Troostprijs LANGVINGER 2 ZONDAGSBLAD 8 SEPTEMBER 1951 DE 1 OMSTREEKS mijn tiende jaar be gon ik een hevige belangstelling te krijgen voor de rebussen en de wedstrijden, die ik in de kranten van mijn vader ontdekte. Eerlijk gezegd was het vooral de rijke voorraad prij zen die de goede oplossers van de raadsels in het vooruitzicht werd gesteld, waardoor mijn aandacht werd getrokken. Auto's en motorfiet sen, zeilboten en kano's, tenten met volledige kampeeruitrusting, dat al les lokte mij zeer. Toen er op een goede dag een man met een lange baard in de krant verscheen, waar van de bedoeling was, dat men de duifjes, die de tekenaar in de baard van die man had verscholen, op moest sporen, ging ik dan ook dade lijk aan de slag. Het was een wedstrijd, uitgeschre ven door de „Duifjes" scheermessenfa- briek, en als hoofdprijzen waren be schikbaar gesteld een notenhouten slaapkamerameublement plus nog een tweetal hypermoderne wasmachi nes Daar de reusachtige baard van die man nogal krullerig was kon ik in de vele kringetjes en lijntjes wel iets ontdekken wat op een duif geleek en na een week ingespannen tellen en zoekec kwam ik tot het respectabele aantal van 164. Ik schreef dat getal zorgvuldig op een papier, schreef mijn naam en adres erbij en dwong mijn vader tot het kopen van een pakje „Duifjes" scheermesjes omdat het lege omhulsel van dat pakje bij de oplossing ingesloten diende te worden. Dat werd er uitdrukkelijk als voorwaarde bij vermeld, wilde men mededingen naar het notenhou ten slaapkamerameublement of de hypermoderne wasmachines. Daar één persoon meerdere oplossingen in mocht zenden (wanneer ze maar ver gezeld gingen van dat lege pakje scheermesjes) en meerdere oplossin gen de kans op een van de waarde volle prijzen ongetwijfeld zouden ver groten, bracht ik mijn vader nog tot een tweede pakje „Duifjes" scheer mesjes. Maar toen was het ook finaal uit. Tot een derde pakie was hij niet meer te bewegen. „Ik kan mijn baard er nog beter met een kaasrasp afkrabben", zei hij, „ze deugen niet, die mesjes". Maar goed, met twee oplossingen en een zwerm van 164 duiven maak ik een goede kans, dacht ik, op één van de hoofdprijzen. Ik had nog nooit in mijn leven een notenhouten slaap kamerameublement of een hypermo derne wasmachine gezien. Dat waren voor mij ronduit wonderen. Er verstreken vier weken, waarin niets gebeurde. Vier weken, waarin elke vrachtauto, die ik zag, mij een schok gaf, omdat ik verwachtte dat hij wel eens bij ons huis kon stil houden. Maar dat was niet het ge val. Na die vier weken ontving ik echter een enveloppe, waarop een parmantige duif stond afgebeeld en die ik met een kloppend hart open maakte. Het was een brief die door de directeur van de „Duifjes" scheer- mesjesfabriek zelf ondertekend was. Hij begon met mij de goede oplos sing bekend te maken. Er hadden in werkelijkheid twee en dertig duif jes in de baard van de man verscho len gezeten. Daar ik er 164 opge spoord had, viel mij dat erg tegen. Blijkbaar was ik al te ijverig ge weest en had ik een te buitensporig gebruik gemaakt van mijn fantasie. Maar hoe het zij, in de prijzen viel ik niet. De directeur schreef mij, dat dat ongetwijfeld een teleurstelling voor mij zou zijn, maar dat hij van mening was dat de „Duifjes" scheer mesjes die ik nu had leren kennen, mij zeer spoedig over die teleurstel ling heen zouden helpen. Ik kon die gevoelens van hem in 't geheel niet