2 ZONDAGSBLAD 10 NOVEMBER 1951 A lit ?li iïl ll KORT VERHAAL VAN FERDINAND LANGEN MIJN beste vriend Paul en ik zaten samen in het huis van onze nieuwe vriend Nicolaas. Het was een avond. Wij rookten een sigaret, zeiden zo nu en dan een woord en voelden ons heel tevreden. Paul had bij de stoel waarop hij zat nog een andere stoel getrokken om daar zijn benen op te leggen. Ik had het mij gemakkelijk gemaakt door alle kussens die er in de kamer waren achter en aan weerszijden van mijn rug te leggen. Er bleef ons op dat moment Onze nieuwe vriend Nicolaas had met zijn vrouw die avond een visite af te leggen, waaraan hij niet kon ontkomen. De rijkste tante in zijn familie vierde haar verjaardag. Hij had ons, tot zijn spijt, alleen in zijn huis achter moeten laten en door te zeggen dat wij het ons maar zo gezellig mogelijk moesten ma ken, had hij ons willen troosten. Toen hij en zijn vrouw de deur achter zich dicht hadden getrokken, hadden wij die troost dankbaar aanvaard. Wij had den de stoelen verschoven, de tafel naar ons toe getrokken en de koekjestrommel en de theepot daarop gezet. Wat kon den wij nog meer doen? Wij kenden onze nieuwe vriend Nico laas ongeveer een week. Wij waren hem tegen het lijf gelopen, toen wij op zoek waren naar een huis voor onszelf. Wij waren al enige maanden op zoek naar een huis voor onszelf en wij hadden er de gewoonte van gemaakt iedereen die wij tegen kwamen naar een leegstaand huis te vragen. Nicolaas was een goe de man. Hij las dadelijk van onze ge zichten de zorg en de teleurstelling, die maanden tevergeefs zoeken daarop ge legd hadden. „Ik ook niet." zei ik, „en daarom lijkt mij het beste dat je de straat over steekt en tegen onze overbuurman zegt dat hij de brandweer moet waarschu- Paul liep op een holletje weg. Ik zag dat er uit het luchtrooster niet alleen rook kwam, maar ook vonken. Het be gon er slecht uit te zien. Na een paar minuten kwam Paul te rug. Hij was buiten adem. „Wordt de brandweer gewaarschuwd?" vroeg ik. Hij knikte. Er stond een ver- schrikkeljke angst op zijn gezicht te „Als er ontplofbare stoffen in de ga rage zitten", zei hij. „dan vliegen wij in de lucht wanneer die vlam vatten. En onze overbuurman zegt dat er va ten benzine in de garage staan." Er hiaakte zich een soort panische schrik van ons meester. Maar wij hiel den toch in zoverre onze positieven bij elkaar, dat wij ook aan de bezittingen van onze goede vriend Nicolaas dach- „Wij moeten redden wat er te red den valt", riep Paul. „Ja", zei ik. .dat moeten wij doem Laten wij vlug zijn, voor het te laat is." Wij renden de gang weer door naar de kamer. Ook in dc gang begon zich rook te ontwikkelen. „Gauw, gauw", nep Paul. „voor de hele zaak in de lucht vliegt." Wij begonnen als wilden om ons heen te grijpen in de kamer. Paul had twee stoelen onder de arm genomen en tracht te een derde in zijn greep te klemmen. „Wij hebben misschien nog maar een paar seconden", hijgde hij. Ik zette een vierde stoel op zijn hoofd en toen kon hij de kamerdeur niet meer uit. Onderwijl had ik alle kussens ge grepen die ik grijpen kon en greep toen nog de theepot, waarna ik struikelde en met de theepol op de vloer lag. Dat bracht mij enigszins tot bezinning. ..Het gaat niet aan", zei ik vlup tegen Paul, „om alles te redden. Wij kunnen niet alle stoelen en kasten en tafels mee nemen. Daar hebben wij de tijd niet meer voor. Laten wij even goed ons verstand gebruiken. Wij moeten een wel overwogen keus doen." Paul rukte zich los uit de beklemming van twee stoelen en de deur. „Je hebt gelijk", zei hij, „maar wat" „Wij kunnen alleen dat maar