csssss» Ik ben de TDeur 4 onze jeuqó-p&qin& f De oude PARAPLU aundagsblad a rtJSKUAm ïaaz TE KOOP AANGEBODEN l^INDELIJK heb ik het weggekro- *-* pen straatje gevonden. De stilte van dit buurtje midden in de grote stad maakt mij een beetje schuw, zodat ik wat met mezelf ver legen door het straatje wandel. Van ouderdom vermoeid hangen de huizen tegen elkaar te dutten. De ramen, met gesloten en ver geelde gordijnen er achter, kijken glazig op mij neer, net zo levenloos als etalagepoppen kunnen staren. Van een benedenhuis beweegt even een gordijn, vluchtig opzij gekierd door een vrouwenhand. In de verte remt een tram gierend af. Dan is alles weer stil en eender als tevo ren. Net of er iemand dood is Het huisnummer, dat in de adver tentie was opgegeven, heb ik spoe dig gevonden. Een schuchtere bel, met bijna onleesbaar „2 maal bellen" er onder geplakt, kondigt mijn bezoek aan met gebarsten geklingel. Het huis, dat als alle andere huizen is, schrikt even op, knik kebolt en dut weer lekker door. De deur gaat krakend open; ik kijk in een donker gat van wat een portaal moet zijn. „Wie daar"? komt uit het duister. De stem is oud en gebarsten, evenals de bel, en je kunt er aan horen dat ze hoort bij dit huis, bij al de huizen in deze straat. Ik kuch en roep terug: ,,Ik kom op de advertentie". „O, komt B dan maar boven", ten overvloede ▼oegt de stem er nog aan toe: „Doe maar voorzichtig an, 't is nogal don ker". Als ik de buitendeur heb gesloten, waardoor ze zich weer aansluit bij de regelmaat van alle deuren in de straat, schuifel ik het pikdonkere portaal door op zoek naar de eer ste traptrede. „Gaat het meneer?" vraagt de stem. ,,'t Zal wel gaan"', antwoord ik door de duisternis te rug en schop meteen tegen de eer ste traptrede, waardoor ik nogal hard „au" roep. Dat doet men altijd in zulke gevallen. „Heb u je bezeerd meneer?" vraagt de stem, „voor zichtig an maar, je mot er even an wennen." Tevergeefs zoek ik naar het be gin van een leuning. Alleen het touw om de deur open te trekken krijg ik in mijn vingers, maar ik wil niet riskeren nog eens terug te gaan om de deur dicht te doen als ik te hard aan het touw trek. Dus begin ik op de tast de trap te beklimmen. Zonder verdere ongelukken kom ik boven en in het schemerige gange tje zie ik de oude man van de stem voor me. Ik geef hem een hand en noem mijn naam. Zijn hand voelt koud en knokig aan of ze op het punt staat dood te gaan, evenals de huizen. De oude man zegt: „Aan genaam" en „zeg u maar Urbanus tegen me, dat doen ze allemaal". „GoedUrbanus" zeg ik en merk meteen hoe onbenullig die naam in mijn mond klinkt. Als het oude huis hem bij zijn naam ge noemd zou hebben, had het me ze ker niet verbaasd, want het zou klinken als een geheim tussen twee die samen een heel leven geleefd hebben en samen sterven zullen. Urbanus lacht een beetje schor en zegt: „U leert het al aardig me neer", terwijl hij mij voorgaat naar wat de achterkamer blijkt te zijn. Ik krijg een stoel, waarvan de zit ting een grauwe tint heeft; vroeger denk ik is dat misschien rood pluche geweest, de trots en glorie van de huiskamer. Ook Urbanus is gaan zitten en we zwijgen allebei even, tot hij weer opstaat en zegt: „Nou zal ik u eerst even het orgeltje laten zien". Hij gaat naar een meubelstuk, dat mij op het eerste gezicht een oud klein kabinet toelijkt. Als hij, met zijn rug naar mij toe, er een kleedje van afhaalt, merk ik pas dat hij een jacquet draagt. Het kledingstuk is glanzend groen van ouderdom en zo van achteren gezien staat het nogal potsierlijk, ook al omdat Urbanus' benen een beetje krom staan. Urbanus slaat een klep op; een vergeeld klavier ligt nu open in de kamer als een oud