iSjoaê. n NEKKRAMP O wonderbare liefde DE WEG DIE ZIJ GINGEN 4 ZONDAGSBLAD 29 MAART 1952 Links: het opheft en van de Thorarol door de voorlezer. Rechts: Thorarol ingepakt in foudraal. BEZOEK AAN DE Voortzetting van de oude tempeldienst ZATERDAGMORGEN tegen half tien. Wij zijn op weg naar de sy nagoge of sjoel om een dienst in de „Jodenkerk" bij te wonen. Enkele zonen en dochteren van 't oude volk zijn met hetzelfde doel op weg. De stijlvolle synagoge is in de oor logsjaren verwoest. Thans doet een vroeger pakhuis als sjoel dienst. Bo ven de ingang prijkt een Davidsster, wel bekend uit de al weer zo lang achter ons liggende bezettingstijd. Wij treden het gebouwtje binnen. En zodra heeft de sjamasj ons ont dekt, of hij wijst ons een zitplaats aan. We hebben hier een mooie gele genheid om eens rustig rond te kij ken. Tegen de achtermuur zien wij een soort kast, afgesloten door gordijnèn. Daar achter wordt de Thora bewaard- perkamenten rollen, waarop met ein deloos geduld uit de hand in he breeuwse letters de vijf boeken van Mozes zijn geschreven. Om deze Thorarollen concentreert zich de hele eredienst in de sjoel. De Joden aanbidden de onzichtbare God, die zich aan hen heeft geopenbaard en die hun deze wet door de hand van Mozes gaf; doch de stoffelijke verschijning waarin deze wet tot hen komt, wordt door hen evenzeer ver eerd. Zij is een heilig voorwerp van vrome verering. Daarom heet de kast, waarin deze rollen bewaard worden de heilige ark. De kleine lamp, die voor de ark hangt en altijd branden moet, heet de eeuwige lamp, herinnerend aan de kandelaren in de tempel, welke ©ok niet uitgeblust mochten worden. Als wij verder rondzien valt ons op, dat de mannen allen hun hoofd be dekt houden en over hun kleding een soort witte doek dragen, welke voor zien is van blauwe of zwarte strepen en van franje of kwasten. (Num 15: 38/39.) De vrouwen zien wij niet, doch zij zijn er wel. Evenals in de tempel een aparte voorhof der vrouwen was, heb ben zij ook in de synagoge afzonder lijke plaatsen op een soort galerij met gaas afgescheiden. Als de Jood zijn aandacht op de heilige dingen moet concentreren, mag hij door de vrouwen niet worden afgeleid. Het eigenlijke liturgische centrum bevindt zich in het midden van het lokaal. Daar zien wij een enige tre den hoger liggend platvorm, de „bi- ma", hetwelk aan twee kanten door een trapje is te bereiken. Het is om geven door een balustrade, waarvan op de twee hoeken een kandelaar is aangebracht met kaars of electrische verlichting. Op het platvorm is het een druk gedoe. Er bevinden zich vier man nen, allen geschaard om een grote ta fel waarop de Thorarol is uitge spreid. Een van hen, de voorlezer of „koree" leest uit de rol het aan de ©rde zijnde gedeelte overluid voor; hij gebruikt daarbij een zilveren aan wijzer. De drie anderen kijken aan dachtig toe en volgen het gelezene met de ogen. Deze drie worden af en toe verwisseld door andere personen, daartoe door de sjamasj uitgenodigd. Als de lezing uit de Thora is afge lopen, wordt de rol alvorens te wor den opgeborgen, door de voorlezer met uitgebreide armen aan de ge meente getoond, waarop deze ant woordt met de worden uit Spreuken 3 18, 17 en 16, voorafgegaan door de ze inleiding: „Dit is de leer, die Mo zes de kinderen Israels voorgelegd heeft op bevel des Heeren." OP SJABBES Nu wordt de rol in een fraai ge borduurde fluwelen foudraal gewik keld, op de staven een koperen kroon geplaatst, en terwijl alle mannen zich van hun zitplaatsen verheffen wordt zij met enige plechtigheid naar de Ark gebracht. Men verdringt zich bij het passeren om de rol met de kwas ten van de gebedsmantel aan te ra ken. Ook