OP DE VERKEERDE WEG
SNEEUW
oen
4 onze jeuqó-Pè,qin& 4
MOEDER ziek
ZONDAGSBLAD 2 FEBRUARI 1952
Kort verhaal van Ferdinand Langen
H*
wat door de stad, zonder een bepaald
doel. Het was een koude, natte winter
middag. Een middag om somber van
te worden. Om mijzelf een beetje op te
vrolijken dacht ik aan de lente. Aan
een aangename lentelucht en aan jong
groen en aan narcissen. Maar het is
nooit goed aan de lente te denken, ter
wijl het nog volop winter is. Dat moest
ik v..
Het was een vrij drukke winkelstraat
waarin ik liep. Toen ik voor een paar
mensen uit moest wijken, raakte ik,
zonder het te willen, een fiets aan, die
met één trapper tegen de trottoirband
stond. De fiets wankelde en vieL Pardon,
zei ik tegen mijzelf, dat was niet mijn
bedoeling. Ik bukte mij. raapte de fiets
op en trachtte haar weer netjes neer te
zetten. Juist toen ik daarmee bezig was,
werd de deur van een kapperszaak aan
de overkant van de straat met een for
se zwaai opengeworpen.
Er holde een man naar buiten die
zijn wangen nog vol scheerzeep had. Hij
riep: „Houdt de dief", en hij stormde
op mij af.
Ik keek de straat in. Er liepen alleen
maar mensen die gezellig aan het win
kelen waren. Er was, zo op het eerste
gezicht, beslist geen dief bij.
„Ik zie geen dief," zei ik.
,,Nu, dan heb je zeker zand in je
ogen," zei de man met de scheerzeep
op zijn gezicht.
Ik wreef in mijn ogen. „Ik heb niets
in mijn ogen," zei ik
„Laat naar je kijken," zei de man
met de scheerzeep. Hij zag mij wild
aan. Ik keek naar mijzelf. Ik stond
daar nog altijd met die fiets in mijn
hand. En plotseling kreeg ik een duister
vermoeden.
„U wilt toch niet beweren", zei ik,
„dat ik.."
„Ja, dat wou ik nou juist beweren",
zei hij, „hoe kun je het zo goed raden."
Hij grijnsde en nam een zakdoek en
wies de scheerzeep van zijn wangen.
Maar bij zijn oren liet hij nog wat zit
ten.
,U vergist Zich", zei ik. Ik kreeg
bet gevoel dat ik in een moeilijke situ
atie raakte.
„Ha, ha", lachte de man hatelijk.
„U vergist zich toch werkelijk", zei
„Nou", zei de man triomphantelijk,
„dat zullen wij dan wel eens zien."
„Nou moet U eens even naar rede
luisteren", 2ei ik, ,,ik loop hier gewoon
door de straat. Ik denk zomaar wat aan
dat jonge groen
grijpt U wel."
Ik begri'
Hij is in elk geval goedlachs, dacht
ik bij mezelf. Hij maakt een lelijke
vergissing maar hij kan in elk geval
lachen. Dat hoor ik. „Wel", zei ik, „ik
liep zo in gedachten en toen raakte ik
per ongeluk deze fiets aan met mijn el
leboog. De fiets viel en ik probeerde
haar weer op te rapen en weer netjes
„Weer netjes neer te zetten", grijns
de jlc man, „ja, je bent een grapjas."
„Gelukkig dat je zelf weet wat je.
kostB&Re Boeken
Robert Dodd, een deskundige op
het gebied van bibliographie, heeft,
nog niet zo lang geleden, een lijstje
opgesteld van de kostbaarste boek
werken, die op de gehele wereld
in omloop zijn. Het lijstje begint met
de Gutenberg-bijbel, die te Mainz het
licht zag. De waarde van dit werk
in geld uit te drukken is zeer moei
lijk: de laatste tijd is er geen exem
plaar verkocht. In 1884 bracht een
Gutenbergbijbel te Londen nog
47.000,op, en in 1897 werd het
Ashburnham-exemplaar voor 48.000,
verkocht. Op het ogenblik zouden de
ze boekwerken intussen minstens
120.000,opbrengen!
