Avonds tem min g CHUfillEP Als een lam.. f onze j€uqó-p&qin& f 5-let ótoute ^^ÏÖipótaartjc^ ZONDAGSBLAD 22 MAART 1952 Een handelsstad tijdens Salomo VRACHTBRIEVEN OP POTSCHERVEN 60UD VAN OFIR De duistere contouren van de stee liggen in schemer weggedoken. - De avondwind is opgestoken en 't dorre riet wuift rits'lend mee. Het water murmelt zacht tevreê, en als in schone, oude sproken komt 't maanlicht door het floers gebroken en danst op 't water als een fee. ROBBIE RADAR r „Als een Jam werd Hij ter slach ting geleid en als een schaap, dut stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open". Jes. 537. H'i deed Zijn mond niet open. Neen, dat was toen ook niet meer nodig. Het grote lijden had een aan vang genomen. Wanneer Hij in deze tijd Zijn mond nog zal openen, dan zal het niet meer zijn om Zich bekend te maken, en zeker niet om Zich te beklagen over alles, wat boze mensen Hem aandoen. Er is een tijd geweest, dat de Here Jezus niet zweeg. Welk een machtig stemgeluid moet dat geweest zijn, waarmee Hij Lazarus riep uit het graf. Welk een onweerstaanbaar stemgeluid was het, waarmee Hij Zijn jongeren riep: „Volg Mij!" Welk een tegenstelling dan. wanneer op zekere dag vervuld wordt het woord van Jesaja: „als een schaap, dat stom is.... alzo deed Hij Zijn mond niet open." Jezus' stem was machtig, onweerstaanbaar voor mensen, duivelen en dood. Maar machtiger is Hij in Zijn stemmeloos- heid. Dat geldt ook wel eens voor ons in het gewone leven. Vaak is het be ter te zwijgen, dan te spreken. Doch het zwijgen waarvan onze tekst spreekt, belicht de Goddelijke majesteit van de Zoon van God. Dit zwijgen treft ons wellicht nog meer dan Zijn spreken. Gelijk een lam, dut geen weerstand biedtwerd H\j ter slachting geleid. Wij kennen de plaats der slachting. Golgotha zegt alles voor hen, die ge loven in Jezus Christus. In onvoorwaardelijke gehoorzaam heid beweegt Hij Zich voort op de weg der smarten. Van Zijn geboorte in Bethlehem af. Hij zag het kruis.... en schrok niet terug. Hij voelde de geselslagen, de doornen van de gru welijke kroon, de slagen, met ruwe hand gegevenen klaagde niet. Hij droeg de zonden van de mensen, van u en van mijen Hij murmu reerde niet. Hij moest verteren door de gloed van de toorn Zijns Vaders tegen onze zonde en schuld.... en Hij aanvaardde dit alles. Gewillig, dra gend, lijdend; dat is de stemmeloos- heid, in het profetenwoord bedoeld. Wat Jesaja voorzag betekende de enige mogelijkheid, waardoor een in schuld verloren wereld nog kon wor den gered. Maar is die wereld er dankbaar voor? Wil die ivereld dal? De profeet zag vooruit. Wij mogen terugzien. Als een lam.... als het Lam, ter slachting. Zijn bloed reinigt van alle zonden, als wij die maar bekennen en opdra gen voor de troon der genade. Jezus' zwijgen legt ook ons het zwijgen op. Neen, wij moeten niet trachten onszelf te verdedigen en onze „misstappen" en „zwakheden" te verklaren. Dat helpt niet. Integendeel. Maar wanneer wij zien op Zijn zwijgen, dan zwijgt, op ons geloof, de stem der beschuldiging. „De straf die ons de vrede aan brengt was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden". Dat heet gadclooz' ontferming, Dat genaderijk en vrij. Gelooft u dit? TNe jonge staat Israël heeft, ondanks U zijn jeugd van enkele jaren, toch een oude, eerbiedwekker.de traditie. Daarom