hieruit blijkt welk een grote verering de Jood voor deze Thorarol koestert. In de dienst, welke wij bijwoonden, werd ook een 13-jarige jongen, „voor de Thora" geroepen. Dit is de leef tijd, waarop een Joodse jongen wij zouden zeggen kerkelijk meerderja rig wordt. Zijn ouders hebben in re ligieuze zaken geen verantwoording meer voor hem; hij treedt zelfstandig op. Hij moet daartoe in de Synagoge een gedeelte uit de Thora voorlezen, terwijl de oudere mannen toezien of hij het goed doet. Na afloop van de dienst wordt hij door de voorlezer in het Nederlands toegesproken, ont vangt de gelukwensen der Synagoge en tenslotte de Aarontische zegen op het hoofd. De dienst in de Synagoge is echter nog niet afgelopen. Na de Thorale zing volgt nog de lezing uit andere bijbelboeken, de Psalmen of een der Profeten. Zo het gebeden zijn, wor den deze door de gemeente mede- 0 VI. HET eerste slachtoffer sloeg er zich kranig doorheen. Heel vlot zong ze het gevraagde toonladdertje van C, een toontje hoger, nog twee toon tjes hoger, juist, een helder sopraan- tje. „Mooi zo, hoe is uw naam?" „Zuster Bouma". „Fijn, dank u wel, wie volgt?" Ik vroeg de blocnote, scheurde er twee vellen van af, zette op ieder een dikke 'P bovenaan, de ene links, de andere rechts in de hoek en verdeel de de vlakken in vier kolommen: so pranen, alten, tenoren en bassen. De „linkse" lijst werd geopend met Bou ma onder sopranen. Inmiddels stond de volgende can didate reeds naast me. Nogal dicht naast me ook! Het was gelukkig een verpleegster, want van een aspiran- te voor de rechtse lijst had ik het minder prettig gevonden. Ze maakte nog een naderende beweging en ver trouwde me toe veel aan songs ge daan te hebben. Ze mocht één toon laddertje naar beneden zingen, haar naam zeggen en toen weer gaan zit ten. Nummer drie stelde zich voor als Juffrouw Brebis. Ze was minstens een meter negentig met de daarbij beho rende omvang. Ze kwam alleen maar even zeggen, dat ze wel lid wilde wor den maar in geen geval voorzong. Daarna draaide ze zich om en ver dween ijlings naar haar plaats. Van uit de verte vroeg ik of ze hoog of laag was. „Hoog, meneer". Wel, zo op het oog klopte het en Juffrouw Brebis behoorde dan in ieder geval opgezegd. De lezing geschiedt uit ge drukte boeken, waaruit nogmaals het verschil blijkt dat men maakt tussen de Wet en de Profeten. De meeste mannen volgen het voorgelezene uit een boek, dat zij voor zich hebben, zingen af en toe mede of spreken een of andere tekst overluid uit. (Amen! of: Geloofd zij de Heer!) Ofschoon een synagogedienst na tuurlijk een heel ander karakter draagt dan een protestantse gods dienstoefening, toch kan men wel be grijpen wat er plaats vindt, vooral als men probeert in de Joodse ge- tot de „rechtse" sopranen, dat kon niet missen. De volgende twee bleken verpleeg sters in gewone burgerkleren. Ai, dat maakte de zaak eensklaps veel inge wikkelder. Tenslotte kon ik niet aan de neuzen van mijn zangeressen de toestand van hun geestelijke vermo gens aflezen, niet waar? En wanneer ze hun naam noemden en verzuim den er hun functie bij te vermelden, zou ik op eigen initiatief de zanglus tige schare in mensen en personeel moeten indelen. Een ogenblik over woog ik, Zuster Den Hertogh erbij te halen, maar dan zat mijn vrouw alleen. En naar ik hoopte was het personeel wel zo verstandig mij hier in behulpzaam te zijn, want je kon toch moeilijk in een twijfelachtig ge val gaan vragen: „Moet ik u op de lijst van de normalen plaatsen of is u misschien Zo legden achtereenvolgens al de vrouwen een min of meer geslaagde proeve van bekwaamheid af, in dub bele betekenis. De geüniformeerden leverden in het algemeen