2
ZONDAGSBLAD 10 NOVEMBER 1951
A lit ?li iïl ll
KORT VERHAAL VAN FERDINAND LANGEN
MIJN beste vriend Paul en ik zaten
samen in het huis van onze nieuwe
vriend Nicolaas. Het was een avond.
Wij rookten een sigaret, zeiden zo nu
en dan een woord en voelden ons heel
tevreden. Paul had bij de stoel waarop
hij zat nog een andere stoel getrokken
om daar zijn benen op te leggen. Ik
had het mij gemakkelijk gemaakt door
alle kussens die er in de kamer waren
achter en aan weerszijden van mijn rug
te leggen. Er bleef ons op dat moment
Onze nieuwe vriend Nicolaas had met
zijn vrouw die avond een visite af te
leggen, waaraan hij niet kon ontkomen.
De rijkste tante in zijn familie vierde
haar verjaardag. Hij had ons, tot zijn
spijt, alleen in zijn huis achter moeten
laten en door te zeggen dat wij het ons
maar zo gezellig mogelijk moesten ma
ken, had hij ons willen troosten.
Toen hij en zijn vrouw de deur achter
zich dicht hadden getrokken, hadden wij
die troost dankbaar aanvaard. Wij had
den de stoelen verschoven, de tafel naar
ons toe getrokken en de koekjestrommel
en de theepot daarop gezet. Wat kon
den wij nog meer doen?
Wij kenden onze nieuwe vriend Nico
laas ongeveer een week. Wij waren hem
tegen het lijf gelopen, toen wij op zoek
waren naar een huis voor onszelf. Wij
waren al enige maanden op zoek naar
een huis voor onszelf en wij hadden er
de gewoonte van gemaakt iedereen die
wij tegen kwamen naar een leegstaand
huis te vragen. Nicolaas was een goe
de man. Hij las dadelijk van onze ge
zichten de zorg en de teleurstelling, die
maanden tevergeefs zoeken daarop ge
legd hadden.
„Ik ook niet." zei ik, „en daarom
lijkt mij het beste dat je de straat over
steekt en tegen onze overbuurman zegt
dat hij de brandweer moet waarschu-
Paul liep op een holletje weg. Ik zag
dat er uit het luchtrooster niet alleen
rook kwam, maar ook vonken. Het be
gon er slecht uit te zien.
Na een paar minuten kwam Paul te
rug. Hij was buiten adem.
„Wordt de brandweer gewaarschuwd?"
vroeg ik. Hij knikte. Er stond een ver-
schrikkeljke angst op zijn gezicht te
„Als er ontplofbare stoffen in de ga
rage zitten", zei hij. „dan vliegen wij
in de lucht wanneer die vlam vatten.
En onze overbuurman zegt dat er va
ten benzine in de garage staan."
Er hiaakte zich een soort panische
schrik van ons meester. Maar wij hiel
den toch in zoverre onze positieven bij
elkaar, dat wij ook aan de bezittingen
van onze goede vriend Nicolaas dach-
„Wij moeten redden wat er te red
den valt", riep Paul.
„Ja", zei ik. .dat moeten wij doem
Laten wij vlug zijn, voor het te laat is."
Wij renden de gang weer door naar
de kamer. Ook in dc gang begon zich
rook te ontwikkelen. „Gauw, gauw",
nep Paul. „voor de hele zaak in de
lucht vliegt."
Wij begonnen als wilden om ons heen
te grijpen in de kamer. Paul had twee
stoelen onder de arm genomen en tracht
te een derde in zijn greep te klemmen.
„Wij hebben misschien nog maar een
paar seconden", hijgde hij.