boek met wijze spreuken. Op het bankje naast het instrument ligt een bolhoed. Voorzichtig zonder haast, legt Urbanus de hoed op tafel, zet het bankje stroef bukkend voor het orgel en gaat er op zitten, zorg vuldig er voor wakend dat hij niet op de panden van zijn jacquet komt te zitten. Liefkozend glijden zijn vingers over het klavier, dan begint hij te spelen: een psalm. Het orgeltje piept bij ie dere indruk van de pedalen en het hijgt als een oud, amechtig paard, telkens als Urbanus met rukkerige bewegingen een nieuw accoord aan slaat. Terwijl hij speelt heb ik gelegen heid de kamer eens wat beter te be kijken. Het eerste wat mij opvalt is een ingelijste tekst, verbleekt gouden krulletters op zwart fluweel. „De Heere zal U steeds gadeslaan." Dit product van een romantische kunste naarshand hangt recht tegenover me aan de schoorsteen, geflankeerd door twee borduurstukken; de een ,,Ter gelegenheid van Uw 50-jarig jubileum" en de ander „Ter gelegen heid van Uw 50-jarig huwelijk." Op de schoorsteenmantel staan alle mo gelijke vaasjes met geschilderde plaatjes er op en beeldjes, die herde rinnetjes en zo voor moeten stellen. De muren, die zeker in geen tien ja ren nieuw behangen zijn, hangen vol met grote en kleine portretten, waar op ouderwetse mannen en vrouwen uit de kleine burgerstand met Zon dagskleren en Zondagsgezichten, zit tend op stoelen of staande bij een wankel tafeltje met kunstbloemen of aan een namaak-strand met een woest geschilderd zeegezicht op de achtergrond. Op alle portretten zijn de vrouwen terzijde gestaan door mannen met snorren, die zich de krijgshaftigste houdingen wisten aan te meten. Eer. kamer opgepropt vol prullaria die de moderne mens „kitsch" noemt, maar voor de ouderdom even zo veel herinneringen zijn aan de liefste ogen blikken uit het leven. Nog steeds zit Urbanus te spelen, weer een andere psalm: ,,Wien heb ik nevens U omhoog." De laatste re gels zingt hij mee met lange uitha len bij iedere toon: „Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed, mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed." Het orgeltje houdt met zuchten op en Urbanus draait zich om. „Mijn vingers willen zo goed niet meer", zegt hij verontschuldigend, terwijl hij weer op een stoel gaat zitten; „wat vindt U er van, 't geluid gaat nog wel hè?" Sluis en torentje van het mooie Friese stadje Hindelopen. Het instrument is mij helemaal niet naar de zin; wat ik zoek moet heel wat anders en beters zijn. Maar waarom een oude man verdriet te doen door dat te zeggen. Ik houd me dus neutraal en antwoord zo gewoon mogelijk: „Het geluid is wel aardig, maar U begrijpt wel dat ik niet zo een-twee-drie een besluit kan nemen." Vragen om ook even te spelen doe ik niet en Urbanus schijnt het ge lukkig te vergeten. Ja, ja, knikt de oude man, alsof hij aan mijn stem wel hooxt, dat ik het orgeltje toch niet wil kopen. En dan, meer voor zichzelf dan voor mij, begint hij te praten. „Als U es wist meneer, hoe erg ik het Joh. 109a. de Heere Jezus is bij veel dingen vergeleken in de Schrift. Gods Woord doet dat, opdat Hij ons daar door te duidelijker zal worden ge toond. In Joh. 10 vergelijkt Christus Zichzelf bij een deur. Hij zegt: „Ik ben d e Deur, daarmee te kennen gevende, dat er buiten Hem geen enkele mogelijkheid is om weder tot God te komen. Wie zich als zodanig in deze functie wil aandienenwordt door Hem genoemd een dief en moor denaar. Dit is scherp gezegd en daar mede is alles veroordeeld, wat Hem vervangen wil. Nu zijn wij daar allen mede ge ïnteresseerd. Het gaat ons allen aan. Temeer wanneer wij ons indenken de toestand, waarin wij ons bevinden. Er is een tijd geweest, dat wij deze Deur niet nodig