OP DE VERKEERDE WEG SNEEUW oen 4 onze jeuqó-Pè,qin& 4 MOEDER ziek ZONDAGSBLAD 2 FEBRUARI 1952 Kort verhaal van Ferdinand Langen H* wat door de stad, zonder een bepaald doel. Het was een koude, natte winter middag. Een middag om somber van te worden. Om mijzelf een beetje op te vrolijken dacht ik aan de lente. Aan een aangename lentelucht en aan jong groen en aan narcissen. Maar het is nooit goed aan de lente te denken, ter wijl het nog volop winter is. Dat moest ik v.. Het was een vrij drukke winkelstraat waarin ik liep. Toen ik voor een paar mensen uit moest wijken, raakte ik, zonder het te willen, een fiets aan, die met één trapper tegen de trottoirband stond. De fiets wankelde en vieL Pardon, zei ik tegen mijzelf, dat was niet mijn bedoeling. Ik bukte mij. raapte de fiets op en trachtte haar weer netjes neer te zetten. Juist toen ik daarmee bezig was, werd de deur van een kapperszaak aan de overkant van de straat met een for se zwaai opengeworpen. Er holde een man naar buiten die zijn wangen nog vol scheerzeep had. Hij riep: „Houdt de dief", en hij stormde op mij af. Ik keek de straat in. Er liepen alleen maar mensen die gezellig aan het win kelen waren. Er was, zo op het eerste gezicht, beslist geen dief bij. „Ik zie geen dief," zei ik. ,,Nu, dan heb je zeker zand in je ogen," zei de man met de scheerzeep op zijn gezicht. Ik wreef in mijn ogen. „Ik heb niets in mijn ogen," zei ik „Laat naar je kijken," zei de man met de scheerzeep. Hij zag mij wild aan. Ik keek naar mijzelf. Ik stond daar nog altijd met die fiets in mijn hand. En plotseling kreeg ik een duister vermoeden. „U wilt toch niet beweren", zei ik, „dat ik.." „Ja, dat wou ik nou juist beweren", zei hij, „hoe kun je het zo goed raden." Hij grijnsde en nam een zakdoek en wies de scheerzeep van zijn wangen. Maar bij zijn oren liet hij nog wat zit ten. ,U vergist Zich", zei ik. Ik kreeg bet gevoel dat ik in een moeilijke situ atie raakte. „Ha, ha", lachte de man hatelijk. „U vergist zich toch werkelijk", zei „Nou", zei de man triomphantelijk, „dat zullen wij dan wel eens zien." „Nou moet U eens even naar rede luisteren", 2ei ik, ,,ik loop hier gewoon door de straat. Ik denk zomaar wat aan dat jonge groen grijpt U wel." Ik begri' Hij is in elk geval goedlachs, dacht ik bij mezelf. Hij maakt een lelijke vergissing maar hij kan in elk geval lachen. Dat hoor ik. „Wel", zei ik, „ik liep zo in gedachten en toen raakte ik per ongeluk deze fiets aan met mijn el leboog. De fiets viel en ik probeerde haar weer op te rapen en weer netjes „Weer netjes neer te zetten", grijns de jlc man, „ja, je bent een grapjas." „Gelukkig dat je zelf weet wat je. kostB&Re Boeken Robert Dodd, een deskundige op het gebied van bibliographie, heeft, nog niet zo lang geleden, een lijstje opgesteld van de kostbaarste boek werken, die op de gehele wereld in omloop zijn. Het lijstje begint met de Gutenberg-bijbel, die te Mainz het licht zag. De waarde van dit werk in geld uit te drukken is zeer moei lijk: de laatste tijd is er geen exem plaar verkocht. In 1884 bracht een Gutenbergbijbel te Londen nog 47.000,op, en in 1897 werd het Ashburnham-exemplaar voor 48.000, verkocht. Op het ogenblik zouden de ze boekwerken intussen minstens 120.000,opbrengen! Nummer twee op de lijst was het Psalmboek van 1457, het