Nummer twee op de lijst was het
Psalmboek van 1457, het eerste geda
teerde boekwerk. De waarde is op
een kleine 120.000,te schatten.
Het derde boek is „Het verhaal
van Troje", de eerste Engelse boek
uitgave, van 1469. Slechts weinig van
deze exemplaren zijn bekend, en
daaronder is een nog geringer aan
tal volledig.
Vervolgens zien wij in de lijst op
genomen „Canterbury Tales" (Can
terbury-verhalen), dat in het jaar
1478 gedrukt werd, „Morte d'Arthur'"
(de dood van Arthur), door Thomas
Malory, gedateerd 1485, en de eerste
folio-uitgave van de werken van Sha
kespeare. Een exemplaar van de
eerste Shakespeare-folio-editie, in be
zit van een Amerikaans verzamelaar,
werd enige jaren geleden met niet
minder dan 43.000,— betaald.
Een zeer grote waarde bezit het
eerste wetboek van een Amerikaan
se staat, dat de omslachtige titel
draagt: „Boek der algemene wetten
en vrijheden voor de bewoners van
Massachusetts". Hiervan is totnogtoe
slechts één exemplaar voor den dag
gekomen.
bent", zei de man. „Maar je houdt mij
niet voor de gek."
„Ik bedoel dat ik probeerde die fiets
weer netjes neer te zetten", zei ik. „Ik
bedoel niet dat ik een grapjas ben."
„Maak het nou niet te dol", zei de
„Nee", zei ik.
„Je bent er toch lelijk bij, ventje",
zei de man. „Veertien dagen geleden
hebben ze een splinternieuwe fiets van
mij gestolen en nou wou jij er weer
met deze vandoor hè. Maar dat zat je
niet glad. Je bent op heterdaad betrapt,
om het zo maar eens te zeggen".
„Ik wou er niet met deze vandoor",
zei ik. „Ik wou cie fiets alleen maar
tegen de trottoirband zetten."
„Kom nou", zei de man.
Zoals ik al zei was het een vrij druk
ke winkelstraat waarin dit gebeurde en
ons gesprek begon de aandacht te trek
ken van enige mensen. Er kwam een
groepje vrouwen om ons heen staan met
boodschappentassen en een paar man-
n, die zichtbaar niets te doen had-
„Wat moet dat?" vroeg één van de
mannelijke toeschouwers.
„Hij wou er met mijn fiets vandoor"',
legde de man met de scheerzeep bij zijn
oren bereidwillig uit „Maar ik kon hem
nog net in zijn kraag pakken."
Ik voelde dat alle ogen vol verachting
op mij gericht waren.
„Zo'n lelijke fietsendief" luchtte één
van de vrouwen haar verontwaardiging.
„En moet je dat onschuldige gezicht
eens zien", zei een andere vrouw.
„Ja", zei een derde, „die met die on
schuldige gezichten zijn vaak het erg
ste." Zij sprak met een overtuiging als
of zij ervaring in dergelijke zaken had.
„En nog zo jong", zei een oud manne
tje, het hoofd schuddend.
„Het kwaad zit er al vroeg in", con
stateerde een ander.
Er kwamen steeds meer kijkers om
ons heen staan.
„Dames en heren", zei ik, „er is een
misverstand in het spel Deze man hier
vergist zich." Ik wees op de man met
de scheerzeep bij zijn oren. „Hij denkt
dat ik zijn fiets wou stelen, maar ik wou
die alleen maar even rechtop zetten,
omdat ze gevallen was. Dat is alles".
„Is ie goed?" lachte de man met de
scheerzeep.
„Wat een brutale rakker", zei een van
de vrouwen.
„Hij is niet goed bij zijn hoofd", zei
het oude mannetje.
Ik begon het benauwd te krijgen. Be
nauwd tussen al die opdringerige men
sen. Ik moet zien dat ik hier wegkom,
dacht ik bij mezelf, want de schijn is
tegen mij. „Het spijt me", zei ik „maar
ik moet nu naar huis. Het wordt zo
langzamerhand etenstijd. Ik dank u voor
uw aandacht."
