GOLGOTHA
ENGELAND
ZUID-AFRIKA
NIET BOOS WORDEN!"
4
ZONDAGSBLAD 5 APRIL 1952
Waar de gedachten van millioenen Christenen
thans vertoeven
Jeruzalem omstreeks het jaar 30.
Golgotha daarheen zijn in de
loop der eeuwen vele duizenden heen
getogen om te bidden bij de plaats
van het Kruis.
Maar wie thans in Jeruzalem vraagt
naar Golgotha, wordt gebracht in een
grote, ietwat rommelige kerk, en
daar wijst men hem zowel Golgotha
als het Heilige Graf. En die kerk ligt
binnen de muren terwijl toch de
plaats, waar Hij gekruisigd werd,
buiten de stad lag.
Zeker maar de loop van de noor
delijke muur van Jeruzalem was toen
heel anders en toen lag de plaats,
die nu als Golgotha wordt gewezen,
inderdaad buiten de stad. En als wij
de Bijbelse aanwijzingen nagaan, kun
nen wij inderdaad vinden, waar men
Golgotha moet zoeken.
De naam Golgotha is naar een ver
klaring van de Evangelisten, afgeleid
van het Aramese Golgotha sche
del (Matth. 27 33; Markus 15 22;
Johannes 19 17; Lukas 27 33).
Vermoedelijk was het een kale rots
welving, die de vorm had van een
schedel. Het was een kleine rotsach
tige verhevenheid, die maar enkele
meters uitstak boven de omgeving.
Terwille van de vorm van die rots-
bult, had het volk haar de schilder
achtige naam gegeven van Schedel, in
het Latijn Arames Golgotha, of bij de
Latijnsprekenden C^lvaria.
In het Nieuwe Testament wordt
medegedeeld, dat de plaats, waar Je-
xus gekruisigd werd, dicht bij de
stad was (Johannes 19 21). Want
QOLqothA
Er had wel meer een kruis gestaan,
maar op die zwarte dag
was 't of de Godverlatenheid
op heel de wereld lag.
Er had wel meer een kruis gestaan,
maar door die vreemde nacht
klonk, zwaar van gruwzaam zieleleed,
nog zwaarder dodenklacht.
Er had wel meer een kruis gestaan,
men keek en liep voorbij.
Maar in dat zonverduisterd uur
betrof het jou en mij.
Er is zo vaak een mens gekruist,
een rover of een dief.
Maar in Hem, die daar heden hangt,
zegt God: ,Jk heb u lief".
Er is zo vaak een mens gekruist,
gedoemd tot schande en pyn.
Maar weet, dat aan Dit wrede feit
«CV allen schuldig zijn!
P. DE VRIES.
Tuinenpoort, omdat zij diende als toe
gang tot het gebied, waar de Joden
tuinen hadden en frisse lucht zoch
ten na de warme dag in de bedomp
te ruimte van de ommuurde stad. En
als daar dan de tweede muur begon,
lag dan inderdaad de plaats van Gol
gotha buiten de stad. Gelijk het nu
binnen Jeruzalem is, sinds de tijd, dat
de derde muur werd gebouwd.
Buitendien pleiten zowel de ge
schiedenis van het Heilige Graf als
het oudheidkundig onderzoek ervoor
om aan te nemen, dat inderdaad de
ze plek echt is, en men geen twijfel
zucht behoeft te koesteren. Helaas is
het drukke, rommelige, overvolle van
de Kerk van het Heilige Graf oorzaak,
dan men zich moeilijk de sfeer den
ken kan, welke wij bij Golgotha ons
voorstellen. Dat heeft indertijd Gene
raal Gordon ertoe geleid, om buiten
Jeruzalem een heuvel aan te wijzen,
die de vorm van een mensenhoofd
vertoont, en die plek te zien als Gol
gotha; die rots heeft enkele openin
gen, die met enige fantasie aan
oogholten en een mond doen denken.
Maar deze opvatting mist alle steun.
In de Kerk van het Heilige Graf
is dan inderdaad Golgotha. Toen ik
daar kwam, overgoot een priester
mijn handen met gewijd water. Met
reine handen mocht ik komen tot de
plaats van het Kruis. Die plek is in
de rots, onder een altaar, dat op pi
lasters rust. Als ik daarbij wil ko
men, moet ik knielen.
