ben 't met genoegen bekeken en ge lezen. In ons Zondagsblad van 26 Januari gaven wij reeds een uitvoerige schets van de tocht van Van Riebeeck, die slechts ten doel had de stichting van een „verversingsstation" aan de Kaap, maar die is geworden de grond legging van de Unie van Zuid-Afrika. Bijna elke dag kan men in de krant lezen van de grote feesten in Kaap stad en andere plaatsen in de Unie; en ook in otts land en met name in Culemborg (de geboorteplaats van Van Riebeeck) werd en wordt veel werk gemaakt van „die herdenking van het feit dat 'n Hollander 300 Jaar gelede 'n nederzetting aan die Kaap gestig het". Het jaar 1952 is in de geschiedenis van Zuid-Afrika van bijzondere be tekenis. Niet alleen omdat 300 jaar terug de Hollanders voet aan wal zet ten. Maar ook omdat 100 jaar geleden (17 Januari 1852) de Zuid-Afrikaanse republiek benoorden de Vaalrivier door Engeland onafhankelijk werd verklaard Voorts werd op 12 April 1877 dus volgende week 75 jaar geleden door Engeland de Boeren republiekgeannexeerd. En einde lijk herdenken we volgende maand, dat vóór 50 jaar de Vrede van Vereni ging (31 Mei 1902een einde maakte aan de tweede Vrijheidsoorlog. Minstens even boeiend als de ge schiedenis van Nederland is die van Zuid-Afrika. Beide landen hebben on dervonden: „de vrijheid gaat in 't rood gekleed". Voor die vrijheid is vele jaren gevochten en ze heeft stro men bloed geëist. Wat betreft de he roïeke worsteling onzer Afrikaanse stamverwanten willen we hier in 't kort de historie laten spreken. Reeds in de eerste helft der vorige eeuw trachtte Engeland zich meester te maken van de Kaapkolonie. Ge volg daarvan was de Grote Trek van 1836, toen 10.000 Boeren besloten zich aan de Engelse bemoeizucht te ont trekken. De tocht duurde vele maan den en de trekkers hadden ontzaglijk te lijden van de bloeddorstige kaffer stammen. Maar op 16 December 1838 werd de Zoeloekoning Dingaan aan de Bloedrivier verslagen en konden de Boeren het schone land in bezit ne men. De moeilijkheden met Albion keer den echter telkens terug. In Mei 1842 probeerden de Engelsen bezit te ne men van Natal. Hun eerste aanval werd afgeslagen, maar na verster king uit Kaapstad te hebben ontvan gen, gelukte 't hun de Boeren tot on derwerping te brengen. Een recht streeks Engels bestuur werd ingesteld en in 1845 volgde inlijving van de Kaapkolonie. Een groep van 500 Boeren kon zich daarmee niet verenigen en besloot op nieuw te gaan „trekken" en wel naar de Oranje-Vrijstaat. Maar Engeland dacht er niet aan deze „onderdanen" los te laten. Op het hoofd van de Boerenleider Andries W. Pretorius werd een prijs van 2000 pond sterling gesteld. Bij Boomplaats, even over de oever van de Oranjerivier, kwam het tot een bloedig treffen. De slag werd verloren door de Boeren, die een goed heenkomen zochten over de Vaal rivier. En de Oranje-Vrijstaat werd weder Engels gebied. De lange Engelse grijparmen wil den zich ook over de Vaal uitstrek ken, maar dat zat de heren toch niet glad. Hottentotten in de Kaapkolonie en inboorlingen in de Vrijstaat gaven de „Rooineks" handen vol werk, zo dat zij er van moesten afzien de weer barstige Boeren over de Vaal tot on derwerping te brengen. En zo werd op 17 Januari 1852 te Zandrivier een samenspreking gehouden, die leidde tot „de waarborging namens het En gelse gouvernement aan de uitge weken Boeren benoorden de Vaalri vier, van het recht om hun eigen za ken te besturen en een eigen regering te hebben zonder enige tussenkomst van de kant van Harer Majesteits bewind". Door dit „Tractaat van Zandrivier" ontstond de onafhankelijke Zuid-Afri kaanse Republiek benoorden de Vaal rivier. Ruim twee jaar later (12 April 1854) werd ook de Oranje-Vrijstaat onafhankelijk verklaard. ■ö- Vaak is echter de vrede, evenmin als de liefde, bestendig