„Ja, dat zou je wel willen, hè", zei
de man met de scheerzeep, „maar dat
zit je niet glad, jongen." Hij hield mij
bij de schouders vast.
De mensen om ons heen begonnen nog
dichter op te dringen en tot overmaat
van ramp zag ik dat ik nog steeds het
stuur van die fiets, die niet van mij was,
vast hield. Ik gaf de moed op om er tus
sen uit te komen. Ik wachtte gelaten
mijn lot af.
Dat lot kwam enige ogenblikken later
in de vorm van een agent. De agent
baande zich een weg door de menigte
met zijn ellebogen en hij zei: „Wat is
hier te doen?"
„Hij wou er met mijn fiets vandoor",
zei de man met de scheerzeep.
De agent keek mij aan.
„Dat is onzin, agent", zei ik, „ik raak
te de fiets per ongeluk aan. Ik was in
gedachten verzonken. Ik dacht aan nar
cissen en jong groen en zo.."
Er ging een gejoel om mij heen op.
„Kom mee naar het bureau", besliste
de agent.
De omstanders gingen opzij en de man,
met de scheerzeep en de agent en ik
aanvaardden de wandeling naar het bu
reau. Dat duurde ongeveer een kwartier.
De man met de scheerzeep nam de
fiets van mij over. „Je kon er nog eens
op vandoor gaan", zei hij.
Om iets hatelijks terug te zeggen zei
ik: „U hebt nog scheerzeep bij uw oren
zitten!" De man haalde zijn schouders
op, hij geloofde mij niet.
Wij liepen de trappen op van het poli
tiebureau. Daar werden wij in een ka
mer gelaten, waar een andere agent ach-
't Is vinnig koud on toch zit het kwik
niet ver beneden nul. Doodstil ligt de
aarde te wachten onder een roetzwarte
hemel. Er zit een onmiskenbare drei
ging in deze rust.
Dan eensklaps als op een afgespro
ken teken komen witte pluisjes omlaag
dwarrelen: het sneeuwt!
Het sneeuwt! juicht de jeugd en het
klinkt als een bevrijdingsroep. Duizen
den, ja millioenen sneeuwkristallen be
ginnen hun speelse rondedans in
steeds sneller tempo. Eerst wanneer ze
dichtaaneengevleid liggen in de witte
deken, die de natuur spreidt over de
ze vuile aarde, komt er rust.
De stilte, zelfs in de stad, is zo in
tens en zo zuiver dat men er van on
der de indruk komt. De sneeuw bedekt
alle dingen De sombere contouren
van een rijtje bouwvallige huisjes, die
daar gisteren nog zo haveloos stonden
te kleumen, tekenen zich nu scherp af
tegen de smetteloze sluier.
Men moet zich eenvoudig tot door
lopen dwingen, zo ontroerend schoon
is dit winterse schilderijtje. En overal
wachten nieuwe venassingen en scho-
Men zou dit alles willen vangen en
vastleggen met lens of tekenstift.
Waarom toch blijft een sneeuwgezicht,
hetzij als foto. hetzij als schilderij,
steeds zo'n bijzondere bekoring behou
den?
Is het dat mystieke, dat het bruidstoi
let van de natuur omhuivert?
Wij wandelen verder en dan moeten
we onze ogen sluiten. Een gouden zon
tovert millioenen lovertjes op de
bruidssluier, die gespreid ligt van ein
der tot einder.
Zo tekent de grote kunstenaar ons zo
veel rijkdom, dat het een mensenziel
nauwelijks kan bevatten.
Er zijn wel minder lieve woordjes ge
schreven en gesproken over die afge
sleten witte wade"De ontboeze
mingen, die van postbode, bakker, melk
boer (al mag er dan een cent bij de
melk op), vertegenwoordiger, kortom
allen, die ambtshalve bij de weg zijn,
klinken stellig minder poëtisch.
Zij hebben geen tijd i
reis langs sprookjeslanei
de parken. Zij zouden maar het liefst
met hun krantje bij moeder de vrouw
achter de warme kachel kruipen.
