j.j ij.j.J
Jlh
Tp
I1 FT
pp
IP PPT Til
lil
i
ii
f onze jeuqö-p&qin& f
HANNIE
2
ZONDAGSBLAD S APRIL 1952
p&&sveRh&èl Poor Leo j. leeuwis
PIETER Molkenboer schikte voor
zichtig suikeren paaseitjes op de
felgoene papiersnippers in het mand
je, trok de staart van het haasje om
hoog en liep daarna de winkeldeur
uit. Op de stoep voor zijn huis keek
hij naar de kleine etalage. Nu het
electrische licht niet brandde onder
het witte lampekapje, leek de uitstal
ling toch veel gezelliger. Hij had een
batterij met zaklantaarn-lampje ge
bouwd in een lege bruidsuikerkist,
die aan de open zijde was betimmerd
met een stuk triplex. Daarin had zijn
zoontje met de figuurzaag „Gelukkig
Paasfeest" gekerfd als zegenbede
voor kijkers en kopers. Achter de let
ters was een strook groen crèpe-pa-
pier geplakt en nu het lampje er op
scheen, wierpen die woorden een
zacht-groen schijnsel over de lekker-
Pieter Molkenboer trok zijn gele
winkeljasje recht, 't Was aardig voor
elkaar in dat nietige uitstalkastje van
één meter vijftig bij één meter. Als
de kijkers nu maar kopers werden..
Als.alsDe blijde glans ver
dween uit zijn ogen en de schouders
gingen mistroostig afhangen. De win
kelier verzonk, turend naar het groe
ne tafreel, in een zwaarmoedig ge
peins. Maar opeens leek het, of de
dieren van suiker en chocolade wer
kelijk leefden, zoals kabouters en
glimwormen in een sprookje. Zie, de
groene broek van het paashaasje
sponde zich en 't korfje op zijn rug
ging deinen bij het voortmarcheren.
De goedige, plompe kip stapte van
het broednest met fondanteitjes. Ook
de donzig gele sierkuikentjes ont
waakten. Zij klommen op de netjes
met snoepgoed als onhandige alpinis
ten en trippelden parmantig over de
marsepein klokken
Er was nu ook geluid. De fiere
haan sprong op het blik met kransjes
én kraaide trots zijn heerschappij uit
In een hoek stapte de hen rond met
nuffig geheven poten, waarschuwend
klokkend naar de kuikens, die begon
nen te krakelen. De klokjes ritselden
met hun huisjes- van zilverpapier en
begonnen aarzelend te tinkelen onder
de pootjes van de kleine carillon-be
spelers. Zelfs het kuiken, dat in een
groot chocolade-ei was gemetseld, be
gon zich te roeren. Er vlogen scheur
tjes door het rose glazuur en hot
snaveltje, dat schemerde voor een
kunstmatig breukje, ging driftig tik
ken tegen de schaal. Daar brak al
een kantig fragment uit het ©vaal.
Het pluizige kopje kwam nieuwsgie
rig door 't gaatje spieden, terwijl de
hals zich rekte
Met de arm steunend tegen een
raamstijl, stond de kruidenier Pieter
Molkenboer te dromen in de avond
lijke dorpsstraat. Het wisselende,
fleurige toneel dat zijn verbeelding
opriep, was zo vredig, teer en veilig,
dat hijzelf er in ging meeleven. Ge
lijk dat kuikentje spiedde hij uit het
veilige ei-huis naar de bonte wereld
in de vitrine. En goed was het, om
beschutting te zoeken onder 't veren-
pak van de kloekhen; alleen het kop
je uit de vleugels te wrielen, om vei
lig naar het beweeg te speuren..
De man huiverde in de kilte van
de voorjaarsavond en glimlachte ver
wezen, als een gelukkig, verbaasd
kind.