geen moei lijkheden op. Trouwens, ook de mees te patiënten gedroegen zich zo ver rassend normaal, dat de keuze: links of rechts meermalen een kwes tie van goed geluk werd. Ze kwamen meestal alleen, doch bij sommigen stond ineens aan weerszijden een verpleegster quasi belangstellend toe te kijken. De eer ste keer voelde ik weer onmiddellijk de angst van Woensdagmiddag terug keren, maar toen er hoegenaamd niets gebeurde, deed ik maar alsof ik het heel gewoon vond. dachtengang in te dringen. Een dienst in de Synagoge is voor de gelovige Jood een voortzetting van de oude tempeldienst. Men vereert Jahweh in de Thorarol; men offert Hem het on bloedige offer der gebeden, en prijst Hem met psalmen. Want, er wordt ook gezongen. De psalmen worden, zonder begeleiding, uitsluitend door de voorzanger aangeheven en door de gemeente meegezongen. Helaas, in de synagoge weet men er niet van ere te brengen aan het Lam, Die onze zonden op zich nam en Wiens bloed ons heeft geheiligd. Een weigerde pertinent naar1 voren te komen en verweerde zich met een paar heftige gebaren toen er enige aandrang op haar werd uitgeoefend. Nadat er alweer twee nieuwe leden waren gestemd stond ze echter plot seling vrijwillig op, kwam naar de piano, keek nog even woedend naar de verpleegster, die had getracht haar van haar plaats te krijgen en zette dan met prachtige volle alt Cesar Franck's Panis Angelicus in. Haastig zocht ik de goede toonsoort, notabene precies de originele en be geleidde zo goed en zo kwaad uit het hoofd als mogelijk was. Ze zong een twintig maten, hield dan plotse ling op, knikte een paar maal plecht statig naar me om vervolgens ma jestueus terug te schrijden. Ik herinner mij nog een vrouw van ondefinieerbare leeftijd, die volkomen tevergeefs trachtte aan te leggen op de toon die ik voorspeelde. Ze zag er uit als een man met een rok en kou sen aan en bracht alleen een soort van onderaards gebrom voort. „Wel dames en heren, daar hebben we de eerste bas", riep ik het gespannen luisterende gezelschap toe, meer spon taan dan doordacht. Iedereen lachte echter en de „bas" bleek gelukkig nogal trots op haar prestatie. Als laatste van de afdeling dames kwam, tot grote vreugde van alle aan wezigen Zuster Den Hertogh aan de beurt. „Oh, jakkes, wat eng", zei ze zo duidelijk hoorbaar, dat de vrolijk heid nog snel enige graden steeg. De forse vrouw bleek over een hoog, maar bescheiden sopraanstemmetje te beschikken. Ook zij kreeg een har telijk applaus, waarna tot mijn op luchting, eindelijk de pauze werd aangekondigd. We dronken voor, in het knusse kantoortje, onze drie koppen thee, persoonlijk ingeschonken door de hoofdverpleegster, die telkens weer herhaalde, dat alles tot nu toe zo echt boven verwachting vlot was verlo pen. „U gaat met ze om alsof u het al jaren doet", zei ze met naïeve ver bazing, „menig gediplomeerde zou er een voorbeeld aan kunnen nemen". Of dit nu helemaal eerlijk gemeend was of een psychologische streling van mijn stellig aanwezige ijdelheid, of beide, in ieder geval verzocht ik heel opgewekt „even de tweede helft te gaan afwerken", waarna ik de da mes voorging naar de therapiezaal. Ook daar had men de thee inmid dels genuttigd en het vertrek stond blauw van de rook. De sigaretten en een enkele sigaar werden echter snel gedoofd en de eerste man, uitgere kend de woest uitziende kerel met z'n grote snor, kwam op me af. Door de gelijktijdig invallende stilte was de spanning dus meteen alweer in voldoende mate aanwezig! Hij stelde zich voor als Meneer Jonktoeter, gaf me een warme, en voor zo'n sterke kerel wonderlijk weke hand, boog zich met een zeer onfrisse adem dicht over mij heen en