Zij zien niet de onvergetelijke schoon
heid van het landschap, zij ervaren
slechts de ongemakken van de klimato
logische bokkensprongen, waar het
land van mest en mist en vuile koude
regen zo mild mee is
Wij kennen ook de onverkwikkelijk
heden van de kwakkelwinter, sterker
nog, ook wij kankeren oud-Hollands,
als we by de weg moeten zijn, terwijl
de sneeuwjacht om ons heen gromt of
de grijze winterwolf ons belaagt.
Maar we houden toch ook de ogen
open voor de schoonheid, die ons om
niet wordt geboden, een schoonheid,
die ontroert en de beste gevoelens in
ons wakker roept.
ter een groot bureau zat te schrijven.
Hij noteerde onze namen en adressen.
Toen dat gebeurd was en de agent van
de toedracht van het gebeuren door de
man met de scheerzeep op de hoogte
was gesteld, mocht de man met de
scheerzeep gaan. Hij keek mij bij het
weggaan nog even triomphantelijk aan
en hij grijnsde.
„En nou u", zei de agent achter het
bureau, „vertel mij nou eens precies
hoe het gegaan is."
„Wel", zei ik, „ik liep in gedachten
verzonken. Ik dacht aan de lente, ik
dacht aan narcissen en allemaal jong
„Het is pas Februari", zei de agent.
„Ja, dat weet ik", zei ik.
„Wat had u nou dan al aan de lente
te denken", zei de agent
„Niets", zei ik.
„Ga verder", zei de agent.
„Ik liep dus helemaal in gedachten
verzonken", zei ik, „en toen ik even uit
moest wijken op het trottoir voor een
paar andere mensen, raakte ik per on
geluk die fiets aan, die tegen het trot
toir stond. De fiets viel om en daar
schr9k ik van op. Dat is niet mijn be-
„Met de scheerzeep",
De agent keek op het papier dat voor
hem lag „U schrijft verhalen", zei hij,
„is dat uw beroep?"
„Ja", zei ik. ,,dat is mijn beroep."
„Jongeman" zei de agent, „u bent
op de verkeerde weg. U bent helemaal
op de verkeerde weg. Neem dat nou
„Ik wil het wel overwegen", zei ik.
„Goed", zei de agent, „ga dan maar."
Ik ging en ik was blij, dat ik weer
vrij was. Toen ik buiten liep. bemerkte
ik dat het koud en nat en akelig i
ling lente was geworden.
De Heere is mijn banier
En Mozes bouwde een altaaren
hij noemde deszelfs naam: De
Heere is mijn banier.
Exodus 17:15.
£TEN banier is oorspronkelijk een
staak of stang, geplant op een
hoog puntdienende als teken dat het
volk zich heeft te verzamelen tot de
strijd.
Ah dus Mozes na de overwinning
op Amalek een altaar bouwt en daar
aan de naam geeft van: de Heere mijn
banierdan belijdt hij daarmede, dat
de Heere voor zijn volk het vereni
gingspunt is in hun oorlogen.
En ah hij dan zegtniet, de Heere
is onze banier, maar: de Heere is
m ij n banier, dan wil hij deze belij
denis leggen in het hart van elke
Israëliet persoonlijk. Door 'dit per
soonlijke komt het dan tot het ge
meenschappelijke.
Want wel is de Heere allereerst de
banier van zijn volk ah geheel, en
eerst in de gemeenschap des volks
van elk persoonlijk. Maar de gemeen
schappelijke erkenning en belijdenis
ontstaat toch uit de saamvloeiing van
aller persoonlijke erkenning.
Immers, des Heeren volk is wel een
eenheid en op de hoogtepunten van
zijn volksleven treedt die eenheid ook
schitterend aan de dag.
Maar die hoogtepunten worden zo
zelden gezocht. Dat kan ook niet
anders. Meestal leeft hpt volk ver
spreid in zijn steden en dorpen, en
deze elk met een eigen leven. Dat
eigen leven heeft eigen behoefte,
eigen noden, eigen zorg, eigen strijd.
Hieruit nu ontstaat het gevaar, dat
elke kring zich in zichzelf gaat op
sluiten, en dat het punt van vereni
ging alleen in de gemeenschappelijke
belangen wordt gezocht. En omdat
deze weer onderscheiden zijn van óe
gemeenschappelijke belangen in een
andere kring, ligt hier het gevaar van
versplitsing vlak naast.