Opeens echter sprong een vloed
golf van licht omhoog tegen de ge
vels, zodat zelfs lichtsplinters in zijn
schemerige uitstalkast drongen. Hij
schrok, sperde de ogen wijd open en
keek de straat in. De lantaarns leken
nu flauw-lichtende sterretjes. In de
grote winkel op de straathoek, schuin
tegenover zijn huisje, straalden tien
tallen buislampen hun witte schijn
sel uit. Pieter Molkenboer zag door de
grote spiegelruiten het geglim van
snelwegers, snijmachines, de ijskast,
Vitrines en kasregisters. De electri-
cien legde de laatste hand aan de
installatie. Aan de gevel ging nu ook
licht branden achter de matglas
plaat, waarop in fraaie kleuren aller
lei kruidenierswaren stonden afge
beeld. „Zomers' winkelbedrijven"
was daaronder te lezen in vlammen
de, rode letters. De kruidenier balde
de hand in zijn jaszak tot een vuist
en keek met andere ogen naar zijn
paasétalage, beschaamd om zijn
dwaze gedroom. Zover had het zor-
genbestaan hem gebracht, dat weke
kinderfantasieën hem onverhoeds be
slopen. Het ging zoals vroeger, wan
neer hij als kind een blokkeuhuisje
bouwde op moeders vloerkleed en zó
klein werd, dat hij er veilig in kon
wonen. Soms ook was hij een kabou
ter, die een bedje had onder de om
gekeerde bloempot in de serre of bui
ten naast de herfstasters woonde, in
een kasteeltje van klei en stenen. Dan
droomde hij, dat er onweer en storm
winden kwamen, waarvoor hij heer
lijk beschermd was in zijn stulpjes
Hij maakte ook wel onvindbare
schuilholletjes in takkenschelven en
verstopte daarin zijn schatten; kiezel
stenen, een paardentoom, zonnebloem--
pitten en spijkers met een houten ha
mertje. Het was daar heerlijk rustig
en de wolken lachten naar hem met
hun bolle gezichten. Dit wereldvreem
de verlangen naar beschutting en
koestering, het geheim van een
schuchter kind, bloeide nu weer op
in zijn dagdromen. Nu, terwijl het
vijandige leven hem achtervolgde
met zorg en verdriet en onze lieve
Heer van de Zondagsschool zo ver
en vreemd scheen.
Ach, die etalage met kleurige ei
tjes! Wie zou bevroeden, dat de win
kelier Pieter Molkenboer nauwelijks
het dagelijkse ei voor zijn zwakke
vrouw kon betalen?
In de kamer achter de winkel lag
zij op een zwart-stalen ligstoel van
het Groene Kruis. De scheefstaande
poten hadden putten gemaakt in het
balatum. Hij keek er naar bij 't licht
van het schemerlampje met oranje
franje, dat op de schoorsteen brand
de. De pendule wees elf uur.
„Ben je nog niet naar bed?" was
zijn overbodige vraag.
Zij strekte loom de armen boven
het hoofd, ,,'k Was in slaap gevallen.
Is de etalage mooi geworden?"
Hij begreep, dat zij had gewacht
om het resultaat te zien. Dat ver
kwikte hem even. Intussen rees de
vrouw stram overeind en greep zijn
arm. Haar gelaat was vermoeid en
grauw, alsof ze een jachtige reis had
gemaakt. Toch was zij al zes jaar
geen langere weg gegaan, dan die
tussen de ligstoel en het bed in de
slaapkamer. Zes jaar lang.. Elf
schreden lagen er tussen ruststoel en
bed; zeven waren het er van stoel
naar winkeldeur, tien van stoel naar
W.C. Tussen haar man en de stok,
waarop zij leunde, deed zij haar
schreden, onhandiger dan een kind,
dat de draagkracht der beentjes leert
Moderne opslagplaats
de Rijnhaven te Rotterdam.
Uit Spell of the Netherlands"J
CH3S39
Kruisdragen achter Jezus
„En zij dwongen een Simon van
Cyrene, die daar voorbijging,
komende won de akker, de vader
van Alexander en Rufus, dat
hij Zijn kruis droeg".
Marcus 15 21
§lMON moest er toe gedwongen
wojrden. Geen wonder, 't Kwam zo
onverwachts, 't Was hem zo vreemd.
Wat had hij eigenlijk met die Jezus
uit te staan?
Dwaze Simon! Hij moest slechts het
kruis achter Jezus dragen. Jezus werd
er aan vastgenageld, moes: er bloedend
aan sterven. Hij, onschuldig, voor de
zonden van anderen, opdat die schul
digen vrij zouden uitgaan.
Ook Simon behoorde tot die schul
digen, gelijk wij er allen bij behoren.
Had Jezus Zich niet aan het kruis
laten nagelen, dan had Simon, dan
hadden u>y er aan genageld moeten
worden. Erger, dan hadden wij de
eeuwige dood moeten sterven; dan
hadden wij de eeuwige pijn moeten
verduren.