eerste geda teerde boekwerk. De waarde is op een kleine 120.000,te schatten. Het derde boek is „Het verhaal van Troje", de eerste Engelse boek uitgave, van 1469. Slechts weinig van deze exemplaren zijn bekend, en daaronder is een nog geringer aan tal volledig. Vervolgens zien wij in de lijst op genomen „Canterbury Tales" (Can terbury-verhalen), dat in het jaar 1478 gedrukt werd, „Morte d'Arthur'" (de dood van Arthur), door Thomas Malory, gedateerd 1485, en de eerste folio-uitgave van de werken van Sha kespeare. Een exemplaar van de eerste Shakespeare-folio-editie, in be zit van een Amerikaans verzamelaar, werd enige jaren geleden met niet minder dan 43.000,— betaald. Een zeer grote waarde bezit het eerste wetboek van een Amerikaan se staat, dat de omslachtige titel draagt: „Boek der algemene wetten en vrijheden voor de bewoners van Massachusetts". Hiervan is totnogtoe slechts één exemplaar voor den dag gekomen. bent", zei de man. „Maar je houdt mij niet voor de gek." „Ik bedoel dat ik probeerde die fiets weer netjes neer te zetten", zei ik. „Ik bedoel niet dat ik een grapjas ben." „Maak het nou niet te dol", zei de „Nee", zei ik. „Je bent er toch lelijk bij, ventje", zei de man. „Veertien dagen geleden hebben ze een splinternieuwe fiets van mij gestolen en nou wou jij er weer met deze vandoor hè. Maar dat zat je niet glad. Je bent op heterdaad betrapt, om het zo maar eens te zeggen". „Ik wou er niet met deze vandoor", zei ik. „Ik wou cie fiets alleen maar tegen de trottoirband zetten." „Kom nou", zei de man. Zoals ik al zei was het een vrij druk ke winkelstraat waarin dit gebeurde en ons gesprek begon de aandacht te trek ken van enige mensen. Er kwam een groepje vrouwen om ons heen staan met boodschappentassen en een paar man- n, die zichtbaar niets te doen had- „Wat moet dat?" vroeg één van de mannelijke toeschouwers. „Hij wou er met mijn fiets vandoor"', legde de man met de scheerzeep bij zijn oren bereidwillig uit „Maar ik kon hem nog net in zijn kraag pakken." Ik voelde dat alle ogen vol verachting op mij gericht waren. „Zo'n lelijke fietsendief" luchtte één van de vrouwen haar verontwaardiging. „En moet je dat onschuldige gezicht eens zien", zei een andere vrouw. „Ja", zei een derde, „die met die on schuldige gezichten zijn vaak het erg ste." Zij sprak met een overtuiging als of zij ervaring in dergelijke zaken had. „En nog zo jong", zei een oud manne tje, het hoofd schuddend. „Het kwaad zit er al vroeg in", con stateerde een ander. Er kwamen steeds meer kijkers om ons heen staan. „Dames en heren", zei ik, „er is een misverstand in het spel Deze man hier vergist zich." Ik wees op de man met de scheerzeep bij zijn oren. „Hij denkt dat ik zijn fiets wou stelen, maar ik wou die alleen maar even rechtop zetten, omdat ze gevallen was. Dat is alles". „Is ie goed?" lachte de man met de scheerzeep. „Wat een brutale rakker", zei een van de vrouwen. „Hij is niet goed bij zijn hoofd", zei het oude mannetje. Ik begon het benauwd te krijgen. Be nauwd tussen al die opdringerige men sen. Ik moet zien dat ik hier wegkom, dacht ik bij mezelf, want de schijn is tegen mij. „Het spijt me", zei ik „maar ik moet nu naar huis. Het wordt zo langzamerhand etenstijd. Ik dank u voor uw aandacht." „Ja, dat zou je wel willen, hè", zei de man met de scheerzeep, „maar