Ik zette een vierde stoel op zijn hoofd
en toen kon hij de kamerdeur niet meer
uit. Onderwijl had ik alle kussens ge
grepen die ik grijpen kon en greep toen
nog de theepot, waarna ik struikelde en
met de theepol op de vloer lag. Dat
bracht mij enigszins tot bezinning. ..Het
gaat niet aan", zei ik vlup tegen Paul,
„om alles te redden. Wij kunnen niet
alle stoelen en kasten en tafels mee
nemen. Daar hebben wij de tijd niet
meer voor. Laten wij even goed ons
verstand gebruiken. Wij moeten een wel
overwogen keus doen."
Paul rukte zich los uit de beklemming
van twee stoelen en de deur. „Je hebt
gelijk", zei hij, „maar wat"
„Wij kunnen alleen dat maar redden",
zei ik, „wat voor onze goede vriend Ni
colaas het meest waardevol is, wat hij
het ergst zou missen als hij het kwijt
„Ja ja", riep Paul opgewonden, „maar
waar is hij het meest aan gehecht? Ik
weet het niet."
Op dat ogenblik wreekte het feit zich,
dat wij onze goede vriend Nicolaas nog
maar zo kort kenden. Wij konden niet
zomaar zeggen wat hem het allerdier
baarste was. „Laten wij even naden
ken", zei ik.
Wij stonden voor een zeer moeilijk
probleem, dat om een dringende oplos
sing vroeg. De rookontwikkeling in de
gang werd elke seconde heviger en wij
bespeurden ook al rook in de kamer.
Wij verkeerden in levensgevaar. Maar
wat was onze goede vriend Nicolaas het
meest dierbaar?
„De klok", zei Paul.
„Nee," zei ik. „daar geeft hij niets
om. En die is bovendien stuk."
„De radio", riep Paul.
„Daar is hij niet zo erg aan gehecht",
zei ik.
„De boeken!"
„Maar welke?"
„Zijn clubfauteuil!"
„Kon de deur niet uit."
„Het schilderij met de molen."
„De lamp!"
„Kunnen wij nooit zo gauw van i
zolder krijgen."
Wij keken radeloos om ons heen,
Plotseling riep Paul: „Ik weet
tabakspot! Dat is altijd het
De
ik.
„Maar stel je er niet te veel van
voor", zei hij, „het is een oud, klein
,;Wij zijn met alles tevreden", zeiden
„Er zitten geen ramen meer in het
huisje", zei Nicolaas, „en ook geen deu
ren en aan de vloer deugt ook iets niet.
Dat moet eerst allemaal opgeknapt
worden en ^dat kan wel een dag of veer-
„Dnt is niet erg," zeiden wij en onze
gezichten betrokken een beetje. Nico
laas zag dat en omdat hij een door en
door goede man was. zei hij: „Nou
vooruit, dan kunnen jullie die veertien
dagen wel bij mij zitten. Ik ben toch
maar met mijn vrouw alleen."
En zo hadden wij onze intrek genomen
bij onze nieuwe vriend Nicolaas.
Toen wij het ons die avond ruim een
uur zo gezellig mogelijk hadden ge
maakt. kreeg Paul plotseling de kriebel
in zijn benen. „Ik ga mij maar eens
wat bewegen," zei hij, „want ik geloof
dat mijn benen beginnen te slapen."
Hij stond op en liep een paar maal
door het huis. Bij de derde keer bleef
hij lange tijd in de gang en ik hoorde
hem snuiven als een hond die wild ruikV
;,Kom eens hier," zei hij, „ik ruik iets."
Ik stond op en ik liep ook naar de
gang. Dc gang scheidde het huis van
onze vriend Nicolaas van een aangren
zende garage. „Het ruikt net alsof ze
aan de andere kant iets aan laten bran
den." zei ik al snuivend.
„Ja," zei Paul, „het ruikt naar aan
gebrande uien."
„Als hetniet Iets anders is," vroeg
ik mij bezorgd af. „want ik geloof dat
er nooit aan de andere kant uien gebak
ken worden. Bovendien is er 's avonds
niemand in de garage."
Paul hield zijn hand tegen de muur.
„De muur is heet," zei hij.
Wij begonnen iets ergs te vermoeden.