Blijkbaar heeft Simon het toch nog
leren verstaan. Marcus noemt hem de
vader van twee zonen, die tater tot de
Christelijke gemeente behoorden. Ge
lukkige Simon! Dan is dat krenkende
kruisdragen achter Jezus hem tot een
eeuwige zegen geworden.
Geef Heere, dat wij en alle mensen
leren doen uiat Simon gedaan heeft.
Het kruisdragen achter Jezus.
De wereld is vol kruisen. Wie zucht
er niet onder een of ander kruis? Zo
lang wij slechts op dat vreemde, smar
telijke, krenkende kruis blijven zien
en niet op de grote Kruisdrager, dra
gen wij ons kruis gedwongen. Tegen
spartelend of uiterlijk gelaten, maar
onwillig.
Wanneer wij het achter Jezits mo
gen dragen, dan leren wij de taal van
het kruis verstaan. Het spreekt ons
van zondedie ons verwerpelijk maakt
voor God. Van het onkreukbaar recht
van God, dat geen enkele zondaar
ongestraft kan laten. Om die zonde
schuld te boeten hing Jems aan het
kruis. Hij stierf aan Zijn kruis, opdat
zondaren zouden leven door Hem.
God legt de Zijnen het kruis op om
dat te leren verstaan. Om het ui
schuldbesef en boetvaardigheid le
brengen tot het verzoenend kruis van
Christus, dat van zonde spreekt en
van recht, maar ook van genade.
Dat wij zo ons kruis dragen achter
Jezus. Het moet ook dienen om de
kracht van onze zonde ie doden en
ons te heiligen. Om gelijkvormig te
worden aan Hem.
Jezus is niet aan het kruis gebleven.
Hij ging door lijden tot heerlijkheid.
Kruisdragers achter Hem, door Zijn
Geest wedergeboren, door geloof aan
Hem gebonden, zullen Hem volgen.
Hij ging vóór om hun plaats te be
reiden.
Het kruis blijft straks hier en zij
gaan in. Niet om hun kruis. Het ge
heim ligt in de grote Kruisdrager.
Heere, verwaardig ons zo ons kruis
te dragen achter Jezus, dat toij het
doen mogen gewillig cn getroost.
kennen. Er was een marteling ge
weest, die haar ogen wanhopig had
gemaakt en haar gezicht afgetobd.
Het was de dwang in haar, om de
stappen te tellen, die zij bijna schui
felend deed. Het moest, omdat ze het
anders uit zou schreeuwen van ont
zetting en angst. Er vrat een ziekte
aan haar merg, welke de spieren ver
lamde in een greep, die langzaam
knellender zou worden, jaar na jaar.
Heel gestaag zou zij verlammen;
eerst het ene been, dan het andere,
daarna de vingers, de handen, armen
en het hele lichaam. Dat verschrikke
lijke toekomstbeeld, zoals zij het zich
voorstelde, neep haar keel dicht en
vrat haar zenuwen kapot. Daarom
telde zij de stappen en luisterde naar
het'tikken van de stok; eén.twee.,
drie., elf naar het bed, tien naar de
W.C. Zo, tussen angst en versuffing,
was zij voortgestrompeld en had zij
haar vermoeide hoofd gepijnigd, vóór
zij eindelijk uitgeput neerviel aan de
voet van het Kruis. Daar was het
licht geworden, zó licht, dat het ging
juichen in haar afgebeulde lijf en
haar dappere blijmoedigheid als een
licht straalde in het door zorgen ge
plaagde gezin.
Toen de volgende morgen het win
kelbelletje rinkelde trad een heer in
smetteloze gabardine regenjas bin
nen, die beleefd de lichtgrijze hoed
afnam. Pieter Molkenboer herkende
hem. Hij stuurde zijn zoontje er op
uit met een mandje boodschappen en
greep stuurs, maar met iets van ont
zag de koele hand, die hem werd toe
gestoken.
In het kamertje informeerde de be
zoeker beleefd naar de toestand der
huisvrouw en een weinig bedeesd
sprak hij over het doel van zijn her
nieuwde bezoek. Er werd Pieter Mol
kenboer, de kleine, arme winkelier,
een ultimatum gesteld. Nu door de
snel voortschrijdende bebouwing het
dorp door de stad werd opgeslokt,
was de kleine gemeente geannexeerd.