verdiept men zich gaarne in het grootse verleden. Zo wordt op de lagere scholen van Israël in elk leerjaar 5 of 6 uren gewijd aan het onderricht over het Oude Testament. En dit gebeurt zelfs op de links-gerichte scholen. In dat nieuwe Israël, waar koortsach tig hard wordt gewerkt, waar een staat dagelijks worstelt met veel problemen, waar een crisis dreigend hangt en de benauwde vraag is, hoe het zal gaan in de naaste toekomst daar is een levendige belangstelling voor de oud heidkunde. Er is een departement voor de oudheden ingesteld door de regering van Israël; er is een organisatie van vrienden der oudheden. Zulke oudheden kan men vinden door een stelselmatige opgraving, maar soms eok door een gelukkig toeval. Door de kolonisten worden oude. verlaten en ver waarloosde streken opnieuw in cultuur gebracht. Daar is dan geen „maagde lijke aarde", zoals do Talmud de grond noemde, welke nimmer door mensen was bewerkt. Integendeel, de spade, het houweel, de ploeg van de kolonist woelt in grond, die de sporen vertoont van ®udc bewerking. Toevallige vondsten Zulk een toevallige vondst deed men bij de uitbreiding van de visvijvers in de Joodse kolonie Sha'ar ha Golan poort van Golan, aan de oostzijde van de Jordaan, waar deze rivier het Meer van Galilea verlaat). Daar vond men werktuigen uit de jongere steentijd en het oudste aardewerk van Palestina. Hier werd men dus herinnerd aan dc mededeling, die de Bijbel over de steen tijd in Oost-Jordaanland geeft, want bij aandachtige lezing vindt men in het Oude Testament sporen, die aan de 8te<?ntijd doen denken. Wanneer de Is raëlieten in het Ovcrjordnansc komen zien zij te Rabba een „Hunebed van basalt" (in de Staten ertaling „bedstede van ijzer" Deut. 3 11). Zulk een hu nebed ,s een grafmonument uit de jon gere steentijd. Toevallig waren ook de vondsten der vissers, die van de bodem van de vas- telandstoep vóór de kust allerlei aar dewerk in hun netten ophaalden. Het was pottebakkerswerk, uit verschillende perioden: van de Israëlieten, de Per- zen. dc Hellenistische en de Byzantijn se tijd. Dit materiaal werd gevonden tussen de havens van Caesarea en van Dor. Die plaats Dor is een oude Ka- iiaanietische stad 'Jozua 11:2; 12:23); „ganse landstreek 1 de stadhoudersc mo (1 Kon. 4 in. Evenzeer was het een toevallig geluk, toen men, voor de bouw van een paleis voor het. Joodse parlement op Giv'at Ram (een hoogte bij Jeruzalem), op dc resten stootte van een nederzetting van steenhouwers uit de eerste eeuw Deze strategische hoogte was blijkens de ver dere vondsten ook het kamp geweest voor het Tiende Romeinse Legioen Want er werden tegels ontdekt met de letters „Leg. XF." Het tiende legioen, dat de- tegels vervaardigd had ongeveer 40 tensis y&n„Fre- Het waren tegels van het legioen, dat. toen het Jeruzalem verwoestte, de profetie van Christus ln vervulling deed gaan dat geen steen van de tem pel op de andere zou gelaten worden. (Lukas 19 44). Stelselmatige opgravingen Maar men vergenoegt zich in Israël niet met de registratie van oudheden, die door gelukkige omstandigheden aan het licht kwamen, maar men wijdt zich .ook aan stelselmatige opgravingen. Be langrijk is vooral geweest het onderzoek met de spade in de ruineheuvel Tel Qassila, aan de noordelijke oever van de mond van de rivier de Jarkon, dicht bij Tel Aviv. Een