Ds Straatsma: Het begon Aarlanderveen in Ooi MUZIEK als vorm van levensontplooiing VRIJDAG 21 SEPTEMBER 19* Pastor, auteur, radiospreker ,D'r leit wat in dat jonkie 9 zei immers iemand (Van een onzer verslaggevers) WEGGEZAKT IN DE DIEPE STOELEN op de studeerkamer van ds A. K. Straatsma kunt U praten met een goedlachse, eenvoudige predikanthij j wie U zich helemaal niet uit Uw gewone doen voelt. Goedlachs, want „Iemand zonder humor is een arm mens". Eenvoudig, want: „Geef me j geen vleugeltjes in de krantwat is mensenwerk?" Zó is ds Straatsma altijd geweest. En als hij straks met emeritaat gaat, zal zijn gemeente een man missen, die niet ver hoven de gewone mensen uittorent, maar die met zijn gevoelige natuur heel dicht bij hen is geweest 'en wiens bewogen stem voor velen woorden van onmetelijke troost heeft gesproken. Het is al heel lang geleden, dat een 6toere Zeeuw na de dienst in de kerk van Eikerzee tegen dominee Straatsma zei, met zo'n vriendelijk klopje op diens pastorale schouder": „D'r leit wel wat In jou, jonkieDat was 'bemoedigend voor de jonge predikant, om zoiets in zijn eerste gemeente te horen. En toch dominee zijn is een hele opdracht. Do minee Straatsma vertelt ons, dat hij er erg mee heeft gezeten. „Want preken maken is een verschrikkelijke toer. Je kunt er gemakkelijk een routinezaakje van maken. Maar routine is iets, waar de ziel is uitgehaald..." Zelfs is hij in zijn jonge predikantsjaren wel eens naar professor Obbink gegaan en heeft hij gezegd: „Professor, ik geloof, dat ik uit gepreekt ben...", waarop de professor antwoordde: „Gefeliciteerd man, ga dan maar rustig door". De pftrofessor zag na tuurlijk betzelfde als die Zeeuw van Ei kerzee. Dit was een dominee, die er mee worstelde, die de last van het herder schap voelde drukken en die zich niet aan de verantwoordelijkheid van de zuivere pastorale bediening en de Woord- verkondiging wilde onttrekken, door routine-preken te maken en sleur-bezoe- ken af te leggen. Eigenlijk is het met ds Straatma's leven wonderlijk gegaan. Toen4 hij reeds beroepbaar was, wilde hij toch nog verder studeren en doctoreren. Maar in de ivinter van 1912 op 1913 werd de dominee van Aarlanderveen ziek. En diens broer kwam eens bij candidaat Straatsma vragen: „Wilt U geen hulpprediker worden in dit noodgeval. „Eerst heb ik nee gezegd" vertelt ds Straatsma mij, „Want ik wilde zo graag door studeren". „Preek dan alleen aanstaande Zondag voor Aarlanderveen" drong de dominees broer aan. „Dat heb ik toen gedaan" lacht do minee Straatsma". Ik had tóch twee preken klaar. Maar toen ik de pastorie van Aarlanderveen binnenkwam, zat mijn zieke collega in een hoek. Goddank zei hij. Daar is hulp. Ik heb toen het psychologische moment voorbij laten gaan, om te zeggen, dat het maar voor één Zondagje was. En zo ben ik daar een winter gebleven. Maar van studeren kwam toen niet veel meer". „En beviel het U in Aarlanderveen...?" „Nou, ik heb daar mijn eerste preken- benauwdheid gehad. Ik bedoel: het Is zo'n geweldig verantwoordelijk werk, preken maken. Ik ben altijd zo bang geweest voor een slaperige kerkgang. Mijn zwager vertelde mij, dat hij op een doordeweekse dag ergens in een dorpje een kerk wilde bezichtigen. Men maakte hem er op attent, dat zoiets moeilijk ging, omdat het geen Zondag was. Zie je: dóór zit het gevaar. Dat de kerk be schouwd wordt als een plaats, waar je alleen Zondag eens even komt". Van Aarlanderveen ging ds Straatsma I naar Eikerzee. „Daar heb ik eens een treffende oecu menische dienst geleid. Het was In de eerste wereldoorlog, toen de onbeperkte duikbootoorlog was afgekondigd. We I wilden zo graag eens even bidden in de kerk. De Gereformeerden hadden petro leum en wij niet. Maar wjj hadden een dominee. Zjj zorgden voor het wereldse licht en wij voor 't Hemelse Licht in dat donkere uur. En toen heb ik op de kan- 6el van de Gereformeerde