TERUGVAL
pel
IA.* AA
ZONDAGSBLAD 8 DECEMBER 1951
U Uitverkiezing
De onbegrijpelijke liefde Gods
en onze
persoonlijke verantwoordelijkheid
ZIEZO, het wóórd is neergeschre
ven en men zou graag eens de
reacties willen zien bij de lezers. Ik
ben overtuigd dat die héél verschil
lend zullen zijn. Hier en daar zet
iemand nu zijn bril op: hij heeft
over dit onderwerp al zoveel gehoord
en gelezen dat hij maar al te graag
op onderzoek uitgaat, hetzij om in
stemmend te knikken, hetzij ook om
ketterijen bij de kraag te vatten.
Elders volstaat een ander met een
berustend gebaar; hij denkt feitelijk
hele/naai niet over de kwestie, maar
praat een misverstand na: ,,Ja, je
moet toch maar uitverkoren wezen...
Als je dat niet bent, dan zal niets
je kunnen redden..." En hij leeft
mogelijk rustig doqr in een of andere
baarlijke zonde, omdat het er toch
allemaal niets toedoet, zolang je niet
weet of je uitverkoren bent. Doch weer
elders spuit een vierde zijn veront
waardiging op en gaat heftig tekeer.
Hij vindt dit hele begrip uit den boze.
Hij heeft allang geleden juist daarom
met God en Kerk gebroken. „Want",
zegt hij, „want het is niet éérlijk van
God, wanneer het tenslotte alles van
Hem afhangt en Hij dan toch nog
straftWaarschijnlijk is deze op
standige overigens terecht gekomen bij
een nog veel hardere leer, die hem
voorhoudt dat een mensenleven vol
ledig bepaald wordt door de gedragin
gen van zijn eigen voorouders, waar
van niemand zich los kan maken. Maar
soms prefereert men het om van
mensen afhankelijk te zijn, liever
dan van God. Kijk, met al zulke op
merkingen en tegenwerpingen moe
ten we rekenen nu we het woord „Uit
verkiezing" hebben neergeschreven.
Maar tegelijk bepalen deze veron
derstelde lezers de zijde van het
onderwerp die we vandaag willen be
zien. Men begrijpt: een kort artikel
kan nooit aan alle aspecten récht
doen en zeker niet wanneer men
reeds een compleet Zondagsblad zou
kunnen vullen met louter literatuur
opgave. Daarom volstaan we met
één kant van de zaak: we gaan on
derstrepen dat het een schromelijke
misvatting is om in het gesprek over
de uitverkiezing de persoonlijke ver
antwoordelijkheid uit het oog te ver
liezen. En ik voel me al ruim be
loond als Próever, Berustende en
Opstandige eens daar op bij zich
zelf gaan letten.
"E1 R staat in Mattheus 22 een gelij-
■Lj kenis: een Koning nodigt gasten
tot het bruiloftsmaal van zijn zoon.
Hij zendt zijn slaven uit om te lok
ken en te dringen: „Alle dingen zijn
nu gereedkomt!" Maar helaas, de
gasten willen niet. Ze hebben het
allemaal veel te druk; de een met
zijn akker, de ander met zijn stal,
spruitende uit Gods erbarmen men
sen roept tot het heil, maar de men
sen wijzen deze kans af. Met 't daar
weer uit voortvloeiende gevolg dat
de Koning op een moment zijn troe
pen zendt en de stad der doodsla
gers met de grond gelijk maakt. Ge
lijk geschied is in de ondergang van
Jeruzalem, doch toen zeker niet al
leen.
|~)E gelijkenis gaat voort, De
Koning heeft alle dingen gereed
en Hij wil niet met lege zalen de
bruiloft van Zijn Zoon vieren. En dus
zendt hij opnieuw andere slaven iiit,
die tot opdracht ontvangen om allen
toe te brengen die ze maar aan zul
len treffen. De stad is vernield: de
huiseigenaars zijn zwervers gewor
den. Ze hebben zich als vluchtelingen
gemengd onder de massa. Maar de
nodiging bereikt hen daar opnieuw
en hen zelfs opnieuw in de eerste
plaats. Het kan zeker niet toevallig
zijn dat de knechten de opdracht
krijgen om „beiden, kwaden en goe
den" de kwaden staan dus voor
op mee te nemen naar het paleis.