dat zit je niet glad, jongen." Hij hield mij bij de schouders vast. De mensen om ons heen begonnen nog dichter op te dringen en tot overmaat van ramp zag ik dat ik nog steeds het stuur van die fiets, die niet van mij was, vast hield. Ik gaf de moed op om er tus sen uit te komen. Ik wachtte gelaten mijn lot af. Dat lot kwam enige ogenblikken later in de vorm van een agent. De agent baande zich een weg door de menigte met zijn ellebogen en hij zei: „Wat is hier te doen?" „Hij wou er met mijn fiets vandoor", zei de man met de scheerzeep. De agent keek mij aan. „Dat is onzin, agent", zei ik, „ik raak te de fiets per ongeluk aan. Ik was in gedachten verzonken. Ik dacht aan nar cissen en jong groen en zo.." Er ging een gejoel om mij heen op. „Kom mee naar het bureau", besliste de agent. De omstanders gingen opzij en de man, met de scheerzeep en de agent en ik aanvaardden de wandeling naar het bu reau. Dat duurde ongeveer een kwartier. De man met de scheerzeep nam de fiets van mij over. „Je kon er nog eens op vandoor gaan", zei hij. Om iets hatelijks terug te zeggen zei ik: „U hebt nog scheerzeep bij uw oren zitten!" De man haalde zijn schouders op, hij geloofde mij niet. Wij liepen de trappen op van het poli tiebureau. Daar werden wij in een ka mer gelaten, waar een andere agent ach- 't Is vinnig koud on toch zit het kwik niet ver beneden nul. Doodstil ligt de aarde te wachten onder een roetzwarte hemel. Er zit een onmiskenbare drei ging in deze rust. Dan eensklaps als op een afgespro ken teken komen witte pluisjes omlaag dwarrelen: het sneeuwt! Het sneeuwt! juicht de jeugd en het klinkt als een bevrijdingsroep. Duizen den, ja millioenen sneeuwkristallen be ginnen hun speelse rondedans in steeds sneller tempo. Eerst wanneer ze dichtaaneengevleid liggen in de witte deken, die de natuur spreidt over de ze vuile aarde, komt er rust. De stilte, zelfs in de stad, is zo in tens en zo zuiver dat men er van on der de indruk komt. De sneeuw bedekt alle dingen De sombere contouren van een rijtje bouwvallige huisjes, die daar gisteren nog zo haveloos stonden te kleumen, tekenen zich nu scherp af tegen de smetteloze sluier. Men moet zich eenvoudig tot door lopen dwingen, zo ontroerend schoon is dit winterse schilderijtje. En overal wachten nieuwe venassingen en scho- Men zou dit alles willen vangen en vastleggen met lens of tekenstift. Waarom toch blijft een sneeuwgezicht, hetzij als foto. hetzij als schilderij, steeds zo'n bijzondere bekoring behou den? Is het dat mystieke, dat het bruidstoi let van de natuur omhuivert? Wij wandelen verder en dan moeten we onze ogen sluiten. Een gouden zon tovert millioenen lovertjes op de bruidssluier, die gespreid ligt van ein der tot einder. Zo tekent de grote kunstenaar ons zo veel rijkdom, dat het een mensenziel nauwelijks kan bevatten. Er zijn wel minder lieve woordjes ge schreven en gesproken over die afge sleten witte wade"De ontboeze mingen, die van postbode, bakker, melk boer (al mag er dan een cent bij de melk op), vertegenwoordiger, kortom allen, die ambtshalve bij de weg zijn, klinken stellig minder poëtisch. Zij hebben geen tijd i reis langs sprookjeslanei de parken. Zij zouden maar het liefst met hun krantje bij moeder de vrouw achter de warme kachel kruipen. Zij zien niet de onvergetelijke