IN T LAND <2>e weretdreió vein 5^eed en reeó i^navei 8. Op de markt staan al honderden eenden voor de pui van het stadhuis. In de luidspreker boven de ingang toetert het vreselijke nieuws: „Mevrouw Van Kwakkelstein-Geelvoet, de vrouw van de burgemeester, met haar zeven kinderen, is overvallen door de beruchte edel- man-bandiet en rietstruikrover Otto, baron van Otterlo, terwijl zij een uitstapje maakte in het Kwakjesmeer. Mevrouw Van Kwakkelstein heeft zie! ternauwernood met haar dierbaar kroost in veiligheid kunnen stellen op het Lis- doddeneiland. Maar de bloeddorstige otter snijdt haar bij voortduring de terugweg af. Burge meester Van Kwakkelstein looft een beloning uit van één honderd gulden, aan wie de in doods gevaar verkerende familie veilig thuis brengt. 9. „Honderd gulden," herhaalt baas Rode snavel, de huisschilder. „Zolang het geld weer gezond is, heb ik ze niet bij mekaar gezien." „Ga jij er maar eens voor vechten met een otter," antwoordt zijn buurman, de kruidenier Gerrit Grutjesklopper. „Ze konden ons even goed een millioen beloven." „Nee, want je komt toch niet meer terug man," valt juffrouw Sna velsnel bij en zes andere huisvrouwen geven haar dadelijk en onvoorwaardelijk gelijk, want juffrouw Snavelsnel is veel te snavelsnel om tegengesproken te worden. Zelfs haar man, die met spiering op de markt staat, en die dus zijn brood met praten verdient, spreekt zijn vrouw nooit tegen. Dat is voor hem de enige moge lijkheid om thuis ook eens aan het woord te komen. 10. „Kom Kees," roept Trees, „dat karwei tje knappen wij wel even op." „Niks geen kunst aan," antwoordt Kees. „En zeg, die honderd gulden zouden ons goed te pas komen voor de reis naar Zuid-Afrika." „Zeg je zo wat," hak kelt Trees, want broer en zus zijn in volle ren naar de garage.Daar staat hun Alligator startklaar. En even later suist het beruchte ge vaarte luid-toeterend over het marktplein, zo dat de samengepakte menigte naar alle kanten uiteenstuift, ,,'n Schandaal," snatert juffrouw Snavelsnel, die door de winkeldeur van baas Grutjesklopper geduwd is. „Je bent tegenwoor dig je leven niet meer zeker met die nare vliegdingen. Ik vind ze nog erger dan otters. En wie doet er wat tegen?" 11. De Alligator verslindt de hoofdstraat van Waterland in zeventien en drievijfde seconde (wereldrecord voor eenden) en vlak naast de nieuwe Kwakkelsteinbrug over de Zevende Tochtsloot plonst hij in het water. Snaterend van schrik vliegen en fladderen de zwemmende kindertjes in de gemeentelijke badinrichting naar de plompenbladeren, waarop zich een aan tal zonnebaadsters koestert in het heerlijke zo merzonnetje. Maar het water is zodanig in be roering geraakt, dat het ook de plompenblade ren overspoelt en in panische schrik vluchten zelfs dames, die zich nooit aan koud water hebben toevertrouwd, zwemmend naar de vaste wal. Maar eer ze daar de Alligator kunnen nakijken, is hij al achter de hoge rietplantsoe nen verdwenen. 