zijtak van de Jarkon wordt in de Bijbel genoemd; dat is dc beek Kana (Jozua 16 8, 17 9). En Tel Aviv is de grote Joodse stad, ge bouwd in het duingebied bij Jaffa, een wonder in het zand. Welnu, de heuvel Tel Qassila bleek een zeer oude neder zetting te bevatten. De Joodse geleer de B. Maisler, die de opgraving leidde, veronderstelt, dat hier was „dc plaats bij de zee van Jafo" (zoals hij de woor den van 2 Kronieken 2 16 en Esra 3 7 vertaalt). Hier zouden dan aan gekomen zijn vlotten met het cederhout van de Libanon voor Salomo's tempel tc Jeruzalem. De stad. die in de heu vel Tel Qassila verborgen lag, is lange tijd in het bezit der Filistijnen geweest. Uit die tijd heeft men mooi aardewerk gevonden van dit volk in de kustvlakte. Het zijn beschilderde kruiken met fraaie lijnversiering. Een prachtige vaas met dubbele oren heeft een regelmatige sym metrie. Deze kruiken zijn uit de elfde eeuw vóór Christus, dus in de tijd van Simson, van Eli en van Saul ïOp het voetspoor van Prof. Van Gelderen ne men wij aan, dat Simson leefde van 1120 tot 1083; dat Eli richter was van 1119 tot 1080 en dat Saul stierf in 1010). Dit mooie aardewerk geeft ons een beeld van beschaving cn weelde der Fi listijnen. Geheel in overeenst mming met het Bijbelverhaal. Wanneer de Fi listijnen Simson in hun macht proberen te krijgen, bieden zij bijna 10.000 (Richteren 16 5). Doch als Joab aan een soldaat verwijt, dat hij Absalom niet heeft gedood, spreekt hij van een beloning van ƒ15.- en een gordel (2 Samuel 18 11). Maar de Filistijnse stad was niet on neembaar. Integendeel, er is een laag van as in de ruïneheuvel, waaruit blijkt, dat de stad bij een verovering is ver brand, juist gelijk de Danieten met Laïs deden: zij verbrandden de stad met vuur (Richteren 18:27). De verovering van de stad geschiedde hier vermoedelijk door David. De Israëlieten herbouwden de stad; merkwaardig is vooral een groot gebouw, dat vermoedelijk voor het be stuur diende en sterk herinnert aan een dergelijk bouwwerk, dat men bij de op gravingen vond te Megiddo uit de tijd van Salomo. Centrum van handel Blijkbaar was deze plaats ook een be langrijk centrum voor de handel. Want men vond bijv. ivoor, of elpenbeen, dat hier geïmporteerd was. Merkwaardiger wijze trouwens ook beenderen van nijl paarden. Doch wat onze bijzondere be langstelling heeft, omdat men daardoor een beeld van de handel krijgt, zijn de cognossementen, de vrachtbrieven op potscherven. Evenals bij opgravingen in Samaria en in Lachis bleek het, dat weggeworpen potscherven gebruikt wer den als schrijfmateriaal. Zulke potscherven of ostraca zijn zeer interessant Ten eerste leveren zij een bewijs, dat het schrijven een alge meen gekende kunst was: dat blijkt ook uit de vlotte, cursieve vorm van het schrift. Ten tweede zijn het ook een soort vrachtbrieven, waarmee de afzenders hun waar begeleiden. Zulke vrachtbrie ven op potscherven waren er blij kens de opgravingen ook in het paleis van Achab in Samaria. Zeer verrassend is nu het schrift op een potscherf van Tel Qassila. Want daarop leest men: Ofir goud naar Bcth- Horon. Dertig sikkels. Dat is dan een vrachtbrief uit de tijd van Salomo, voor een transport van de zeestad, die in Tel Qassila sluimert, naar Beth-Horon. Was dit goud een deel van een zending per schip aangevoerd naar de havenstad? Of was het