redden", zei ik, „wat voor onze goede vriend Ni colaas het meest waardevol is, wat hij het ergst zou missen als hij het kwijt „Ja ja", riep Paul opgewonden, „maar waar is hij het meest aan gehecht? Ik weet het niet." Op dat ogenblik wreekte het feit zich, dat wij onze goede vriend Nicolaas nog maar zo kort kenden. Wij konden niet zomaar zeggen wat hem het allerdier baarste was. „Laten wij even naden ken", zei ik. Wij stonden voor een zeer moeilijk probleem, dat om een dringende oplos sing vroeg. De rookontwikkeling in de gang werd elke seconde heviger en wij bespeurden ook al rook in de kamer. Wij verkeerden in levensgevaar. Maar wat was onze goede vriend Nicolaas het meest dierbaar? „De klok", zei Paul. „Nee," zei ik. „daar geeft hij niets om. En die is bovendien stuk." „De radio", riep Paul. „Daar is hij niet zo erg aan gehecht", zei ik. „De boeken!" „Maar welke?" „Zijn clubfauteuil!" „Kon de deur niet uit." „Het schilderij met de molen." „De lamp!" „Kunnen wij nooit zo gauw van i zolder krijgen." Wij keken radeloos om ons heen, Plotseling riep Paul: „Ik weet tabakspot! Dat is altijd het De ik. „Maar stel je er niet te veel van voor", zei hij, „het is een oud, klein ,;Wij zijn met alles tevreden", zeiden „Er zitten geen ramen meer in het huisje", zei Nicolaas, „en ook geen deu ren en aan de vloer deugt ook iets niet. Dat moet eerst allemaal opgeknapt worden en ^dat kan wel een dag of veer- „Dnt is niet erg," zeiden wij en onze gezichten betrokken een beetje. Nico laas zag dat en omdat hij een door en door goede man was. zei hij: „Nou vooruit, dan kunnen jullie die veertien dagen wel bij mij zitten. Ik ben toch maar met mijn vrouw alleen." En zo hadden wij onze intrek genomen bij onze nieuwe vriend Nicolaas. Toen wij het ons die avond ruim een uur zo gezellig mogelijk hadden ge maakt. kreeg Paul plotseling de kriebel in zijn benen. „Ik ga mij maar eens wat bewegen," zei hij, „want ik geloof dat mijn benen beginnen te slapen." Hij stond op en liep een paar maal door het huis. Bij de derde keer bleef hij lange tijd in de gang en ik hoorde hem snuiven als een hond die wild ruikV ;,Kom eens hier," zei hij, „ik ruik iets." Ik stond op en ik liep ook naar de gang. Dc gang scheidde het huis van onze vriend Nicolaas van een aangren zende garage. „Het ruikt net alsof ze aan de andere kant iets aan laten bran den." zei ik al snuivend. „Ja," zei Paul, „het ruikt naar aan gebrande uien." „Als hetniet Iets anders is," vroeg ik mij bezorgd af. „want ik geloof dat er nooit aan de andere kant uien gebak ken worden. Bovendien is er 's avonds niemand in de garage." Paul hield zijn hand tegen de muur. „De muur is heet," zei hij. Wij begonnen iets ergs te vermoeden. „Er kon wel eens brand zijn", zei ik. Wij liepen de gang uit en kwamen ach ter het huis terecht. Daar was in de muur een luchtrooster voor de garage. Onze ergste vermoedens werden bewaar heid. Er kwam rook uit de luchtroos- later heeft ingetrokken, ter. Er was brand in de garage. „Wij moeten de brandweer waar schuwen." zei ik. .voor het vuur om zich heen grijpt en het huis van onze vriend Nicolaas gevaar gaat lopen." „Maar waar is een brandmelder," zei Paul verschrikt, „ik ben helemaal vreemd hier. Ik heb nog nergens een brandmelder gezien." hij grijpt als hij thuiskomst." „Ja, dat is het", zei ik, „de tabaks- port en de pijp!" „Goed", zei Paul, „vooruit dan." Paul greep de tabakspot en ik greep de PUP- „Onze goede vriend Nicolaas zal blij zijn. als hij ziet dat wij dit hebben weten tc redden", zei ik. Toen holden wij door de gang, die helemaal vol rook stond, naar buiten. Het was net