schoon heid van het landschap, zij ervaren slechts de ongemakken van de klimato logische bokkensprongen, waar het land van mest en mist en vuile koude regen zo mild mee is Wij kennen ook de onverkwikkelijk heden van de kwakkelwinter, sterker nog, ook wij kankeren oud-Hollands, als we by de weg moeten zijn, terwijl de sneeuwjacht om ons heen gromt of de grijze winterwolf ons belaagt. Maar we houden toch ook de ogen open voor de schoonheid, die ons om niet wordt geboden, een schoonheid, die ontroert en de beste gevoelens in ons wakker roept. ter een groot bureau zat te schrijven. Hij noteerde onze namen en adressen. Toen dat gebeurd was en de agent van de toedracht van het gebeuren door de man met de scheerzeep op de hoogte was gesteld, mocht de man met de scheerzeep gaan. Hij keek mij bij het weggaan nog even triomphantelijk aan en hij grijnsde. „En nou u", zei de agent achter het bureau, „vertel mij nou eens precies hoe het gegaan is." „Wel", zei ik, „ik liep in gedachten verzonken. Ik dacht aan de lente, ik dacht aan narcissen en allemaal jong „Het is pas Februari", zei de agent. „Ja, dat weet ik", zei ik. „Wat had u nou dan al aan de lente te denken", zei de agent „Niets", zei ik. „Ga verder", zei de agent. „Ik liep dus helemaal in gedachten verzonken", zei ik, „en toen ik even uit moest wijken op het trottoir voor een paar andere mensen, raakte ik per on geluk die fiets aan, die tegen het trot toir stond. De fiets viel om en daar schr9k ik van op. Dat is niet mijn be- „Met de scheerzeep", De agent keek op het papier dat voor hem lag „U schrijft verhalen", zei hij, „is dat uw beroep?" „Ja", zei ik. ,,dat is mijn beroep." „Jongeman" zei de agent, „u bent op de verkeerde weg. U bent helemaal op de verkeerde weg. Neem dat nou „Ik wil het wel overwegen", zei ik. „Goed", zei de agent, „ga dan maar." Ik ging en ik was blij, dat ik weer vrij was. Toen ik buiten liep. bemerkte ik dat het koud en nat en akelig i ling lente was geworden. De Heere is mijn banier En Mozes bouwde een altaaren hij noemde deszelfs naam: De Heere is mijn banier. Exodus 17:15. £TEN banier is oorspronkelijk een staak of stang, geplant op een hoog puntdienende als teken dat het volk zich heeft te verzamelen tot de strijd. Ah dus Mozes na de overwinning op Amalek een altaar bouwt en daar aan de naam geeft van: de Heere mijn banierdan belijdt hij daarmede, dat de Heere voor zijn volk het vereni gingspunt is in hun oorlogen. En ah hij dan zegtniet, de Heere is onze banier, maar: de Heere is m ij n banier, dan wil hij deze belij denis leggen in het hart van elke Israëliet persoonlijk. Door 'dit per soonlijke komt het dan tot het ge meenschappelijke. Want wel is de Heere allereerst de banier van zijn volk ah geheel, en eerst in de gemeenschap des volks van elk persoonlijk. Maar de gemeen schappelijke erkenning en belijdenis ontstaat toch uit de saamvloeiing van aller persoonlijke erkenning. Immers, des Heeren volk is wel een eenheid en op de hoogtepunten van zijn volksleven treedt die eenheid ook schitterend aan de dag. Maar die hoogtepunten worden zo zelden gezocht. Dat kan ook niet anders. Meestal leeft hpt volk ver spreid in zijn steden en dorpen, en deze elk met een eigen leven. Dat eigen leven heeft eigen behoefte, eigen noden, eigen zorg, eigen strijd. Hieruit nu