een betaling? In elk geval is een vermelding van Ofir-goud uit Sa lomo's tijd zeer merkwaardig. Een be rekening leert, dat dertig sikkels een ge wicht hadden van ongeveer 491 gram goud. De stad is niet altijd Israëlietisch ge bleven. Want de verovering door de As- syrische koning Tiglath Pileser III in 732 vóór Christus maakte een einde aan het Israëlietische tijdperk. Daarna is de stad Perzisch bezit geweest: men vond er soortgelijke gebouwen als La chis vertoont tijdens de Perzische perio de. Een vraag, die mij kwelt is deze: Wat is de naam van deze stad geweest? Wordt zij genoemd in de stedenlijsten van het Boek Jozua? Indien ja, is het dan misschien geweest Rakkon of Mc- Jarkon? Het is nog niet te zeggen. Maar zeer belangwekkend is hier een ver nieuwd bewijs van de waarheid der H. Schrift, als deze vermeldt hoe David de Filistijnen bedwong, en onder het glo rierijke bewind van Salomo rijkdom was, die zich manifesteerde in het goud van Ofir. DR. A. VAN DEURSEN. Hier onder: Filistijns aardewerk uit de tijd van Simson en van Saul. Tekening rechts: Potscherf met opschrift: „Ofir goud naar Beth-Horon 30 sikkels". Het zijn letters in oud-Hebreeuws schrift. ZONDAGSBLAD 22 MAART 1952 T. HET is avond. De maan schijnt en alle kindertjes slapen. Maar de hazenkindevtjes niet, die worden nu juist wakker. Het is in het hazenhol van moeder Haas een drukte van belang. Er is geen eten en alle hazen heb ben erge honger. „Kom kinderen," zegt moeder Haas, „jullie mogen allemaal mee naar het knollenveld. Maar denk om het ge vaar, blijf dicht bij moeder, want als de wilde jager komt, schiet hij jullie misschien dood." Wipstaartje luistert niet, zij hipt een heel eind achter moeder Haas aan en bromt maar. Het is ook altijd hetzelfde. Gisteren knollen, eergiste ren knollen en vandaag knollen, ba, ze heeft er niets geen zin in. Waarom gaan vader en moeder nu niet naar het koolveld van de boer? Is dat te ver misschien? Wipstaartje vindt het helemaal niet ver, zij kan best zo'n eind lopen. Bij het knollenland zitten Wip- staartjes broertjes en zusjes al te eten. „Kom toch Wipstaartje," zeggen ze vrolijk, „de knolletjes zijn o zo lek ker!" Moeder Haas ziet wel dat Wipstaart je niet eten wil: „Je doet geen dom me dingen hoor Wipstaartje," zegt ze bezorgd, „eet nu van die heerlijke zoete knolletjes, dan gaan we later, als je wat groter bent, naar het kool veld van de boer. Het koolveld is ver weg, en de reis erheen is erg gevaar lijk voor hazenkindertjes, wees dus gewaarschuwd, kind." Zo praat moeder Haas, maar het eigenwijze Wipstaartje luistert hele maal niet, ze hipt een flink eind van moeder vandaan en doet toch lekker haar eigen zin. Als alle hazenkindertjes genoeg ge geten hebben, van de heerlijke knolle tjes, gaan ze spelen, in de mane schijn op de hei. Alleen Wipstaartje niet, Wipstaart je loopt stilletjes weg. Haar hazenhartje gaat wel erg van rikketik, maar dat hindert niet. Wipstaartje holt de hei over. Vader heeft pas geleden aan moeder ver teld van het grote koolveld, dat óver de grote weg ligt, daar wil Wipstaart je i Ze spelen samen wat onderweg en vertellen van alles aan elkaar. Wipstaartje vertelt van vader en moeder en haar zusjes en broertjes, die nu in de maneschijn spelen op de En Bruinbontje vertelt ook. Maar het is geen prettig verhaal. Haar moeder is lang