kerk gepreekt, de twee kerkeraden zaten in de kerk..." Maar na vier jaar trok Friesland. Do minee Straatsma nam het beroep van Oosterzee aan. De plaats, waar hjj zijn litteraire talenten 'kon geven aan de roman „De Gantelboer". „Ik durf er nu niet meer in te kij- ken" zegt ds Straatsma. ,,'t Is zo'n j kind uit mijn jonkheid. Ik kijk trou wens toch niet meer in mijn boeken als ze verschenen zijn. Ja, ik heb al tijd wel erg veel van litteratuur ge houden. En eerlijk gezegd heeft die ambitie mijn doctoraal ook wel ver drongen. Och, als ik nu straks na mijn emeritaat wat meer tijd heb, dan ga ik misschien eens een oude roman afmaken. Er liggen al jaren fragmenten in mijn la. Maar ik doe het alleen, als ik er ook in kan ge loven. Het mag geen maakwerk zijn Ds Straatsma heeft een vrouw, die hij zijn geheugen noemt. Wat heb ik aan haar een geweldige steun gehad in mijn Wen zegt hij. Ik ben namelijk wel eens vergeetachtig. Maar gelukkig heeft mijn vergeetachtigheid, mede door haar hulp nooit tot grote ongelukken geleid Alleen, die ene keerdaar moet ds Straatsma nog hartelijk om lachen, of schoon hem destijds het huilen nader stond! Er was namelijk een trouwdienst bij in geschoten. Mevrouw Straatsma stond haar man al op te wachten en zei: Weet je wat je vergeten bent? Dominee was geweldig geschrokken en belde on middellijk zijn collega Wormgoor op, die zich juist stond te scheren. De zeep werd snel van. het gezicht geveegd en dominee Wormgoor ijlde naar de Duin- ziehtkerk, waar hij voor het vuistje weg nog een trouwpreek heeft gehouden... Dominee Straatsma stuurde het bruids paar een lang telegram met exuses gelukkig vatten de jonggehuwden de pastorale nalatigheid sportief op. Ieder mens maakt fouten. Ook een dominee. Via Meppel en Zandvoort kwam ds Straatsma in 1929 bij de Haagse Her vormde gemeente. Ofschoon men hem verzekerd had, dat de grote stad het graf is van de vriendschap, heeft do minee toch vele jaren met grote vreugde in Den Haag gewerkt. Zijn serie Zondag avondlezingen „Kent Gij Uw Eijbel" heeft ds Straatsma ook ver buiten Den Haag, in heel Nederland bekendheid ge geven. minee, als je nou nog een keer uit de Nieuwe Vertaling leest, luister ik niet meer naar je". Geweldig veel correspondentie heeft zijn radiowerk hem opgeleverd. Er moest een se cretaresse voor komen. En iedere schrijver kreeg een briefje terug. Een lezing over de Zondagsviering heeft het brieven laten regenen: brieven met pro, contra, adhaesie, verwijtenTypisch dat juist veel Gereformeerden aan deze Hervorm de dominee schreven; een vroeg zich zelfs af: „Waarom mag U als Hervormde nou niet in onze kerk Ondertussen vindt ds Straatsma, dat hij nog veel te weinig heeft gedaan. Dat praat U hem niet uit het hoofd. Hij heeft zelf de gedachte, dat hij méér had moe ten doen, nog méér had moeten zijn. Deze dominee heeft een voorname be scheidenheid over zich. Ds Straatsma heeft niet een typische gelegenheids schuchterheid; hij heeft zich altijd klein gevoeld tegenover God en zijn grootse taak en vanuit die houding kon hij ook zo gevoelig spreken of aandach tig luisteren. Zijn preken leerde hij uit het hoofd. Om ze persoonlijker te maken, Bijbel?" een vraag, die elke week opnieuw door deze predikant werd gesteld:: ds A. K. Straatsma uit Den Haag. De miorofoon heeft hem in staat ge steld. om méér mensen te bereiken met het Woord, waaronder hijzelf zo schuch ter bleef, maar dat hij toch zo graag in de taal van deze tijd wilde ontvouwen. Hij nam de figuren uit de Bijbel, plaatste ze in ónze eeuw en liet ze ónze woorden spreken; woorden Van bemoediging, troost en zaligspreking, voor iedereen, die om kWart over zeven die klankrijke stem in zijn huiskamer binnenliet. Innige contacten zijn er door die rubriek gelegd. Maar God alleen weet, aan hoeveel zie len door die radiolezingen eeuwigheids- werk is verricht. Er waren ook