op tijd. QROOtSte RAZZIA Deze clandestiene Joto werd genomen in de Montignylaan te Hillegersberg. In een persconferentie ten stadhuize (onder leiding van de heer J. G. J. Nieuwenhuis, chef bureau voorlichting, en waar behalve de heer Sijes ook drs L. de Jong, chef van het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie, tegenwoordig was) ging vooral de belangstelling naar dit punt van het onderzoek uit. Een der journalisten wist mede te delen, dat de Den Doolaard zijn beschuldiging heeft ingetrokken. Het telegram der illegaliteit is wel te verklaren. „Haar functie is 't toch aldus de heer Sijes het ontwijken van de strijd tegen tc gaan genover, door voorbeeld propaganda vechtersmoraal tot ontwikkeling te brengen." Zij wilde door de gebeurte- Houd op met je verhalen daar val immers juist van in slaap!" Rotterdam vooral de andere steden waarschuwen. En dat is gelukt. In Den Haag en -Haarlem, waar kort daar na razzia's werden gehouden, hadden de Duitsers, zoals gezegd, veel minder succes. Het spreekwoord van de ge waarschuwde man werd hier in toepas sing gebracht. Uit het dikke boek van de heer Sijes en ook uit persoonlijke ervaring weten we maar al te goed, dat de Rotterdam se burgerij zich niet verweren kon. Dit zou alleen mogelijk zijn geweest door een massale actie, waardoor de afzet tingen gewelddadig verbroken zouden zijn geworden. Maar door de hermetische afzetting van straten en huizen was dit onmo gelijk. „Geïsoleerd van de anderen stond men met biote handen tegenover een gewapende macht. De feitelijke toestand was, dat de Duitsers heer en meester waren met hun licht geschut, mitrailleurs, geweren en handgrana ten. De vijand was overmachtig". Boot op het Nenytoterrein, die op staan de voet werd neergeschoten. Tegenover de intimiderende inzet van het georga niseerde machtsapparaat der Duitsers stonden de geïsoleerde enkelingen mach- ln vele gezinnen Over „De razzia van Rotterdam" zou nog veel meer te zeggen zijn. Uit de cijfers blijkt, dat ongeveer 20.000 perso nen door zich te verbergen aan do Duit se grijparmen wisten te ontkomen. En ook zagen velen kans op weg naar de afvoerplaatsen de benen te nemen. Natuurlijk ontbreekt de humor niet. Zo werd in het Feyenoord-Stadion (één van de verzamelplaatsen der wegge voerde mannen) uit volle borst gezon gen: „We drinken Oranjebitter als Zij komt". Dit lied werd door de Duitsers blijkbaar niet begrepen, althans er kwam geen verbod. Met ontroering leest men van de vrou wen, die hun mannen en zonen maar bleven volgen;, van het meeleven en dc hulp, die dc gedeporteerden op hun lange tochten van de inwoners van vele steden en dorpen ondervonden; van de ervaringen der mannen, die in Duits land werden te werk gesteld; en nog zo veel meer. In dit artikel vestigden wij voorname lijk de aandacht op twee zaken, voor nu en later van groot belang. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdo cumentatie hoopt, dat dit boek in vele gezinnen een blijvende plaats zal ont vangen. Die wens willen wij gaarne onderstrepen, 't Is geen gezellige lec tuur. Maar wel een aangrijpende her innering aan een nog dichtbij verle den, dat wij en onze kinderen nimmer mogen vergeten. Op hetzelfde ogenblik arriveerde de brandweer en een van de brandweerlie den hakte met een bijl de deur van de garage open. Er sloeg dadelijk een gro te vlam naar buiten. Wy gingen naar het huis van de overbuurman om daar voor het raam het schouwspel verder aan te zien. Paul hield de tabakspot stijf onder zijn jas geklemd en ik hield de pijp in mijn zak. De overbuurman kreeg gelijk. Er ble ken vaten vol benzine