Voor het volk des Heeren ligt het
machtige verenigingspunt, dat allen
samenbrengt, in. het: de Heere is mijn
banier. Dat hoort man van elkaar,
men neemt het van elkaar over, en
het zwelt aan tot één machtige kreet,
waarin de eenheid van het volk tref
fend tot uiting komt.
Doch dit vergt dan ook van ieder,
die zich onder de banier van God en
zijn Christus schaart, dat deze belij
denis in eigen hart ten volle wordt
aanvaard.
Het moet ook in uw hart weerklank
vinden: de Heere is mijn banier. In uw
eigen persoonlijk leven moet het gaan
om het vasthouden van dat geloof, om
de trouw te bewaren aan de Heere.
Daarbij moeten al uw persoonlijke
wensen en belangen achterstaan.
Dan strijdt ge de goede strijd des
geloofs.
Dan deelt ge in de moeite en het
lijden van des Heeren volk.
Maar ge zult ook met dat volk
triumferen door hunnen en uwen God,
door den Koning, die van Israels God
gegeven is.
ZONDAGSBLAD 2 FEBRUARI 1952
7.
was
MOEDER is ziek. Ze heeft griep.
Gelukkig niet zo erg. Maar het
is wel lastig. Nu moet vader, als hij
van kantoor komt, het eten koken en
het werk doen.
Mieke helpt hem daarbij. Dat kan
ze best. Ze zit ook al in de derde
klas. Ze kan bordjes afdrogen, en
stof afnemen en ook al een beetje
stofzuigen. Vóór ze naar school gaat,
maakt ze eerst haar bed op, en om
vier uur doet ze boodschappen. Moe
der heeft een heleboel hulp aan haar.
Op een keer moet ze een heel moei
lijke boodschap doen.
Moeder krijgt een drankje van de
dokter. Mieke moet om twee uur
het recept wegbrengen en om vier
uur het drankje halen. Vader doet het
recept en een gulden in de porte
monnee en Mieke stopt die diep weg
in de zak van haar jurk.
„Niet verliezen, hoor!" zegt vader.
„En om vier uur gauw uit school ko
men. Hoe eerder moeder het drankje
krijgt, hoe eerder ze beter is."
Mieke knikt ernstig. Ze zal goed
oppassen. Anders huppelt ze altijd,
maar nu loopt ze heel voorzichtig.
Ze mag de portemonnee niet verliezen.
Telkens voelt ze, of ze hem nog
heeft. Maar het gaat allemaal goed.
Ze geeft het recept aan een juf
frouw in de apotheek, en ze mag het
drankje om vier uur komen halen.
Nu kan er toch eigenlijk niets meer
gebeuren! En toch is Mieke er on
rustig van. Heeft ze de gulden nu nog
wel? Heeft ze die niet per ongeluk
gelijk met het recept aan de juf
frouw gegeven?
Even kijken. O ja, daar zit ie. In
't voorste vakje. Opgelucht doet ze
de portemonnee dicht. Knip, gaat het
door de stille klas. De meester fronst
z'n wenkbrauwen. Hij heeft al een
paar keer naar Mieke gekeken. Wat
draait die vanmiddag! „Doorwerken,
hoor!" zegt hij vermanend.
Mieke schrijft weer. Misschien is
het toch beter, dat ze de gulden in
het achterste vakje doet. Dan kan die
er lang zo gauw niet uitvallen. Voor
zichtig legt ze haar pen neer. Even
kijken of meester het niet ziet. Ze
zit nog niet zo lang in de derde klas,
en een meester is heel anders dan
een juffrouw. Ze is een beetje bang
voor hem. Hij is zo groot en hij heeft
zulke strenge ogen. Ze zou nooit alles
aan hem durven vertellen, zoals aan
de juffrouw. O nee!
Zo, nu zit de gulden helemaal ach
terin. Nu hoeft ze geen één keer
meer te kijken. Knip, gaat het door
de stille klas.
In drie stappen is meester bij haar
bank. „Geef nu maar hier, waar je
mee zit te spelen!"