„Er kon wel eens brand zijn", zei ik.
Wij liepen de gang uit en kwamen ach
ter het huis terecht. Daar was in de
muur een luchtrooster voor de garage.
Onze ergste vermoedens werden bewaar
heid. Er kwam rook uit de luchtroos- later heeft ingetrokken,
ter. Er was brand in de garage.
„Wij moeten de brandweer waar
schuwen." zei ik. .voor het vuur om
zich heen grijpt en het huis van onze
vriend Nicolaas gevaar gaat lopen."
„Maar waar is een brandmelder," zei
Paul verschrikt, „ik ben helemaal
vreemd hier. Ik heb nog nergens een
brandmelder gezien."
hij grijpt als hij thuiskomst."
„Ja, dat is het", zei ik, „de tabaks-
port en de pijp!"
„Goed", zei Paul, „vooruit dan."
Paul greep de tabakspot en ik greep
de PUP- „Onze goede vriend Nicolaas
zal blij zijn. als hij ziet dat wij dit
hebben weten tc redden", zei ik. Toen
holden wij door de gang, die helemaal
vol rook stond, naar buiten. Het was
net op tijd.
QROOtSte RAZZIA
Deze clandestiene Joto werd genomen in de Montignylaan te Hillegersberg.
In een persconferentie ten stadhuize
(onder leiding van de heer J. G. J.
Nieuwenhuis, chef bureau voorlichting,
en waar behalve de heer Sijes ook drs
L. de Jong, chef van het Rijksinstituut
voor oorlogsdocumentatie, tegenwoordig
was) ging vooral de belangstelling naar
dit punt van het onderzoek uit. Een der
journalisten wist mede te delen, dat de
Den Doolaard zijn beschuldiging
heeft ingetrokken.
Het telegram der illegaliteit is wel te
verklaren. „Haar functie is 't toch
aldus de heer Sijes het ontwijken
van de strijd tegen tc gaan
genover, door voorbeeld
propaganda
vechtersmoraal tot ontwikkeling te
brengen." Zij wilde door de gebeurte-
Houd op met je verhalen daar val
immers juist van in slaap!"
Rotterdam vooral de andere
steden waarschuwen. En dat is gelukt. In
Den Haag en -Haarlem, waar kort daar
na razzia's werden gehouden, hadden
de Duitsers, zoals gezegd, veel minder
succes. Het spreekwoord van de ge
waarschuwde man werd hier in toepas
sing gebracht.
Uit het dikke boek van de heer Sijes
en ook uit persoonlijke ervaring weten
we maar al te goed, dat de Rotterdam
se burgerij zich niet verweren kon. Dit
zou alleen mogelijk zijn geweest door
een massale actie, waardoor de afzet
tingen gewelddadig verbroken zouden
zijn geworden.
Maar door de hermetische afzetting
van straten en huizen was dit onmo
gelijk. „Geïsoleerd van de anderen
stond men met biote handen tegenover
een gewapende macht. De feitelijke
toestand was, dat de Duitsers heer en
meester waren met hun licht geschut,
mitrailleurs, geweren en handgrana
ten. De vijand was overmachtig".
Boot op het Nenytoterrein, die op staan
de voet werd neergeschoten. Tegenover
de intimiderende inzet van het georga
niseerde machtsapparaat der Duitsers
stonden de geïsoleerde enkelingen mach-
ln vele gezinnen
Over „De razzia van Rotterdam" zou
nog veel meer te zeggen zijn. Uit de
cijfers blijkt, dat ongeveer 20.000 perso
nen door zich te verbergen aan do Duit
se grijparmen wisten te ontkomen. En
ook zagen velen kans op weg naar de
afvoerplaatsen de benen te nemen.
Natuurlijk ontbreekt de humor niet.
Zo werd in het Feyenoord-Stadion (één
van de verzamelplaatsen der wegge
voerde mannen) uit volle borst gezon
gen: „We drinken Oranjebitter als Zij
komt". Dit lied werd door de Duitsers
blijkbaar niet begrepen, althans er kwam
geen verbod.