delen. Wat hij verder vertelde hielp mij meer. Hij schreef mij in 't vervolg van zijn brief dat hij voor enkele mededingers aan zijn prijsvraag eeo bijzondere verrassing als troostprijs had bewaard. De verrassing bestond uit een horloge van de laatste vin ding, dat hij geheel gratis aanbood. „U kunt nóg zo'n prima horloge in uw bezit hebben", schreef hij onder streept in zijn brief, „geheel zeker dat het niet een paar minuten voor loopt of enkele minuten achter, bent nooit. Zelfs het allerbeste uurwerk kan u wel eens in de steek laten. Met mijn geheel nieuw horloge dat ik u gratis ter beschikking stel, kan u dat niet overkomen. Mijn horloge zal nooit een seconde vóórlopen of ook maar een tiende deel daarvan achter". Daarna volgde dubbpl on derstreept: „Het horloge dat ik u ten geschenke aanbied, behoeft zelfs nimmer opgewonden te worden. Van die lastige en telkens terugkerende handeling bent u af. U behoeft zich niet meer af te vragen: heb ik mijn horloge nu wel opgewonden of niet? 17 kunt dat voortaan rustig vergeten." Een nieuwe alinea in de brief ver meldde tenslotte nog: „Het bijzondere en kostbare van dit geschenk brengt met zich mee dat ik de import-, ver zend- en emballagekosten voor uw re kening moet laten. Daar ik de kosten daarvan zo laag mogelijk, namelijk op een bedrag van 7,50 heb kunnen houden, zal dit voor u geen bezwaar zijn mijn geschenk te aanvaarden. Wanneer ik uw postwissel ten bedra ge van 7,50 heb ontvangen, volgt het wonderbaarlijke horloge per om megaande geheel gratis." Mijn teleurstelling vanwege het niet ontvangen van een notenhouten slaapkamerameublement of een was machine was door dit edelmoedig ge baar van de directeur van de „Duif jes" scheermesjes-fabriek ten spoe digste verdwenen. Ik zag mijzelf reeds met het won der van zijn horloge in mijn zak. Om die noodzakelijke 7,50 in mijn bezit te krijgen, moest ik mij echter eerst in verbinding stellen met mijn vader. En mijn vader had er geen oren naar. Hij liep nog rond met geschaaf de wangen van de „Duifjes" scheer mesjes en dat stemde hem ten op zichte van alles wat van die fabriek kwam tot wantrouwen. „Het is je reinste oplichterij", zei hij, „let op mijn woorden. Zulke hor loges bestaan niet." Ik had echter het bestaan van zul ke horloges zwart op wit en boven dien kreeg ik er een ten geschenke. Die 7,50 was alleen voor de verpak- kingskosten enzovoort en het was re delijk dat iemand die reeds een der gelijk ongetwijfeld duur geschenk weggaf, niet ook nog de verpakking wilde betalen. Mijn vader was echter niet over te halen. Hij wreef pijnlijk zijn wangen en volhardde in zijn weigering. Daar met het verstrijken der dagen het wonderhorloge voor mij het meest begeerde geschenk ter wereld ging worden, vond ik een ander argument. Mijn vader had mij, al sinds enige tijd, een tweedehands fiets beloofd. Van die fiets nu wilde ik afstand doen in ruil voor het horloge. Dat stelde ik mijn vader voor en daar ging hij De kleine amazone Het eerste contact f)E eerste ontmoeting tussen twee mensen kan beslissend zijn voor het verdere leven. Niet altijd kunnen we spreken van liefde op het eerste gezicht. Zo'n ontmoeting had nu tussen Jezus en Nathanaël plaats. Nathanaël vroeg aan Jezus: Van waar kent Gij mij? Die vraag is heel goed te begrijpen. Zijn vriend Filip- pus was bij hem gekomen met be langrijk nieuws: Wij hebben gevonden. En als dan Filippus gaat vertellen Wie