ontstaat het gevaar, dat elke kring zich in zichzelf gaat op sluiten, en dat het punt van vereni ging alleen in de gemeenschappelijke belangen wordt gezocht. En omdat deze weer onderscheiden zijn van óe gemeenschappelijke belangen in een andere kring, ligt hier het gevaar van versplitsing vlak naast. Voor het volk des Heeren ligt het machtige verenigingspunt, dat allen samenbrengt, in. het: de Heere is mijn banier. Dat hoort man van elkaar, men neemt het van elkaar over, en het zwelt aan tot één machtige kreet, waarin de eenheid van het volk tref fend tot uiting komt. Doch dit vergt dan ook van ieder, die zich onder de banier van God en zijn Christus schaart, dat deze belij denis in eigen hart ten volle wordt aanvaard. Het moet ook in uw hart weerklank vinden: de Heere is mijn banier. In uw eigen persoonlijk leven moet het gaan om het vasthouden van dat geloof, om de trouw te bewaren aan de Heere. Daarbij moeten al uw persoonlijke wensen en belangen achterstaan. Dan strijdt ge de goede strijd des geloofs. Dan deelt ge in de moeite en het lijden van des Heeren volk. Maar ge zult ook met dat volk triumferen door hunnen en uwen God, door den Koning, die van Israels God gegeven is. ZONDAGSBLAD 2 FEBRUARI 1952 7. was MOEDER is ziek. Ze heeft griep. Gelukkig niet zo erg. Maar het is wel lastig. Nu moet vader, als hij van kantoor komt, het eten koken en het werk doen. Mieke helpt hem daarbij. Dat kan ze best. Ze zit ook al in de derde klas. Ze kan bordjes afdrogen, en stof afnemen en ook al een beetje stofzuigen. Vóór ze naar school gaat, maakt ze eerst haar bed op, en om vier uur doet ze boodschappen. Moe der heeft een heleboel hulp aan haar. Op een keer moet ze een heel moei lijke boodschap doen. Moeder krijgt een drankje van de dokter. Mieke moet om twee uur het recept wegbrengen en om vier uur het drankje halen. Vader doet het recept en een gulden in de porte monnee en Mieke stopt die diep weg in de zak van haar jurk. „Niet verliezen, hoor!" zegt vader. „En om vier uur gauw uit school ko men. Hoe eerder moeder het drankje krijgt, hoe eerder ze beter is." Mieke knikt ernstig. Ze zal goed oppassen. Anders huppelt ze altijd, maar nu loopt ze heel voorzichtig. Ze mag de portemonnee niet verliezen. Telkens voelt ze, of ze hem nog heeft. Maar het gaat allemaal goed. Ze geeft het recept aan een juf frouw in de apotheek, en ze mag het drankje om vier uur komen halen. Nu kan er toch eigenlijk niets meer gebeuren! En toch is Mieke er on rustig van. Heeft ze de gulden nu nog wel? Heeft ze die niet per ongeluk gelijk met het recept aan de juf frouw gegeven? Even kijken. O ja, daar zit ie. In 't voorste vakje. Opgelucht doet ze de portemonnee dicht. Knip, gaat het door de stille klas. De meester fronst z'n wenkbrauwen. Hij heeft al een paar keer naar Mieke gekeken. Wat draait die vanmiddag! „Doorwerken, hoor!" zegt hij vermanend. Mieke schrijft weer. Misschien is het toch beter, dat ze de gulden in het achterste vakje doet. Dan kan die er lang zo gauw niet uitvallen. Voor zichtig legt ze haar pen neer. Even kijken of meester het niet ziet. Ze zit nog niet zo lang in de derde klas, en een meester is heel anders dan een juffrouw. Ze is een beetje bang voor hem. Hij is zo groot en hij heeft zulke strenge ogen. Ze zou nooit alles aan hem durven