Met ontroering leest men van de vrou
wen, die hun mannen en zonen maar
bleven volgen;, van het meeleven en dc
hulp, die dc gedeporteerden op hun
lange tochten van de inwoners van vele
steden en dorpen ondervonden; van de
ervaringen der mannen, die in Duits
land werden te werk gesteld; en nog zo
veel meer.
In dit artikel vestigden wij voorname
lijk de aandacht op twee zaken, voor
nu en later van groot belang.
Het Rijksinstituut voor Oorlogsdo
cumentatie hoopt, dat dit boek in vele
gezinnen een blijvende plaats zal ont
vangen. Die wens willen wij gaarne
onderstrepen, 't Is geen gezellige lec
tuur. Maar wel een aangrijpende her
innering aan een nog dichtbij verle
den, dat wij en onze kinderen nimmer
mogen vergeten.
Op hetzelfde ogenblik arriveerde de
brandweer en een van de brandweerlie
den hakte met een bijl de deur van de
garage open. Er sloeg dadelijk een gro
te vlam naar buiten. Wy gingen naar
het huis van de overbuurman om daar
voor het raam het schouwspel verder
aan te zien. Paul hield de tabakspot
stijf onder zijn jas geklemd en ik hield
de pijp in mijn zak.
De overbuurman kreeg gelijk. Er ble
ken vaten vol benzine in de garage te
staan en het duurde niet lang of de hele
garage stond in lichte laaie. De brand
weerlieden gaven de garage op en be
paalden zich er toe het huis van onze
goede vriend Nicolaas nat te houden.
af.
Toen het huis vlam had gevat, kwam
onze goede vriend Nicolaas in allerijl
terug van de visite. Hij kon nog juist
zien hoe de muren instortten. Hij keek
niet erg vrolijk. Op dat ogenblik acht
ten mijn vriend Paul en ik de tijd ge
komen om hem te troosten. Wij gaven
hem de tabakspot en de pijp.
„Dat hebben wij voor je weten te
redden", zei ik.
„Met levensgevaar", zei Paul.
Onze goede vriend Nicolaas nam de
tabakspot en de pijp in zijn hand. Hij
keek er lang naar. „Is dat alles?"
vroeg hij zacht. Wij knikten. En onze
goede vriend Nicolaas kreeg, zo oud als
hij was. tranen in zijn ogen. Uit dank
baarheid.
CE3E0®
Als een blcicl
Wij allen vallen af als een blad;
Doch nu, Here! Gij zyt onze
Jesaja 64:6, 8.
MA de lange, mooie nazomer is het
nu toch echt herfst geworden. En
we zien het weer gebeuren: de bla
deren vallen van de bomen. Eerst
vonden we het mooi; die prachtige
herfsttinten aan de bomen. Maar die
verkleuring ivas versterving, de voor
bode van de onherroepelijk naderende
winter, waann de bomen als geraam
ten hun kale, naakte takken door de
koude wind moeten laten doorhuive
ren. Dor en vuil liggen daar de dode
bladeren, verwaaid over weg en berm.
Het is nog maar zo kort geleden,
nauwelijks een half jaar, dat ze als
fris, jong groen een nieuwe lente aan
kondigden. En nu heeft de dood er zijn
kille hand al op gelegd.
Zo vergaat het leven. Maar niet
alleen het leven aan boom en plant.
Ook ons eigen leven. Israels profeet
heejt het al gezien: wij allen vallen
af als een blad. Wij vinden dat heel
gewoon; niemand verwondert er zich
meer over. Ieder mens moet nu een
maal sterven. Soms schrikken we nog
even, wanneer iemand sterft, die
naar onze verwachting nog lang
niet aan de herfst, hoogstens aan de
zomer, toe wcs. Maar.... het leven
trekt ons weer mee. De wereld staat
om één mens niet stil. Waar vandaag
een blad afvalt, groeit straks wel weer
een nieuw. Een ander neemt onze
plaats in. Het leven jaagt voort. Dat
herhaalt zicheindeloos. De aarde,
waarop wij leven, is een groot kerk
hof „voorgeslachten kwijnden, henen
en wij bloeien op hun graf". Maar dat
is een bloei, vwarin de dood al woelt
en waarvan de verwelking het zekere
eind is.