TOEN dr. A. Kuyper stond bij de
plaats, waar eenmaal het Kruis
van Golgotha was opgericht, door
stroomde hem een gevoel, waarvan
hij schreef: „Wie hier in een onge
schokt geloof dat alles verlucht, mag
staan, hij voelt, dat hier de plek is,
waar het pleit tussen zijn God en den
Verleider beslecht is. Hier zijn de
verzenen vermorzeld van den Heilige,
maar hier is ook de kop der boosheid
stuk gestreden. Hier heeft de Liefde,
hier het Heilige, hier heeft wat Godes
was, overwonnen. Hier is de plek in
de bedding van het geestelijke leven
waar de stroom zijn keer heeft ge
nomen".
Golgotha daar vertoeven in de
lijdensweken de gedachten van mil
lioenen Christenen.
Jezus heeft, teneinde zijn volk door
zijn eigen bloed te heiligen, buiten
de poort geleden (Hebr. 13 12). Het
was in overeenstemming met de
Joodse wet, om de overtreder te bren
gen buiten de legerplaats (Lev. 23
14; Numeri 15 33). Het was ook
naar Romeinse gewoonte, om de krui-
seling naar buiten te voeren, op
plaatsen, die voor het begraven be
stemd waren. Ook daarvan lezen wij
in het Evangelie. Want er was ter
plaatse, waar Hij gekruisigd was, een
hof, en in die hof een nieuw graf,
waarin nog nooit iemand was bijge
zet (Joh. 19 41). Dus waren Gol
gotha en het graf dicht bij elkaar,
buiten de stad. Want de wachters bij
het graf, verschrikt en door vrees be
vangen, vluchtten en kwamen in de
stad (Matth. 28 11).
Zo was Golgotha een plek van een
lichte terreinwelving; de kleine hoog
te was voldoende om de kruisen goed
zichtbaar te doen zijn. Daar kwam
dan veel volk voorbij, te meer, om
dat de plaats bij een poort was. Die
dicht bij de stad gelegen plek lag
•bovendien vlak bij, of langs een weg
want „zij die voorbijgingen hoonden
en lasterden Hem" (Matth. 27 39;
Markus 15 29). En vele Joden kon
den daarom gemakkelijk het opschrift
lezen: Jezus, de Nazoreeër, de Ko
ning der Joden (Johannes 19 20).
Het was een open plek, hoog genoeg
om uit de omgeving goed zichtbaar
te zijn, want de heilige vrouwen, in
angstige liefde bijeengegroept „ston
den van verre toe te zien" (Matth.
27 55; Markus 15 40; Lukas 23
49) Mogelijkerwijze waren deze
vrouwen op of bij de stadsmuur.
Golgotha, was dus buiten de stad,
bij een poort. En aan welke zijde van
Jeruzalem? Dat kan alleen aan de
noordzijde geweest zijn. Van belang
is nl. de mededeling, dat er in
de plaats van de kruisiging een
tuin was, de hof van Jozef'van
Arimathea (Joh. 19 41). Nu
was er aan de noordzijde van de
stad de Tuinpoort (Genath),
welke naam in deze ook al spre
kend is. Het was onmógelijk, dat
er aan de zuidzijde van Jeruza
lem tuinen zouden zyn. Want
daar was het onreine Hinnom-
dal, met vuilnis en stadsafval,
een plaats, die de aanleg van
tuinen uitsloot. Ten oosten en
ten westen van Jeruzalem lagen
diepe dalen daar konden geen
tuinen zijn by een stadspoort
Wel waren er in het Kidrondal
hoven op de dalzool, maar die
waren dan toch een eind van
de stadspoort. Zo vinden wij dus
de mogelijkheid van een tuin
complex by een poort aan de
noordzijde van de stad. Daar bij
een stadspoort, aan een weg, op
een rotsbuit, lag Golgotha, op
een plaats waar velen voorbij
gingen, zodat de kruisiging voor
ieder openbaar was en het op
schrift boven het kruis in drie talen
was (Joh. 19 20).
Maar als wij nu op grond van de
Schrift zeggen, dat Golgotha ten noor
den van de toenmalige stadsmuur
was, kunnen wij dan de plaats van
die stadsmuur vinden?
In het kort kunnen wij zeggen, dat
qoeöe VRijö&q
De kleine stem, die werd gehoord
in Bethlehems stal, het céuwig Woord,
Groeit aan het kruis tot volle kracht' -
Demonen vlucht! het is volbracht!