De bedienden ook de bedienaars
des goddelijken Woords hebben
niet te schiften en niet te critiseren.
Ze mogen niet eigenmachtig de bood
schap des Konings verkleinen of
eventueel binden aan bepaalde voor
waarden. Allen hebben ze te invite
ren en al hebben ze hierbij dan ook
geen volledig succes ze moeten er
immers een en andermaal op uittrek
ken de zaal komt uiteindelijk toch
vol.
Het is duidelijk dat dit tweede
deel van de gelijkenis speciaal slaat
op de prediking van het heil in de
gehele wereld en dat de uitverkie
zende liefde na de afwijzing door
Israël eer feller dan lager gaat bran
den. Men kan zich daarover opnieuw
slechts heilig verbazen. Mensen zou
den dit nooit zo doen: mensen wor
den veel te gauw beu van afwijzin
gen en trekken zich terug in ivoren
torens. Maar God wil de volheid van
Zijn huis tot stand brengen en zendt
daarom steeds nieuwe dienaren naar
de kruispunten der wegen. Even tus
sen haakjes: misschien herinnert
iemand zich nog vaag dat ons ABC
indertijd begon met een gesprek
over het Apostolaat: ziet ge thans
hoezeer dat onlosmakelijk verbonden
is aan de leer der uitverkiezing? En
begrijpt ge dat een kerk en een
kerkmens die zich onttrekt aan
de opdracht om te nodigen feitelijk
helemaal vreemd is aan de Koning
en Zijn feest? Wie het geheim kent
kan enkel maar nodigen. En die
genodigd worden kunnen enkel
maar komen. Want achter heel dit
tweede deel blijft toch een verre drei
ging hoorbaar: in de vernielde stad
der boosdoeners storten nog altijd
krakend muren ineen
EN dan komt het slot van de ge
lijkenis. De zaal raakt vol.
totaal vol, de laatste feestgan
ger is binnen. Een schare die nie
mand tellen kan, is aangezeten.Dan
treedt de Koning binnen om de gas
ten te overzien. Maar plotseling
blijft zijn oog rusten op één bepaal
de man, die in zijn eigen kledij geko
men is en die niet naar Oosterse
gewoonte bij de poort van het
paleis de koninklijke feestdracht
heeft willen aanvaarden. En meteen
valt een ontstellende stilte in in de
feestzaal. De Koning zwijgt. De om-
zittenden zwijgen. En de nalatige gast
zwijgt ook.
Men vraagt aich af wat dit voor
een mens is. Men zou het zo kunnen
omschrijven: deze man neemt enkel
maar in de boodschap aan wat hem
bevalt: hij wil best een feest, en een
bruiloft is hem helemaal een mee
vallertje... maar aan de reden
voor dit alles dacht hij geen secon
de. De Koning en diens bruiloft-vie
rende zoon laten hem koud. Waar
schijnlijk is hij zo vervuld geweest
van eigen belang, dat hij zich niet
de tijd heeft gegund om zich te ver
kleden: het zou hem eens een ere
plaats hebben kunnen kosten. Voor
uit, dringen om binnen te komen; en
haasten om vooraan te zitten; en de
Koning laat me onbewogen... Maar
men kan het ook anders zeggen:
deze man kende in het geheel geen
verwondering over de „Uitverkie
zing". Hij voelde niet dat daar een
onbegrijpelijke weldaad achter schuilt;
dat „uitverkoren zijn" je maakt tot
lijdend voorwerp in plaats van tot par
mantig onderwerp. Hij dacht er niet
over dat hij zich innerlijk had te ge
dragen als een bevoorrecht mens, als
een dankbare aanvaarder van Gods on
begrijpelijke keuze. Hij wees het af om
het voorwerp te zijn van deze alles-
vergevende, alles-vergetende, alles-
reinigende liefde Gods. En daarom
kan er ook geen ènder slot op zijn
historie zijn dan deze waarlijk dood
se stilte.
