onverwachte gast
je nog zingen....
DE POORTEN DER STAD
GEUR ZONDER ROZEN
I
ZONDAGSBLAD 22 MAART 1952
0
„U KUNT GELIJK BEGINNEN I"
Dubbele poort met poorthuizen, zoals ze in oude steden gevonden werden.
Vooral in de vorige eeuw zijn vele van dergelijke gebouwen-complexen
afgebroken.
Weleer centrum van verkeer, rechtspraak en gezelligheid
Nu herinnering aan grijs verleden
v.
HET werd mü hoe langer hoe meer
duidelijk dat, wilde ik met mijn
„gemengd" koor enig resultaat boeken,
er maar één mogelijkheid bestond:
ik moest ze allen, zoals je dat noemt,
ever één kam scheren. De patiënten
zou ik zoveel mogelijk als normale
mensen „behandelen" en, wanneer
mijn vriend, U weet wel, gelijk bleek
te hebben met zijn waarschuwende
woorden, kon ik het personeel wel een
beetje als eh, enfin, de gulden mid
denweg, dat leek me de beste oplos
sing.
Het werd maar al te spoedig Vrij
dagavond en daar gingen we, ja, na
tuurlijk samen! We hadden de wind
flink tegen, doch ik was zo bezig met
het repeteren van mijn openingsrede,
dat ik er weinig van bemerkte. Vóór
ik het wist reden we al in het donkere
park, toen we, als op commando, onze
vaart vertraagden. Daar in de verte,
flauw beschenen door het licht van
een zachtjes heen en weer schomme
lende booglamp, naderde vanuit een
zijlaan een zwarte, spookachtig stille
groep. Het waren mannen, kennelijk
op weg naar het „repetitielokaal". Bij
sommigen schemerde, iets wits onder
de donkere jekker, verplegers, be
greep ik. En die anderen? Dat wa
ren zeker, mijn toekomstige tenoren
en bassen!
Het troepje maakte de eigenaardige,
Onwezenlijke indruk alsof het door een
geheimzinnige macht werd voortge-
schoven- Kouwelijk weggedoken in
hun opgezette kragen liepen ze daar,
als het ware zonder gezichten, grauwe
naamloze wezens, voor onbepaalde
tijd door de maatschappij uitgestoten.
„Laten we alsjeblieft even wachten
tot ze binnen zijn."
Mijn vrouw was van haar fiets af
gestapt en volgde met wijd open ogen
de lugubere stoet. Van een eerbiedige
afstand zagen we de grote deur open-
Kwaaien, een felle lichtplek die de
mannen opslokte, dan weer alleen
de kale bomen, de eenzaam branden
de lamp en de huilende wind- Neen.
erg bemoedigend was het begin van
de avond zeker niet. Omkeren zou ech
ter het bekennen van een nederlaag
betekend hebben. Dus vooruit, druk
op die bel, ze „zullen je immers niet
©peten".
We werden op hartelijke wijze bin
nengelaten, zo iets van de goede Sint,
die echt nog ontbrak om het heerlijk
avondje te doen slagen! Zuster Den
Hertogh, blozend van opwinding,
fwam op haar verlegen manier naar
voren, gewapend met een grote, on
beschreven blocnote, „Goede avond,
de mensen zijn er allemaal, U kunt
gelijk beginnen." Vrij haastig ontde
den wij ons van hoed en jas, plotse
ling aangestoken door het e rlijk en
thousiasme en liepen dan gedrieën de
lange gang door naar dezelfde thera
piezaal waar ik enige dagen geleden
zo'n ontzettende ervaring had beleefd.
Nu gonsde het geluid van vele, op
gewekt door elkaar klinkende stem
men ons al van verre tegen. Dat la
waai verstomde echter op slag toen wij
het lokaal betraden. Iedereen stond op
en onder doodse stilte stevende ik,
uiterlijk zo rustig mogelijk, recht-
De voetwassing
De Heer knielt aan der jongren voeten..
Een huivering doorvaart hun hart!
Voor aller ogen donkert zwart
de opperzaal gedachtenstoeten
van hoogmoed ijdelzuchtig kijven:
tvie hunner wel de meeste was,
gaan langs hen heen in trage pas
en hartbeklemmend grimmig dreigen...
Plots als ontwaakt uit bange
dromen
een starre vreze Petrus treft!
Hij ziet: de Meester Zich verheft
en zal als slaaf nu tot hém komen!
Hij protesteert: Gy... my? o schande!