van duur. Vijf en twintig jaar na Zandrivier kreeg de regering der Zuid-Afrikaan se republiek bezoek van de heer Theo- philus Shepstone, gewezen secretaris voor de zaken der inboorlingen in de Britse kolonie Natal. Namens zijn re gering deelde de heer Shepstone twee grieven mee: in de Republiek werd slavenhandel gedreven, en door de verkeerde politiek der regering ging het ontzag voor de blanken bij de kaffers steeds meer verloren. De vice-president Paul Kruger en de staatsprocureur dr. E. J. P. Jo- rissen werden aangewezen om met de Britse vertegenwoordiger de be sprekingen te voeren. En 't kostte hun niet de minste moeite de leugen achtigheid der beschuldigingen aan te tonen. Tijdens deze onderhandelin gen bleek, dat de gouvernementsse cretaris der Republiek N. I. Swart gemene zaak met de Engelsen had gemaakt. De Boeren gaven hem de bijnaam van Judas Iscarioth Het bezoek van Shepstone kwam op een zeer ongelegen tijd. Want de Re publiek zat midden in de drukte van presidentsverkiezing. Aftredend was Thomas F. Burgers, die dit ambt vijf jaar had bekleed en zeker niet be hoort tot de sterkste figuren uit de veelbewogen Afrikaanse historie. Zijn tegencandidaat was Paul Kruger, die hem meermalen had gewaarschuwd voor de ernstige gevolgen van zijn politiek. Hoe die verkiezingsstrijd in 1877 ge voerd werd, blijkt uit deze aanbeve ling van dp candidatuur-Kruger: Geen verraayerij Sal hem ooit verlij. Goed sal hij regeer, Godsdiens sal hij eer. Dan kom na die druk Voorspoed en geluk: Dan strooi weer Gods hand Segen o'er die land, En jul kinders sal jul prijse, En an God die dank bewijSe! De meeste Boeren waren overtuigd, dat Kruger zou gekozen worden. En Shepstone dacht er precies zo over. De kennismaking met Kruger was hem niet al te best bevallen en hij moest er niet aan denken dat die man straks president zou zijn. Op 9 April zeide hij niet langer te kunnen wachten. Namens de Britse regering moest hij meedelen, dat de in 1852 onafhankelijk verklaarde re publiek van nu voortaan (12 April 1877) weder onder Brits gezag zou staan. Men weet 't: in de oorlog van 1880 —1881 vochten de Boeren zich vrij en moest Engeland andermaal hun on afhankelijkheid erkennen. Maar ruim tien jaar later volgde de tweede Vrijheidsoorlog met als slot de Vrede van Vereniging, die een ein de maakte aan de onafhankelijkheid der twee Bóeren-republieken Trans vaal en Oranje-Vrijstaat. Dat was het einde. Zo dachten wij, kortzichtige mensen. Maar niet Engeland God maakt en leidt de historie. President Kruger. „U moet er niet boos om tvorden", zegt de zieke, „u moet er werkelijk niet boos om worden, maar ik ga nooit naar de kerk Hij hijgt even, als iemand, die zich opge lucht voelt nu die schuldbelijdenis eruit is. Tegelijk kijkt hij me pein zend aan alsof hij verwacht dat ik nu meteen óp zal staan en zonder nog één woord aan zo'n heiden te verspillen zal vertrekken. Maar ik blijf zitten waar ik zit, en dan zucht hij opnieuw en we zwijgen allebei even. Dan zeg ik: „Vertel me van uw leven; vertel me wat u wèl ge daan hebt. Dat is misschien veel belangrijker dan wat u niet deed". Er vlaagt een vlugge glimlach over zijn gezicht en dan komt bij stukjes en brokjes het verhaal van een mannenleven te voorschijn. En terwijl hij bezig is, krijg ik lang zamerhand een ander beeld voor me dan hetgeen u als lezer moge lijk zoudt verwachten. Eerst zie ik een kleine jongen voor me; stevig en flink. In een druk huishouden groeit hij op. Vader is arbeider en Moeder heeft genoeg te doen om de kinderen te eten te geven en zo goed mogelijk te kleden. De tijden zijn benauwend en zwaar: de arbeid eist het uiterste en wee de mens, die uitvalt, want in die vervlogen jaren was de sociale zorg voor de invalide of ziekelijke werknemer niet precies wat 't wel behoorde