AARMEE is de gelijkenis uit, be-
halve de conclusie: „Velen zijn
geroepen, maar weinigen uitverko
ren..." En nu kan men enkel maar
een dikke streep erbij zetten dat dit
„uitverkoren" hier met geen moge
lijkheid kan betekenen: de Koning
meende het eigenlijk niet. Het moet
betekenen: de geroepenen meenden
het eigenlijk niet. Ze interesseerden
zich niet voor de bruiloft, niet voor
de Zoon, niet voor het feestkleed,
niet voor God. Ze dachten enkel
maar aan zichzelf; ze waren onge
hoorzaam en ondankbaar. Ja, het is
goed dit alles te onderstrepen op
dat allerlei wartaal over de Uitver
kiezing verstomme, eer de laatste
stilte intreedt.
Jacobus Henricus van 'i Hoff
De.
I 50 j;
eerste Nederlandse geleerde, die,
jaar geleden, de Nobelprijs ontving
OP 10 December 1901 dus a.s.
Maandag 50 jaar geleden wer
den de eerste Nobelprijzen uitgereikt.
Deze prijzen worden elk jaar toege
kend volgens een beschikking in de na
latenschap van Alfred Bernhard Nobel,
Zweeds scheikundig ingenieur, die in
1896 overleed. De interest van het be
schikbaar gestelde kapitaal (30 rnillioen
Zweedse kronen) wordt jaarlijks ver
deeld onder hen, die de grootste vooruit
gang hebben gebracht op. het gebied
van natuurkunde, scheikunde en physio-
logie of geneeskunde die het beste
letterkundige werk met een idealistische
strekking hebben geschreven en die het
meest tot de wereldvrede hebben bij
gedragen.
Sedert 1901 kwamen meer dan 200
geleerden voor een Nobelprijs in aan
merking. Tot hen behoorden de volgende
de derde met zijn vrouw, en in plaats
van vreugde vinden de knechten
slechts afwijzing, minachting, haat. uNideTrl„a^"s:/1Jon^'
Er zit zelfs een zekere groei in dit
alles. Men begint met de invitatie
duidelijk te negeren. Vervolgens wordt
men aggressief: men slaat de hand aan
de boodschappers. Uiteindelijk wordt
het vijandige gebaar tot boze daad.
men vermoordt de brengers van goede
tijding.
Ongetwijfeld slaat deze gelijkenis
in eerste instantie op de houding van
het uitverkoren volk Israël ten dage
van Jezus' omwandeling op aarde.
Men kan zich enkel verbazen over
het geheel der gebeurtenissen: over
de onbegrijpelijke Liefde Gods, die
door de eeuwen heen telkens op
nieuw Zijn knechten koningen,
priesters en profeten zendt tot dit
bepaalde volk, dat in geen enkel op
zicht zulk een rijke nodiging ver
dient. Maar ook over de afwijzing
staat men. versteld: zoals er geen
„Waarom" voor zoveel goedheid is,
zo is dit er ook niet voor zoveel on
verschilligheid. En tenslotte voelt
mén zich verbijsterd over het feit,
dat deze afkeer stijgt tot de toppen
van de moordzucht. Men staat tegen
over volledige raadselen, als in
Bachs Mattheus-Passion: „de blinden
gaf Hij het gezicht anders niets mis
deed Hij waarom dit alles?"
Het benauwendst is evenwel het
verschijnsel dat de wereld, die na
Israël de boodschappers mag ontvan
gen dat is onze wereld; dat zijn
wij al even afkerig staat tegen
over de nodiging. En dat nog wel
eventueel met een broep op het be
grip „Uitverkiezing", waarmee men
de echtheid en de gemeendheid van
Gods nodiging in twijfel trekt. Zodat
we samenvattend moeten conclude
ren: er is een verkiezende liefde, die
zonder enige reden dan die voort- Vai» 't HoJJ-monument aan de 't-Gravendijkwal ie Rotterdam.