De Heer ziet op en spreekt hem aan...
Dan laat hij willoos Hem begaan:
de voeten rusten in Zijn handen.
Ik ben beschaamd terug getreden
Hoe folterde een diep verdriet,
om Hem...? Mijzelf...? ik weet het niet,
maar 'k heb hartstochtelijk gebeden:
O Jezus! wilt Gy dienaar wezen?
Ca dan ook niet aan my voorbij!
Vergeef mijn hoogmoed reinig mi),
dan ben ik van mijzelf genezen.
G. NIEUWENHV1JSE1L
streeks naar de piano, draaide me
om met het instrument als een stevige
steun in de rug en overzag de ver
gadering.
Het eerste contact met een nieuw
koor is altijd een spannende geschie
denis. Je weet van elkaar niets af, je
voelt de ogen van alle koorleden op
je gericht, de voorzitter zegt iets offi
cieels, jij antwoordt in dezelfde stijl
en de indruk die je op dat moment
maakt zal dikwijls beslissend zijn voor
vele repetitieavonden. Bij de confron
tatie met dit vreemde, pardon, eigen
aardige ensemble spraken echter nog
een paar andere, ongewone factoren
een woordje mee.
„De mensen weten al waar het om
gaat" had Zuster Den Hertogh gezegd
„en het personeel is erg enthousiast",
ik ben zo benieuwd of het zal lukken".
De twee groepen „mensen" en „per
soneel" stonden, weliswaar streng ge
scheiden in links de vrouwen, rechts
de mannen, maar overigens, voor zo
ver ik het kon bekijken dan, voorlo
pig door elkaar heen, op de bekende
manier de man bij de piano aan te
staren. Gedurende enige seconden
sprak niemand een woord en hing de
spanning als een onzichtbare dikke de
ken over het gehele gezelschap. Toen
gaf ik een wenk en men ging zitten,
vrijwel zonder geluid er bij te maken.
Na een hinderlijk propje in mijn keel
te hebben doorgeslikt, begon ik mijn
zorgvuldig voorbereide speech af te
steken. Ondertussen bestudeerde ik
enige gezichten, die in roerende aan
dacht schuins opwaarts werden gehe
ven. Echt griezelig was er geen een,
constateerde ik tot mijn opluchting en
verbazing tevens ja toch, daar ach
teraan zat een kleine, maar stevig
uitziende kerel met een grote, ouder
wets opgedraaide snor en bijzonder
zware, over de ogen hangende wenk
brauwen. Hij keek gemeen loerend
om zich heen en ik voelde: die moest
in de gaten gehouden worden.
Na het beëindigen van mijn ope
ningswoord, dat, naar het applaus te
oordelen, nogal in de smaak scheen
gevallen te zijn, deelde ik mede dat,
wilden we werkelijk vierstemmig
gaan zingen, ik toch noodzakelijk
moest weten, wie een hoge en wie een
lage stem had. Dit bracht een alge
mene, maar normale onrust teweeg,
want bijna iedereen begreep: er moest
tuk voor stuk worden voorgezon
gen! Op de vraag: „wie durft?" liet
ik, met het vage gevoel zoiets al eens
meer te hebben gehoord nog volgen:
„heus, ik zal niemand opeten", waar
op mijn vrouw, die met Zuster Den
Hertogh aan een tafeltje zat, prompt
in de lach schoot.
Na enig geduw en zenuwachtig ge
giechel kwam het eerste schaap, een
jong verpleegstertje, over de dam-
En de rest volgde!
J. N. VAN DER WAART.
EEN stad zonder poorten kon men
zich in de oude tijd niet voorstel
len.
Een poort geeft toegang tot een be
sloten ruimte en dat was vroeger
juist het kenmerkende van een stad.
Binnen de poort betekende veiligheid
en rust. Buiten de poort was het ge
vaar van rovers en wilde dieren; bin
nen de poort was men daar tegen be
schut. Bij zonsondergang werden de
poorten dan ook gesloten om eerst
's morgens vroeg weer te worden ge
opend.
Reeds vroeg lezen wij in de Bijbel
van poorten. Denk maar aan Simson,
die de deuren der stadspoort van Ga
za boven op een berg droeg. En van
David lezen we, dat hij „tussen de
poorten" zat om zijn leger te mon
steren.
Uit dit laatste voorbeeld blijkt, dat
de poort in die tijd reeds een belang
rijke uitbreiding had ondergaan. Men
zal hier moeten denken aar. een bui
ten- en binnenpoort, waartussen een
overdekte ruimte, waar de koning had
plaats genomen.