wel mensen, die cri- tiek hadden. Die zijn er altijd. Een vrouwtje schreef bijvoorbeeld: Do om één te kunnen zijn met wat hij te zeggen had. Vroeger legde hij zijn preek nog wel eens voor zich neer op de preek stoel, maar dan vergat dominee om te slaan. Nu doet hij dat ook maar niet Straks, als in de Grote Kerk in Den Haag dominee Straatsma zijn taak neerlegt, zal er bij iedereen wel iets trillen om dit afscheid. Maar, gelukkig zal de scheidende predikant zo nu en dan nog wei eens een kansel bestijgen om het Woord te brengen, dat hij zo vele jaren op zo'n persoon lijke manier gehanteerd heeft als het wapen der liefde. EEN SCHEPER OP ZIJN PRAATSTOEL Soms wordt pleegmoeder in het ootje genomen De witgewolde kudde in 't Nederlandse landschap wordt steeds zeldzamer, zo ook in Zeeland, dat zo'n vijftig jaar geleden nog om en by'de honderd kud den telde en waar er nu nog slechts enkele tiental len ronddwalen. Laurens Almekinderen uit Rilland Bath, die al zestig jaar achter de schapen heeft gelopen kan u heel wat over 't schaapherders- bestaan vertelen, maar het liefst spreekt hij over zijn beesten. Nog kan de zeven tigjarige niet buiten zijn schapen en een paar dagen in de week trekt hij met de kudde over de schorren en de dijken. Van zijn hond houdt Lau rens evenveel als van zijn schapen. Hij heeft de her dershond immers leren kennen en een wijsgeer in een heel oud verleden heeft al gezegd, dat het houden van uit de kennis ontspruit. Grote verhalen vertelt hij over de honden, die hij in zijn lange leven heeft ge had. „De beste honden zijn de Hollandse herders. Die zijn het beste te vertrou wen en worden niet wild als er lammetjes bij de krooi zijn. En eigenlijk is een kruising met een Bel gische herder nog beter. Die snap je het best van alle maal. En dat moet, zie je! Want het eerste jaar dien je een hond zover te krij gen dat hij alleen naar jou luistert. En hij moet ook leren dat hij niet met een andere hond mag meelopen (Van een onzer verslaggevers) spelen. Da's geen gemakkelijk werk 't beest te krijgen. Maar als je het zover hebt gebracht, dan duurt het niet lang meer of hij begrijpt elk woord van je. En dan, dannou dan kan hij de kudde bij elkaar drijven en bij elkaar houden'r. Dat is nu allemaal goed en wel, dat zo'n hond de krooi bij elkaar houdt, maar ook de ram spreekt een woord je daarbij mee. De ram, die meestal voor aan de kud de loopt en naar eventueel gevaar uitkijkt en behalve deze veranwoordelijke taak ook nog de last van het va derschap op zich voelt drukken. Laurens Alme kinderen vindt de ram als papa sympathieker dan de keersagent. Omdat hij nog vreemden aanvalt als hij als geleider op treedt. Maar ja, dat aan voerderschap houdt toch maar verband met de gene genheid die de moederscha pen pa toedragen, want er is maar één aanvoerder in de kudde en de dames ma ken uit wie van de twee i, die er gewoonlijk zijn, dit ere-ambt zal be kleden. Vandaar, zegt Lau rens, dat het zo moeilijk is een nieuwe ram in de kud de te brengen. Want komt die, dan gaat de jalousie een rol spelen en moet de nieuwê, die vanwege het verse bloed beslist nodig is, vechten om voor 't vader schap en tevens voor het leiderschap in aanmerking te komen. „Had je niet ge dacht, hé, dat in zo't vreedzame kudde zo ferm geknokt kan worden!" Overigens heeft het optre- - Ram de schaapherder bepaalde consequenties: Immers, als in het tweede jaar de scha pen gaan lammeren moet hij somwijlen als, vroed- optreden en het lam metje leren zuigen en, ah mama te weinig melk heeft, een pleegmoeder op zoeken. „Dat valt niet man", zegt hij. 