Een groot winkelbedrijf had in deze
nieuwe stadswijk een modern bedrijf
gevestigd, schuin tegenover het win
keltje van kruidenier Molkenboer.
Vóór een grootse reclamecampag
ne van Zomers' winkelbedrijven «ie
kleine kruideniertjes als door een mi
trailleur-salvo zou terechtstellen,
trachtte de leider van de nieuwe af
deling tot een vergelijk te komen
met zijn overbuur.
Toen hij de eerste keer kwam, bood
hij het winkeliertje een betrekking
aan in het nieuwe bedrijf. Er was
toch personeel nodig en wat was doel
matiger dan hiermede een concurrent-
je uit de weg te werken? Maar de
man had trots geweigerd, met de
verbeten fierheid van een kleine
zelfstandige „Mijn vader was mees
ter bakker" luidde zijn antwoord „en
ik ben winkelier, eigen baas, 't geen
ik hoop te blijven."
Tegelijk dacht hij toen aan de ver
tegenwoordigers en wissellopers, die
hij met schuwe ogen moest ontvan
gen; aan de doktersrekeningen en de
achterstallige huur. Daar tegenover
stond de schittering van de nieuwe
winkel, die zijn ondergang zou ver
volmaken. 't Was of hij niet anders
kón antwoorden, hoewel een schreeuw
hem naar de lippen sprong, toen de
bezoeker schouderophalend zijn stoel
achteruit schoof.
De bedrijfsleider had reeds die eer
ste keer de vrouw aangezien, met
deernis in de ogen. In de proloog
vóór het zakelijke gesprek merkte hij
op, dat ook zijn vrouw sinds kort bed
legerig was. Zij mankeerde het aan
de lever. Hij was hoofdschuddend
weggegaan met neergeslagen ogen,
alsof hij zich schaamde.
En nu zat hij daar wéér; een vij
and uit de burcht van welvarendheid
en gemak. Hij draaide de hoed rond
in zijn handen. „Mijn vrouw maakt
het betrekkelijk goed", antwoordde
hij op een vraag van de zieke. „Als
dat ook eens zes, zeven jaar moest
worden.." En weer blikte hij ver
wonderd in de vriendelijke ogen van
de half verlamde vrouw.
„Die weigering 2al Uw ondergang
worden", vermaande hij later Pieter
Molkenboer. „Ons concern beschouwt
eigenlijk de zaak reeds als afgedaan,
maar persoonlijk, als aanslaand
dorpsgenoot en buur men bouwt
hier een woonhuis voor mij wil ik
u nog een kans geven." Zijn ogen
zochten weer even die van de zie
ke, voor hij verder ging: „Een grote
paasreclame wordt door ons voorbe
reid. Ik heb gezien, dat u er ook al
vroeg werk van hebt gemaakt. Zet
niet door; verkoop ons uw voorraad
en uw klantenwijk; accepteer de be
trekking. Met uw ondervinding en
kennis geeft die uitzicht op een posi
tie als filiaalhouder."
De zieke vrouw nam haar been in
de saamgestrengelde handen en ver
legde het. Het kopje thee dat haar
man had ingeschonken, trilde in haar
handen en spanning beefde op haar
gezicht
(Voor vervolg pag. 3)
ZONDAGSBLAD 5 APRIL 1952
Even opgelet
de sch
en de scnoonmacu
MORGEN komt Rie. hè moeder?"
Moeder lachte. Dat had Hannie al
zo dikwijls gevraagd, vandaag. Ja,
morgen kwam Rie. Dat was niets bij
zonders. Rie kwam immers iedere week
een dag, om moeder te helpen bij het
werk. En nu de zon elke dag zo lek
ker scheen, was moeder mot de schoon
maak begonnen, en morgen zou Hannie's
kamertje aan de beurt komen. „Als het
mooi weer is", had moedor gezegd. En
Hannie keek telkens eens naar de lucht,
of die wel helder bleef. Ja, want als
het regende, dan ging de pret niet door.
Hannie's bedje moest immers buiten lig
gen. om gelucht te worden.
„Fijn. dat jij nog niet naar school
gaat, Hanneke", zei moeder. „Nu kun
Je me heerlijk helpen dekens kloppen.
En als dan alles klaar is.."
O, ja, o, ja! Dat wist Hannie goed.