Stem, die de tijd en d' eeuwigheid
omspant en die Godzelve zijt,
klim nu tot niet te meten kracht! -
O eng'len juicht het is volbracht!
De Borg beklimt de lijdenstrap
tot aan het kruis, vanstap tot stap.
De Stem zwelt tot orkanenkracht! -
O zondaars, knielt! het is volbracht!
GOLGOTHA in de kerk van het Heilige
Graf. Rechts is een altaar, dat rust op twee
pilasters. Er onder ziet men een ronde
opening. Daar stond dan eenmaal het kruis.
Om de opening is een zilveren plaat, en
daarop staat: „Evenwel is God i(iijn Koning,
die verlossingen werkt in het midden der
Jeruzalem zich naar het noorden heeft
uitgebreid, en dat er daardoor drie
muren in de loop der eeuwen zijn
gebouwd.
De eerste of de oude muur begon
bij de tegenwoordige Citadel (het
paleis van Herodes) tot aan het Tem
pelplein; deze muur, die west-oost
liep, was er in de tijd van Salomo.
De „Tweede muur" is de noorde
lijke stadsmuur geweest van Jeruza
lem vanaf ongeveer het jaar 700 voor
Christus tot in het midden van de
eerste eeuw van onze jaartelling toen
Herodes Agrippa I de nog wijdere
„derde muur" bouwde.
De tweede muur was de stadsmuur
in de dagen van 's Heilands omwan
deling op aarde. Aangezien nu Chris
tus buiten de stad gekruisigd en be
graven werd, hangt het van de loop
van deze muur af, of de traditionele,
sinds Keizer Constantijn vereerde
plaats van Golgotha en het Heilige
Graf authentiek zijn of niet.
Welnu, volgens Flavius Josefus be
gon die tweede muur bij de Tuinen
poort. En die poort Genath, die Tui
nenpoort, moet men denken ter plaat
se van de poort, die in een oudere
periode de Efraïmspoort wordt ge
noemd (Nehemia 8 18; 12 39; 2
Kon. 14 13; 2 Kron. 25 23). Die
poort lag ongeveer op het middenge
deelte van de eerste muur. De oude
Efraïmpoort kreeg later een nieuwe
naam: in de dagen van Christus' om
wandeling op aarde, in de tijd van
Flavius Josefus noemde men haar
GOLGOTHA. Paneel van Jan van Scorel (14951562). Het origineel bevindt
zich in de kunsthandel D. Vaarties, Rotterdam
En zo kan ik alleen bij het Kruis
wezen, in een knielende houding.
DR A. VAN DEURSEN.
ZONDAUSDLAU -O AfNU. IS»
en
Wat in 1852 was gegeven, werd in 1877 weer teruggenomen
VIER BELANGRIJKE DATA
UIT DE BOEREN-GESCHIEDENIS
OP 7 April 1652 stap Jan van Rie-
beeck toe aan wal sij eerste treë
op Suid-Afrikaanse bodem! 'n Be-
langrike dag! Eers het hij die vlag
geplant: oranje, wit en blou; daarna
*n jong boomple wat uit Holland saam-
gebring is. Nie hij of iemand anders
het toe kon raai hoe groot daar die
boom nog sou word nie". Zo be
schrijft de tekenaar Piet Worm de
historische gebeurtenis in een aardig
geïllustreerd boekje, dat door de Ne
derlandse Bank voor Zuid-Afrika N.V.
te Amsterdam werd uitgegeven. On
der de vele geschriften, die ter ge
legenheid van de Van Riebeeck-her-
denking van de pers kwamen, neemt
dit boekje met zijn geestige tekenin
gen een apart plaatsje in. Wij heb
ben 't met genoegen bekeken en ge
lezen.
In ons Zondagsblad van 26 Januari
gaven wij reeds een uitvoerige schets
van de tocht van Van Riebeeck, die
slechts ten doel had de stichting van
een „verversingsstation" aan de
Kaap, maar die is geworden de grond
legging van de Unie van Zuid-Afrika.
Bijna elke dag kan men in de krant
lezen van de grote feesten in Kaap
stad en andere plaatsen in de Unie;
en ook in otts land en met name in
Culemborg (de geboorteplaats van
Van Riebeeck) werd en wordt veel
werk gemaakt van „die herdenking
van het feit dat 'n Hollander 300
Jaar gelede 'n nederzetting aan die
Kaap gestig het".