't Is haast even moeilijk als het bij elkaar brengen van kinderloos geworden schaap en een lammetje. Want eer schaap neemt nooit 'n larr van een ander'schaap aan Weet je wat we dan doen' Dan trekken we het vel van het dode lammetji over het beestje, dat moe worden geadopteerd ii de regel is dit de helft var een tweeling om mami aan het nieuwe kindje te laten wennen En dan ten we heel goed opletten, want krijgt ze het in de ga ten, dan slaat ze vreemde lammetje koel bloedig dood!" Hiermee maakt de oude Almekinderen een eind de illusie. Witgewolde kud den, die we toonbeelden van vrede dachten, blijken vechtersbazen en moorde naressen te bezitten Echter die consequente aanvaard hij niet. „Kijk 'ns" meent hij, ,,"n krooi telt zo om ende bij twee honderd schapen. Nou ge vochten wordt er zelden er> gemoord zo 'ns af en toe Moet je bij de mensen eens komen!" Interkerkelijke samenwerking Men schrijft ons van Hervormde zijde: scheurdheid der Hervormde of Ge reformeerde gezindte betreurt, en In hart de hoop leeft dat hereni ging van wat' bijeen behoort, ons nog God gegeven moge worden, zal zich verheugen dat er toch terreinen zijn waarop christenen uit verschillende kerken elkander ontmoeten en samen werken. We denken aan het Ned. Bij belgenootschap, het C.N.V., de N.C.Ra dio-V., de N.C.Reis-V. enz. Alles wat het samengaan zou kunnen ondermijnen, dient te worden vermeden en tegen stemming-wekken tegenover elkaar gewaakt. Zijn er moeilijkheden (en dat deze rijzen is zeer begrijpelijk!, dan dienen deze eerlijk en open bespro- mogelijk weggenomen te worden. Dat hiertoe de pers ingeschakeld wordt, is geen bezwaar, mits dit met voorzichtigheid geschiedt en zo, dat mis verstanden vermeden worden. Het doel toch is niet, dat verwijdering ontstaat of een controvers verscherpt ordt; integendeel: de goede verstand houding dient te worden hersteld, indien enigszins mogelijk. HET boek van mr A. Bouman en Thijs Boojj was voor een der medewer kers aan een Hervormde Kerkbode, ver schijnend in een onzer grootste steden, aanleiding om over de Gereformeerden te schrijven. Geheel in de lijn van wat wij reeds opmerkten wordt geconsta teerd dat een wezenlijke samenwerking bij beide partijen de wil om open en eer lijk met elkaar te spreken en eikaars ertrouwen niet te beschamen, vereist. Maar dan volgen enkele klachten, waaronder vooral sterk de aandacht heeft getrokken de aanval op de N.C. R.V. in deze woorden: „Daar is de wijze waarop een Hervormd radiospreker van grote bekendheid niet zo lang geleden door de N.C.R.V. aan de dijk is gezet, zodat men nu eindelijk toch wel moet besluiten, dat de N.C.R.V. weinig prijs op Hervormd meeleven en meewerken stelt."- Deze opmerking wekte daarom reeds iveel bevreemding, omdat bedoelde Hervormd predikant.zelf zün gedurende enige jaren gehouden Bijbelvertellingen wilde beëindigen, doch op verzoek van het bestuur der N.C.R.V. dit nog enige tijd heeft voortgezet om daarna opge volgd te" worden door een reeks andere Hervormde predikanten. Wat blijkt echter? Dat niet het be stuur, doch „een ondergeschikte een jarenlange prettige omgang tussen de spreker en de N.C.R.V. bedierf door een veel minder prettige brief, welke geens zins de instemming van de Christelijke Omroep kon wegdragen, maar die intus sen geschreven en verzonden was." De zaak is dus wel heel wat minder ernstig dan het eerste bericht deed vermoeden; we hopen, dat de verkeerde indruk, die het eerste stukje heeft kunnen teweeg brengen, door deze opheldering, die een maand later verscheen, is weggenomen. T ATEN we toch uiterst voorzichtig zijn, J-J want we kunnen elkander niet mis- en. De tijd, die wij beleven, schreeuwt >m saambinding, niet om voortgaande 'erdeling en versnippering. In het eerstbedoelde artikel werd als eerste grief genoemd de wijze, waar op de Gereformeerden zich isoleren van de rest der Nederlandse Christenheid, :oals bijv. blijkt uit de wijze waarop de samenwerking met de Wereldraad der Kerken wordt afgewezen. Hoezeer ook wij dit betreuren, Thijs Booij is toch werkelijk niet de enige Gereformeerde die pleit voor een andere instelling. An deren hebben dit vóór hem reeds gedaan