't Hoff (1901),
H. A. Lorentz (1902). F Zeeman (1902),
J. D. v. d. Waals (1910) T. M. C Asser
(1911), H. Kamerlingh Onnes (1913),
W. Einthoven (1924), C Eijkman (1929)
en P. J. W. Debije (1936).
Uit dit lijstje blijkt, dat prof. dr
Jacobus Henricus van 't Hoff reeds in
't eerste jaar van uitreiking voor een
Nobelprijs in aanmerking kwam.
Deze beroemde Nederlandse schei
kundige werd op 20 Augustus 1852 te
Rotterdam geboren. Hij studeerde te
Delft, Leiden, Bonn en Parijs. Na te
Utrecht gepromoveerd te zijn werd hij
in 1876 benoemd tot leraar aan s Rijks
veeartsenijschool en heel kort daarna
tot hoogleraar in de scheikunde van de
Amsterdamse Universiteit.
Twintig jaar later vertrok hij
naar Berlijn, waar hij even
eens hoogleraar was. Op 1
Maart 1911 is hij in de Duitse
hoofdstad overleden.
Van *t Hoff's invloed op
de ontwikkeling der alge
mene chemie is diep ingrij
pend geweest.
Opmerkelijk was 't onderwerp zijner
inaugurele rede, waarmede hij op 11
Oct. 1878 te Amsterdam zijn ambt
aanvaardde: De verbeeldingskracht in
de wetenschap. Deze is volgens Van
t Hoff van grote betekenis. De rol der
verbeeldingskracht formuleerde hij al
dus: het is het moment van het „komen
op de gedachte", nodig om oorzaak en
gevolg in hun logisch verband te zien.
Op een voor een chemisch hoogleraar
zeker ongebruikelijke wijze haalde hij
talloze voorbeelden aan van de opvallen
de verbeeldingskracht bij natuur
wetenschappelijke groten, waartoe hij
en dat was altijd zijn liefhebberij
tweehonderd levensbeschrijvingen had
nagegaan.
Door „op de gedachte te komen" ont
stond Van 't Hoff's stereochemie. Trouw
aan zijn heldere invallen heeft hij zelf
een zekere draad geweven door al zijn
vérstrekkende onderzoekingen. Hg wordt
beschouwd als de grondlegger van de dy
namische chemie en zijn beschouwingen
werden zowel in binnen- als buitenland
als gezaghebbend erkend.
Het Is hier de plaats niet op de weten
schappelijke arbeid van prof. Van 't Hoff
uitvoerig in te gaan. Maar ieder begrijpt,
dat de invloed van deze eminente leer
meester op zijn talrijke discipelen zeer
groot is geweest.
Toen hij dan ook op 58-jarige leeftijd
overleed, meenden zijn leerlingen, dat
zijn nagedachtenis op de een of andere
wijze moest worden geëerd.
Spontaan werd besloten te
Amsterdam een Van 't Hoff-
monument op te richten. Om
daartoe te kunnen komen
bleek de financiëële mede
werking echter te gering.
Dit kwam voor een deel mis
schien ook wel omdat Van
't Hoff zijn laatste levens
jaren buiten het vaderland had doorge
bracht.
Toch wilde men het plan niet opgeven
en daarom zocht men contact met Rotter
dam, de geboortestad van de grote ge
leerde. Mr. A R. Zimmerman was toen
burgemeester van de Maasstad, en op zijn
instigatie vormde zich een commissie
van bakende Rotterdammers om de uit
voering financieel mogelijk te maken. In
korte tijd werd 28.000 bijeen gebracht,
waar het Amsterdamse comité 5000 aan
kon toevoegen.
Op 17 April 1915 werd het monument
op het plein voor de H.B.S. aan de
's-Gravendgkwal onthuld. Aanvankelijk
was dit een tamelijk rustige laan, maar
door uitvoering der Maastunnelplannen
is de 's-Gravendijkwal een der gewich
tigste verkeersaders geworden.