hadden. Wij denken aan de heerlijke staat der rechtheid. God had de deur van het Werkverbond voor ons wijd geopend en ons zo geschapen, dat wij daardoor konden binnengaan. Het was een schone en gemakkelijke deur. Door onze val wierpen wij deze deur dicht. Gij bemerkt nu misschien, wat wij daardoor deden. Wij maakten de ruimte welke God ons gaf tot een ge vangenis en wij zijn daarin eigenlijk in voorarrest. Deze deur kan alleen door God worden geopend. Hij heeft de sleutel en kan ons voor het gericht roepen. Dan zal Hij tot ons zeggen: „Wat hebt gij gedaan?" De Heere deed dit bij onze eerste voorouders. Dat de mens zich zijn zonde bewust was sprak h\j duidelijk uit door zich te verber gen. De scheiding van des mensen kant was volkomen. God heeft het grootste recht om ons in deze ellende te laten blijven. Maar nu is dit het wonder van Gods ge nade, dat Hij dit niet deed, maar een andere Deur aankondigde. Hij gaf Zijn Zoon tot een Deur, opdat wij door Hem zouden doorgaan en ontkomen aan het gericht en de strenge straf van God. Deze dingen zijn voor ons onbe grijpelijk en kunnen met geen enkel voorbeeld verduidelijkt worden. De genade Gods is alleen te bewonderen. Wij worden daar stil onder. Het ver stand staat daarbij stil. God gaf Zijn Zoon voor vijanden, die zich van Hem afkeerden en in revolutie hun weg wensten te vervolgen. Wij begeren zelfs de gevangenis boven de vrijheid, welke Hij ons aanbiedt. Wij hebben de duisternis liever dan het licht. De mens is zich dat niet bewust. Hij is hopeloos gevangen en meent vrij te zijn. Dit is dubbele ellende. Hij is vrolijk en blij, ondanks dat een eeuwige gevangen schap hem wacht. Jezus sprak met een dubbel „voor waar", dat Hij de Deur was en Gode zij dank, n u nog i s. Maar wij moeten door Hem doorgaan. Dan alleen zal er behoudenis zijn, anders onder geen enkele voorwaarde. Weet u wat het ergste is? Dat we hier niet aan willen. Wij geven gaarne acht op hen, die ons lokken en alles beloven om uit onze benarde positie te geraken. Wij tasten en zoeken liever zelf om zo mogelijk nog een deur te vinden. Zo zoeken de volkeren in deze geweldige tijd om een opening ie vinden en Eden ongedaan te maken. Hoort gij daar ook bij? Bedenk wat tot uw vrede dient. Geloof Zijn heil en troostrijk woord. De schapen gaan door deze Deur binnen en zij krijgen het eeuwige leven. Zijt gij al een schaap? Dan hebt ge uw zonden Ieren zien en belijden. Zo niet, vraag Hem dan uw ogen te openen. Hij is tevens Herder en Leidsman, gewillig u dit te leren. Indien gij het leert zult gij 2ingen: „Dit is, dit is de poort des Heeren." kopen, maar in het ouwe-van-dage tehuis is er geen plaats voor en nou moet het weg. 't Is zestig jaar ge leden meneer, dat ik het kocht voor mijn vrouw toen we gingen trouwen. Ik was toen twintig en nou is mijn vrouw al weer goed tien jaar uit de tijd. We hebben er wat op afgespeeld meneer en we zongen er samen en later met de kinderen psalmen bij." Urbanus zwijgt en kijkt op zijn han den. Omdat ik niets te zeggen weet, kijk ik naar buiten het plaatsje op, dat als een nauwe schacht van twee bij twee meter tussen de huizen ligt gedoken. Een verroeste afvoerpijp drupt gestadig; in het tonnetje er on der kringelen na iedere drup de golf- cirkeltjes wijder weg tot de rand ze tegenhoudt, en telkens komen nieuwe. Ik krijg het warm, ik zou zomaar in het wilde weg een schreeuw wil len geven. Dan gaat Urbanus' stem weer monotoon verder. „Ziet U me neer, m'n jongste zoon wil trouwen en nou wil ie hier wonen, daarom moet ik weg naar het Huis. 