Het jaar 1952 is in de geschiedenis
van Zuid-Afrika van bijzondere be
tekenis. Niet alleen omdat 300 jaar
terug de Hollanders voet aan wal zet
ten. Maar ook omdat 100 jaar geleden
(17 Januari 1852) de Zuid-Afrikaanse
republiek benoorden de Vaalrivier
door Engeland onafhankelijk werd
verklaard Voorts werd op 12 April
1877 dus volgende week 75 jaar
geleden door Engeland de Boeren
republiekgeannexeerd. En einde
lijk herdenken we volgende maand,
dat vóór 50 jaar de Vrede van Vereni
ging (31 Mei 1902een einde maakte
aan de tweede Vrijheidsoorlog.
Minstens even boeiend als de ge
schiedenis van Nederland is die van
Zuid-Afrika. Beide landen hebben on
dervonden: „de vrijheid gaat in 't
rood gekleed". Voor die vrijheid is
vele jaren gevochten en ze heeft stro
men bloed geëist. Wat betreft de he
roïeke worsteling onzer Afrikaanse
stamverwanten willen we hier in 't
kort de historie laten spreken.
Reeds in de eerste helft der vorige
eeuw trachtte Engeland zich meester
te maken van de Kaapkolonie. Ge
volg daarvan was de Grote Trek van
1836, toen 10.000 Boeren besloten zich
aan de Engelse bemoeizucht te ont
trekken. De tocht duurde vele maan
den en de trekkers hadden ontzaglijk
te lijden van de bloeddorstige kaffer
stammen. Maar op 16 December 1838
werd de Zoeloekoning Dingaan aan
de Bloedrivier verslagen en konden de
Boeren het schone land in bezit ne
men.
De moeilijkheden met Albion keer
den echter telkens terug. In Mei 1842
probeerden de Engelsen bezit te ne
men van Natal. Hun eerste aanval
werd afgeslagen, maar na verster
king uit Kaapstad te hebben ontvan
gen, gelukte 't hun de Boeren tot on
derwerping te brengen. Een recht
streeks Engels bestuur werd ingesteld
en in 1845 volgde inlijving van de
Kaapkolonie.
Een groep van 500 Boeren kon zich
daarmee niet verenigen en besloot op
nieuw te gaan „trekken" en wel naar
de Oranje-Vrijstaat. Maar Engeland
dacht er niet aan deze „onderdanen"
los te laten. Op het hoofd van de
Boerenleider Andries W. Pretorius
werd een prijs van 2000 pond sterling
gesteld. Bij Boomplaats, even over de
oever van de Oranjerivier, kwam het
tot een bloedig treffen. De slag werd
verloren door de Boeren, die een
goed heenkomen zochten over de Vaal
rivier. En de Oranje-Vrijstaat werd
weder Engels gebied.
De lange Engelse grijparmen wil
den zich ook over de Vaal uitstrek
ken, maar dat zat de heren toch niet
glad. Hottentotten in de Kaapkolonie
en inboorlingen in de Vrijstaat gaven
de „Rooineks" handen vol werk, zo
dat zij er van moesten afzien de weer
barstige Boeren over de Vaal tot on
derwerping te brengen. En zo werd
op 17 Januari 1852 te Zandrivier een
samenspreking gehouden, die leidde
tot „de waarborging namens het En
gelse gouvernement aan de uitge
weken Boeren benoorden de Vaalri
vier, van het recht om hun eigen za
ken te besturen en een eigen regering
te hebben zonder enige tussenkomst
van de kant van Harer Majesteits
bewind".
Door dit „Tractaat van Zandrivier"
ontstond de onafhankelijke Zuid-Afri
kaanse Republiek benoorden de Vaal
rivier. Ruim twee jaar later (12 April
1854) werd ook de Oranje-Vrijstaat
onafhankelijk verklaard.
■ö-
Vaak is echter de vrede, evenmin
als de liefde, bestendig van duur.
Vijf en twintig jaar na Zandrivier
kreeg de regering der Zuid-Afrikaan
se republiek bezoek van de heer Theo-
philus Shepstone, gewezen secretaris
voor de zaken der inboorlingen in de
Britse kolonie Natal. Namens zijn re
gering deelde de heer Shepstone
twee grieven mee: in de Republiek
werd slavenhandel gedreven, en door
de verkeerde politiek der regering
ging het ontzag voor de blanken bij
de kaffers steeds meer verloren.