deelde mee dat hij maar vast gekomen was om de gang er weer een beetje in te krijgen! J. N. VAN DER WAART. Noem d'overtreding mij, die Gij begaan hebt, het kwaad, gekruiste Heer, dat Gij gedaan hebt waaraan Uw volk U schuldig heeft bevonden, noem mij Uw zonden. Gy wordt gegeseld en gekroond met doornen, geminacht als de minste der verloornen, en als een booswicht die zijn straf moet dragen, aan 't kruis geslagen. Zeg mij, waarom men U aldus gehoond heeft, U dus, mijn Vorst, gescepterd en gekroond heeft! Om voor mijn schuld verzoening te verwerven, moest Gij dus sterven? Hoe vreemd, dat voor de schapoi Zijner weide de Herder Zelf ter slachtbank Zich liet leiden, de Heer Zich voor de schulden Zijner knechten aan 't kruis liet hechten. O wonderbare liefde, die ons denken te boven gaat, wat kan mijn liefd' U schenken, wat ooit bereiken d'arbeid mijner dagen, dat U behage? O Liefde, voor dit offer van Uw leven, wat kan ik, dan mijzelf ten offer geven, opdat ik nooit, hetzij ik leev' of sterve, Uw liefde derve! JACQUELINE VAN DER WAALS je nog zingen AFWERKING VAN DE EERSTE HELFT ZONDAGSBLAD 29 MAART 1952 5 Moderne geneesmiddelen voor (Van onze medische medewerker) H" was twaalf jaar oud. Tot nu toe was hij zeer voorspoedig opge groeid. Aan enkele kinderziekten zo als mazelen en rode hond was hij niet ontkomen. Overigens was hij nooit echt ziek geweest. Op school kon hij uitstekend mee. Ook lichamelijk ont wikkelde hij zich vrij snel. Hij was de trots van zijn ouders, die behalve hem nog twee meisjes rijk waren. Vrijdag was hij nog volkomen ge zond geweest. Zaterdagochtend zijn gewone ontbijt gebruikt. In school was hij niet lekker geworden. Geluk kig was het op hef einde van de mor gen. Hij kreeg hoofdpijn, werd misse lijk en rillerig. Toen hij thuis kwam had hij niet gegeten, maar was direct naar boven gegaan. Hij was diep onder de dekens gekropen, zo'n kou had hij! Zijn hoofdpijn werd al erger. Een paar keer moest hij braken. Gekmaar hij kon haast niet lopen van de duizeligheid en slapte in zijn benen toen hij naar toilet wilde. Alles deed hem zeer: zijn huid, zijn spieren, zijn gewrichten, het bewegen van zijn rood doorlopen ogen, zijn nek, zijn rugspieren. In zulk een mate had hij nog nooit de griep gehad. Zijn moeder bracht hem een glas warme kwast en een aspirientje. Nau welijks had h\j ze binnen of ze kwa men er weer uit. Tegen de avond werd het beeld alarmerend. De hoofdpijn werd allerheftigst. Hij lag steeds op zijn zij in bed, de nek achterover ge bogen. Zijn bewustzijn werd omfloerst. Nu en dan was hij in de war. Aanvankelijk dachten zijn ouders, dat hij door de hoge koorts ijlde. Ze waren er echter niet gerust op en be sloten de huisarts een boodschap te sturen. De dokter had zijn vrije week end en was niet thuis. De waarnemers waren kennelijk druk bezet, want na veel moeite had men er eindelijk een opgespoord. Het was al laat in de avond eer hij aan het ziekbed van de jonge man kwam. De diagnose was spoedig gesteld: nekkramp. U weet, dat dit een besmettelijke vorm van hersenvliesontsteking is. De ziekte is eigenlijk pas goed bekend ge worden in het begin van de vorige eeuw, toen epidemieën in centraal Europa en Noord-Amerika voorkwa men. In 1887 heeft men de verwekker van deze ernstige ziekte ontdekt. Het is een wbacterie, die voorkomt in de witte bloedcellen van het ruggemergs- vocht. Het zijn weer de geïnfecteerde speekseldruppeltjes, die de ziekte van de ene persoon op de andere over brengen. Soms zijn het gezonde men sen, die deze bacterie in de keel her bergen en door hoesten of niezen om zich heen verspreiden. Blijkbaar heb- De directeur, die al die tijd met haar had