En zoals met ons leven, zo gaat het
ook met ons werk. We hebben het allen
druk; we moeten onze zaak opbou
wen, onze positie verbeteren, onze
kinderen aan een goede baan helpen,
straks onbezorgd leven.
Maar wat we daarvan ook bereiken,
aan de wet van herfst en dood valt
eens ook ons werk ten prooi. Wij
allen vallen af als een blad!
Is dit het gevolg van een dwingende
natuurwet? Heen, het is de doorwer
king van de zonde, die daarin huilt
als een najaarsstorm door de bomen.
Als de zonde volgroeid is brengt ze
de dood voort.
Hiertegen is maar één uitkomst:
Gods genade!
Doch nu Here, Gij zyt onze Vader!
Ons leven en ons werk behoeven niet
hopeloos en reddeloos onder te gaan.
Er is een betere toekomst dan die van
het afvallende blad; niet de dood,
maar het leven. Want de eeuwige God
gaf ons Zijn Zoon, die voor zondaren
stierf. Wie in Hem gelooft, gaat niet
verloren, maar heeft eeuwig leven. Hij
is gekomen, opdat wij het leven zou
den hebben. Als wij Hem hebben,
hebben we ook de toekomst, zelfs als
het herfsttij over ons leven valt. De
eeuwige Vader laat Zyn kinderen
niet vergaan. Hij heeft met hun
leven Zijn doel. Zoals een vader zich
ontfermt over zijn kinderen, ontfermt
de Here zich over degenen, die Hem
vrezen. En op hen is het psalmwoord
van toepassing, hij zal zyn als een
boom, geplant aan waterbeken, die
zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks
blad niet afvalt.
Leiden.
Ds. G. F. HAJER.
7
ik gelijk de nichtjes en neefjes bedan
ken, die me een mooie tekening stuur
den. Het zijn Jannie Vroegindewey, Jaap
van Herp, Johan van der Zeeuw Adri
Oosterman, Anneke en Henk Neleman,
terwijl ik ook Fredie Hoveling wil noe
men. die een pracht van een Indiaan
leverde. Wat een lange lyst hè?
De brievenbus: hier een brief van een
ziek nichtje, Rietje dc Zwart, die ik van
harte beterschap wil toewensen. Kind, ik
hoop, dat je Januari weer naar school
kunt gaan, wat zou dat fijn zijn zeg. Be
dankt voor je aardige opstel. Corrie
Mctske, ik heb het met genoegen ge
lezen. Ja. ik dacht al, waarom schrijft
Ansje Hagcndyk me de laatste keren
niet meer, je was anders zo'n trouwe
vriendin van me. Ansje. Arie Monteban
gaat elke dag bij een boer vier koeien
melken, nou, dat doe ik je niet na, joh.
Ik kan het me levendig voorstellen,
Nelly Brocre, dat jij best wilt verhuizen
(ik zal niet verklappen waar naar toe)
en als jullie gaan. toe stuur me dan nog
eens een berichtje. Natuurlijk, Jannie
Boerdam mag je broertje meedoen, zeg
het hem maar gauw. Wea Elrings zou
het leuk vinden als we eens een opstel
lenwedstrijd gingen houden. Wij zul
len erover denken hoor. Wat ben ik ge
schrokken, Lonny van der Schee van
jouw tekening. Had ze me daar een oude
grootmoeder getekend en dat was ik dan.