en zeker niet minder nadrukkelijk, ook al was hun toon bezadigder. En wanneer (en dit is het laatste dat wij signaleren) gewezen wordt op het stijlloze van Gereformeerde doublures uan Hervormd werk, bijv. op evangelisa- torisch gebied, dan is onze verzuchting: hoewel iedere kerk het goed recht heeft om eigen werk op te zetten vlak naast hetzelfde werk van een andere kerk (hier gevoelen we de ellende van ónze gescheidenheid dubbel)zou het niet mogelijk zijn op het gebied van evangeli satie samen te werken door het grote arbeidsterrein te verdelen, juist zoals vroeger in Oost-Indië dit placht te ge schieden onder de zendingsverenigingen? Hier zou een interkerkelijke Evange lisatie-raad goede diensten kunnen be wijzen. Kunnen we tegenover het veld winnend nihilisme niet schouder aan schouder staan? Dan lopen we elkaar ook niet in de weg en voor de voeten. Een belangwekkende studie van Jan Kijzez DE MENS van onze tijd sterft door gebrek aan ware levensvreugde." Dat schreef Jan Keyzer, de denker, de wijsgeer en de muziekpae- dagoog; de man, die zich tot taak had gesteld de ontvankelijkheid voor het beleven van zuivere muzikale schoonheid te vergroten. Diep te betreuren is, dat hij in de oorlogsdagen, op 28 April 1943 het leven liet. Jan Keyzer was paedagoog in Rotterdam, niet zo maar een muziekonderwijzer, maar iemand die bij het lesgeven zocht naar de psychologische problemen. De opvoeding tot muziek in de meest uitgebreide zin was zijn doel en in en kele geschriften („Zijn onze kinderen muzikaal?" en „Bij de ingang van de concertzaal") heeft hij hiervan het bewijs geleverd. Tot zijn oeuvre posthume behoort het onlangs bij W. L. en J. Brusse N.V. te R'dam uitgekomen boekwerk: „Muziek als vorm van levensontplooiing", een ver'' handeling over het wezen de. waarde en de ontwikkeling van de muzikale aanleg. Een der uitgangspunten van Jan Keyzer 3n nature". Deze stelling vatte hij in ?n veel groter geheel. Zo schreef hij: De mens is meer dan zijn maatschappe lijke plaats, is meer dan zijn intellect, is n een vergaarboek van, door de heen, moeizaam verworven ken- is een wezen met gevoel ja, ieder mens, zelfs de meest „verdroogde", allereerst gevoelsmens met fantasie, et een zekere mate van scheppings drang in zich en juist dit fundament van zijn wezen, dat van het hoogste be lang is voor de instandhouding en ont wikkeling van zijn persoonlijkheid, ook al liggen zijn voornaamste prestaties niet op het terrein van de kunst, moet ver zorgd worden en blijven, anders groeit hij op tot een onharmonisch mens". Dressuur De ontwikkeling van de persoonlijkheid was bij Jan Keyzer dus primair en alleen hierom is dit 'boek van zoveel betekenis. Immers, wat wordt er aan onze conser vatoria en muziekscholen in dit opzicht gedaan? Is er in vele gevallen niet meer een opleg'gen-van-buiten-af, dan een ont- wikkeling-van-binnen-uit En is er ook niet vaak een dressuur op een artistieke of een technische prestatie. Jan Keyzer vocht hiertegen en stelde als hoofddoel der muziekpaedagogiek: ontwikkeling der instinctieve, intellec tuele en intuïtieve eigenschappen en> daardoor een verdieping van de totale menselijke persoonlijkheid. Deze strijd op muziekpaedagogisch terrein staat overigens niet op zichzelf. De moderne opvoeding is, in 't algemeen gesproken, ontaard in een africhten voor een mate rieel bestaan. En niet zonder reden merkte dc schrijver op, dat de jonge- mensen zich „aan de ene kant een indi gestie eten, terwijl zij aan de andere kant verhongeren". De intuïtieve begaafdheden krijgen geen kans naar voren te komen en later worden zij verdrukt in de strijd om de macht en geld. Zij sterven zelfs volkomen af, omdat alles op het materialisme is toegespitst en dan komt het ironische woord van Dostojewski „Laat de wereld ondergaan als jij je thee maar krijgt". „De gedachte moet er bij ons uit dat de mens zoveel