Bevend van schrik legt Mieke haar
portemonnee in de grote hand. O,
wat erg. Wat moet ze nu toch be
ginnen! Als meester iets afpakt,
houdt hij het soms wel een hele week.
Was het nu maar niet voor moeders
drankje! Ze wil wel roepen: Geef
toch hier, anders wordt moeder niet
beter! Maar ze durft niet.
Met trillende vingers pakt ze haar
pen en gaat weer sommen maken.
Haar ogen staan vol tranen. Nu kan
ze de lijntjes niet zien. 't Gaat hele
maal scheef. O, en ze schrijft: éen
centimeter is tien decimeter. En het
moet juist andersom. Maar ze merkt
het niet. Ze knoeit maar verder en
ze piekert er over hoe het nu toch
moet.
„Wie nog niet klaar is, moet het
„Onder moeders paraplu!"
om vier uur afmaken." zegt mees
ter. Mieke is de enige. Nu nog blij
ven ook. En ze moest gauw thuis
komen... Ze rekent niet, als de an
dere kinderen naar huis gaan. Ze
kan niet meer denken. Als een bang
vogeltje zit ze in elkaar gedoken
en de smalle schoudertjes schokken
van het snikken.
Zo vindt meester haar als hij de
klas weer binnenkomt.
„Vertel nu maar eens, wat er aan
scheelt." Z'n stem klinkt zo vrien
delijk, dat Mieke al haar moed bij
elkaar raapt en fluisterend vraagt:
„Mag ik alstublieft m'n portemonnee
weer terug hebben?"
Meester haalt 'm uit z'n zak. „Alst-
jeblieft. Zat er geld in?"
Mieke knikt. „Een gulden."
„Dat had ik moeten weten, plaagt
meester. „Die kon ik best gebruiken!
Waarom heeft eigenlijk zo'n klein
meisje zo'n boel geld bij zich?
En dan vertelt Mieke alles. Van
- moeder, die ziek is, en van het drank
je, en dat ze gauw thuis moet ko
men. O, als ze nu maar gaan mag.
Maar als ze haar schrift ziet, vol
vlekken en fouten, is ze erg bang,
dat het toch niet mag.
Maar meester klapt het schrift
dicht. „Jij gaat naar de apotheek",
zegt hij. „Ik haal m'n fiets, en dan
mag jij achterop zitten. Je zult zien:
dan ben je nog eerder thuis dan an
ders. En als moeder weer beter is,
maak jij thuis voor mij een keurige
bladzij sommen. Afgesproken?"
Mieke lacht door haar tranen heen.
Even later rijden ze door de dorp
straat. Héél hard. Maar Mieke is
toch niet bang. Ze hoeft nu nooit
meer bang te zijn voor de meester.
Hij is even aardig als de juffrouw.
Misschien... misschien nog wel een
klein beetje aardiger.
onze BRievenBUS
M'n beste nichten en neven,
Bijna al m'n kinders zijn deze week
aan het sneeuwballen geweest. De
brieven stonden er
tenminste vol van.
En gekocheld dat er
is, ik ben blij, dat ik
niet zo'n lading ge
kregen heb, want
dan was ik nog niet
jarig geweest. Maar
dat duurt normaal
ook nog wel even.
Wat niet lang duurt
is het bekend maken
van de prijzen. Dat
gebeurt nl. nu. De
eerste prijs is voor
Adri Oosterman en
de troostprijzen gaan
naar Robbie Tom
Gerard Strootman
De oplossing was melkboer, tekenaar
en winkelier.
En nude brievenbus, want die zit
weer aardig vol dit keer. Eens even
kijken, wat heb ik hier? Een prachtig
versje van Guido Gezelle, dat ons nicht
je Corrie Metske me stuurde. Dat is
sterk, Corrie, je moet n.l. weten, dat
ik dit gedichtje vroeger héél vaak heb
voorgedragen. Dat is niet mal, Wim
Mceder, zo'n prijs te winnen. Ik vraag
me echter af, wat jij nu met kachel
poets moet doen. Of heb je het aan je
moeder gegeven? Nog al een gelukkige
en wel Aagje Broekhuizen, die op
school een eerste prijs heeft gewonnen.