Het monument werd ontworpen door
de beeldhouwer Ch. van Wijk. Een on
derbouw van grys Beiers graniet, waar
op een zware piëdestal met de figuur
van Van 't Hoff in brons, gezeten op een
zetel, een mantel gedrapeerd over de
knie en een rol in de hand. De inscriptie
op het voetstuk vermeldt behalve de
voornaamste data en feiten uit het leven
van de geleerde, de titels van de werken,
waaraan hij zijn vermaardheid te dan
ken had. Twee symbolische vrouwen
figuren (verbeeldingskracht en rede)
flankeren het standbeeld. Beide, meer
dan levensgrote, figuren symboliseren de
twee onmisbare factoren, die de schep
pende mens bij zijn werk noodzakelijk
zijn, en die Van 't Hoff tot het grote re
sultaat van zijn arbeid hadden gebracht.
De achterzijde van het monument wordt
afgesloten door een bas-relief van het
laboratorium in het oude chemische in
stituut te Amsterdam, waar de loopbaan
van de geleerde was aangevangen.
ZONDAGSBLAD 8 DECEMBER 1951
5
De uiencampagne op
Opbrengst en kwaliteit
konden beter zijn
Maar de prijzen maken alles goed
vastigheid niet voor de zeer aanne
melijke prijzen te zien bezwijken.
En dan is men nog bang, dat men
zich voor een prijs van 26 cent per
kg. „verkoopt".
„Het is niet weggegeven", zeggen
de telers, „maar morgen kan er
wel weer een centje bij zijn." Over
een grote hoeveelheid gaat dat na
tuurlijk al gauw weer een paar hon
derdjes schelen.
Op het ogenblik dat we dit schrij
ven bedraagt de prijs 32 cent per
kilo. Maar we durven niet te zeggen,
dat deze prijs zich zal handhaven tot
het ogenblik dat U dit leest. Het kan
best zijn, dat iemand die ze toen voor
die prijs heeft verkocht, nu op zich
zelf zal mopperen: „Nu heb ik me
tóch verkocht."
Ja, het is toch wel wat: met zulk
een fantastische prijs toch nog een
„strop' halen! We kunnen niet na
laten even tussen twee haakjes op
te merken, dat zelfs nu de tevreden
heid ver zoek is. Onlangs kocht zo'n
scharrelaar een partij uien om ze
een uur later weer in andere handen
te geven. Winst: „maar" een nieuwe
fiets......
Voor het merendeel zijn op het
ogenblik de uien in handen der eom-
missionnairs. Een landbouwer en een
teler, die om financiële redenen niet
zo n haast behoeven te maken, hebben
deze gouden vrucht van moeder aarde
nog in eigen handen en houden die
dan ook hardnekkig vast. Maar een
kneuterboertje en een landarbeider,
die wat „uien om de derden" had en
de centen goed kan gebruiken, heeft
het als. ieder jaar nu ook al weer
tamelijk vroeg moeten ruimen. Hier is
dan meteen mee gezegd wie van de
ze hoge prijzen het meest kan pro
fiteren.
De uiencampagne is deze periode
meer dan goed. Geweldige sommfen
geld zijn er mee gemoeid en overal
blijft er, naar verhouding, wat han
gen. In die klasse is het een „moord-
slee" van een auto, daar een brom
fiets en een derde voelt zich een heer
«In zijn „nieuwe pakje"
EEN echte Flakkeeënaar behoeft
maar het woord „juun" te horen
en hij (zij) is een en al belangstelling.
Vooral momenteel, nu de uien zo
duur zijn. Maar ook in slechtere
uienjaren heerst er onder deze eiland
bewoners een hoge interesse voor de
juun. Hoe kan het ook anders? Is
Flakkee niet het land van de uien?
En zijn de bewoners er Diet mee sa
mengegroeid?
Men verwondert zich soms over een
landbouwer, die een jaar eens geen
uien heeft gezaaid. En dat was de
ze zomer nogal eens het geval. Door
de zeer lage prijs van verleden jaar,
variërend van 1 tot 8 cent voor een
kg uien, waren sommige uientelers
dit voorjaar wel wat terughoudend.