vertellen, zoals aan de juffrouw. O nee! Zo, nu zit de gulden helemaal ach terin. Nu hoeft ze geen één keer meer te kijken. Knip, gaat het door de stille klas. In drie stappen is meester bij haar bank. „Geef nu maar hier, waar je mee zit te spelen!" Bevend van schrik legt Mieke haar portemonnee in de grote hand. O, wat erg. Wat moet ze nu toch be ginnen! Als meester iets afpakt, houdt hij het soms wel een hele week. Was het nu maar niet voor moeders drankje! Ze wil wel roepen: Geef toch hier, anders wordt moeder niet beter! Maar ze durft niet. Met trillende vingers pakt ze haar pen en gaat weer sommen maken. Haar ogen staan vol tranen. Nu kan ze de lijntjes niet zien. 't Gaat hele maal scheef. O, en ze schrijft: éen centimeter is tien decimeter. En het moet juist andersom. Maar ze merkt het niet. Ze knoeit maar verder en ze piekert er over hoe het nu toch moet. „Wie nog niet klaar is, moet het „Onder moeders paraplu!" om vier uur afmaken." zegt mees ter. Mieke is de enige. Nu nog blij ven ook. En ze moest gauw thuis komen... Ze rekent niet, als de an dere kinderen naar huis gaan. Ze kan niet meer denken. Als een bang vogeltje zit ze in elkaar gedoken en de smalle schoudertjes schokken van het snikken. Zo vindt meester haar als hij de klas weer binnenkomt. „Vertel nu maar eens, wat er aan scheelt." Z'n stem klinkt zo vrien delijk, dat Mieke al haar moed bij elkaar raapt en fluisterend vraagt: „Mag ik alstublieft m'n portemonnee weer terug hebben?" Meester haalt 'm uit z'n zak. „Alst- jeblieft. Zat er geld in?" Mieke knikt. „Een gulden." „Dat had ik moeten weten, plaagt meester. „Die kon ik best gebruiken! Waarom heeft eigenlijk zo'n klein meisje zo'n boel geld bij zich? En dan vertelt Mieke alles. Van - moeder, die ziek is, en van het drank je, en dat ze gauw thuis moet ko men. O, als ze nu maar gaan mag. Maar als ze haar schrift ziet, vol vlekken en fouten, is ze erg bang, dat het toch niet mag. Maar meester klapt het schrift dicht. „Jij gaat naar de apotheek", zegt hij. „Ik haal m'n fiets, en dan mag jij achterop zitten. Je zult zien: dan ben je nog eerder thuis dan an ders. En als moeder weer beter is, maak jij thuis voor mij een keurige bladzij sommen. Afgesproken?" Mieke lacht door haar tranen heen. Even later rijden ze door de dorp straat. Héél hard. Maar Mieke is toch niet bang. Ze hoeft nu nooit meer bang te zijn voor de meester. Hij is even aardig als de juffrouw. Misschien... misschien nog wel een klein beetje aardiger. onze BRievenBUS M'n beste nichten en neven, Bijna al m'n kinders zijn deze week aan het sneeuwballen geweest. De brieven stonden er tenminste vol van. En gekocheld dat er is, ik ben blij, dat ik niet zo'n lading ge kregen heb, want dan was ik nog niet jarig geweest. Maar dat duurt normaal ook nog wel even. Wat niet lang duurt is het bekend maken van de prijzen. Dat gebeurt nl. nu. De eerste prijs is voor Adri Oosterman en de troostprijzen gaan naar Robbie Tom Gerard Strootman De oplossing was melkboer, tekenaar en winkelier. En nude brievenbus, want die zit weer aardig vol dit keer. Eens even kijken, wat heb ik hier? Een prachtig versje van Guido Gezelle, dat ons nicht je Corrie Metske me stuurde. Dat is sterk, Corrie, je moet n.l. weten, dat ik dit gedichtje vroeger héél vaak heb voorgedragen. Dat is niet mal, Wim