Gefeliciteerd hoor meiske. Gijs Kuy-
pers heeft de oplossing weer op de
hem eigen gezellige manier opgestuurd.
Ik vind dat jij reuze aardig kunt teke
nen, Gijs, maar dat heb ik al meer
gezegd, geloof ik. Ja, hoe ik zo gauw
aan ijs moet komen, Lenic Langelaar,
wist ik dat maar. Wat zou ik dan rijk
worden zeg, 'k zal er nog eens over
piekeren. Hier heb ik weer een neef,
die ineen muziekkorps meespeelt. Ik
weet een klein dorpje, zo'n dertig kilo
meter van Rotterdam, waar ze zoiets
„tuters-en-blaezers"-club noemen, Ge
rard Zoutendijk. Dat was lang gele
den, Henk Conijn, dat jij me had ge
schreven. Ik dacht eerlijk gezegici dat
je me was vergeten. Nee maar, Alct-
ta dc Rover, ik zou haast meelij met
je krijgen. Al zóóóó veel keer geschre
ven en nog nooit een prijs gewonnen.
Tja kindje, als het aan mij lag, zou ik
jullie allemaal wel een prijs willen ge
ven, maar dat kan nu eenmaal niet.
Wat heb jij grappig postpapier. Thea de
Zanger. Waren de bloemen die het
meisje in de hand had voor mij? Frans
de Romph maakte een heel gedicht
van zijn oplossing. Jij bent een groot
man in de dop, Frans. Zeg, Corrie de
Van buiten naar binnen moeten 16
woordjes van 4 letters worden inge
vuld. Deze hebben alle de Laatste letter
gemeen. De letters waaruit deze
woordjes bestaan, is achter de om
schrijving al aangegeven ter verge
makkelijking. Bij een juiste oplossing
zijn er op de cirkelrand (dat is de bui
tenste rand van 1 tot 16) de namen
van twee Nederlandse provincies te
lezen. De eerste gaat van 1 tot en met
7 en de tweede van 8 tot en met 16.
De omschrijving is:
1. erg, in hoge mate EERZ; 2. logé,
gast EERT; 3. linker bijrivier van
de Fulda DEER; 4. ladder EELR;
5. bloedhuis AEDR; 6. naar beneden
EENR; 7. voorzetsel ODOR; 8.
vuil, smerig GROO; 9. deel v.e. sehip
—RREO; 10. voorzetsel VOER; 11.
Europeaan OONR; 12. zijrivier van
de Donau AIRS; 13. inxoendig or
gaan EINR; 14. goed gekookt
RAAG; 15. wild zwijn EERV; 16.
vervelend AANR.
Hans Terlouw.
Kieviet, wil jij je moeder nog van har
te geluk wensen met haar verjaardag.
Ik hoop dat jullie een prettige dag hebt
gehad. Sjaak de Neef, jij schreef in
je brief dat er iemand overleden was,
je weet wel wie ik bedoel, maar ik kan
je gerust stellen hoor, ik heb het nog
eens nagegaan maar het is niet juist.
Gelukkig maar. Van harte beterschap
wil ik wensen Kees lppelcn en Ellen
van Duyn, die allebei met rode hond
op bed liggen. Jullie moeten net zo
gauw beter zijn als Rietje van Breugel
die dezelfde ziekte heeft gehad, maar
nu gelukkig weer beter is. Het antwoord
op jouw raadsel, Hctty Boers is „Al
draagt een aap een gouden ring, het
is e:i blijft een lelijk ding". Goed? Ans-
je Hagendijk gaf mij ook verschillen
de probleempjes op te lossen. Ik ge
loof dat de antwoorden luiden rivier,
klok cn kluwen. Zo Chris Nobels,
ben jij bij de padvinderij; zit je bij
de verkenners? Ja, Joke en Tineke
Spryt. voor de vogeltjes is het wel zie
lig dat het heeft gesneeuwd, maar ge
lukkig begint het op verschillende plaat
sen al weer te smelten. Inderdaad,
Hetty Puister, ik ben ook in Mei ja
rig, maar zoals je weet, verklap ik
toch niet de juiste dag. Ben je nu boos
op me? Nee, natuurlijk, Hannie van
Egmond, neem ik jou niets kwalijk en
bedankt voor je grappige tekening hoor.