in de garage te staan en het duurde niet lang of de hele garage stond in lichte laaie. De brand weerlieden gaven de garage op en be paalden zich er toe het huis van onze goede vriend Nicolaas nat te houden. af. Toen het huis vlam had gevat, kwam onze goede vriend Nicolaas in allerijl terug van de visite. Hij kon nog juist zien hoe de muren instortten. Hij keek niet erg vrolijk. Op dat ogenblik acht ten mijn vriend Paul en ik de tijd ge komen om hem te troosten. Wij gaven hem de tabakspot en de pijp. „Dat hebben wij voor je weten te redden", zei ik. „Met levensgevaar", zei Paul. Onze goede vriend Nicolaas nam de tabakspot en de pijp in zijn hand. Hij keek er lang naar. „Is dat alles?" vroeg hij zacht. Wij knikten. En onze goede vriend Nicolaas kreeg, zo oud als hij was. tranen in zijn ogen. Uit dank baarheid. CE3E0® Als een blcicl Wij allen vallen af als een blad; Doch nu, Here! Gij zyt onze Jesaja 64:6, 8. MA de lange, mooie nazomer is het nu toch echt herfst geworden. En we zien het weer gebeuren: de bla deren vallen van de bomen. Eerst vonden we het mooi; die prachtige herfsttinten aan de bomen. Maar die verkleuring ivas versterving, de voor bode van de onherroepelijk naderende winter, waann de bomen als geraam ten hun kale, naakte takken door de koude wind moeten laten doorhuive ren. Dor en vuil liggen daar de dode bladeren, verwaaid over weg en berm. Het is nog maar zo kort geleden, nauwelijks een half jaar, dat ze als fris, jong groen een nieuwe lente aan kondigden. En nu heeft de dood er zijn kille hand al op gelegd. Zo vergaat het leven. Maar niet alleen het leven aan boom en plant. Ook ons eigen leven. Israels profeet heejt het al gezien: wij allen vallen af als een blad. Wij vinden dat heel gewoon; niemand verwondert er zich meer over. Ieder mens moet nu een maal sterven. Soms schrikken we nog even, wanneer iemand sterft, die naar onze verwachting nog lang niet aan de herfst, hoogstens aan de zomer, toe wcs. Maar.... het leven trekt ons weer mee. De wereld staat om één mens niet stil. Waar vandaag een blad afvalt, groeit straks wel weer een nieuw. Een ander neemt onze plaats in. Het leven jaagt voort. Dat herhaalt zicheindeloos. De aarde, waarop wij leven, is een groot kerk hof „voorgeslachten kwijnden, henen en wij bloeien op hun graf". Maar dat is een bloei, vwarin de dood al woelt en waarvan de verwelking het zekere eind is. En zoals met ons leven, zo gaat het ook met ons werk. We hebben het allen druk; we moeten onze zaak opbou wen, onze positie verbeteren, onze kinderen aan een goede baan helpen, straks onbezorgd leven. Maar wat we daarvan ook bereiken, aan de wet van herfst en dood valt eens ook ons werk ten prooi. Wij allen vallen af als een blad! Is dit het gevolg van een dwingende natuurwet? Heen, het is de doorwer king van de zonde, die daarin huilt als een najaarsstorm door de bomen. Als de zonde volgroeid is brengt ze de dood voort. Hiertegen is maar één uitkomst: Gods genade! Doch nu Here, Gij zyt onze Vader! Ons leven en ons werk behoeven niet hopeloos en reddeloos onder te gaan. Er is een betere toekomst dan die van het afvallende blad; niet de dood, maar het leven. Want de eeuwige God gaf ons Zijn Zoon, die voor zondaren stierf. Wie in Hem gelooft, gaat niet verloren, maar heeft eeuwig leven. Hij is gekomen, opdat wij het leven zou den hebben. Als wij Hem hebben, hebben we ook de toekomst, zelfs als het herfsttij over ons leven valt. De eeuwige Vader laat Zyn kinderen niet vergaan. Hij heeft met hun leven Zijn doel. Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, ontfermt de Here zich over degenen, die Hem vrezen. En op hen is het psalmwoord van toepassing, hij zal zyn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks blad niet afvalt. Leiden. Ds. G. F. HAJER. 7 ik gelijk de nichtjes en neefjes bedan ken, die me een mooie tekening stuur den. Het zijn Jannie Vroegindewey, Jaap van Herp, Johan van der Zeeuw Adri Oosterman, Anneke en Henk Neleman, terwijl ik ook Fredie Hoveling wil noe men. die een pracht van een Indiaan leverde. Wat een lange lyst hè? De brievenbus: hier een brief van een ziek nichtje, Rietje dc Zwart, die ik van harte beterschap wil toewensen. Kind, ik hoop, dat je Januari weer naar school kunt gaan, wat zou dat fijn zijn zeg. Be dankt voor je aardige opstel. Corrie Mctske, ik heb het met genoegen ge lezen. Ja. ik dacht al, waarom schrijft Ansje Hagcndyk me de laatste keren niet meer, je was anders zo'n trouwe vriendin van me. Ansje. Arie Monteban gaat elke dag bij een boer vier koeien melken, nou, dat doe ik je niet na, joh. Ik kan het me levendig voorstellen, Nelly Brocre, dat jij best wilt verhuizen (ik zal niet verklappen waar naar toe) en als jullie gaan. toe stuur me dan nog eens een berichtje. Natuurlijk, Jannie Boerdam mag je broertje meedoen, zeg het hem maar gauw. Wea Elrings zou het leuk vinden als we eens een opstel lenwedstrijd gingen houden. Wij zul len erover denken hoor. Wat ben ik ge schrokken, Lonny van der Schee van jouw tekening. Had ze me daar een oude grootmoeder getekend en dat was ik dan. Ik vertel je niet hoe oud ik ben, maar grootmoeder, nee zo ver is het nog niet hoor. Jan en s' Jaci Dorrcpaal (zijn jul lie tweelingen) melden de geboorte van negen biggetjes. Leuk zeg, zo'n hok vol Een puzzle als deze hebben wij nog nooit gehad. Je ziet twee dik geteken de rijen (die heten met een deftig woord diagonalenen daarin moet je als de puzzle is opgelost, de namen van twee plaatsen in Noord-Holland kunnen lezen. Nu moeten jullie de woorden blamage, hormoon, lijdelijk, natrium, vandaag, voerman, vertier zo in de tekening plaatsen, dat de plaats namen te zien zijn. Jullie begrijpen natuurlijk wel, dat de middelste letter van deze plaatsen gelijk zijn. Dit is de R. Zoek dus eerst op je atlas twee namen op, waarvan de vierde letter gelijk is. De namen moeten van boven schuin naar beneden lopen. De hoofd letters komen dus links en rechts bovenaan. Begrepen allemaal? Succes met van dat rose gedoe. Nee, Hans Kamp, ik heb geen herfstvacantie ge had. Was het maar waar joh, ik zou er best zin in hebben. Ada Huurman heeft een raadsel. Wat is het gehoorzaamste eiland, vraagt ze. Het antwoord is Java, want zegt Ada, men kan ook zeggen Ja Va(der). Ja, dat is zo,. Ah hier heb ik ook weer eens een brief van Nellie en Dickie van Leenen, hoe is het met jullie en je kleine zusje? Gerard en Adric van der Mcrwe zijn jullie twee lingen? Dat moest haast wel als je alle bei zeven jaar bent. En hier is ,3111". die een knolraap van maar eventjes zestien pond heeft opgeraapt. Dat zal ook wel een knol van een knol geweest zijn zeg. Of de mensen in de stad varkens houden, vraagt Wim V'oogt. Nou de meeste niet Er zijn wel mensen, die een varken door een boer laten vetmesten en het dan slachten. Dat is ook geen gek idee he. En Lenie Langelaar is dat meisje uit jullie klas al beter? Doe haar de groeten van my als je haar ziet, wil je. Dat is ook leuk zeg. het broertje van Arie Grootendorst is gelijk met Sint Nicolaas jarig. Hij krygt dan zeker wel eens wat extra's in zyn schoen. Els Urbanus, ik beloof je. dat ik oom Karei de groeten van je zal doen. Het zusje van Ina Teeuw heeft haar arm gebroken, wat