waard is als zijn maat schappelijke positie aanwijst", riep Jan Keyzer. Zal zijn stem eens gehoord wor den? De eisen van de maatschappij zijn niet alleen belangrijk. De opvoeding mag niet alleen de practische behoeften ver zorgen. Darwin bekend (en dit geval haalde ook Jan Keyzer aan) dat Darwin op latere leeftijd zijn gemis aan belangstelling voor kunst betreurd .heeft, juist omdat hij zich vroeger daarvoor wel interesseerde. („Up to the age of thirty poetry of many kinds gave me great pleasure but now I cannot endure to read a line of poetry"). Wat voor een man als Darwin slechts een be treurenswaardig feit was omdat hij ge noeg compensatie vond, is evenwel voor de gewone mens niet minder dan een roep om hun kinderen niet filleen voor de bevrediging van hun eigen ijdelheid instrument te laten bespelen, opdat straks op een familiefeestje zullen kunnen schitteren. Voor een muzikaal- culturele vorming interesseren die ouders zich veelal maar weinig Muzikaliteit Bij dit alles kwam Jan Keyzer dan nog it een beschouwing van de muzikale aanleg en de begaafdheid van de mens, alsmede tot een analyse van het begrip ikaliteit". Hoeveel misverstanden er op dit terrein. In familiekringen fluistert men over verre neven of nich ten, die een wonderlijke muzikaliteit den bezitten die, van een concert Het gehele boek idioom, een cri de c invloed van de m schat worden en n in dit boek op ian Jan Keyzer ls, ns wat geëxalteerd ur, De rijkmakende :iek zag hij onder zijn dood roept hij zijn kerker, welke zijn kleine „ik" omsloten houden, te bevrijden. De practische werkelijkheid legt de mens een enorme strijd op, welke hem het uitzicht op een meer ideale en vollere werkelijkhid ontneemt Ook aan de ouders is dit boek een op- thuisgekomen, onverschillig welk stuk „zo maar naspelen": de familie-genieën. De helderheid van deze sterren neemt echter meestal af naarmate men hun spel scherper observeert. „Dat schreef Jan Keyzer en zijn uiteenzettingen zullen heel wat figuren, die door een verlangen schoonheid menen „voor de kunst bestemd" te zijn, voor teleurstellingen behoeden. Ten aanzien van de uitsluitend repro ducerende kunstenaars is van belang Keyzers opmerking „Ieder individueel werk openbaart de persoonlijkheid van zijn maker". Er moet bij de vertolker dus gevonden worden een echt mee-leven op instinctief niveau. Tevens waarschuwde hij de paedagogen hun leerlingen niet door een dressuur op een technische prestatie meesterwerken van de cultuur- muziek te laten spelen, terwijl zij, wat de kwaliteit van hun muzikale structuur betreft nog geen volkslied behoorlijk kunnen voordragen. Een deel van zijn boek wijdde Keyzer aan Joh. Seb. Bach, het prototype van de geniale, harmonisch begaafde persoon lijkheid, zich ontplooiend in muziek. Laat ik letterlijk citeren wat Keyzer over Bach schreef: „Een man, die het instinctleven van de gezonde handwer ker, het intellect van de mathematicus, de geest van de denker en de wijsheid van de ziener ontplooit in zuivere mu ziek. Die de levende muziek zelve is, met zijn hoofd, zijn hart, zijn bloed. Deze zin is bepalend voor de eisen die Keyzer aan de musicus stelde. Alleen deze zin had het boek al belangrijk ge maakt. Het is dit echter in veel meer opzichten en daarom kan ik het niet al leen muziekliefhebbers maar ook vak musici aanraden. Het voorwoord schreef prof. dr Ed. Reeser. Corn. Basoski. Bourgondische Pracht cPracht en praal uit hoogmoed der vorsten Straling van goud en glans van ivoor De wandelaar in Amsterdam, die argeloos of nieuwsgierig het Rijksmuseum binnenstapt voor de grote tentoonstelling Bourgondische Pracht", zal b\j het zien van zoveel kostbaarheden en schoonheden zeker overrompeld worden. Hij is verrukt over de straling van het goud en de glans van het ivoor; hij voelt zich klein bij de enorme wandtapijten met tournooien, vogeljachten en andere