't Is wreed, maar ik kan er niks meer tegen doen. Ik ben te oud meneer en ben ik daarom nou zo oud gewor den..." De stem klinkt als een moede klacht, de knokige hand strijkt in ver warring de paar grijze haren door elkaar. Ik weet niet, hoe ik woorden van troost of bemoediging moet zeggen, want ik ga mezelf zo beklemd voelen. Daarom sta ik op om weg te gaan. Ook Urbanus staat op. „Nou me neer, U denkt er nog maar es over" zegt hij. Het klinkt mistroostig. „Goed Urbanus, ik zal er over den ken" lieg ik, want ik weet drommels goed dat ik er niet meer over hoef te denken. Als ik hem een hand geef, kijkt hij me aan en in zijn blauwe ogen spie gelt een traan als hij schor zegt: „Ze was zo blij met haar orgeltje me neer, 't zal zo leeg worden als dat ook weg is." Er schiet een brok in mijn keel, ik heb nog nooit mannentranen gezien. In het donker strompel ik op de tast de trap af, de uitgesleten tre den kreunen bij iedere stap. Een oud huis staat op instorten. Achter mij uit het duister hoor ik Urbanus' stem: „Voorzichtig an maar, meneer". Dan sla ik de deur achter mij dicht. Het is gaan motregenen, huiverend zet ik mijn kraag op. Zielig eigenlijk, die ouwe man, denk ik, zou ik toch maar niet uit piëteit... Vlug stap ik het straatje door, waar de huizen nog precies als daarstraks tegen elkaar hangen te dommelen, alleen een beetje grauwer door de regen. Ergens kiert een vrouwenhand vluchtig een oud, vergeeld gordijn op zij. Dan is alles weer gelijk in een dere, kleurloze regelmaat als tevoren. Net of er iemand dood is... Met grote stappen sla ik de straat hoek om. Het orgeltje heb ik niet gekocht. ZONDAGSBLAD 9 FEBRUARI 1952 MIJN paraplu is stuk", zei Tineke's vader op een dag, en hij stak haar zomaar in de huiskamer op, zo dat ze allemaal konden zien, hoe erg het was. Ja, dat was grappig, als je die pa raplu onder de lamp hield, kon je al lemaal kleine lichtstreepjes en spik keltjes zien, dat waren de scheuren en gaatjes, die de paraplu in baar leven had opgelopen. Eén grote scheur was er bij, en dan was er ook nog een balein kapot. Neen, veel bijzonders was het niet meer, zei Moeder, het zou misschien maar het beste zijn, de paraplu weg te gooien, en gewoon een nieuwe te kopen. Maar vader wou eerst nog eens proberen, of hy haar niet kon laten maken. Vader was op die oude, trou we paraplu gesteld, want die had al zoveel jaren dienst gedaan en ze had al heel wat regen tegengehouden, want Tineke's vader moest dikwijls op reis. En als het dan regende dat het goot, ging die paraplu mee. Het was een grote, ouderwet se paraplu, en Tineke was blij, dat ze niet weggegooid zou worden, want zij liep er ook zo graag eens onder. Ze was al groot en daarom mocht ze 's Zondagsmorgens al meegaan naar de kerk. Natuurlijk had ze dan haar Zondagse manteltje aan, en als het dan regende, vond ze het maar wat gezellig om naast vader onder de gro te paraplu te lopen, net of je een ei gen, klein huisje meedroeg. Op het ronde dak van dat huisje hoorde je dan zo prettig de regen tikkelen, maar zelf bleef je lekker droog. Tineke mocht met vader mee naar het kleine winkeltje, waar de para plu gemaakt zou worden. Dat winkel tje was nog niet zo makkelijk te vin den, want het was maar heel klein, en het stond op een stil pleintje, waar het helemaal verscholen was achter hoge bomen. Er was maar een kleine uitstalkast, maar toch wa ren daar allerlei soorten van para plu's te zien, die allemaal lange ge zichten trokken, want het was zonnig weer. Vader en Tineke gingen samen de winkel in. Daar wera de oude pa raplu bekeken van alle kanten, en ja wel hoor, gelukkig kon zy nog gere pareerd worden. Nu, zy zag er niet erg fraai meer uit, vooral niet. als je ook eens naar die mooie, nieuwe pa raplu's in de uitstalkast keek. Maar over veertien dagen mochten ze haar komen halen en dan