Als alles klaar was dan zou er een
verrassing komen. Maai wat dat toch
wel zijn zou? Neen, dat kon Hannie
toch niet raden. Misschien een plaatje
aan de muur. Of een nieuwe mat voor
de kamerdeur. Of.Maar Dij alles, wat
Hannie verzon, had moeder van neen
geschud. „Je raadt het toch niet,
nieuwsgierig Aagje. Maar nu wordt bet
bedtijd, hoor. Morgen, als de zon schijnt
dan mag je ons helpen!"
De volgende morgen was Hannie al
heel vroeg wakker. Scheen de zon? Ja
wel hoor, de lucht was prachtig blauw.
In een ommezientje was Hannie gewas
sen en aangekleed. En daar kwam ook
moeder al.
„O, moeder, zullen we nu gauw mijn
bed naar buiten halen?" Maar het was
alweer „neen" en alweer moest Hannie
wachten, want vader moest naar zijn
werk en de broertjes naar school en
Hannie's boterhammen moesten opgege-
Even lachen
DIE WIST HET
Mevrouw: Jan, redder die hoop zand
eens op.
Jan: Waar moet ik het laten, mevrouw!
Mevrouw: O, je maakt maar een gat in
de grond en daar stop je het im.
Jan: Waar moet ik dan de aarde van dat
gat laten?
Mevrouw: Wel. je maakt hei gat zo groot,
dat alles er in kan.
Rie
nog niet
O. wat duurde dat allemaal vanmor
gen toch lang, veel langer, dan anders.
Wel tien keer liep Hannie naar het raam
om te kijken, of Rie de hoek van de
straat al om kwam fietsen. En toen ze
haar eindelijk zag, holde ze, zo vlug ze
kon. naar de tuin, om alvast het fiet-
senschuurtje open te maken. Ze had
haast geen geduld om te wachten, tot
Rie haar mantel aan de kapstoK had
gehangen.
Maar toen konden ze dan toch begin
nen en Hannie kreeg een schort voor,
en een heel grote rode zakdoek over
haar krullebol.
„Voor het stof", zei Rie.
En wat werkte die Hannie Ze deed
van alles. Ze zette haar poppebedje bui
ten, naast haar eigen bed. Zc klopte de
poppedekentjes uit. En toen alle kussens
en dekens en lakens buiten lagen, in
de warme zon en de frisse wind, ja,
toen vergat Hannie helemaal dat ze van
daag met de grote mensen mee mocht
doen, en ze rollebolde eens heerlijk over
de matrassen.
Daar kwam nog iemand op afgespron
gen, om samen met Hannie pret te ma
ken, en dat was Minkie, haar kleine
witte poesje, dat ze de hele morgen nog
niet had gezien. Poes was zeker in de
schuur op de muizenvangst geweest, of
misschien ook had ze geschommeld in
de hoge bomen van de buurtuin. Maar
nu ze dat bed in het zonnetje zag lig
gen, was ze er dadelijk bij, om een
lekker warm plekje op te zoeken. Ja
wel hoor, daar sprong ze al bovenop
het hoofdkussen en sloeg haar speelse
pootjes naar Hannie uit, die er om scha-
„Moeder, Rie, kijk Minkie eens!" Moe
der en Rie, die boven in Hannie's kamer
tje werkten, keken eens even naar bui
ten en lachten ook, omdat Minkie zo
dwaas en vrolijk rondbuitelde. Daar
schrok poes zeker van, want ze begon te
blazen en met een reuzensprong was ze
plotseling over de schutting verdwenen.
En nu was het etenstijd geworden.
Moeder had stamppot gekookt, met een
lekkere worst er in. Hè, wat smaakte
el. dat
i het werk. Hannie
het elke dag schoonmaak was. En toen
kregen ze elk nog een sinaasappel toe.
Het leek wel een feest.
's Middags was alles ook heel prettig.
Hannie kreeg van Rie een grote doek,
en mocht de stoelen uitwrijven, die Rie
geboend had. Wat rook die boenwas
lekker, en wat glom nu alles mooi Han
nie boende en wreef, zo hard ze kon.
„Je gaat er zelf van glimmen, als een
bellefleur", zei moeder.
Maar aan de emmer met zeepsop
mocht Hannie niet komen. Stel je voor,
dat die eens om zou vallen. „Later, als
bet zomer is" beloofde moeder, „dan
mag je buiten de poppewas doen. in een
echte teil vol water."