festi- viteiien; hij meent arm te zijn bij zoveel sierlijke handschriften en zulk rijk borduurwerk. Kortom: hij benijdt de tijd der Bourgondiërs (van Philips de Stoute tot Philips de Schone) om zijn weelde, zijn rijkdom, zijn schoonheid, zijn pracht. de Stoute en het ivoren kustafeltje uit Maar na zich eenmaal te hebben los gemaakt uit zijn overrompeling, gaat de bezoeker zich afvragen of deze pracht uit de Bourgondische tijd eigenlijk niet was dan praal, vertoon. Moest de pracht van schilderkunst, sculptuur er ;iek niet de gewelddadigste barbaars heid bedekkken en waren die rijk-ge kleurde wandtapijten en vroomheid- suggererende miskelken en reliekhou ders van goud en edelstenen niet alleen ogenverblindende versierselen aan het geestelijk en maatschappelijk ver derf onderhevigë leven? Hoogmoed De ijdelheid der hoffeesten, de heb zucht der geestelijken en het valse licht de aardse roem, ja, zij hebben al deze pracht doen ontstaan, maar zij doen de bezoeker tevens beseffen, dat het de praal van een hoogmoedige tijd is en daarom zeker niet benijdenswaardig. Het leed van die tijd is ons voldoende bekend door de dichters en kroniek schrijvers. Was het niet Eustache Deschamps, die dichtte: „Tijd van smart verzoeking, tijd van wenen, nijd en plagen, tijd van kwijnen en verderf. die naar het einde leidt" en werd dit niet onderstreept door Jean Meschi- in zijn vers: „O misérable et trés dolente viewaarin hij alle erger- issen van die tijd opsomde? En dan laat de bezoeker zich niet meer verblinden door al die pr&cht; dan doet hij geen knieval meer voor de Bourgon dische vorsten, die zulke grote kunstbe schermers zouden zijn geweest. Want dan weet hij dat die pracht slechts als praal gebruikt werden dat het geen kunstbe scherming, maar onmetelijke hoogmoed Op zijn reizen nam Philips de Goede steeds heel de schitterende entourage van zijn hof mee om indruk te maken en Philips de Stoute nam kostbare ver luchte handschriften mee als hij ten strijde trok. De kanselier Nicolas Rolin gebruikte enkele drppels van zijn enorm fortuin om zich door Jan van Eyck en Rogier v. d. Weyden te laten portret teren, liefst in een biddende houding. Zo bleef hij voor het nageslacht bewaard als de grand-seigneur, die de kunst be> schermde. Daarnaast zal echter die pracht en die praal een min of meei wust onderdeel hebben gevormd va vorstelijke economie en politiek. Ter herinnering aan de zomer Toch schoonheid Maar neemt dit alles bij de bezoeker zijn bewondering voor de thans in Rijksmuseum uitgestalde schoonheden weg? In geen geval. De schittering der edelgesteenten en de glans van het gou den en zilveren vaatwerk uit het Bour gondische hof was schoon en is nog steeds schoon en het zou van kortzichtig heid getuigen als de bezoeker de schoon heid van miniatuur en wandtapijt, var edelsmeedkunst en penningen, van df kerkelijke schilderkunst en de rijke sculptuur niet onderkende. Tegen de achtergrond van het bo1 staande ziet hij slechts alles anders, der echter iets aan de waardering i kunstenaars als Claus Sluter. Jan Eyck, Jeroen Bosch. Hans Memling of de wever Pierre Feré te kort te doen. In de tijd der Bourgondische vorsten lag het doel van het kunstwerk veelal nog in het onderwerp. Zelfs bij de reusach tige wandtapijten is dit het geval. Op de expositie zijn hiervan zeldzame voorbeelden van weefkunst, waarbij vooral de Franse tapijten een onverge telijke indruk maken. Langs de schil derijen gaand staat de bezoeker ever bij het paneel „De verheerlijking va Madonna" van Geertgen tot Sint Jans. met de rhythmische krans van engelen met passiewerktuigen en muziekinstru menten. Ook bij het paneel „Bathseba van Hans Memling. zuivere en quasi supergevoelige uitdrukking van onberispelijke reserve. Hoe geniaal zijn bij de sculptuur niet de twee treurende Karthuizermonniken van Sluter en De Werve, een albasten versiering van