zou ze stellig weer net als nieuw zijn. Tineke was er blij om, ze hing aan vaders arm en huppelde op en neer. „Was dat geen aardig winkeltje?" vroeg vader. Ja, zeker, dat vond Tineke ook. „Vertelt u eens van dat winkeltje", bedelde ze, want vader wist overal een verhaaltje van te maken. En werkelijk, vader begon te ver tellen „In dat winkeltje, achter de hoge bomen, was het nu al een paar da gen heel erg stil geweest. De zon scheen maar aldoor, en al de para plu's in de uitstalkast keken verlan gend naar de lucht, of er geen dikke regenwolken wilden komen. Ze had den nu al zolang in die kast gestaan, en daarom verlangden ze er echt naar, eens lekker nat te worden in de buitenlucht. Heerlijk, zeiden ze te gen elkaar, zo'n fikse bui. Niet zo maar een paar druppeltjes, neen, maar dikke, vette regenstralen, pij- pestelen noemen de mensen dat. En dan moest dat maar niet eventjes duren, maar liefst de hele dag ach ter elkaar. Maar het moest er niet bij waaien, want dan kregen ze zo'n pijn in hun baleinen, zoveel moeite als dat koste, om dan het scherm netjes heel te houden, en het niet door de wind kapot te laten slaan. Lekkere regen, dat is je weertje, zei den alle paraplu's en ze knikten met hun wijze hoofden. Zonneschijn von den ze maar niets gedaan. Nu stonden er allerlei soorten van paraplu's, in die etalage. Grote en kleine, in allerlei kleuren en ook pa rapluutjes, die je in elkaar kon vou wen en in een tasje meedragen. Maar één klein paraplu'tje was er bij, dat was een poppen-paraplu, die was vuurrood. en had een kleine knop, waarmee je haar echt open en dicht kon doen. Nu, met zo'n poppen-para plu loop je niet zo vaak in de regen, die steek je meestal alleen maar op, als je in de huiskamer of de gang met de poppen uit wandelen gaat. Dat kleine ding'was niet zo erg op regen gesteld en vond, dat zo af en toe een beetje zonneschijn toch ook wel prettig was. Maar alle andere paraplu's werden daar vreselijk boos om. Die kleine domoor moest haar mond maar houden en niet zo'n druk te maken, als andere grote en wijze paraplu's aan het woord waren. Maar juist, toen ze dat gezegd had den, kwam er een mijnheer in de winkel met een klein meisje, en die brachten een oude paraplu, die ge repareerd moest worden. Foei, wat zag die er lelijk uit, de nieuwe pa raplu's trokken er allemaal hun neus voor op, en ze schoven een eindje op zij. want ze wilden maar liever niet te dicht by haar komen. Ze zat vol scheurtjes en haar ene balein was ka pot, dat kwam allemaal, omdat zy zoveel lange jaren zo trouw d'r best had gedaan. Maar daar dachten die paraplu's niet aan, ze zagen alleen maar, dat zij zo lelijk was, en ze begrepen niet, dat de baas van die oude paraplu maar niet liever een nieuwe kocht. En natuurlijk moest dat oude ding een hele tijd in de win kel blijven, en al die tijd waren de anderen te verwaand, om haar aan te kijken. Maar de oude paraplu stoorde zich daar helemaal niet aan en zij stond maar al die tijd plezierig met het kleine poppen-paraplu'tje te pra ten, want die twee konden het uit stekend samen vinden. De oude pa raplu vertelde allerlei grappige ver halen. want zij had in haar lange le ven al zoveel meegemaakt. Ja, zelfs was zy één keer door haar baas in een winkel achtergelaten en regel recht naar het politiebureau gebracht. Daar was de baas haar later ko men halen en of zij toen ook blij was geweest! Het kleine, paraplu'tje luisterde met allebei zijn oren, en af en toe schudde het van de lach. Daar waren de anderen veel te deftig voor, maar stilletjes luisterden ze toch ook, want ze hadden nu al zolang in die winkel gestaan en op den duur wordt dat vervelend. En toen dat veertien dagen had