natuurlijk helemaal niet prettig is. Het beste met haar, hoor Ina. Heel wat nichtjes en neefjes, hebben al naar Wil lie van Prooyen geschreven en zo ook Antje de Zwart. Fijn Antje, dat mag ik horen! Cootje Pronk verlangt nu al naar de winter, want dan kan je heerlijk glij den en sneeuwballen gooien. Nou ik houd ook wel van de winter, al is het vaak koud, Cootje. Een nichtje. Jannie de Weerdt wil me zo graag een kaart sturen. Graag, meiske, je mag hem ook in de gewone wekelijkse brief doen hoor. Ook deze week zijn er weer een paar jarigen. Meisjes en jongens, een hoe raatje voor Leen Bravenboer, Jon de Graaf en Cces Kloppenburg. En zoals al tijd besluiten wij onze brievenbus weer met de nieuwelingen. Het zijn Plonie Koutstaal, GÜs Vonk, Gerrit ICiep. An nie Potters. Nico Rensen. Wouter Ver sloot, Marietje Versteegt. Rietje Simons, Willie Uyterlinde, Tieneke van Beelcn, Tine Prud'homme van Reine, Dickie van Berchum, Bernhard Hommes, Cor Baren- dregt, Hannie van Die. Lau Versendaal en Johan Kooy. Dag allemaal, jullie ^4 onz€ jeuqö-p&qïnó^ HET GROTE AVONTUUR VAN kaaóje AÜitneuó (Slot). Wat was Witneus bang, vreselijk bang. Hij wist niet, dat Gijs de stro per voor hem stond met zijn hond Rex. Hij had nog nooit een mens of een hond gezien. Gijs de stroper deed de angstige, bevende Witneus in een grote vieze zak. Arme Witneus. Hij hield zich heel stil en telkens als Gijs een stap deed, schokte hij heen en weer. Elke stap ging hij ook verder van z'n moeder en z'n zusjes. Wat was dat naar. O, wat erg. Een hele poos later ging de zak open. „Zo", zei Gijs, „zo, nu zijn we er. We zullen jou eerst eens in het hok stoppen". Weer werd Witneus bij z'n oren ge pakt en toen werd hij in een donker hok gestopt, met grote houten tralies er voor. „Zo", zei Gijs, en nou maar groeien, dan kan ik je gauw opeten. Ha, ha. ha!" „Woef, woef!" zei Rex de hond, „Woef, woef!" Toen gingen ze samen weg, onze arme Witneus achterlatend. Hij bib berde van angst. Wat ging er nu met hem gebeuren Hij wist het niet. O, wat verlangde hij erg naar zijn moe der. En wat had hij een vreselijke spijt dat hij niet beter had opgelet, Van ver driet begon hij te huilen. Och, och, wat was alles toch naar. Hij at niets van de grote knol, die in het hok lag. Ach nee, hij had nu niets geen trek Een hele tijd zat Witneus stil in z'n vieze zwarte hok. Een heel lange tijd. Opeenswat was dat Wat hoorde hij nu? Heel zachtjes hoorde hij ge schuifel, heel zachtjes. Hij luisterde scherp toe. En toen Nee, maar, dat was z'n eigen moeder „Sst", zei ze, „sst, anders hoort Gijs de stroper je. Ik kom je uit dit hok halen, maar je moet héél stil zijn, héél stil!" Wat was Witneus blij. Nu zou hij weer gauw bij z'n zusjes zijn, in het lekker warme holletje. Hy hield zich heel stil. Stel je voor, dat Gijs het hoorde. Vlug begon moeder één van de tra- „Dolle Stier" op jacht Ergens in de prairiën van Ame rika, was een Indiaanse wigwam. Het was maar een kleine wigwam. Het op perhoofd heette „Vallend Water". En er waren nog meer voorname India nen. Een van die voornamen was „Dolle Stier". Hy was nog al een opschepper, want hij zei altijd: ,,Uch Uch, ik, „Dolle Stier", kan schieten goed met pijl en boog!" De andere Indianen waren er trots op zo'n dap pere en flinke Indiaan in hun wigwam te hebben! Eens ging Dolle Stier weer op jacht. Toen hij een stukje gelopen had, zag hij ineens een kangoeroe voorbij springen. Hij nam Wug zijn pijl en boog en schoot. Toen hij ging kijken was de kangoeroe dood. Het •ifjas zijn slachtoffer geworden! Hij liep weer verder en toen kwam er een bison op hem aanstormen. Dolle