geleden door mensen gevangen in een lelijk ijzer ding, waar ze nooit alleen uit kon komen en haar vader is op een keer dood geschoten door een boze jager, met een groot geweer.. Bruinbontje was er zelf bij toen het gebeurde en ze was vreselijk geschrokken van het lawaai, zo erg, dat ze van schrik meteen op de loop was gegaan Ze heeft haar vader natuurlijk nooit weergezien, maar gelukkig heeft ze nog een paar broertjes over. Stil, wat is dat? De haasjes spitsen hun oren en luisteren. Maar o, dan weet Wipstaartje het al. Ze vertelt Bruinbontje, dat ze nu dicht bij de grote weg zijn, de weg waar akelige grote lawaaidingen overheen razen. Haar hazenstemme- tje trilt een beetje van angst. Bruinbontje knipt met haar hazen- oogjes: „Ik ga terug Wipstaartje," zegt ze wijs, „laat mij maar kool blaadjes eten, ik hoef geen knolle tjes. Dag Wipstaartje, daag!" „Dag Bruinbontje, daag!" roept Wipstaartje, ze kijkt haar vriendin netje naen ze denkt: „Die Bruin bontje, heeft groot gelijk, want o, wat is ze bang!" Dan moet Wipstaartje alleen ver der. Ze moet ja, want ze wil toch naar hun eigen hol, naar vader en moeder. Deze week ga ik het jullie eens een beetje moeihjk maken, door maar liefst twee puzzles op te geven. Zoals je ziet staat er links een cirkel en rechts een vierkant. Nu is het de be doeling, dat je in de cirkel van buiten naar binnen woorden invult, maar nu is het zo, dat in elk vakje maar één letter mag komen te staan. Ook in de grotere vakjes. Zoals je dan zult zien. hebben verschillende woorden dezelfde letters. 1. de baas in 't kippenhok; 2. schijnt soms 's nachts aan de hemel; 3. weg met bomen aan beide zijden; 4. water in N.-Holland5. zit aan de voet; 6. wortel; 7. lichaamsdeel, waarmee men loopt8. Europeaan 9. spot; 10. wang; 11. soldij, salaris; 12. familielid; 13. kus; 14. maken, uitvoeren; 15. nie mand; 16. ontkenning. Gebruik hiervoor de uolpende let ters: aaabddeeeeeghhkll mnnooooptzzz. De omschrijving is: In het vierkant moeten zowel van boven als naar beneden dezelfde woor den worden ingevuld: 1. kaasstad in Noord-Holland; 2. beschaafde vrouw; 3. water in Noord-Brabant; 4. het binnenste van beenderen. Gebruik hiervoor de letters aaaddeeeeg Moeilijk hè? Maar ik weet zeker, dat jullie juist daarom extra je best zult doen. Hip, hip, hip! met grote sprongen vliegt ze de weg over. Gelukkig, ze is er! Maar wat vreemd, nu komt ze in een groot bos, met allemaal hoge, donkere bomen. Wipstaartje schrikt. Hier is ze nog nooit geweest. Hoe moet ze nu hun hol vinden. Ze springt maar verdel en verder en ze wordt zo moe. En Ze moet wel een verbazend eind lo pen en ze wordt wel moe, maar ze zal het gauw genoeg vinden. Kijk, daar is de grote weg al Oei» wat is het daar druk. Er gaan grote, wilde dingen voorbij, dat zijn auto's. Dat is zeker het gevaar, waarvan moeder sprak. Wipstaartje's ogen knipperen van qngst en ze maakt luchtsprongetjes van schrik, als een auto even toetert. Maar ze moet over de weg, ze is nu dicht bij het koolveld en dus.. Rrrittts, hip hip hip! daar vliegt ze al! „Een haas, een haas!" roept een vreemde harde stem op de weg. Wipstaartje kruipt haastig onder een dichte groene struik en daar ligt ze te bibberen met een bonzend, bang hartje. Dan durft Wipstaartje eindelijk weer te voorschijn te komen, ze moet wel, want ze heeft vreselijke