De oosterse stadspoort werd hoe lan
ger hoe meer een gebouwencomplex,
met twee poorten, waartussen een
flinke overdekte ruimte met bijgebou
wen enz. Wie zich hiervan enigszins
een beeld wil vormen, leze Ezechiël
40, waar de profeet in een visioen ook
vier poorten beschrijft, en wij enig
begrip krijgen van hun samenstelling.
Er zijn behalve de hoofdpoort ook zij
ingangen aangebracht voor dienst
doend personeel; er zijn dienstge
bouwen omheen gebouwd, opkamers
en allerlei vertrekken voor verschil
lende doeleinden.
Als wij ons dit voor ogen stellen,
dan gaan wij begrijpen hoe de poort
in die dagen hetzelfde wilde zeggen,
als bij ons het stadsplein of de markt
d-w-z. een openbare plaats, waar of
ficiële handelingen plaats vonden,
waar markt werd gehouden, recht ge
sproken enz.
Een paar voorbeelden hiervan. Boaz
verzamelde de oudsten der stad om
zich in de poort van Bethlehem voor
de rechtshandeling betreffende het
aanvaarden van Ebimelechs erfenis.
Ook stelde Absalom zich bezijden de
poort op om de mensen, die voor een
rechtzaak tot de koning kwamen, op
te wachten. En als Job zegt: Toen
ik uitging naar de poort door de stad
en ik mijn stoel op de straat liet
bereiden, wil dit zeggen, dat voor hem
de rechterstoel of erezetel was gereed
gezet.
Bij de poort kon men de eerste
nieuwtjes vernemen. Niet alleen om
dat de „snelle lopers" om in de stad
te komen het eerst daar arriveerden,
doch ook was op het dak van de
poort de wachter, die nauwkeurig de
omtrek naspeurde om te zien of er
een bode aankwam. Denk aan de ge
schiedenis van David toen Joab tegen
Absalom gestreden had, en men reeds
uit de verte zag wie de bode was die
aan kwam lopen. Daarom stelde Eli
de priester zich naast de poort om
van de komende bode het verschrik
kelijke nieuws te vernemen, dat Is
raël verslagen en de Ark Gods in
de handen der vijanden gevallen was.
Ook in de prediking van de Heiland
wordt telkens van de poort gesproken.
Bekend is Zijn waarschuwing: Gaat
in door de enge poort En ook Zijn
uitspraak, dat de „poorten der hel"
de gemeente niet zullen overweldigen,
is ontleend aan het Oosterse stads
beeld.
Van het aardse Jeruzalem zijn ons
vele poorten bekend. Wij lezen van
Bethlehem- en Jaffapoort, van Dal-,
Hoek- en Sehaapspoort en nog vele
andere. Als de apostel Paulus schrijft
dat Jezus „buiten de poort" geleden
heeft, dan bedoelt hij daarmede, dat
de Heere onze zonden moest dragen
buiten de gemeenschap, uitgebannen
buiten het leven van die tijd. In deze
lijdensweken worden wij telkens aan
deze uitspraak herinnerd-
Tot in het laatste Bijbelboek is het
beeld van de stad met poorten vast
gehouden en uitgewerkt. Op Patmos
zag Johannes een stad met twaalf
poorten en een grote en hoge muur.
Alleen behoeven deze poorten nooit
gesloten te worden. Dat is dan niet
meer nodig. Want aldaar zal geen
nacht zijn en ook geen werker der
duisternis. Men behoeft niet bevreesd
te zijn, dat er iemand in komt, die
er niet thuis hoort. Alleen de burgers,
de „poorters" hebben toegang tot de
ze stad.
ZONDAGSBLAD 22 MAART 1952
S
DE
KORT VERHAAL VAN
KLAS SIEBESMA
(Vervolg en slot)
Het meisje lacht „Nou én ofmid
den in de winter zelfs! We hadden
onze laarzen aan als we maar even
onze neus buiten de deur moesten ste
ken, zo modderig is het daar. Ik zal
daar best kunnen wennen, denk ik.
Men moet zich aanpassen niet waar?
En we zijn beide jong en gezond!"
Dan gaat de bel.
„Gunst, bijna half tien..! Wie komt
ons nu nog met een bezoek vereren?"
't Is Christine die opstaat om open
te doen. Verwonderd is ze, als ze
Bart voor de deur ziet staan.