Mceder, zo'n prijs te winnen. Ik vraag me echter af, wat jij nu met kachel poets moet doen. Of heb je het aan je moeder gegeven? Nog al een gelukkige en wel Aagje Broekhuizen, die op school een eerste prijs heeft gewonnen. Gefeliciteerd hoor meiske. Gijs Kuy- pers heeft de oplossing weer op de hem eigen gezellige manier opgestuurd. Ik vind dat jij reuze aardig kunt teke nen, Gijs, maar dat heb ik al meer gezegd, geloof ik. Ja, hoe ik zo gauw aan ijs moet komen, Lenic Langelaar, wist ik dat maar. Wat zou ik dan rijk worden zeg, 'k zal er nog eens over piekeren. Hier heb ik weer een neef, die ineen muziekkorps meespeelt. Ik weet een klein dorpje, zo'n dertig kilo meter van Rotterdam, waar ze zoiets „tuters-en-blaezers"-club noemen, Ge rard Zoutendijk. Dat was lang gele den, Henk Conijn, dat jij me had ge schreven. Ik dacht eerlijk gezegici dat je me was vergeten. Nee maar, Alct- ta dc Rover, ik zou haast meelij met je krijgen. Al zóóóó veel keer geschre ven en nog nooit een prijs gewonnen. Tja kindje, als het aan mij lag, zou ik jullie allemaal wel een prijs willen ge ven, maar dat kan nu eenmaal niet. Wat heb jij grappig postpapier. Thea de Zanger. Waren de bloemen die het meisje in de hand had voor mij? Frans de Romph maakte een heel gedicht van zijn oplossing. Jij bent een groot man in de dop, Frans. Zeg, Corrie de Van buiten naar binnen moeten 16 woordjes van 4 letters worden inge vuld. Deze hebben alle de Laatste letter gemeen. De letters waaruit deze woordjes bestaan, is achter de om schrijving al aangegeven ter verge makkelijking. Bij een juiste oplossing zijn er op de cirkelrand (dat is de bui tenste rand van 1 tot 16) de namen van twee Nederlandse provincies te lezen. De eerste gaat van 1 tot en met 7 en de tweede van 8 tot en met 16. De omschrijving is: 1. erg, in hoge mate EERZ; 2. logé, gast EERT; 3. linker bijrivier van de Fulda DEER; 4. ladder EELR; 5. bloedhuis AEDR; 6. naar beneden EENR; 7. voorzetsel ODOR; 8. vuil, smerig GROO; 9. deel v.e. sehip —RREO; 10. voorzetsel VOER; 11. Europeaan OONR; 12. zijrivier van de Donau AIRS; 13. inxoendig or gaan EINR; 14. goed gekookt RAAG; 15. wild zwijn EERV; 16. vervelend AANR. Hans Terlouw. Kieviet, wil jij je moeder nog van har te geluk wensen met haar verjaardag. Ik hoop dat jullie een prettige dag hebt gehad. Sjaak de Neef, jij schreef in je brief dat er iemand overleden was, je weet wel wie ik bedoel, maar ik kan je gerust stellen hoor, ik heb het nog eens nagegaan maar het is niet juist. Gelukkig maar. Van harte beterschap wil ik wensen Kees lppelcn en Ellen van Duyn, die allebei met rode hond op bed liggen. Jullie moeten net zo gauw beter zijn als Rietje van Breugel die dezelfde ziekte heeft gehad, maar nu gelukkig weer beter is. Het antwoord op jouw raadsel, Hctty Boers is „Al draagt een aap een gouden ring, het is e:i blijft een lelijk ding". Goed? Ans- je Hagendijk gaf mij ook verschillen de probleempjes op te lossen. Ik ge loof dat de antwoorden luiden rivier, klok cn kluwen. Zo Chris Nobels, ben jij bij de padvinderij; zit je bij de verkenners? Ja, Joke en Tineke Spryt. voor de vogeltjes is het wel zie lig dat het heeft gesneeuwd, maar ge lukkig begint het op verschillende plaat sen al weer te smelten. Inderdaad, Hetty Puister, ik ben ook in Mei ja rig, maar zoals