honger. Zal ze nu gauw bij het koolveld zijn? Hip, hip hip, Wipstaartje holt al weer! Dan is ze eindelijk bij het kool veld en dan is Wipstaartje spoedig alle angst vergeten. Hongerig begint ze te eten, van de frisse, sappige, groene koolblaadjes. Hè, wat smaakt dat lekker! Overheerlijk gewoon! Wipstaartje eet haar buikje dik en rond en ze vindt het nu prettig, dat ze zo dap per geweest is, om alleen naar het koolveld te gaan. Ze vindt zichzelf erg groot. Er zit nog een haasje aan de kool blaadjes te knabbelen. „Wie ben jij?" vraagt Wipstaartje. „Ik ben Bruinbontje, maar wie ben jij, ik ken je niet, woon je hier ook in de buurt?" „Welnee, Bruinbontje, ik woon heel ver weg, ik woon bij een knollenland en ik heet Wipstaartje". „Bij een knollenland? Waarom kom jc dan hier? Ik ben dol op knolle tjes!" „Ja? 't Zou je wel vervelen als je ze elke dag moest eten", zegt Wip staartje, „maar weet je wat je doet, ga met mij mee, dan kun je smul len, zoveel je wilt". Bruipbontje denkt even na: „Ja, ik doe het!" zegt ze dan vrolijk. Wipstaartje moet toch naar huis en Bruinbontje mag best een nachtje bij hen slapen. Hun hol is groot ge noeg. Sik krijgt de fles.' telkens schrikt ze van vreemde, rare dingen die ze ziet. Het lijkt wel of ze nooit uit dat bos kan komen, of ze voor altijd er in verdwalen zal. Eindelijk ziet Wip staartje een mooi hazenhol, hier moet ze voorlopig maar gaan slapen, ze kan niet meer voort. Maar net als Wipstaartje rustig ligt, komt de hazenfamilie thuis. „Wat doe jij in ons hol," zegt de vreemde hazenmoeder, „wil je weles gauw maken, dat je wegkomt." Ja ja, Wipstaartje gaat al, ze rènt het bos weer in! Ze holt maar! O en dan zijn er opeens geen bo men meer, daar is de heide. Nu zal ze wel gauw bij vader en moeder zijn! Ja kijk, daar is het knollenveld ook. Wipstaartje haast zich erheen. Even proeven. Maar wat is dat? Eet Wipstaartje nu knollen? Ja en ze vindt ze lekker ook. Ze begrijpt niet dat ze die straks niet lustte. Ze eet haar buikje dik en rond en ze wordt al rustiger onder het knab-, beien. Nu moet ze vlug naar huis om te slapen. O, wat is Wipstaartje moe Nu zal ze spoedig hun hol vinden en dan loopt Wipstaartje nóóit meer weg. Dat weet ze zeker! C. M. van den Berg-Akkerman. onze BRievenBus Wat heb ik deze week weer veel ge zellige brieven ge kregen. 't Is altijd weer leuk te horen hoe jullie het alle maal maken, hoe het op school gaat, waar jullie naar toe zijn geweest: ik heb vaak het gevoel, dat ik al m'n nich ten en neven heel goed ken, al is het, dat ik ze nog nooit heb gezien, 't Is altijd weer jam mer, dat ik vele brieven niet kan beantwoordenwant dan zouden we een heel grote krant moeten maken en dat gaat nu een maal niet. Maar weet, dat ik altijd alle brieven lees en al krijg je dan geen antwoord in de brievenbus, wees er van overtuigd, dat ik toch goed weet, dat jullie hebben geschreven. Zo, dat moest me even van het hart. 