Maar Flakkee zonder juun is niet
denkbaar. En er zijn dan ook altijd
nog uientelers, zowel in het groot als
in het klein, die niet buiten „een lap
je juun" kunnen en die aan een even
tuele prijs van 7 a 8 cent per kg
nog wel enige waarde hechten.
Zo werd dan ook weer dit voorjaar
uienzaad aan de schoot der aarde toe
vertrouwd. En de opbrengst? Over
het algemeen overtreft die niet de
verwachtingen. Zo is het ook met de
kwaliteit.
Een opbrengst van 400 mud van
een gemet (soms nog wel meer) zo
als al vaak is voorgekomen komt
hier en daar nog wel voor maar toch
niet veel. Meestal scharrelt het om
een mud (60 kg) van een roe. Ook
nog wel minder. Maar daar treuren
de Flakkeeënaars niet om, want de
prijs maakt dit nu weer goed
De ui staat bekend als een wis
pelturig product. Verleden jaar wist
men ze als het ware niet weggegeven
te krijgen en nu kost het de telers
soms veel energie om hun stand-
Nr. II
15 IJ de verwerking van de stroom van
oplossingen, die puzzle 8 ontketend
heeft was het mij een groot genoegen
heel wat oude oplossers aan te tref
fen, die bij de daaraan voorafgaande
vraagstukken verstek hadden laten
gaan. Over het algemeen waren de fint-
woorden goed. Slechts een gering deel
der oplossingen was niet volledig. Merk
waardig is wel te zien, dat sommigen
met zeer intelligente oplossingen voor
de moeilijke getallen bij eenvoudige ge
tallen ineens de moed laten zinken. Van
de moeilijkste getallen volgen hier één
of meer oplossingen. 32 schijnt het
moeilijkst geweest te zijn. Toch zijn er
enkele mogelijkheden b.v.
(5! 5!)5 5! 5
JASjaak en Merietje
leren het wel. Als maar
niemand denkt dat alles
van een leien dakje gaat,
want dan is men er ver
naast. Tegenover elke po
sitieve factor komt altijd
een negatieve te staan; elke
opbouwende kracht wordt
geflankeerd door een al-
brekende.
Er is een ander gezin op
dezelfde trap komen wo
nen, ook al uin" bij de
vrouwsouders vanwege het
woningtekort en vanioeye
de alweer zeer versnelde
trouwdag. Je vraagt je af
hoe er in dit pand ook nog
maar één nieuw huishou
dentje bij kan, want Let
huis zit immers al stikvol,
maar in de volkswijk zijn
de woningen van elastiek.
Maar er is nog een andere
bijzonderheid aan dit pas-
geschapen milieu: de man
blijkt in verbijsterend goe
de doen te zijn. Hij wandelt
teitminste de hele dag rond
zonder iets uit te voeren
en heeft nochtans de be
schikking over kennelijk
hoge geldsbedragen die hij
van tijd tot tijd omzet tn
al maar nieuwe kleren, in
legioenen sigaretten en in
glaasjes Schiedam. Hij ziet
er uit als een filmheli,
kersvers uit Amerika ge
ïmporteerd. En zijn vrouw
wentelt zich in het bont,
ook al slaapt ze dan
's nachts op een vierde-
hunds stromatras en slaat
ze een taal uit, die bij deze
dierenhuidjes geenszins
past. Hoe gaat dat dan ver
der op zo'n trap? Je ont
moet elkaar eens; je steekt
een rokertje op; je komt
wat aan de praat. Het kan
daarbij niet anders of je
informeert op ten moment
waar de ander al dergelijks
pracht-spullen vandaan
heeft, zulks temeer omdat
je niet meer in Sinterklaas
gelooft en het eenvoudig
niet bestaat dat bontjassen
je zo maar om je lijf vlie
gen. Die ander geeft niet
dadelijk duidelijk bescheid;
hij blijft wat in het vags,
maar de aanhouder wint
en op de duur krijg je het
er toch wel uit. De kapita
list van de trap zegt dit
alles ontvangen te hebbel
van de kerk; van niets en
niemand anders dan de
kerk. Niet
dat die kerk
dat
doet, natuur
lijk, je moet
je connec
ties hebben
en je moet het weten te
versieren. Maar als je slim
genoeg bent krijg je het
wel voor elkaar: dat kan
Sjaak trouwens zelf met
eigen ogen constateren.