de graftombe van Philips de Stoute en hoe fijnzinnig en prachtig versierd met verguldsel en polychromie is het kleine ivoren beeldengroepje „De aankondiging aan Maria" (14e eeuw). Zo zijn er heel wat voorbeelden te noemen, ook op het gebied van de edel smeedkunst (o.a. reliekhouder van Karei de 15e eeuw). tentoonstelling „Bourgondische Pracht" laat overduidelijk zien wat de Bourgondische vorsten voor de Kunst hebben gedaan en al mag dit dan niet uit sociaal gevoel zijn geschied, het nageslacht heeft nu een schat van zeid ame kostbaarheden en schoonheden. CORN. BASOSKI. Teleurstellend TN het wetsontwerp tot instelling van organen voor de emigratie wordt uit gegaan van de gedachte .van samen werking. Samenwerking tussen de regering en het maatschappelijk leven op het terrein der emigratie. Emigratie is sinds de bevrijding een nationaal vraagstuk geworden. Aanvan kelijk zag de overheid haar betekenis enkel als een stuk van de werkgelegen- heidspolitiek. Thans, getuige dit wets ontwerp, neemt zij een juister stand punt in. Bij monde van de minister van So ak Zaken, die met „de zorg voor de zaken der emigratie" is belast, erkent zij het zedelijk karakter ervan. Pri- het geen arbeidsvraagstuk, doch j> in het leven ingrijpende be slissing. Al staan bevolkingsdruk en erkgelegenheid er niet los van. Het zevental ministers, dat de wet ondertekende, omschrijft haar doel als „De samenwerking en werkwijze van de organen van de emigratie, welke zij (de minsters) thans voorstellen, beogen de werkzaamheden van de Rijksdien sten en van de maatschappelijke orga nisaties bij de vervulling van beider taak zodanig op elkaar af te stemmen, dat alle inspanning aan de ontwikke ling der emigratie ten goede komt op een wijze, waarbij zowel de belangen van ons volk als geheel, als die van de individuele emigrant het meest ge diend worden" Een doelstelling, die onze instem ming heeft. En die wij gaarne in de wet zien vastgelegd de tekst van het ontwerp vergelijkt met de memorie van toelichting stuit op een merkwaardig verschil. In de toelichting wordt het werk der maatschappelijke organisaties op dit terrein, d.wz. de arbeid der drie emi- gratie-centralen in het bijzonder, ge prezen en noodzakelijk geacht voor een goede behartiging van de emigra tie. W" In die toelichting staat ook de boven vermelde doelstelling. Doch in de wet kan men dit, welke bril men ook op zet, niet terugvinden. In de wet is een orgaan gecreëerd, waarin de regering, in casu de minister van Sociale Zaken, het eerste en het laatste woord heeft. De minister heeft, behoudens zijn recht van veto, in de persoon van de commissaris een rechtstreekse verte genwoordiger, een gedelegeerd 'voorzit ter van het emigratiebestuur en een toeziend voogd op bestuur en emigra- tiedienst. Deze dienst wordt een ambtelijke, hoewel de meerderheid der plaatsen in een talrijke emigratieraad en een klein emigratiebestuur toebedeeld is aan de „maatschappelijke organisaties". In artikel 3 worden deze organisa ties omschreven op een wijze, die veel op een uitnodiging lijkt om in elk ge hucht zulk een lichaam op te richten. Tenslotte blijft er van de drie be staande emigratie-centralen weinig meer over dan te zijn aanmeldingsorganen, tezamen met de Gewestelijke Arbeids- bureaux Technisch-administratief orgaan dus. T\IT wetsontwerp is een teleurstelling. Gezien het debat in de Tweede Kamer bij Hoofdstuk Xn van de Rijks begroting, gezien het overleg daarna, mocht gehoopt worden op een andere oplossing. Op een coördinatie, waarbij overheid en „maatschappelijke organi saties" als gelijkberechtigde delen sa men dit belangrijke vraagstuk zou den behartigen. Thans wordt het maatschappelijk le ven afgescheept met een stukje func tionele decentralisatie Waarmede de Kamer, naar wij hopen, geen genoegen zal nemen. T. CNOSSEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 9