'k Zal jullie niet langer nieuwsgierig houden en gauw vertellen, wie deze week de prijzen hebben gewonnen. De hoofdprijs gaat naar Janneke Schothorst, terwijl Dirk de Groot, Dirk van Leeuwen en Bertus Maeijers ieder een troostprijs zullen ontvangen. s „Onze brievenbus". Ik heb nog ecu rebus onivangen en wel van Justin» Rackc. Binnenkort zat je de opgave wel op onze jeugdpagina zien staan, Justina. Of ik wel elke week jouw briefje ontvang. Ike Bakker? Nou en of, maar meiske, iedereen moet een beurt krijgen en zo kan het wel eens gebeuren, dat ik je wat laat wachten. Maar daarom even goede vriendinnen, wat jtf. Fijn, Saartje de Heus, dat JU dat zioke nichtje een kaart hebt ge stuurd. Daar zal Hennie vast wel erg blij mee zijn geweest. Hennie Hoffman gaat in April naar de Huishoudschool. Is het een lang eind fiet3cn naar Gor- kum? Wat ben jij een geluksvogel, Janny Kanselaar, zo maar in één week twee prijzen gewonnen. Ja, als het komt. komt het ineens, wordt wel eens gezegd. Kia Klandermans wist helemaal niet, wat zij mij moest schrijven en toen heeft zij zo maar een briefje „met niets" ge stuurd. Dat vond ik juist grappig. Ria. jij bent een trouw klantje van me hooi Nee hoor, I.enie Langelaar, ik bon nog niet jarig geweest, maar daarom bedank ik je vast voor je kaart. Ik zal hem bewaren tot het zover is. Afgesproken? En Wim van der Jagt, heb je je vrije bijdrage al geleverd? Wat heb je ge daan op de K.V.? Arme Tinus Korcvaar, had ik daar zomaar jouw naam ver keerd geschreven. Wil Uedelc alstublieft niet beledigd zijn? Dank u bij voorbaat. Nog wel gefeliciteerd met dc verjaardag van je moeder. Arie Grootcndorst. Nog heel veel gelukkige jaren wens ik jou en je moeder toe. Maaike dc Jongh gaat op gym. en nu geeft haar vereniging eind Maart een uitvoering. Hè. ik zou best eens een kijkje willen nemen in de zaal. Doe maar goed je best, Maaike. Hoe is het met jou. Piet Ouwens. went het al op school? Louise Hogonbirk heeft de bof. Dat is niet zo prettig, meis ke. Van harte beterschap, hoor! Bij op I jul- r toe gaat, of blijft dat' een geheim? Jouw rapport zag er keurig uit. Arie Visser. Drie negens en twee achten, het is me nog al wat. Houden zo, Arie. In orde. Jan van Nes, jij blijft flink je best doen, oefent veel en dan heb jij zo je zwemdfploma. Welke jas kan men niet aantrekken, vraagt C'ootje Pronk. Mag het ook jasmijn zijn. Gootje? Je moet niet boos op me zijn. Willie Gelcynsc. maar je raadsel kan ik niet op de jeugdpagina zetten, 't Is me niet' helemaal duidelijk ,maar dat geeft niets zeg. ik weet" heus wel, dat je het lief hebt bedneld, en dat vind ik fijn. Dank je wel voor je plaatje en je opstel, Dini Timan, ik heb het verhaaltje met plezier gelezen. Arme Ineke Beishuizen, al een paar keer geschreven en als maar niets gehoord. Nu goed, meiske? Zeg, Joke Teuling, jouw broer Piet mag me ook best een briefje schrijven. Vertel hel hem maar en dan verwacht ik volgende week twee velletjes in de enveloppe. Henk Gieselbach heeft pas een klein broertje gehad. Is het een lief ventje, Henk? Jullie zijn er zeker allemaal heel blij mee. Hier een briefje van Willy de Bie, die pas jarig is geweest, 't Is wel wat laat. maar nog van harte. Willy. Ten slotte heb ik hier Jolande Boorsma, die vraagt, waar ik met mijn vacantie naar' toe ga. Ik wil het alleen aan jou ver klappen. Waarschijnlijk ga ik naar Italië. Een eind hè? Kinders, dat was het weer deze week. Natuurlijk vergeten we ook nu dc nieu welingen niet en we heten hartelijk wel kom in onze kring Marianne Hartogs. Roelof Zwart. Jannie Potkamp, Jopie Siepman, Rob de Lange cn Trudie van Santen. Meisjes cn jongens, een heel goed week-end allemaal en tot volgende week, jullie,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 10