De vice-president Paul Kruger en
de staatsprocureur dr. E. J. P. Jo-
rissen werden aangewezen om met
de Britse vertegenwoordiger de be
sprekingen te voeren. En 't kostte
hun niet de minste moeite de leugen
achtigheid der beschuldigingen aan
te tonen. Tijdens deze onderhandelin
gen bleek, dat de gouvernementsse
cretaris der Republiek N. I. Swart
gemene zaak met de Engelsen had
gemaakt. De Boeren gaven hem de
bijnaam van Judas Iscarioth
Het bezoek van Shepstone kwam op
een zeer ongelegen tijd. Want de Re
publiek zat midden in de drukte van
presidentsverkiezing. Aftredend was
Thomas F. Burgers, die dit ambt vijf
jaar had bekleed en zeker niet be
hoort tot de sterkste figuren uit de
veelbewogen Afrikaanse historie. Zijn
tegencandidaat was Paul Kruger, die
hem meermalen had gewaarschuwd
voor de ernstige gevolgen van zijn
politiek.
Hoe die verkiezingsstrijd in 1877 ge
voerd werd, blijkt uit deze aanbeve
ling van dp candidatuur-Kruger:
Geen verraayerij
Sal hem ooit verlij.
Goed sal hij regeer,
Godsdiens sal hij eer.
Dan kom na die druk
Voorspoed en geluk:
Dan strooi weer Gods hand
Segen o'er die land,
En jul kinders sal jul prijse,
En an God die dank bewijSe!
De meeste Boeren waren overtuigd,
dat Kruger zou gekozen worden. En
Shepstone dacht er precies zo over.
De kennismaking met Kruger was
hem niet al te best bevallen en hij
moest er niet aan denken dat die
man straks president zou zijn.
Op 9 April zeide hij niet langer te
kunnen wachten. Namens de Britse
regering moest hij meedelen, dat de
in 1852 onafhankelijk verklaarde re
publiek van nu voortaan (12 April
1877) weder onder Brits gezag zou
staan.
Men weet 't: in de oorlog van 1880
—1881 vochten de Boeren zich vrij en
moest Engeland andermaal hun on
afhankelijkheid erkennen.
Maar ruim tien jaar later volgde
de tweede Vrijheidsoorlog met als slot
de Vrede van Vereniging, die een ein
de maakte aan de onafhankelijkheid
der twee Bóeren-republieken Trans
vaal en Oranje-Vrijstaat.
Dat was het einde. Zo dachten wij,
kortzichtige mensen.
Maar niet Engeland God maakt
en leidt de historie.
President Kruger.
„U moet er niet boos om tvorden",
zegt de zieke, „u moet er werkelijk
niet boos om worden, maar ik ga
nooit naar de kerk Hij hijgt
even, als iemand, die zich opge
lucht voelt nu die schuldbelijdenis
eruit is. Tegelijk kijkt hij me pein
zend aan alsof hij verwacht dat ik
nu meteen óp zal staan en zonder
nog één woord aan zo'n heiden te
verspillen zal vertrekken. Maar ik
blijf zitten waar ik zit, en dan zucht
hij opnieuw en we zwijgen allebei
even. Dan zeg ik: „Vertel me van
uw leven; vertel me wat u wèl ge
daan hebt. Dat is misschien veel
belangrijker dan wat u niet deed".
Er vlaagt een vlugge glimlach
over zijn gezicht en dan komt bij
stukjes en brokjes het verhaal van
een mannenleven te voorschijn. En
terwijl hij bezig is, krijg ik lang
zamerhand een ander beeld voor
me dan hetgeen u als lezer moge
lijk zoudt verwachten. Eerst zie ik
een kleine jongen voor me; stevig
en flink. In een druk huishouden
groeit hij op. Vader is arbeider en
Moeder heeft genoeg te doen om de
kinderen te eten te geven en zo
goed mogelijk te kleden. De tijden
zijn benauwend en zwaar: de arbeid
eist het uiterste en wee de mens,
die uitvalt, want in die vervlogen
jaren was de sociale zorg voor de
invalide of ziekelijke werknemer
niet precies wat 't wel behoorde te
zijn. Misschien, als ze dat van te
voren geweten hadden, waren zijn
ouders rustig en stil op het platte
land gebleven waar ze eens zelf ge
boren werden. Maar hoe gaat dat?