gevonden is, wordt de spanning bij Nathanaël bijzonder groot. Dat is een goede tijding, waarop Nathanaël zijn hele leven heeft ge wacht. Maar de nadere omschrijving werkt onmiddellijk de reactie: Jezxis, de zoon van Jozef, van Nazareth! Dat doet de deur dicht. Daar ergert Nathanaël zich aan, want uit Nazareth kan niets goeds komen. Filippus moet zich vergissen en Nathanaël blijft dus voorlopig maar onder zijn vijgeboom zitten, wachtend op nader commentaar. Dan echter heeft door tussenkomst van Filippus de eerste ontmoeting plaats en bij dat contact legt Jezus het innerlijke leven van Nathanaël open en bloot. Jezus'kent hem als een mens, die zich niet door de schijn laat be driegen en tot de kern van de dingen doordringt. En dan komt de vraag: Van waar kent Gij mij? Het antwoord is: Eer Filippus u riep, zag Ik u. Met dit antwoord laat Jezus Nathanaël zien, dat hij doorgedrongen is in het ge heim van zijn leven, dat Hij weet van zijn worsteling en strijd, dat Hij kent de teerste en diepste geheimen van ^ÖiM dat 1 die zulke sterke webben weven, dat klei nere vogels erdoor worden gevangen en vastgehouden Dit is b v, het geval met een spin, die op het eiland Madagascar voorkomt, en zich voedt met vogeltjes. Deze spin is zeer vraatzuchtig, maar toch verdraagt ze het gezelschap en het web van 'n kameraad in haar spinsel en verdedigt deze zelfs tegen de aan vallen van vijanden. De i huize zijn hart. Als Nathanaël dat ziet, vallen ook alle menselijke vooroor delen bij hem met één slag weg en hij komt tot aanbidding: Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning Israëls. Hebt ge zo Jezus al eens ontmoet? Wij hebben het zo ontzettend druk en het leven neemt ons zo in beslag, dat er voor een ontmoeting met Jezus niet veel tijd overblijft. Nathanaël bad onder de vijgeboom en de ontmoeting met Jezus was het antwoord op zijn gebed. Zoeken wij nog wel een plaats, waar we alleen met God kunnen zijn, want dat toch is het middel om het tussen God en ons in het reine te brengen. Een vrouw, die ik in het ziekenhuis bezocht zei me: God heeft me hier gebracht om me van alles los te maken en mij met Hem weer te verbinden. Ja, zo gaat het menigmaal in ons woelige leven. Op zo'n moment krijgen we weer te doen met het geheim van ons innerlijke leven, waarover we met de mensen niet kunnen praten, maar dat bij God bekend is. Dan worden we gedwongen ons bezig te houden met onze onrust, met onze zonden, maar ook met de liefde Gods, Die in Jezus tot ons is gekomen. Want dat is het wonderlijke op zo'n keerpunt: Jezus is bij ons. Die ontdekking doen we meestal als de grote crisis voorbij is. W\j kenden Hem niet, Hij kent ons wel. Hij peilt tot op de bodem onze nood. En Hij laat ons tot onze grote verwondering zien, dat Hij het levende antwoord is op al onze vragen. Leiden. JOH. DE GROOT. der mensen waren rotsholen en gaten in de aarde, dicht struikgewas, holle bomen en overhangende rots-wanden. Langzamerhand werden deze krochten uitgebouwd: hutten en tenten ontston den uit boomschors of dierenhuiden. Daarin kwamen geleidelijk planken, boomstronken, bewaarplaatsen, waar door zij tot een eigenlijk „huis" werden. De Eskimo's hebben dikwijls de eigenaardigheid hun wangen dóór te prikken, nabij de mond hoeken; in de holte dragen zij dan, als sieraad, een knoop! De Australische in boorlingen doorboren hun neustussen- schot met beentjes, staafjes hout of lan ge schelpen. Zij