Ik vertel je niet hoe oud ik ben, maar
grootmoeder, nee zo ver is het nog niet
hoor. Jan en s' Jaci Dorrcpaal (zijn jul
lie tweelingen) melden de geboorte van
negen biggetjes. Leuk zeg, zo'n hok vol
Een puzzle als deze hebben wij nog
nooit gehad. Je ziet twee dik geteken
de rijen (die heten met een deftig
woord diagonalenen daarin moet je
als de puzzle is opgelost, de namen
van twee plaatsen in Noord-Holland
kunnen lezen. Nu moeten jullie de
woorden blamage, hormoon, lijdelijk,
natrium, vandaag, voerman, vertier zo
in de tekening plaatsen, dat de plaats
namen te zien zijn. Jullie begrijpen
natuurlijk wel, dat de middelste letter
van deze plaatsen gelijk zijn. Dit is de
R. Zoek dus eerst op je atlas twee
namen op, waarvan de vierde letter
gelijk is. De namen moeten van boven
schuin naar beneden lopen. De hoofd
letters komen dus links en rechts
bovenaan. Begrepen allemaal? Succes
met van dat rose gedoe. Nee, Hans
Kamp, ik heb geen herfstvacantie ge
had. Was het maar waar joh, ik zou er
best zin in hebben. Ada Huurman heeft
een raadsel. Wat is het gehoorzaamste
eiland, vraagt ze. Het antwoord is Java,
want zegt Ada, men kan ook zeggen Ja
Va(der). Ja, dat is zo,. Ah hier heb
ik ook weer eens een brief van Nellie
en Dickie van Leenen, hoe is het met
jullie en je kleine zusje? Gerard en
Adric van der Mcrwe zijn jullie twee
lingen? Dat moest haast wel als je alle
bei zeven jaar bent. En hier is ,3111". die
een knolraap van maar eventjes zestien
pond heeft opgeraapt. Dat zal ook wel
een knol van een knol geweest zijn zeg.
Of de mensen in de stad varkens houden,
vraagt Wim V'oogt. Nou de meeste niet
Er zijn wel mensen, die een varken
door een boer laten vetmesten en het
dan slachten. Dat is ook geen gek idee
he. En Lenie Langelaar is dat meisje uit
jullie klas al beter? Doe haar de groeten
van my als je haar ziet, wil je. Dat is
ook leuk zeg. het broertje van Arie
Grootendorst is gelijk met Sint Nicolaas
jarig. Hij krygt dan zeker wel eens wat
extra's in zyn schoen. Els Urbanus, ik
beloof je. dat ik oom Karei de groeten
van je zal doen. Het zusje van Ina
Teeuw heeft haar arm gebroken, wat
natuurlijk helemaal niet prettig is. Het
beste met haar, hoor Ina. Heel wat
nichtjes en neefjes, hebben al naar Wil
lie van Prooyen geschreven en zo ook
Antje de Zwart. Fijn Antje, dat mag ik
horen! Cootje Pronk verlangt nu al naar
de winter, want dan kan je heerlijk glij
den en sneeuwballen gooien. Nou ik
houd ook wel van de winter, al is het
vaak koud, Cootje. Een nichtje. Jannie
de Weerdt wil me zo graag een kaart
sturen. Graag, meiske, je mag hem ook
in de gewone wekelijkse brief doen hoor.
Ook deze week zijn er weer een paar
jarigen. Meisjes en jongens, een hoe
raatje voor Leen Bravenboer, Jon de
Graaf en Cces Kloppenburg. En zoals al
tijd besluiten wij onze brievenbus weer
met de nieuwelingen. Het zijn Plonie
Koutstaal, GÜs Vonk, Gerrit ICiep. An
nie Potters. Nico Rensen. Wouter Ver
sloot, Marietje Versteegt. Rietje Simons,
Willie Uyterlinde, Tieneke van Beelcn,
Tine Prud'homme van Reine, Dickie van
Berchum, Bernhard Hommes, Cor Baren-
dregt, Hannie van Die. Lau Versendaal
en Johan Kooy. Dag allemaal, jullie
^4 onz€ jeuqö-p&qïnó^
HET GROTE AVONTUUR VAN
kaaóje AÜitneuó
(Slot).