„Come in.." zegt ze dan eenvou
dig.
„Ja., nee., jullie hebben geloof ik
visite.weifelt hij als hij de ver
schillende stemmen uit de kamer
hoort.
„Nou., en wat gééft dat dan..?"
Hij staat reeds in de vestibule en
veegt lang en aandachtig z'n voeten.
,,'k Kom dat studieboek halen. Je
weet wel, waarover we het gisteren
hadden.
■,Goed.." Dan gooit ze nonchalant
de kamerdeur voor hem open.
„O daar heb je Bart warempel,"
zegt vader. „In een tijd jou niet ge
zien jongen." vervolgt hij warm.
„Kom verder.."
En zo zit Bart als of 't vanzelf
spreekt die avond mee in de familie
kring. Ook hij bekijkt de foto's, die
Reitze nog op tafel heeft liggen. En
't gesprek tussen de beide jongeman
nen wordt later zelfs levendig. Zoal
en toe mengt vader zich er tussen.
De dames luisteren.
„Is dat nu jouw vriend, nichtje?"
vraagt Reitze zeer nieuwsgierig aan
Christine als het even stil is.
Christine bloost, nu ze aller blikken
op haar gericht voelt
„O, we gaan al zólang met elkaar
om," lacht ze en probeert zo luchtig
mogelijk te doen. „Al vanaf de school
banken, hè Bart
Doch Bart, die zich eveneens ver
legen voelde worden bij Reitze z'n
vraag, is bijtijds met mijnheer de
Jong een gesprek begonnen.
Dan wordt het tijd,voor het jonge
paar om op te stappen. Ze kunnen
nog net de diesel van half elf halen.
't Is stil, als ze vertrokken zijn.
„Dat komt wel voor elkaar met die
twee in 't vreemde land," voorspelt
mijnheer de Jong opgewekt. „Die ma
ken zich beiden geen luchtkastelen
En dan valt het altijd mee.."
„Kom, ik ga er ook eens vandoor."
Bart is opgestaan.
„Is alles goed thuis?" vraagt moe
der lief. „Je moeder en je broertjes?"
„Moeder is nog steeds rheumatisch.
We hebben de dokter er vanmiddag
maar weer eens bijgehaald." ant
woordt Bart op sombere toon.
„Welke dokter hebben jullie?"
vraagt moeder één en al belangstel
lend.
Christine buigt zich voorover om
een denkbeeldig pluisje van het kar
pet op te rapen.
„Dokter de Groot" hoort ze Bart
zeggen.
„O, maar die is héélhéél goed.
Wy hebben hem óók!" vertelt moe
der vlot. „Was hij vanmiddag bij je
moeder vertelde je..? O, dan heb ik
hem .voorbij zien rijden. Z'n zoon zat
naast hem."
„Ja.. George., kwam mee. Die
heeft vacantie en helpt z'n vader wel
eens. Men zegt dat hij niet zo serieus
is met zijn studie", voegt Bart er aan
toe.
„Och.." schouderschokt moeder.
Dat kan later best nog meevallen..
„Zeg Christine., ze groetten beiden
vanmiddag zo byzonder vriendelijk
vanuit de auto.Is George ook niet bij
jou op de belijdeniscatechisatie?"
„Maar kind," vervolgt ze opeens.
„Wat heb jij 't opeens warm. Wat is
er?"
„Niets., niets moeder! Heus niet.."
weet Christine zich gelukkig spoedig
te herstellen.
„Maar kom., ik ga het boek ha
len Bart., waar je straks naar vroeg
Anders kom je nog onverrich
ter zaken thuis".
„Studeer je dan morgen., op Zon
dag?"
„Om u de waarheid te zeggen.,
had ik de hele avond willen werken",
vertelt Bart eerlijk.
Middagdutje in 't schaftuur....
„Maar eerst werd ik onderweg door
vrienden opgehouden.. En hier bleef
ik „plakken" omdat het zo gezellig
was.." zegt hij.
„Je moet eens méér aan komen''
moedigt mijnheer de Jong hem aan,
denkend aan het sombere tehuis bij
de oude ziekelijke moeder.
Dan staat Christine reeds naast
hem met het leerboek in de hand.