12. Op de grote weg langs de tochtsloot Jijkt het wel een wedstrijd. Voorop rijdt de repor tagewagen van de „Waterlandse Radio-Om roep". De reporter maakt een ooggetuigever- slag, dat meteen wordt uitgezonden. Achter hem komt „Het Waterlandse Nieuws- en Ad vertentieblad" met een auto, waarin twee ver slaggevers en een fotograaf met filmapparaat. Dan volgen twee gemeenteauto's met de bur gemeester, de wethouder en de leden van de gemeenteraad. En dat is nog maar de voorhoe de van een legioen auto's, motoren en fietsen. Tijdens de opmars worden de burgemeester, de commissaris van politie en de comman dant van de brandweer door de radio-reporter geïnterviewd. „Het is mijn oprechte en vu rigste wens," zegt het hoofd der gemeente, „dat de heldhaftige pogingen van onze jeugdige gemeentenaren, Kees en Trees Snavel, met een volledig succes bekroond mogen worden." Wekelijkse bijlage Zater&xg 22 Maart 1952 Die winter is verganghen .7.j maakt zijn berekeningen. Als hij er geen erg in zou hebben, zouden zijn dieren hem wel waarschuwen. O zeker, vooral de boer weet dat hij voorzichtig moet zijn. Een mooie Maartse dag maakt evenmin lente als één zwaluw zomer. Er kunnen nog koude dagen komen en de nachten kunnen geducht koud zijn. Maar de lente komt, want God houdt het ver bond der jaargetijden in stand. We hebben al foto's in de krant ge zien van de eerste lammeren in de wei. Straks volgen de koeien en later de paarden. Ja, de lenteboden zijn er reeds. Telkens worden ze gesignaleertL Het eerste kievitsei werd reeds ge vonden; de sneeuwklokjes hebben we al met vreugde begroet en de zo pas geopende bloemententoonstelling „Keu kenhof' te Lisse is één machtig veelstemmend koor, dat de lente in 't land is. Vooral de boer gaat een drukke tijd tegemoet. Albert Verwey zong van 't Is nu nog wat vroeg, maar wees op uw qui-vive: weldra zal het grot# feest weer in volle gang zijn! Eett verkwikkeling is 't om een wandeli door t „boerenland te maken. Daar it een boer aan het mesten en wat ve+ derop maken een paar lammetjes kii# derlijk dwaze bokkesprongen om hia meer bezadigde moeder. Aan de kaï* van een dwarssloot klatert plotseling het hardgele vernis van duizenden speenkruidsterretjes tussen donkaf glanzend blad en zwarte aarde. Sie^ lijke elzenkatjes bengelen boven h« zwarte slootwater en door de fijn# twijgen scharrelen een paar koolit»#» zen. „Tjie-tjie-tjuu!" roept het mat^ netje zijn geliefde toe, alsof er geen menselijk wezen in velden of wegen te bekennen was. In de vorig jaar bij Kok verschenen verzenbundel „Credo" juicht Beren* dien MeyerSchuiling aldus over het „Lentefeest": Een regen van zo^nepereU trilt over het land! En over de mensen die werken en wensen, trilt 't lied uit de monden der kindren, die vonden de zingende Lent' met kun kkitn J~fet stille wonder, dat zich elk jaar voor onze ogen voltrekt OFFICIEEL is de Lente begonnen. Bij ons in Holland kan dan nog van alles gebeuren. Wij krijgen zeker nog wel nachtvorst; de Maartse buien zullen razen; sneeuw, hagel, storm en regen waarschijnlijk staat ons van alles nog te wachten. In zijn meest be kende lied zong De Génestet er al van, dat „dicht bij Pinkster de lieve lent' nog werd verwacht". Dat is allemaal waar. Nurksen zul len nog volop gelegenheid krijgen te mopperen en te foeteren. „Dat noemen ze nou lente!" zullen ze smalend zeg gen terwijl ze hun verkleumde han den koesteren aan 't strelende haard vuur. En toch tóch....! Jan H. de Groot heeft 't eens zo aardig getekend. Nauw zendt de zon d'r jonge gloed de natte straten door, of plots, daar pletst de regen neer zo vlak het windje voor. Hij zingt met bulderbas een lied van pypesteel-lawaai-muziek in kletsend, klatsend koor. En toch, en toch, je weet niet of en hoe, en waar het komt, maar d'r is iets in dat boos laweit, dat fluistert van een milder tijd: De Lente komt! ■fr