Voor Hannie er aan dacht, was de
dag alweer om. Rie ging naar huis, en
vader en de broertjes kwamen thuis en
nu was het werk gedaan, en kon bet
bed weer opgemaakt worden. Natuur
lijk kwam het poppebedje ook aan de
beurt. Dat was weer werk voor het pop-
pemoedertje. En toen alles klaar was,
en de bedjes van Hanneke en pop Lies-
je naast elkaar stonden, kwam moeder
binnen met een prachtige, blauw geruite
sprei, die ze over Hanny's bedje legde.
urtc ittren, u/eer evrlS een doolhofi'
De agent, die in het hoekje staat is"oj0>
zoek naar een valse gulden. Helpen'
jullie hem een handje? Ik zie wel 'óf'
je hem de juiste weg hebt gewezen,
gen van pret.daar kwam
poppesprei te voorschijn, van precies
dezelfde blauwgeruite stof, en gebor
duurd met een randje, net als de gro
te sprei. Alleen was het randje 3. aalles.
Dat hoorde ook zo bij een poppespreitje.
Nu kwamen ook vader en de broer
tjes kijken en ze vonden het ook maar
wat mooi. Wat was die Hannie trots en
blij. Maar moeder toch nog veel meert
„Waarom dan?" vroegen de broertje*
„Omdat ik al zo'n grote dochter heb*
zei moeder. En toen lachte ze. cn knuf
felde Hanneke eens fijn en toen gingen
ze allemaal naar beneden.
En of Hannie die nacht lekker sliep
in haar schoongemaakte kamer?
Nu, dat kun je zeker wel begrijpen.
E.S.
Neem een vel papier en dompel dat
ln een bakje met water. Even goed
laten weken, tot het door en door voch
tig is. Dan haal je het uit het water en
Je neemt met een stuk vloeipapier het
op dat droge stuk schrijf je
met een potlood of een ander puntig
voorwerp, een zinnetje. Als je i*a het
natte vel tegen 't licht houdt, kun je het
sinnetje duidelijk lezen. Maar zodra het
papier droog wordt, verdwijnen de let
ters langzaam. Straks, als het papier
helemaal droog ie, zie je niets meer.
Maarals je het weer nat maakt
en tegen 't licht houdt, wordt de lin
weer duidelijk leesbaar Op deze manier
kun je due onzichtbare brieven schrij
ven. Alleen moet de persoon, voor wie
de brief bestemd is. het kunstje 1
Probeer het maar eens.
<^Bü de Moot
Ttoee waterkipjes, zwart en bont,
die zwommen in het water rond.
Kopje onder, staartje neer
dat ging zo maar telkens weer.
Zij kwamen utf de zunncschyn
en vonden 't heerlijk hier te zijn.
*t Water was zo lekker koud,
waar een waterkip van houd*.
Piet, de mus, die ze zag spelen,
dacht: gaat het je niet vervelen?
Kopje onder, staartje neer,
en dat zo maar telkens weer.
Het water ij my peel te koud;
ik snap niet dat je daar van houdt.
*k Geef meer om de blauwe lucht
en dan nog een mooie vlucht
Maar of Piet nu te dromen zot-.
plots viel hij in het kille nat:
Kopje onder, staartje neer,
dat gebeurde telkens weer.
Eind'lijk kroop hij uit het water.
Bah dacht hij, wat een gesnaterl
Want de kipjes kwekten luid,
lachten Piet heel harl'lijk wL
JCom Piet, wees nu moor weer vrolijk
riepen onze kipjes olijk,
„Kopje boven, staartje hoog,
Dan blijf jij tenminste droog".
onze BRievenBUS
R. STRVK-DEKKER.
Itf'n beste kinders.
't Viel niet mee hè
om de oplossing te
vinden en dan nog
drie tekeningen te
maken. Toch heb
ben heel wat nich
ten en neven ont
dekt, dat het eer
ste plaatje Twee
emmertjes water
halen", het tweede
plaatje „JJannes
loopt op klompen"
en het derde plaat
je ,JSen scheepje in
de haven landt"
voorstelden. De
tekeningen waren
niet allemaal even
mooi, maar de ruimte i
ook wat kleinfullen u?e i
Marijke Strijdhorst had wel erg haar
best gedaan en daarom krijgt zij deze
week de eerste prijs. Nog een Marijke
en wel Marijke de Koning, ontvangt
een troostprijs, evenals Rietje van
Breugel en Anneke den Outer.