te zijn. Misschien, als ze dat van te voren geweten hadden, waren zijn ouders rustig en stil op het platte land gebleven waar ze eens zelf ge boren werden. Maar hoe gaat dat? Ver aan de horizon hangt ook in die dagen al de lokkende weerschijn van de grote stad. Er moet daar geld te verdienen zijn. Méér dan je ooit op een dorp in handen krijgt. En die stad vraagt al maar meer werkkrachten: die stad heeft een onverzadigbare honger naar jonge, flinke gezinnen, die 'm willen bou wen en uitbreiden die zijn havens en werven willen bevolken en die willen delen in zyn voorspoed. Na tuurlijk ook in zijn tegenslagen, maar wie denkt daaraan, als je jong bent? Zo trokken ze het dorpje uit; zo belandden ze in de volkswijk; zo begonnen ze de strijd om het be staan. En in hun gezin waar jaar na jaar kinderen kwamen, groeide ook deze patiënt van heden op. Zelf een flinke boy van 'n jongen met in zyn lichaam het sterke bloed van het dorp en de felle levenswil van de stad. Een jeugd gaat snel voorbij: zo zit je op de schoolbanken en zo moet je al zelf op werk uit. Maar bespraaktheid? Zo was het eigenlijk vanzelfsprekend dat toen jong; ach veel te jong Vader plotseling overleed, de zoon diens plaats in nam en voor Moeder en de andere kinders zorgde, gelijk Vader dat eerst deed. Men moet 2ich dat goed indenken. Daar gaat een jonge kerel naar zijn werk; daar komt hij thuis. Er zijn overal bloedjonge en vrijlustige meisjes, langs zijn pad, in zijn straat, in het pand waar hy woont. Ze lokken hem met lach en woord en gebaar. Maar hij werkt zorgt voor Moeder en daarmee daarnaar heeft dit kind van eens uit. Zijn broers krijgen verkering en zijn zussen zoeken een man: hij blijft onveranderlijk dezelfde, en werkt en wroet en ploetert en zorgt. De jaren wieken voort. Dan zijn ze met een al kleiner wordend ge zinnetje over: enkel een paar van de jongsten zijn nog thuis. Plotse ling strijkt een nieuwe schaduw over hen heen: zieke dagen, minder verdiensten Op een dag be landt Moeder bij de Heren Diake nen. Ze is daar heel rustig en zeker naar toe gestapt want ze waren im mers allemaal van huis uit christe lijk en ze gingen ook in de stad nog naar de kerk. Die zouden haar wel even willen helpen. Maar in het des- Uit de VOLKSWIJK dronk haven na haven het bruisen de water gretig in; altijd meer sche pen meerden aan de kaden. Zo kwam de dag dat hij met Vader mee naar de ruime trok. Veel spraken op hun tochten in dat opzicht was Vader de zwijgzame dorpeling gebleven en zijn zoon aardde naar hem. Dorpelingen weten nu een maal dat zwijgen goud is, en dat er voor de kostbaarste begrippen toch geen woorden bestaan. Hun gebaar is veelzeggender dan een stortvloed van klanken. Dat je samen naar je werk gaat als Vader en zoon is waardevoller dan dat je elkaar aan hankelijkheidsverklaringen belijdt. Een fijn stel die tivee. Moeder was anders; van huis uit reeds en de stad had daar nog het nodige aan toegevoegd. Maar dat mocht niet hinderen: worden zwijgzame men sen niet immer aangetrokken door het klaterend woordenspel der wel- pakhuizen betreffende onderhoud heeft de aaaroy niet voorzittende broeder haar attent ge maakt op het feit dat haar zoon nou toch maar geen lidmaat was en dat dus en dies daarom Enfin, het ging niet door. En het gezin heeft zich tenslotte weer zelf gered. En hij is bij Moeder gebleven tot haar dood toe en is daarna in een kost huis gekropen. Er is niets in zijn leven gewijzigd; hij is blijven bid den, hij is zijn Bijbel blijven lezen, hij heeft voor Moeder alle ambten tegelijk vervuld. Alleen, in de kerk is hij nooit meer geweest. „Maar daar moet u niet boos om worden." Ach neen, hoe 'zou ik kunnen? Het is van meer belang wat hij wèl deed dan wat hij naliet. W1JKPRED1KANT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 12