geduurd, toen, ja, toen was die oude paraplu helemaal gerepareerd en prachtig mooi geworden, zo mooi, als de anderen maar durfden den ken. Toen kwam de baas weer terug, met datzelfde kleine meisje en die namen haar weer mee, en toen kon zy zich weer lekker afspoelen onder een fijne regenbui. Maar die eigen wijze, verwaande anderen, die ble ven staan, waar ze stonden en mis- Hier de beloofde kleurplaat. Ik hoef er niet veel bij te vertellen, alleen maar: „Wie de tekening het mooiste heeft gekleurd krijgt de eerste prijs". En, zoals altijd, er worden ook weer troostprijzen toegekend. Doe je best schien staan ze er volgend jaar nog. Ga maar eens kijken, zei vader..." Tineke vond het een pracht verhaal, maar toch had ze nog iets te vragen. „En dat kleine paraplu'tje vader? Hoe is het daarmee afgelopen?" Dat wist vader niet. Neen, dat kon hij onmogelijk zeggen. Maar misschien zouden ze dat nog wel eens te we ten komen, zei hij, en toen was het verhaal uit, en stonden ze ▼oor de huisdeur. Een paar weken later was Tineke jarig. En toen ze wakker werd, wat zag ze toen liggen op de stoel voor haar bedje? Datzelfde kleine, rode paraplu'tje uit de winkel, dat vriend schap had gesloten met vaders pa raplu. O, wat had Tineke daarmee een pret. Nu konden de poppen deftig uit wandelen gaan. En 's avonds zet Ti neke nu altijd het kleine paraplu'tje naast de grote in de paraplubak, dan kunnen die twee alles aan elkaar vertellen, wat ze overdag alzo hebben meegemaakt. onze BRievenBUS Beste nichten en neven Hinders, jullie raden nooit wat ik deze week heb ontvangen.... Een brief uit Canada. Eén van onze nichtjes is ruim een jar geleden met haar ouders daar naar toe ge gaan en nu had ze zin om me te schrijven. Nou ik vond dat wat leuk ran Rina Meyer. Z\j heeft een keu rige brief gepend, nog al liefst in het Engels. Jullie moe ten allemaal de hartelijke groeten van haar hebben en Rina, namens c l m'n nichten en ne ven wens ik jou en je ouders het allerbeste toe. Schrijf je nog een. In de schuur staat een mand Nu eerst even de namen van hen, die prijzen hebben gewonnen. D: eerste prijs is voor Jun en 's Jaei Dorrepaal (jullie hebben samen de puzz'e opgelost, moet je natuurlijk ook samen met de prijs doen) en de troostprijzen gaan naar Henk Conijn, Greet je Dalmaijer en Wim Stoffels. Zoals altijd ligt er weer een hele sta pel brieven klaar, dus we zullen maar gauw beginnen. Het eerste antwoord is voor Bert Klandermans en tot hem wil ik zeggen: ga zo door m'n jongen, doe jij maar flink je best op school. Hebben jullie een poes gekregen, Ineke Beishui- itn? Is het een lief diertje? Hè, stel je eens voor. Afke Bergenia. dat al dat papieren geld in jouw speelgoedkassa echt was. Wat zou jij dan rijk zijn, zeg. Inderdaad, Annie Dijkshoorn, vind ik jouw postpapier heel erg mooi. Jij bent verwend met je verjaardag hoor. Zal ik held in handwerken. Vooral breien vond ik niet erg leuk, brrr een hiel in een sok maken. Maar, als je het eenmaal onder de knie hebt, ga je er wel plezier in krijgen. Als je bezig bent denk je maar: „Hoe meer ik mijn best doe, hoe beter het gaat." Zullen wij dat samen afspreken? Ach, die arme broer van jou, Willy Geleynse, heb je hem zo te pak ken gehad toen het sneeuwde? Hij zal dan wel blij geweest zijn toen de sneeuw ging smelten? Ja, Tony Kars. er komen altijd heel veel brieven binnen. Je zou voor de aardigheid eens een kijkje moe ten komen nemen. Nico Overvoorde vindt het jammer, dat er geen ijs is. Ja, en ik heb zo het idee, dat we dit jaar ook geen ijs meer krijgen. Geloof jij het? Wat heb jij je best gedaan bij de oplossing van het raadsel Cobi Spie renburg. Vooral die kleuren vond ik zo goed gekozen. Of ik