Kijk. dat is de tegen
kracht. Want u begrijpt dat
Sjaak tegenover Merietje
zijn mond niet houdt, en u
begrijpt dat het dan vol
gende gesprek niet over
vloeit van liturgische vol
zinnen, liefelijk en wel
luidend. U begrijpt mis
schien niet dat zij beiden
er zo volkomen invliegen,
maar dan vergeet u hoe
veel teleurstellingen en
hoeveel bedriegerijen hun
leven al heeft ontmoet.
Deze beide mensenkinde
ren hebben een verwron-
niet tot hun eigen milieu
behoort. En dus: de kerk
beduvelt je vierkant. De
kerk jut je op om je te
sappel te werken. De kerk
laat je feitelijk stikken: je
moet je zelf maar uit de
modder halen, maar zij
steekt geen hand uit. Maar
diezelfde kerk houdt er
vriendjes en vriendinnetjes
op na. die zo maar Ame-
likaanse shirts en bont
mantels krijgen. Nou zie
je maar weer eens
Omdat je nu maar eens
ziet, ziet Marietje twee
weken lang niets van Me
rietje. Die
gen
werkster mogelijkerwijze
kan verwachten. En deze
twee weken zouden er vijf
of misschien wel twintig
geworden zijn, als er zich
niet plotseling een drama
op de trap had afgespeeld.
Een hijgend Merietje komt
ineens het spreekkamertje
binnenstormen en gooit
het er allemaal uit: door
een geknutseld en ver
ward: ..Nou mot-u-horen,
die juffrouw d'r man,
kent d'r wel. ze heb nog
een paar bontjassies van u
gehad, die bij ons op de
trap is komen wonen, die
hebben ze vannacht ineens
met de politiejeep gehaald,
en nou ligt ze helemaal
voor mirakel, want ze
loopt toch al op alledag en
misvormde geest ze hebben zo tekeer gegaan
haar kan komen kijken.
Nog eens: het is niet over
duidelijk en het duurt even
voor je weet waar het pre
cies over gaat, en nog even
etr Merietje begint te ver
moeden dat die bontman
tels meer met politie dan
met predikanten te maken
hebben, maar mee gaat
Marietje in elk geval. Zo
krijgt ze er weer een klant
bij laat ons zeggen de
llSe en dat is rijkelijk veel
voor één sociaal werkster-
tje en zo komt ze boven
dien weer aan een nieuwe
levenskijk. Want bij de
aanstaande en nu gans zeer
manloze jonge moeder zit
ad spirant-opoe en geeft
haar visie op het geheel.
Ze zegt: „Het komt alle
maal van die verrotte
maatschappijHalen ze
's nachts de man van me
kind weg Een kat laten
ze nog bij z'n kinderen
Mcar nee hoor, en u mot
niet denken dat-ie iets ge
daan heeft, maar dat is al
leen maar door die klasse-
justitie. Wat-ie deed? Al
leen maar wat lood van de
daken halen. Net of iemand
daar minder van wordt.
Dat dooie lood ligt daar
maar en ze gunnen een fat
soenlijk mens het licht in
zijn ogen niet. Asse Lief-
tinck dat nou doet, kraait
er geen haan naar, maar
mijn kind d'r man komen
ze er voor halen D'r
is geen gerechtigheid meer,
zeg ik maar
Ja, praat daar maar eens
tegenin. Eén geluk: Merie
tje en Sjaak hebben zon
der ivoorden iets begrepen,
en dat is dan alweer een
stukje winst
W1JKPRED1KAN l\
Aardag is ook
V (5! 5 X 5.
die precies het tegenovergestelde
schreven, niet onder ogen krjjgen. Voor
al wanneer er een paar moeilijke puzz
les gekraakt zijn, zijn een paar andere
van een lichter soort dubbel welkom.