De lente is het stille wonder, dat zich elk jaar weer voor onze ogen vol trekt. „Voor onze ogenAch, was 't maar waar! Hoe velen gaan als met gesloten ogen de jaargetijden door en zien niet het wonderwerk van Hem, Die vooral in de lente alle dingen nieuw maakt en, zoals de oude Bijbel 't zo tekenend zegt, „het gelaat des aardrijks vernieuwt" De lente is het feest der bevrijding. De sterke boeien, waarin de winter het leven had gekluisterd, worden lang zaam maar zeker verbroken. Dat gaat dikwijls met stormen gepaard, maar uit de geboorteweeën der natuur treedt ten slotte toch elk jaar weer het nieuwe leven te voorschijn. Dit feest der bevrijding en ver nieuwing heeft zo lang de wereld be staat mensenharten toegesproken en bokoord. Als de lente in aantocht was. werd in de middeleeuwen de minstreel op de burcht ontboden en dan zong hij voor het voorname gezelschap het altijd weer ontroerend lied „Die win ter is verganghen". Vooral ook in't lengen der dagen ma nifesteert zich de lentemaand. In het begin van Maart gaat de zon op tegen zeven uur en onder om ruim half zes; maar aan 't eind dezer maand hebben de dagen zeer gewonnen; dan ver schijnt de zon reeds om half zes en verdwijnt ze om half zeven. In Maart „passeert de zon de linie", zegt men wel eens. Nu komen ook veel vogels weer te rug uit de warme landen, we denken bijvoorbeeld aan de ooievaars; de zoge naamde voorvliegers zijn reeds hier. Kwikstaart, leeuwerik, reiger en roodborstje komen nu in groten getale. De bonte kraaien, sijsjes en wilde een den gaan ons verlaten. In dit prachtige jaargetijde valt 't moeilijk ons voor te stellen, dat er landen zijn, waar het nooit lente is. We behoeven daarvoor niet naar de Noordpool te gaan, waar de zomertem- peratuur maar heel weinig van die van de winter verschilt In Groenland, een der noordelijkste landen, is er ook zo goed als geen overgang van winter naar zomer, maar toch is het daar, zes of acht weken heel warm. Dan schiet alles bij toverslag de grond uit. Het langzaam ontplooien echter, dat voor ons, die in een gematigde luchtstreek wonen, zo grote bekoring heeft, kent men daar niet. De sla groeit er b.v. zó overvloedig, dat men deze als kippen voer gebruikt! Doch niet alleen zijn de Noordelijke landen van de lente verstoken, ook de warme, tropische landen kennen haar niet. De natuur is daar altijd in volle bloei, vandaar, dat er geen ontwaken mogelijk is. De bomen zijn in het Zui den altijd groen. Natuurlijk vallen de bladeren af, doch dan hebben zich intussen weer nieuwe gevormd, zo dat een boom daar nooit kaal staat. Zo kan het voorkomen, dat aan één tak van de citroenboom tegelijk bloesems, knoppen, rijpe en reeds half verrotte vruchten zitten! De enige kans, die er in dergelijke landen nog bestaat, om iets te beleven dat op het voorjaar lijkt is, dat een ge weldige storm alle blaren van de bo men rukt. Dan kan het voorkomen, dat ze een tijdje kaal zijn, maar al heel gauw schieten de jonge blaadjes weer uit, om de takken weer met nieuw groen te bedekken. Maar zo'n „voor jaar" komt niet vaak voor! •fr In Nederland kennen we echter de lente en elk jaar weer doet zij op feestelijke wijze haar intocht in de lage landen. De boer staat veel dichter bij de na tuur dan de stadsmens. Hij ziet en hoort en ruikt de lente. Telkens weer tuurt hij naar de lucht, wikt en weegt en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 9