zwemmen kan, vraagt Willy Arcntzen. Nou en of en ik vind het wat fijn. Maar 's winters zwem ik nooit, alleen zomers. Jij wel hè. Oom Karei heeft het met ander werk heel erg druk, Ineke Smink en daarom schrijft hij niet veel meer. voor onze jeugdpa gina. Ik zal hem de groeten van je vond haar in één woord keurig. En dat wil ik ook tot Fred Meeder zeggen. Een compliment hoor allebei. Tja. Truus van der Borgh, als je het zo druk hebt. schiet het schrijven naar mij er wel eens bij in. Enfin, ik zal dit keer maar eens wat door de vingers zien. Arme Johan Vis, je zusje kreeg wel antwoord van me maar jij niet. Heb ik het nu een beetje goedgemaakt? Kijk nu eens, hier heb ik een getekende sneeuwman en die komt van Bas Berghout. Leuk Bas. Wat vind ik dat heerlijk voor ie Martha Oudshoorn, dat je thuis bent gekomen. Gefeliciteerd hoor, niet alleen namens mij, maar namens ons allemaal. Vast ge feliciteerd met je verjaardag, Marrle de Kievit. En nog vele jaren, m'n kind. Hoe is het met jou. Joke van Berchum? Wat naar zeg. dat je je arm hebt ge broken. Het beste er mee hoor. Fijn. Daan Overduin, dat je zo goed met je nieuwe onderwijzer kunt opschieten. Houd jij ook zo van vertellingen? Zo'n woonark als jii tekende. Tillie tir Kwaad- steniet zou ik best willen hebben. Het lijkt me reuze gezellig om op een ark te wonen en jou? Dat is niet mis. Leni Kuyt, een paar rolschaatsen te krijgen. Al vriest het dan niet, schaatsen kan je toch. Ja. de orovincies liegen wel een eind hier vandaan. Theo de Vries. Ben je wel eens in Groningen of Zeeland ge weest? Wat heb jij al veel gemaakt op de huishoudschool, Corrie vu Es. Jij moet wel veel van naaien houden. Leer het maar goed, je hebt er altijd plezier van. Natuurlijk, Kees Korcvaax, mag jouw broertje Frans ook mee doen. Laat hem maar eens een briefje schrijven. Zo, dus jullie zijn vrienden, Gerrit Klep en Gerard de Kuyper. Leuk, dat juffie allebei medocn en, Gerrit, ik weet wel wat voor ccn muziekinstrument jij be speelt, hoor. Heb je al eens mee gedaan aan een uitvoering? Nee maar, Grectje van der Spek, heb jij even geluk gehad op die bazar. Ja ja. je bent een bof fer. of je bent het niet. Hoe staat het met de poppenkast, Nellie Drop, schie ten jullie er al mee op? Ik ben er erg nieuwsgierig naar. Hè. wat is dat sneu. Annebcrth van Walraven, dat je broer nog niet naar huis mag komen. Wat een tegenvaller. Ik boop, dat hij heel gauw wat beter mag worden. Wil je de groeten doen aan Lientje de Regt? Ik geloof, Adrie Schouten, dat je het op de M.U.L.O. best naar je zin zult hebben. Als je altijd goed je huiswerk probeert te maken, loopt het vanzelf. Het was in derdaad een hele tijd geleden, dat jij voor het laatst schreef. Willy Blok. Je leven beteren hoor. Bijzonder goed vond ik de tekening, die Riet van Beek me stuurde. Een eigen fantasie. Riet? Ge lukkig ben ik niet verkouden geworden, Louise Hogenbirk. Heel wat mensen lo pen op het ogenblik te snuiven hè. Zo, dus jullie onderwijzer is weer beter, Beppic van der Jagt. Het is altijd pret tig je eigen ..meester" weer voor de klas te zien staan, vind je niet? Meisjes en jongens, ik moet weer stop pen. Maar jullie weten wel. dat iedere brievenbus wordt besloten met een wel kom aan onze nieuwelingen. Dit keer zijn het Kees van Nieuwkoop, Rietje van Lummel. Jan Vrolijk. Dirk ter Wee Plo- nie van Dolder, Jan Bakels. Femmy No bels. Nellie Bode. Ine Noordam, Rienie Teeuw. Adrie Cooiman, Thea Boer. Don- nek e Teeuw. Anneke Anceaux, Frances en Simon Struik, Gerrie de Jong. Fia Felix. Bert den Hollander, C. J. dc Heer, en W. de Heer (hoe zijn jullie voorna men... en Maaike van der Wiel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 10