QPEENS, toen we de zaal bin
nentraden, zagen we elkander
onthutst tn verbluft aan. ,Jk rutk
wat", zei mijn naaste medewerker,
niet ongel\jk aan de wijze waarop
eenmaal de reus U weet wel:
die van Kleinduimpje tot zijn
vrouw sprak ten aanzien van in de
naaste nabijheid weggescholen
mensenvlees. Ik knikte. Het mocht
dan wezen dat één van die sierlijke
voor jaar sverkoudheden me prac-
tisch alle smaak en reuk ontnomen
had, zodat myn pijp me niet ge
viel en ik waarschijnlijk nauwelijlcs
last gehad zou hebben van een
complete beerput met toebehoren,
maar deze zeer penetrante geur
drong toch tot mijn bewustzijn
door. Ik knikte heftig en sprak,
samen met mijn medewerker, één
van zin en hart: .Jodocusl" Het
kón niet anders en meteen wisten
we dat ons bestaan opeens weer
aanzienlijk veel spannender ge
werden was. Want Jodocus is een
kort begrip voor alles wat merk
waardig is. Onze oudere lezers
weten zulks, want er is »n een vorig
jaar veel over hem verhaald, net
zo lang tot zij met ons semen hem
en zijn gade Jodoca uit de volks
wijk zagen verdwijnen omdat zij
zich metterwoon in een ande'e
omgeving vestigden. Eerlijk gezegd,
we hadden hem gemist, én niet
gemist. Gemist als een bron vin
verrassingen en onwaarschijnlijk
heden en er zijn vele lezers
geweest, die me kwalijk namen
dat hij tut hun gezichtskring ver
dween. Tegelijk niet gemist, want
ons leven was aanmerkelijk min
der gecompliceerd geworden sinds
dat fatale moment, en onze wijk-
kas had ruimer adem gehaald nu
zovele lasten van onze schouders
waren afgenomen. Maar thans was
hy weer daar. Onze neuzen signa
leerden hem, eer oog en oor hem
ontdekten.
Niet dat het lang duurde eer
andere zintuigen hem opmerkten.
Jodocus is er de man niet naar
om zich tussen de vaten verscho
len te houden. Men kan geen zaal
binnentreden wisten we van.
ouds waar Jodocus zich be
vindt. of plotseling maakt zich zijn
gestalte uit de menigte los en hij
stormt op ons af. H\j uit heftige
kreten, die het midden hcuden tus
sen een krijgszang der Afrikaanse
inboorlingen en een dol geworden
kinderspeeltuin. Hij koerst op ons
toe als een schip zonder loods het
geen hem onmiddellijk in aanra
king brengt met onvoorziene stoe
len tn tafels, die voor hem op
rijzen, waarbij de stoelen gevaar
lopen met vervroegd pensioen te
gaan en de tafels aanleiding vor
men tot een vreemde rondedans,
want Jodoctis tracht ze eerst links
te passeren en als hy er dan by na
omheen is, komt rechts hem toch
Uit de
VOLKSWIJK
korter voor en steigert hij in die
richting, maar onderwijl heb
ben toy ens een meer Oostelijke
positie aangemeten en hij snelt
dus metzen weer links. Enzovoort,
tot we medelijden krijgen met Jo
docus en hem mateloos verblijden
door het fei* dat wij wel om die
barrière heenkomen. Ofschoon het
voorgekomen is dat dit niet hielp
aangezien Jodocus zelf juist de
overzijde had bereikt en het dus
op een soortement tikje zonder
verlos ging lijken. Maar op deze
zeer verheugende dag waren er
geen tafels of stoelen in die zaal
aanwezig en dus, daar roken en
hoorden en zagen we Jodocus par
does op ens afsnellen. Hij was het
werkelijk. Iets grijzender aan de
slapen dan een jaar terug, leis
ouder naar de totaal-indruk. Maar
slechts een klein uieiniy iets van
dit alles, en een oneindige massa
van al het oude. Dezelfde rykelyk
spetterende en sputterende woor
denrijkdom. Dezelfde pompzwen-
gelende handdruk waarvan men
niet los kan komen en zulks ni*t
omdat hij onze handen zo stevig
omkneld houdt daar niet van.
want Jodocus heeft bij mensen
heugenis nog nimmer iets stevig
vastgegrepen, dat is zijn stijl n:ct
maar meer omdat hy op dat
critieke moment waarop hand aan
hand dreigt te ontkomen de toe
ren van zyn spieren zover opvoert
dat het onheus zou wezen om deze
hartelijke greep niet te beantwoo ■-
den en men dus weer genoeglijk
meesch udt tot uiteindelijk ee-i
derde de aldus-begroete mens
komt verlossen. Gelukkig dat zulks
pleegt te geschieden, want Jodocus
moet er eens ergens in geslaagd
wezen om twintig volle minuten
iemands hand vast te houden zon
der hem rast te houden en dat toas
voor zijn partner een dergelijke
morele klap dat de man maanden
lang niemand meer een hand dor'.t
te geven.