Ver aan de horizon hangt ook in
die dagen al de lokkende weerschijn
van de grote stad. Er moet daar
geld te verdienen zijn. Méér dan je
ooit op een dorp in handen krijgt.
En die stad vraagt al maar meer
werkkrachten: die stad heeft een
onverzadigbare honger naar jonge,
flinke gezinnen, die 'm willen bou
wen en uitbreiden die zijn havens
en werven willen bevolken en die
willen delen in zyn voorspoed. Na
tuurlijk ook in zijn tegenslagen,
maar wie denkt daaraan, als je jong
bent? Zo trokken ze het dorpje uit;
zo belandden ze in de volkswijk; zo
begonnen ze de strijd om het be
staan. En in hun gezin waar jaar
na jaar kinderen kwamen, groeide
ook deze patiënt van heden op. Zelf
een flinke boy van 'n jongen met
in zyn lichaam het sterke bloed van
het dorp en de felle levenswil van
de stad.
Een jeugd gaat snel voorbij: zo
zit je op de schoolbanken en zo
moet je al zelf op werk uit. Maar
bespraaktheid? Zo was het eigenlijk
vanzelfsprekend dat toen jong;
ach veel te jong Vader plotseling
overleed, de zoon diens plaats in
nam en voor Moeder en de andere
kinders zorgde, gelijk Vader dat
eerst deed. Men moet 2ich dat goed
indenken. Daar gaat een jonge
kerel naar zijn werk; daar komt hij
thuis. Er zijn overal bloedjonge en
vrijlustige meisjes, langs zijn pad,
in zijn straat, in het pand waar hy
woont. Ze lokken hem met lach en
woord en gebaar. Maar hij werkt
zorgt voor Moeder en daarmee
daarnaar heeft dit kind van eens uit. Zijn broers krijgen verkering
en zijn zussen zoeken een man: hij
blijft onveranderlijk dezelfde, en
werkt en wroet en ploetert en zorgt.
De jaren wieken voort. Dan zijn
ze met een al kleiner wordend ge
zinnetje over: enkel een paar van
de jongsten zijn nog thuis. Plotse
ling strijkt een nieuwe schaduw
over hen heen: zieke dagen, minder
verdiensten Op een dag be
landt Moeder bij de Heren Diake
nen. Ze is daar heel rustig en zeker
naar toe gestapt want ze waren im
mers allemaal van huis uit christe
lijk en ze gingen ook in de stad nog
naar de kerk. Die zouden haar wel
even willen helpen. Maar in het des-
Uit de
VOLKSWIJK
dronk haven na haven het bruisen
de water gretig in; altijd meer sche
pen meerden aan de kaden. Zo
kwam de dag dat hij met Vader
mee naar de ruime
trok. Veel spraken
op hun tochten in dat opzicht
was Vader de zwijgzame dorpeling
gebleven en zijn zoon aardde naar
hem. Dorpelingen weten nu een
maal dat zwijgen goud is, en dat er
voor de kostbaarste begrippen toch
geen woorden bestaan. Hun gebaar
is veelzeggender dan een stortvloed
van klanken. Dat je samen naar je
werk gaat als Vader en zoon is
waardevoller dan dat je elkaar aan
hankelijkheidsverklaringen belijdt.
Een fijn stel die tivee. Moeder
was anders; van huis uit reeds en
de stad had daar nog het nodige aan
toegevoegd. Maar dat mocht niet
hinderen: worden zwijgzame men
sen niet immer aangetrokken door
het klaterend woordenspel der wel-
pakhuizen betreffende onderhoud heeft de
aaaroy niet voorzittende broeder haar attent ge
maakt op het feit dat haar zoon nou
toch maar geen lidmaat was en dat
dus en dies daarom Enfin, het
ging niet door. En het gezin heeft
zich tenslotte weer zelf gered. En
hij is bij Moeder gebleven tot haar
dood toe en is daarna in een kost
huis gekropen. Er is niets in zijn
leven gewijzigd; hij is blijven bid
den, hij is zijn Bijbel blijven lezen,
hij heeft voor Moeder alle ambten
tegelijk vervuld. Alleen, in de kerk
is hij nooit meer geweest. „Maar
daar moet u niet boos om worden."
Ach neen, hoe 'zou ik kunnen? Het
is van meer belang wat hij wèl deed
dan wat hij naliet.
W1JKPRED1KANT