Wat was Witneus bang, vreselijk
bang. Hij wist niet, dat Gijs de stro
per voor hem stond met zijn hond
Rex. Hij had nog nooit een mens of
een hond gezien. Gijs de stroper deed
de angstige, bevende Witneus in een
grote vieze zak.
Arme Witneus. Hij hield zich heel
stil en telkens als Gijs een stap deed,
schokte hij heen en weer. Elke stap
ging hij ook verder van z'n moeder en
z'n zusjes. Wat was dat naar. O, wat
erg.
Een hele poos later ging de zak
open. „Zo", zei Gijs, „zo, nu zijn we er.
We zullen jou eerst eens in het hok
stoppen".
Weer werd Witneus bij z'n oren ge
pakt en toen werd hij in een donker
hok gestopt, met grote houten tralies
er voor. „Zo", zei Gijs, en nou maar
groeien, dan kan ik je gauw opeten.
Ha, ha. ha!"
„Woef, woef!" zei Rex de hond,
„Woef, woef!"
Toen gingen ze samen weg, onze
arme Witneus achterlatend. Hij bib
berde van angst. Wat ging er nu met
hem gebeuren Hij wist het niet. O,
wat verlangde hij erg naar zijn moe
der. En wat had hij een vreselijke spijt
dat hij niet beter had opgelet, Van ver
driet begon hij te huilen. Och, och,
wat was alles toch naar. Hij at niets
van de grote knol, die in het hok lag.
Ach nee, hij had nu niets geen trek
Een hele tijd zat Witneus stil in z'n
vieze zwarte hok. Een heel lange tijd.
Opeenswat was dat Wat hoorde
hij nu? Heel zachtjes hoorde hij ge
schuifel, heel zachtjes. Hij luisterde
scherp toe. En toen Nee, maar, dat
was z'n eigen moeder
„Sst", zei ze, „sst, anders hoort Gijs
de stroper je. Ik kom je uit dit hok
halen, maar je moet héél stil zijn,
héél stil!"
Wat was Witneus blij. Nu zou hij
weer gauw bij z'n zusjes zijn, in het
lekker warme holletje. Hy hield zich
heel stil. Stel je voor, dat Gijs het
hoorde.
Vlug begon moeder één van de tra-
„Dolle Stier" op
jacht
Ergens in de prairiën van Ame
rika, was een Indiaanse wigwam. Het
was maar een kleine wigwam. Het op
perhoofd heette „Vallend Water". En
er waren nog meer voorname India
nen. Een van die voornamen was
„Dolle Stier". Hy was nog al een
opschepper, want hij zei altijd: ,,Uch
Uch, ik, „Dolle Stier", kan schieten
goed met pijl en boog!" De andere
Indianen waren er trots op zo'n dap
pere en flinke Indiaan in hun wigwam
te hebben!
Eens ging Dolle Stier weer op
jacht. Toen hij een stukje gelopen
had, zag hij ineens een kangoeroe
voorbij springen. Hij nam Wug zijn
pijl en boog en schoot. Toen hij ging
kijken was de kangoeroe dood. Het
•ifjas zijn slachtoffer geworden! Hij
liep weer verder en toen kwam er
een bison op hem aanstormen. Dolle
Stier schoot vlug cn de biscn viel
dood neer. Het ging net zo met een
buffel, die hij ook dood schoot. Toen
kwam hij in een bosrijker gedeelte van
de prairie. Daar schoot hij een konijn.