staan praten, liet haar vrij en wenste haar sterkte en succes. Ze hoorde het amper. Ze liep naar de zaal en tuurde overal. Hij was ner gens meer te vinden. Misschien was hij wel naar huis gegaan. Maar nee, dat kon niet. Hij moest straks im mers nog een woordje spreken? Toen klonk plotseling een stem ach ter haar. „Josje!" Met een mengeling van schrik en blijdschap keerde ze zich om. Ze had zijn stem herkend. Ger zag haar ogen en vreemd, het gaf hem een schok van blijdschap. Zijn blik ontmoette de hare en het was net als de eerste keer, nu bijna vier jaren geleden. Of vergiste hij zich? Zonder dat hij er erg in had, stak hij zijn hand uit, net als toen bij die kennismaking. Ze greep die met haar beide handen en ze kneep er zo stevig in, dat hij niet wist hoe hij het had. De mensen keken naar hen, maar ze letten er niet op. „Ger," fluisterde Josje, „ik zou het vanavond weer zo graag helemaal goed maken tussen ons. Wil je me alles vergeven, alles wat ik je de gekoesterd. Men meent optimist dezulke te mogen hebben, wan neer de gezamenlijke jaren van bruid en bruidegom verre boven de honderd uitkomen. Laat menig jong echtpaar na afloop van kort stondige wittebroodsweken kennis geven van een oprecht leedwezen omtrent hun dwalende keuze van meer bejaarden verwacht men dat anders. Zij hebben ervaring in huwelijksaangelegenheden. Zij we ten dat de rozen verwelken en de maan ondergaat. Zij kiezen als succeslied bij de bruiloft iets an ders den dat, hetwelk de zinsnede bevat loop ik met gesloten ogen naar het onbekende landeen lied 4rouwêns, dat over gans andere dingen wenst te gaan dan over een huwelijk, maar dichters worden nu Uit de VOLKSWIJK eenmaal vaak misverstaan. Boven dien: hun ervaring brengt mee dat ze een toekomstige partner criti- scher beschouwen dan de prille jeugd pleegt te doen. Ze letten meer op vereelte handen dan op een lief snoetje; meer op afwezigheid van chagrijn dan op aanwezigheid van gepermanente krullen nj tapdans kwaliteiten. Zodat deze mededeling van Jodocus ons diep leed deed en we uitriepen: „Maar Jodocus? Al leen? Waar is je vrouw dan?" „Weg", zei Jodocus. „Helemaal weg; ze deugde nietHij zei het blijmoedig en enthousiast alsof het een kwade zweer gold, die plotsklaps verdwenen was. En uit zijn verder relaas, dat we met in spanning van vele krachten uit hem loskregen, kwam vast te staan dat Jodoca inderdaad een boze factor in zijn stralend leven betekend had. Dit was wat wij vernamen. We zeggen het maar in onze eigen tooorden, ivant Jodocus pleegt van ben deze bacillendragers zoveel weer stand tegen de bacterie, dat de ziekte zich niet ontwikkelt. Bekend is echter, dat nekkramp zich bij voorkeur snel uitbreidt als veel jeugdige personen in bepaalde inrichtingen nauw met elkaar in con tact staan, zoals bijvoorbeeld in ka- Het vroege voorjaar met zijn slijm- vliescatarrhen schept gunstige voor waarden voor de bacil om zich te ont wikkelen in de neuskeelholte en zich vandaar in het bloed te verspreiden en zich te vestigen op de hersenvlie zen, die etterig ontstoken raken. Soms ontstaan er plaatselijke ontste kingsprocessen in de hersenen zelf, waardoor verlammingen kunnen ont staan. De meningococ, zo heet de ver wekker, kan zich ook elders in het lichaam nestelen en aanleiding geven tot gewrichtsontstekingen, borstvlies ontsteking, enz. Soms wordt ook de binnenbekleding van het hart aange- (Vervolg van pag. 2) laatste tijd heb aangedaan. Ik zou zo graag als goede vr.." Hier stokte haar stem. Ook in Ger zijn keel schoot een brok. Hij zweeg. Toen even later de lichten in de zaal uitgingen en het tweede bedrijf een aanvang nam, zat Ger weer op zijn plaats. Wat er die