De geroutineerde puzzelaars krijgen
hun kans toch wel om uit te lopen. Van
het Latijn, dat mijn leraars op het gym
nasium mij hebben bijgebracht, herinner
ik mij nog steeds de „spreuk" van Ovi-
dius: mealo tutissimus ibis, wat wil zeg
gen vrij vertaald kies steeds de
gulden middenweg. Er zijn toch nog ve
len, die bq de rekenpuzzles aan hun
eigen kunnen wanhopen.
De aandachtige lezer zal bij nr." 10
wel opgemerkt hebben, dat in plaats van
„9 velden" gelezen moet worden 5 vél
den. 't Is te hopen, dat ieder begrepen
heeft uit het gegeven voorbeeld, dat
bij de paardesprong ieder hokje gevuld
moet worden en dat de reeks van 1 UI
64 een ononderbroken reeks moet von»
De oplossing van nr. 2 in rubriek 9 le
verde ook enkele drukfouten, die Over
het algemeen gemakkelijk te constate
ren waren. Morn moest zijn Horne. Ver
der vond ik: Dorplein, Leinwijk. In de
tweede serie moest staan: Heeze en Roe
ven. Bij bestudering van die voorbeelden
kan men zien, dat iedere naam volledig
te vinden was in de voorafgaande en vol
gende naam.
De elfde hersenkraker is vervaardigd
door ds van Heerden, die in zijn inter-
neringstijd deze opgave vervaardigd
heeft en haar in de Herv. Pastorie te
Lichtenvoorde herzien en gecontroleerd
heeft. Zelf vindt hg haar „nogal moei
lijk", waarom ik de vrijheid neem na de
weergave van de puzzle haar te bespre
ken en de oplossers op weg te helpen.
Het valt overigens wel mee! Allereerst
krijgt ds van Heerden het woord.
In Mei 1943 hadden in een cel ergens
op Java zeven geïnterneerden naast el
kaar een „tempat", in volgorde van hun
leeftgd. Hun namen zijn (in alphabeti-
sche volgorde)Arendse, Barendse, Cor-
nelisse, Dlrkse, Evertse, Flipse en Ger-
ritse. Hun beroep (eveneens in alphabo-
tische volgorde): administrateur, con
troleur, dokter, (r.k.) geestelijke, onder
wijzer, predikant en resident.
De vraag is: welke ligplaats en welk
beroep heeft ieder, gegeven de volgende
bijzonderheden.
1) Niemand heeft een beroep, dat
met dezelfde letter begint als zijn naam.
2) De predikant, die niet Evertse
heet, is evenals zijn beide buren een
liefhebber van het schaakspel, terwijl de
andere vier, waaronder de resident,
meer van bridgen houden.
3) De controleur heeft zijn koffie
omgegooid over zijn eigen tempat en die
van Evertse.
4) De middelste van de rij is 42 jaar
5) De administrateur is de schoon
vader van de jongste van de groep en
is reeds 30 jaren planter.
6) Barendse, die een neef is van de
controleur, is geboren in Febr. 1906.
7) De dokter kan niet slapen door
het snurken van Cornelisse, maar de
resident, die vlak naast Cornelisse ligt,
heeft er geen last van, omdat hij hard
horend is.
8) De resident heet Arendse en is
3 jaar ouder dan Cornelisse.
9) De dokter is op één na de oudste.
10) De controleur en de dokter zijn
samen tweemaal zo oud als Cornelisse.
11) Het beroep van op één na de
jongste begint met dezelfde letter als
de naam van een van zgn buren.
Ds van Heerden geeft zelf aan, dat
men het beste een schema kan maken,
waarvan hier een deel volgt. De rest kan
men zelf gemakkelijk aanvullen.
(Voor vervolg pag. 6.)