Stier schoot vlug cn de biscn viel dood neer. Het ging net zo met een buffel, die hij ook dood schoot. Toen kwam hij in een bosrijker gedeelte van de prairie. Daar schoot hij een konijn. Even later een rendier, een eland, een jakhals, een marter, een -hyena, een wolf, een sabelleeuw en een beer. Toen hij die geschoten had dacht hij: ,,Ik nu ga naar de wig wam!" Zo gezegd, zo gedaan. Hij ging naar huis. Onderweg schoot hij nog een eekhoorn en een tijger. Toen kwam hij bij een water. Hij zei: ,,Uch, uch, ik dorst heb! „Hij ging op zijn knieën zitten en dronk. Op eens voelde hij iets langs zijn „ha viksneus" (want die had hij') glij den. Hij keek op en zag dat het een krokodil was. Direct stuurde hij een pijl het water in. En even later dreef het dode lichaam van de kroko dil op het water. Toen Dolle Stier thuis kwam vertelde hij van zijn avonturen. Door deze gebeurtenis werd hij nog meer vereerd! 's Avonds was het groot feest bij hem in de tent. Geen wonder ook, want hij had bij elkaar 15 dieren ge schoten. Een kangoeroe, een bison, een buffel, een konijn, een rendier, een eland, een jakhals, een marter, een hyena, een wolf, een sabelleuw, een beer, een eekhoorn, een tijger en een krokodil. Later, toen „Vallend Water" ge storven was, is „Dolle Stier" Opper hoofd geworden. En hij heeft nog lang lies door te knabbelen. Die domme Gijs! Wie maakt er nu houten tralies voor een hok! Haasjes hebben zulke scherpe tandjes, dat ze die gemakke lijk door kunnen bijten. Die domme G\js wist dat niet. Heel vlug had moeder de tralie door gebeten. „Zo", zei ze, „kom er nu maar gauw uit". Vlug stond Witneus op en probeerde om tussen de tralies door te gaan. Maar, o, wat jammer, wat erg, hij kon er niet tussen door. Z'n buikje was te dik. Hij kon wel huilen. Och, och, wat een strop. „Sst", zei moeder, „sst, ik zal wel trekken, maar hou je stil hoor!" Ze beet in het oor van Witneus en begon te trekken. Eén, twee, hup één. twee, hup O, wat deed Wit- neusje z'n buikje zeer, en z'n oor. Geen wonder, als er zo hard aan getrokken wordt. Maar hij was heel stil. Dat moest wel. zie je, anders hoorde Gijs de stroper het Nog eventjes. Eén, twee, hup! Nog een klein eindje. Eén, twee, en ja hoor. Eindelijk was Wit- neusje vrij Hij zuchtte van verlichting. „Zo", zei moeder, „en nu gaan we vlug naar huis. Loop maar achter Nadat ze een poos hadden gelopen, waren ze eindelijk thuis. O. o, wat was Witneus blij. En z'n zusjes, die waren natuurlijk ook blij. Geen wonder. „Zo", zei moeder, „nu hebben jullie eens gezien wat er gebeurt als je niet oplet. Laat dit een goede les voor jullie zyn". Witneusje keek heel beschaamd. Hij beloofde dat hij voortaan goed zou opletten. „Goed", zei moeder, „dan gaan we nu die grote wortel opeten". Toen ze allemaal gegeten hadden, gingen ze slapen. Ze waren ook zo moe. Vooral Witneusje. Hij lag vlak naast z'n moeder en sliep heel lekker. En Gijs de stroper en z'n hond? Die hebben Witneus nooit meer gezien 1 J.S. onze BRievenBus Oplossen en oplossen is twee. Je kunt een puzzle, zoals van de ,JJolle Stier" gewoon opsturen met de ont brekende woorden ingevuld, maar je kunt het ook doen, zoals onze neef Pim Blanken dit deze week presteerde. Lees maar eens hiernaast hoe hij dat heeft gedaan en dan heb je gelijk de oplossing. Leuk verzonnen hè? M'n compliment, hoor Pim. Er waren ook kinderen, die hun oplossing keurig verzorgd hebben ingestuurd zoals b.v. Truus Boele, die de hoofdprijs krijgt, en Hannie Rosbergen, Nelie Koorneef en Huib Teileman, die een troostprijs ontvangen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 10