Het is dus alles bij het oude ge
bleven: de lippen, de handen e\
ook het haar. Nader gedefinieerd:
de pommade op dit haar. Want die
hebben we by de zaalingang ge
roken en die walmt ons nu, al
handenschuddend als een reukof
fer tegen. En dat voert mijn med;-
werker tot een wanhoopsdaad. Hy
zegt: Jodocus, alles goed en wel,
maar als je hier weer komt, moet
je voortaan die pommade weg
laten: wat kwengel je daar eigen
lijk door?" „Rause", zegt Jodocus
trots, „Rause-sjemikaliënEen
klein flessie en dat gaui ik in ie
pommade, ken je het ruike?" Hij
straalt van verrukking over zo een
afdoend resultaat. Maar de mede
werker zegt bars: ,Jij smijt d.it
goed het raam uit, of je komt hier
nooit weer binnen, begrepen?" Ka
even later tot mij: Die rozenolie
ken ik, weet je. Ze moet verdund
worden. In één flesje zit genoeg
voor honderd liter uiater, en Jo
docus gebruikte ze puur; daar
komt die stank van...." Ik knik en
nies instemmend. Van de ver
koudheid. En wegens de rozenolie
WIJKPREDIKANT.
„In een hele tijd ben je hier niet
geweest", begint ook zy. Zijn ernsti
ge blauwe ogen blikken langer dan
nodig is in de hare.
„Ik zeg ook al tegen je vader.."
herhaalt hij voor haar „dat ik graag
kom
„Dan is het in orde!" knikt ze hem
vriendelijk toe.
„Nou snap ik één ding niet", valt
moeder scherp uit, als Bart vertrok
ken is. „Nu snap ik het niet dat jul
lie zó., met die jongen., die Bart
weglopen. Heb ik het bijvoorbeeld
eens over George van de dokter, dan
kijkt Christine o zo kwaad.. Mag ik
soms ook al niet meer vragen of hij
bij je op de belijdeniscatechisatie
gaat?" mokt moeder, terwijl ze de
kopjes in elkaar zet.
„De dame is zó gauw op haar teen
tjes getrapt., 'k stond toevallig van
middag even voor 't raam om mijn
cacteeën te begieten en toen kwamen
de dokter en zyn zoon voorbij..."
't Is even heel stiL „George heeft
me gisteravond gevraagdzegt
Christine dan ijzig kalm. .,Maar.. ik
heb hem geweigerd.."
't Is of er plots een bom in de ka
mer ontploft, zó onthutst kijkt moe
der van de één naar de ander.
„En dat vertelt maar niets" hijgt
ze nerveus. „Dat behoeven je ouders
dus niet eens te weten? Had ik ner
gens over gesproken danIk snap
jou niet TineWerkelijk ik begrijp
je niet..!"
„Ik begrijp me zelf héél goed," ant
woordt Christine rustig. Juist van
daag vanavonddoor het bezoek
van onze neef ben ik er van over
tuigd, dat ik de goede weg ga. Ik
houd niet van George.. Ik vind hem
een kwastmet z'n overdreven ma
nieren Ikehdoe het niet met
surrogaat.Ik vertik het eenvoudig.
Nu wéét u het.
„Laten we er niet meer over spre
ken" zegt vader als hij ziet dat moe
der over dit belangrijke onderwerp
nog lang niet uitgepraat schijnt te
zijn. „We moeten naar bed., 't Is
meer dan tijdTrouwens, het kind
is op een leeftijd dat ze drommels
goed weet, wat ze doet Lien!" voegt
hij er zacht berispend aan toe.
't Is één van de weinige keren dat
hij zijn vrouw durft tegen te spreken.
Getweetjes lopen ze de volgende
ochtend naar de kerk. Vader en zij.
Eerst hebben ze zwijgend ontbeten,
't Is vader, die er onderweg plots
over begint: „Je moet het je niet aan
trekken dat moeder weer hoofdpijn
heeft.Trouwens.ik ben trots op je
meiske! Dat heb ik gisteravond laat
ook nog tegen je moeder gezegd.
Blijf open en eerlijk! Voor God en
de mensen.Aan zulke jongelui heeft
onze tijd., héél veel behoefte..!"