Even later een rendier, een eland,
een jakhals, een marter, een -hyena,
een wolf, een sabelleeuw en een
beer. Toen hij die geschoten had
dacht hij: ,,Ik nu ga naar de wig
wam!" Zo gezegd, zo gedaan. Hij
ging naar huis. Onderweg schoot hij
nog een eekhoorn en een tijger. Toen
kwam hij bij een water. Hij zei:
,,Uch, uch, ik dorst heb! „Hij ging
op zijn knieën zitten en dronk. Op
eens voelde hij iets langs zijn „ha
viksneus" (want die had hij') glij
den. Hij keek op en zag dat het een
krokodil was. Direct stuurde hij een
pijl het water in. En even later
dreef het dode lichaam van de kroko
dil op het water. Toen Dolle Stier
thuis kwam vertelde hij van zijn
avonturen. Door deze gebeurtenis
werd hij nog meer vereerd!
's Avonds was het groot feest bij
hem in de tent. Geen wonder ook,
want hij had bij elkaar 15 dieren ge
schoten. Een kangoeroe, een bison,
een buffel, een konijn, een rendier,
een eland, een jakhals, een marter,
een hyena, een wolf, een sabelleuw,
een beer, een eekhoorn, een tijger en
een krokodil.
Later, toen „Vallend Water" ge
storven was, is „Dolle Stier" Opper
hoofd geworden. En hij heeft nog lang
lies door te knabbelen. Die domme
Gijs! Wie maakt er nu houten tralies
voor een hok! Haasjes hebben zulke
scherpe tandjes, dat ze die gemakke
lijk door kunnen bijten. Die domme G\js
wist dat niet.
Heel vlug had moeder de tralie door
gebeten. „Zo", zei ze, „kom er nu maar
gauw uit". Vlug stond Witneus op en
probeerde om tussen de tralies door
te gaan. Maar, o, wat jammer, wat
erg, hij kon er niet tussen door. Z'n
buikje was te dik. Hij kon wel huilen.
Och, och, wat een strop.
„Sst", zei moeder, „sst, ik zal wel
trekken, maar hou je stil hoor!"
Ze beet in het oor van Witneus en
begon te trekken. Eén, twee, hup
één. twee, hup O, wat deed Wit-
neusje z'n buikje zeer, en z'n oor. Geen
wonder, als er zo hard aan getrokken
wordt. Maar hij was heel stil. Dat
moest wel. zie je, anders hoorde Gijs
de stroper het Nog eventjes. Eén,
twee, hup! Nog een klein eindje. Eén,
twee, en ja hoor. Eindelijk was Wit-
neusje vrij Hij zuchtte van verlichting.
„Zo", zei moeder, „en nu gaan we
vlug naar huis. Loop maar achter
Nadat ze een poos hadden gelopen,
waren ze eindelijk thuis. O. o, wat
was Witneus blij. En z'n zusjes, die
waren natuurlijk ook blij. Geen wonder.
„Zo", zei moeder, „nu hebben jullie
eens gezien wat er gebeurt als je niet
oplet. Laat dit een goede les voor
jullie zyn".
Witneusje keek heel beschaamd. Hij
beloofde dat hij voortaan goed zou
opletten.
„Goed", zei moeder, „dan gaan we
nu die grote wortel opeten".
Toen ze allemaal gegeten hadden,
gingen ze slapen. Ze waren ook zo
moe. Vooral Witneusje. Hij lag vlak
naast z'n moeder en sliep heel lekker.
En Gijs de stroper en z'n hond?
Die hebben Witneus nooit meer
gezien 1 J.S.
onze BRievenBus
Oplossen en oplossen is twee. Je
kunt een puzzle, zoals van de ,JJolle
Stier" gewoon opsturen met de ont
brekende woorden ingevuld, maar je
kunt het ook doen, zoals onze neef
Pim Blanken dit deze week presteerde.
Lees maar eens hiernaast hoe hij dat
heeft gedaan en dan heb je gelijk de
oplossing. Leuk verzonnen hè? M'n
compliment, hoor Pim. Er waren ook
kinderen, die hun oplossing keurig
verzorgd hebben ingestuurd zoals b.v.
Truus Boele, die de hoofdprijs krijgt,
en Hannie Rosbergen, Nelie Koorneef
en Huib Teileman, die een troostprijs
ontvangen.