De Brievenbus! Eens kijken wie ik
hier heb. Marijke Visser en die schreef
mc, dat ze is verhuisd. Hebben jullie
«en mooi huis en zeg, Marijke, al weer
wat opgeknapt? Of lig je nog 9teeda
met rode hond op bed? 't Beste er mee.
meiske. Bertje van Wageningen had me
een paar keer niet geschreven. Ik heb
Je echt gemist, joh. Fyn, dat je bent
overgegaan. Waren je rapportcijfers
rd? Nog al iemand, die mij een poosje
de steek heeft gelaten. Nu trouwer
schrijven, hoor Ansje Blok. En hoe is
het met je versje afgelopen. Leny„Kuyt.
Moest je onderwijzer een boos gezicM
zetten of kende je het vlot? Wat een
Ïeluksvogels zijn jullie.Heleen van Die.
t zal je eerlijk vertellen, dat ik vroe
ger op school niet veel prijzen heb
gewonnen. He, Ineke Smink. je kunt
me geloven of niet, maar ik zou ook
best Paasvacantie willen hebben. Maar
wie moest dan jullie brieven beant
woorden. nee, dan maar geen Paae-
vacantic. Prettige dagen in Apeldoorn,
hoor Ineke. Jouw raadsel. Kees van
Rikxoort, was heel goed, maar het is
wat tc moeilijk voor de jongere nichten
en neven. Ik dank je er nog wel voo*
maar we moeten nu eenmaal ook den
ken aan de kleintjes, wat jij. Zo, Bep-
pic Arentzen, jij hebt grote plannen
voor deze zomer. Ik hoop, dat je het
allebei goed zult leren. Probeer maqr
gauw je zwemdiploma te halen, zeg.
Het zusje van Bcppie, Willy A ren tien.
had haar oplossing heel aardig verzorgd,
maar er waren nog mooiere tckeninged
en eerlijk is eerlijk, vind je niet. Wil
Nellie Vos haar zusje namens mij van
harte gelukwensen met haar verjaar»-
dag? Niet vergeten hoor. Ik heb hier
nog een paar jarigen. Gefeliciteerd Ria
Kl.m<i< rmans. Ihc Rakker cn Wim va»
Tol. Nog heel veel jaartjes allemaal
Wat lijkt me dat leuk om met het
kinderkoor naar concours te gaan,
Saartje de Heus. Doe maar goed je best,
misschien winnen jullie dit jaar weer
de eerste prijs. Rietje van Dalen. 2ijn
Hector en Poes van jou of heb je zo
maar voor de aardigheid een tekening
gemaakt? Dat moet je me toeh een»
schrijven Wat had jij een gezellig»
brief geschreven, Lcny Monster. Dus
bent op één na de jongste? Ik zou m»
maar niet te veel door Aart laten, pla
gen, hoor. Dat is vast reuze gezellig,
Ellle Kool, om 's Zaterdags bij oma to
gaan eten. Wil je haar de groeten eens
van me doen? Onthouden hoor! Gert
Kool, het spijt me voor je, jongen, maar
de oplossing van het derde versje Wai
niet Berend Botje. Enfin, een ander
keertje wat beter, wat jij. Ada llnui*-
inan wilde ook met Berend Botje op
reis. 'k Zou het maar niet doen, want
dan kom je nooit terug, tenminste, zo
staat het in het versje, 'k Ben blij, dat
jy ook over gegaan bent, Pi.-t den
Breejen. Allemaal voldoenden op fb
rapporten? En Dries Riedijk. hoe is het
met jouw verhoging? Heb je dc zakdoek
nog nodig gehad? Ik hoop van harte
ven niet. Dries. I^o Bodegora heeft op
1 April zijn vader bij de neus .genomes^
't Is me wat moois hoor. Op 1 April mag
ie nooit boos worden en 't is altijd weet
leuk iemand te pakken te nemen.
Kinders, voor we de brievenbus sluW
ten, nog een hartelijk welkom voor d»
nieuwelingen. Het rijn deze week: Ety
rvie van der Mark, Dick de Groot, PM
Waldekker, Peter de Bruin. Froukje és
Jong en Keesje de Koning.