avond nog meer gebeurde, het was ineens alle maal erg onbelangrijk geworden. Na nog wat zang en muziek kwam het einde. Eerst sprak de directeur woorden van afscheid tot zijn schei dende leerlingen, die allemaal op het podium stonden. Daarna was het woord aan Ger van Leeuwen, die na mens de vierde klassers nog iets te zeggen heeft. Zo diende de „baas" hem aan. Ger kwam naar voren en deed erg zenuwachtig, iets wat niemand van hem verwacht had. Maar hij bracht het er nogal aardig af. Trouwens, al les uit je hoofd, dat viel nog niet Ger was bijna klaar en hij wacht te even. Toen vervolgde hij: „..en er was ook veel verkeerds. Zowel in onze verhouding ten opzichte van de leraars, als tegenover elkaar. Wij zullen trachten alleen het goede en daan. Kortom, nekkramp is een ern stige ziekte, die vroeger met allerlei verwikkelingen kon verlopen en vaak eindigde met de dood. Thans is dit door moderne genees middelen zelden het geval. De jongen, over wie ik hierboven schreef, kwam laat in de avond met een auto van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst naar het ziekenhuis. Hij vertoonde alle verschijnselen van een ernstige menin gitis, de vreemde naam voor hersen vliesontsteking. Bovendien was hij volkomen bewusteloos. Enkele tien tallen jaren geleden zou deze jong man zeker aan zijn ouders ontrukt zijn. Nu werd hij op moderne tvpo behandeld. In de loop van de vokgr> de morgen keerde zijn bewustzijn leidelijk terug. Hij is volkome* h>»» steld en kon enige weken later 2t zijn moeder wandelend het ziekmtaft verlaten. prettige te onthouden en het verkeer de te vergeven en te vergeten." Het jubelde in Josje's hart. Ze wist het. Dit was zijn antwoord, vooral aan haar adres gericht. Nog even nam de directeur het woord en bedankte Ger voor zijn woorden. Het had hem goed gedaan, zei hij. Toen kwam het einde. Na afloop wilden ze allemaal eerst Ger naar het station brengen, maar Josje gooide roet in het eten. „Nee lui, als Ger er geen bezwaar tegen heeft, breng ik hem alleen naar de trein. Laten we hier afscheid ne- Zo kwamen ze samen bij het sta tion. „Ik breng je op het perron," zei Josje. Toen Ger een perronkaartje ge kocht had en weer bij haar terug kwam, vroeg ze: ,,Is alles nu weer goed tussen ons?" Ger knikte. Ze gingen het perron op. Juist kwam de trein binnen. Ze keken elkaar aan, te lang. De sta tionschef was. onverbiddelijk. Hij glimlachte en zei: „Vlug een beetje met dat zoentje. We gaan rijden!" Van schrik keerde Ger zich om en schoot de trein in. De chef gaf het teken. Toen reed Ger de wereld in en Josje bleef alleen achter op een leeg perron. Stil ging ze even later naar huis, stil maar gelukkig. De volgende dag. De remmen knars ten en de trein stond met een schok stil. Ger kwam tot de werkelijkheid terug en begreep dat hij er uit moest. Dat ging nogal vlug. Iedereen ging vrijwillig voor hem opzij, toen ze za gen hoe hij was. Nu vlug naar de uitgang, daar zou Josje wachten. Ten minste als ze zijn telegram had ont vangen. Ze moesten dan eerst maar naar het gebouw waar ze gisteravond hun afscheid gevierd hadden en waar hij zijn tas had laten staan. Ongeduldig dribbelde hij achter de 'mensenmenigte aan. Eindelijk! Hij liet zijn weekkaart zien en snelde zo vlug hij kon naar buiten. Maar hij liep te ver, daardoor zag hij Josje niet. Hij keek links en rechte, maar kon ze niet ontdekken. Toen klonk ineens een stem achter „Ger!" „O Josje, ben je toch gekomen?" Het bleef eerst even stil. Ineens dacht Ger aan de stationschef.. Ze moesten er allebei, een beet je verlegen nog, om lachen. Toen leg de Ger zijn arm rond haar schouder en blij en gelukkig stapten ze samen het leven