je weet, verklap ik toch niet de juiste dag. Ben je nu boos op me? Nee, natuurlijk, Hannie van Egmond, neem ik jou niets kwalijk en bedankt voor je grappige tekening hoor. Jij was niet de enige die mij met een tekening verraste. Afke Bergsma en Nellie Berghout stopten ook een aar dig gekleurde plaat in een enveloppe. Natuurlijk zijn ook jullie bedankt. Fijn, Joop van Noort, dat je weer helemaal beter bent. Wat zal jij blij geweest zijn toen je de eerste wandeling mocht ma ken. Gefeliciteerd, zeun. Kijk nu eens, alweer een gedicht en dat komt van Truus Waldckker. Die is toch zo knap in het versjes maken. Kinders, een hoe- raetje voor Grie 't Hart, die deze week tien jaar is geworden. Nog heel veel goede jaren, meiske. Ons nichtje Joke van Loon schreef haar oplossing op een heel mooie prentbriefkaart. Zij heeft een ereplaatsje gekregen hoor. Rietje Simons was deze keer ook weer eens van de partij. Nu, het werd tijd hoor Rietje. Of ik schaatsen kan rijden Even lachen Meester: Hoe kom je zo laat Jan? Jan; De straat was zo glibberig, mees ter, dat ik met elke stap die ik deed, twee stappen achteruit gleed. Meester: Maar hoe ben je dan toch hier kunnen komen? Jan: Ik ben achteruit gaan lopen, meester! „Krijg ik ook eens een berichtje u?" vroeg Marijke Verhoeff. Bij deze dan. Marijke. Wat spijt me dat Jan- nie en Nellie de Romph', maar ik heb de foto waar jullie om vragen niet meer Het is namelijk al heel lang geleden, dat wij dergelijke foto's publiceer den. Nogmaals ik vind het reuze jam mer. maar ik kan er werkelijk niets aan doen. Vinden jullie het zo leuk op gym. Riet en Kees Kloppenburg, ik deed het vroeger ook graag, maar ik kon me nooit aan de ringen optrekken, dat vond ik zo moeilijk. Kunnen jullie dat al? Als Annigje dc Jong een brief stuurt, zendt zij er meestal een aardige tekening bij. Dit was ook deze week weer het geval en dat vond ik wat ge zellig hoor. En hoe staat het met jou, Nellie Broekman, al weer- wat opge knapt? 't Beste met je hoor. Piet Ouwens 'k zou het erg leuk vinden als je me eens schreef of jouw vriendinnetje in Katwijk nog kaarten heeft gekregen. Daar ben ik heel erg nieuwsgierig naar. Niet vergeten hoor. Ansjc van Vene- tiën en Cobi Spierenburg zijn een beet je boos op tante Jos. Ze hebben al een paar keer geschreven en bijna nog nooit een antwoordje gekregen. Zeg kinders, jullie mogen niet vergeten dat ik heel veel nichten en neven heb en heus, ik kan jullie niet allemaal een ant woordje geven. Ieder op zijn beurt. Dc heb met het grootste genoegen jouw aardige oplossing gelezen, Wim Schip per. Maar zij was fout, 't was geen kruidenier, maar winkelier. Ander keertje beter. Hoe was de taart, Jan- nie Bek, zij is zeker al op; je hebt er denk ik wel van gesmuld hè? Wat kan jouw zusje knap tekenen, Sjaantje Ren tes, vertel het haar maar gauw en be dank haar namens mij. Henk van Vliet, vraagt of zijn vader hem met de op lossing mag helpen. Nou, dat mag wel, maar je moet zelf ook je best doen. We besluiten onze brievenbus weer met welkom heten van onze nieuwelingen. Het zijn Aart Marck, Peter Balster, Gerrit Kiep, Annie Dijkshoorn, Anne Marie de Bakker, Ida Lodder, Ria Scholtus, Corrie Bos. Juultje van Tol, Greetje v. d. Spek, Riek Nieuwland en Nellie van Dijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 8