Jij was niet de enige die mij met een
tekening verraste. Afke Bergsma en
Nellie Berghout stopten ook een aar
dig gekleurde plaat in een enveloppe.
Natuurlijk zijn ook jullie bedankt. Fijn,
Joop van Noort, dat je weer helemaal
beter bent. Wat zal jij blij geweest zijn
toen je de eerste wandeling mocht ma
ken. Gefeliciteerd, zeun. Kijk nu eens,
alweer een gedicht en dat komt van
Truus Waldckker. Die is toch zo knap
in het versjes maken. Kinders, een hoe-
raetje voor Grie 't Hart, die deze week
tien jaar is geworden. Nog heel veel
goede jaren, meiske. Ons nichtje Joke
van Loon schreef haar oplossing op
een heel mooie prentbriefkaart. Zij
heeft een ereplaatsje gekregen hoor.
Rietje Simons was deze keer ook weer
eens van de partij. Nu, het werd tijd
hoor Rietje. Of ik schaatsen kan rijden
Even lachen
Meester: Hoe kom je zo laat Jan?
Jan; De straat was zo glibberig, mees
ter, dat ik met elke stap die ik deed,
twee stappen achteruit gleed.
Meester: Maar hoe ben je dan toch
hier kunnen komen?
Jan: Ik ben achteruit gaan lopen,
meester!
„Krijg ik ook eens een berichtje
u?" vroeg Marijke Verhoeff. Bij deze
dan. Marijke. Wat spijt me dat Jan-
nie en Nellie de Romph', maar ik heb
de foto waar jullie om vragen niet meer
Het is namelijk al heel lang geleden,
dat wij dergelijke foto's publiceer
den. Nogmaals ik vind het reuze jam
mer. maar ik kan er werkelijk niets
aan doen. Vinden jullie het zo leuk op
gym. Riet en Kees Kloppenburg, ik
deed het vroeger ook graag, maar ik
kon me nooit aan de ringen optrekken,
dat vond ik zo moeilijk. Kunnen jullie
dat al? Als Annigje dc Jong een brief
stuurt, zendt zij er meestal een aardige
tekening bij. Dit was ook deze week
weer het geval en dat vond ik wat ge
zellig hoor. En hoe staat het met jou,
Nellie Broekman, al weer- wat opge
knapt? 't Beste met je hoor. Piet Ouwens
'k zou het erg leuk vinden als je me
eens schreef of jouw vriendinnetje in
Katwijk nog kaarten heeft gekregen.
Daar ben ik heel erg nieuwsgierig naar.
Niet vergeten hoor. Ansjc van Vene-
tiën en Cobi Spierenburg zijn een beet
je boos op tante Jos. Ze hebben al een
paar keer geschreven en bijna nog nooit
een antwoordje gekregen. Zeg kinders,
jullie mogen niet vergeten dat ik heel
veel nichten en neven heb en heus,
ik kan jullie niet allemaal een ant
woordje geven. Ieder op zijn beurt. Dc
heb met het grootste genoegen jouw
aardige oplossing gelezen, Wim Schip
per. Maar zij was fout, 't was geen
kruidenier, maar winkelier. Ander
keertje beter. Hoe was de taart, Jan-
nie Bek, zij is zeker al op; je hebt er
denk ik wel van gesmuld hè? Wat kan
jouw zusje knap tekenen, Sjaantje Ren
tes, vertel het haar maar gauw en be
dank haar namens mij. Henk van Vliet,
vraagt of zijn vader hem met de op
lossing mag helpen. Nou, dat mag wel,
maar je moet zelf ook je best doen.
We besluiten onze brievenbus weer met
welkom heten van onze nieuwelingen.
Het zijn Aart Marck, Peter Balster,
Gerrit Kiep, Annie Dijkshoorn, Anne
Marie de Bakker, Ida Lodder, Ria
Scholtus, Corrie Bos. Juultje van Tol,
Greetje v. d. Spek, Riek Nieuwland en
Nellie van Dijk.