in... niet, dat je het geheim wilde houden. ROZEN ZONDER GEUR Nu Jodocus weer boven water gekomen is, zierl we hem dag aan dag opdagen. Het is als in een advertentie: „Een dag zonder Jo docus, is een dag zonder vreug deMaar de vreugde is er naar. Die eerste avond is het niet tot een volledige uitwisseling van ge dachten en herinneringen gekomen. Te veel andere mensen en activi teiten vergden toen onze aandacht. Maar de volgende morgen hebben we onze scha ingehaald, want voor dat we het wisten, zat Jodocus tegenover ons en luchtte zijn hart. ,Jk kom voortaan hier weer op de wijkavonden.begon hij zijn gesprek. Hij zei het op de manier waarop een nog immer niet gevon den lezer ons zou kunnen toever trouwen dat h\j des zins en willens was om met ingang van heden eens per week een cheque van honderd gulden over te maken voor de Volkswijk. Zo moet eenmaal Maecenas zijn toegewijde lieve lingskunstenaars verzekerd hebben van zijn voornemen om hen levens lang te onderhouden! Met dit ver schil dat Jodocus ons aanzienlijk meer zal kosten dan inbrengen. Nochtans, we waren verheugd en bekenden dit. „Fijn, Jodocus", zeiden we en we huichelden die blijdschap geenszins. Met al zijn streken en buitenissigheden is hij ons niettemin in het verleden dier baar geworden; wij juichten de hernieuwde kennismaking daarom toe. Er zit in die Volkswijk iets van een groot gezin: wie vertrekt, laat een leegte achter. En een leegte schrijnt, zelfs als men er door be spaart en bovendien er door be spaard wordt voor rozengeur tot de zoveelste macht, sputters en aan- eenklevende handdrukken. Dus: „Fijn, Jodocus.1" ,Ja", zegt Jodocus, „dat doe ik, want ik zit tegeswoordig toch maar weer alleen". Met die mededeling sloeg Jodocus vele idealen onzer zijds de bodem in. We hadden hern en zijn vrouw immers eens op later leeftijd getrouwd en we hadden daar bepaald? verwachtingen over Rotterdam naar Den Haag te rei zen via Vlissingen en Delfzijl met een uitstapje naar Moskou en Washington daartussen en om al zijn zijsprongen te verslaan zouden we een heel Zondagsblad nodig hebben. Maar dit was het korte resumé. Toen ze inderdaad getrouwd wa ren, was Jodoca in het gebruik danig tegengevallen. Om iets te noemen: ze ontzegde by tijden Jo docus niet enkel tafel en bed, maar ook huis en hof. Ze schold hem uit voor al wat lelijk was en 'ze had een buitengewoon rijke taalschat om deze vlagen van antipathie onder woorden te brengen. Het ge volg was geweest dat Jodocus scheiding had aangevraagd. De pampieren daarvan kon Jodocus ons nog overleggen, maar hy had ze niet bij zich omdat hij immers toch niet lezen kon. Nadat die scheiding was uitgesproken, was Jodoca echter by hem teruggekeerd zoals de compasnaald altijd het Noorden zoekt. „Ach ja", zei Jodo cus dienaangaande, „Ach ja, ze wist wat ze aan me had hè en vrouwen zijn nu eenmaal altijd op centen uit.Hetgeen ten onrechte de mening zou kunnen doen rijzen dat Jodocus kapitalist was. Om kort te gaan, ze hertrouwden na verloop van tijd, maar toen kwamen met een ook weer de spraakwatervallen van Jodoca terug. Lief zolang ze geen vastigheid hadboos zodra ze zeker was van haar prooi. Maar wat zal men daar tegen doen? ,Jc. ken toch ook niet samen zitten te leven", concludeerde Jodocus kuis 'ofschoon met leedwezen Maar de inderdaad hoger staande mogelijk heid van een huwelijk bleek ten tweeden male een mislukking, en dus waren ze opnieuw uiteen ge gaan. En dezelfde advocaat be moeide er zich weer mee.„Als je maar weet dat je maar één keer met elkaar kunt hertrouwen", waarschuwde ik. Maar Jodocus zei. „Dat was al één keer te veel....'' VfIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 10