dragen een band om hun voorhoofd en luisteren een en ander op met staarten, tanden van dieren, de len van planten, veren enz! Bij feeste lijke gelegenheden poederen zij hun kroeskop met oker of maken hem vet met smeersel! De punten van de baard worden versierd met mosselen of honden staarten! De Vuurlanders van Zuid-Ame- rika winden reigerveren om hun voor hoofd en hangen slakkenhuisjes als ju welen aan hun lichaam! Dc lavendelplant. behoort tot de altijd-groene gewassen met grijsgroene bladeren. De bloemen zijn flets-paars en met haren bedekt; tussen deze haren bevinden zich olie- klieren, welke de bloemen haar parfum verlenen. Deze olie wordt opgelost in wijngeest en als lavendelwater verkocht. tenslotte op in. Ik verzond het geld en inderdaad, binnen enkele dagen ontving ik een pakje terug. Het liep juist tegen etenstijd en wij zaten al lemaal aan tafel, mijn vader, mijn moeder en ik, toen ik met zenuwach tige vingers het pakje openmaakte. Laat ik zeggen dat er ten slotte een horloge uit rolde. Maar hoe een! Het was een blikken speelgoedding zon der iets dat ook maar op een uur werk geleek. Een prul dat men in elke bazaar voor twee kwartjes kan kopen. „Heb ik het niet gezegd", riep mijn vader, „het is je reinste oplich terij." Ik stond bedremmeld met het speelgoedhorloge in de hand. „Maar het is toch schandalig", zei mijn moeder, „om je zoiets ten geschenke te g^ven voor 7,50". „Het is schandalig," zei mijn va der. Mijn vader keek naar mij, naar het prul in mijn hand en betastte zijn nog steeds pijnlijke wangen. „Maar die oplichter is nog niet van mij af. Let maar eens op jongen." Dadelijk na het etên ging mijn va der een brief schrijven naar de Di recteur van de „Duifjes" scheermes- jesfabrick. Nu kón mijn vader brie ven schrijven die klonken als een klok. En ik geloof dat de brief die hij toen schreef alles overtrof wat hij ^ooit op papier heeft gezet. Hij pakte het horloge daarna in, deed de brief erbij en de volgende dag bracht ik zelf het pakje naar de post. Het wa ren treurige dagen die ik beleefde. Mijn moeder was nogal sceptisch gestemd wat het resultaat van die brief van mijn vader betrof. „Wij zullen nooit meer iets van die oplich ter horen", zei ze. Maar ze kreeg on gelijk. Ongeveer een week later bracht de post ons opnieuw een en veloppe met een parmantige diiif er op. Mijn vader maakte de brief open en las: „Zeer geachte heer, het spijt mij dat mijn geschenk niet geheel aan de voorstelling die u daarvan heeft gemaakt, heeft voldaan. Ik moet u evenwel er opmerkzaam op maken dat het horloge voldoet aan de beschrijving die ik u daarvan in de eerste brief heb gegeven. Ik kan helaas niet van mening zijn dat ik u meer heb beloofd dan ik u heb ge geven. En ik ben ervan overtuigd dat dit horloge mét mijn scheermes jes uw leven op een prettige manier zal veraangenamen. Mijn vader was een kalme man. Maar nu kon hij zijn verontwaardi ging nauwelijks onderdrukken. „Wan neer de postbode hier komt", zei hij, „en hij brengt ons wéér het pakje met dat horloge, dan zal ik dat pakje in de eerste de boste sloot pooien die ik zie." Zo is het inderdaad gebeurd. Maar ik had er niet veel interesse meer voor, want nog diezelfde dag kwam mijn vader met een tweedehands fiets voor mij thuis. En de volgende dagen fietste ik trots door on« dorp en vergat de geschiedenis met het horloge al gauw. Maar wel heb ik daarna nooit meer in de baard van iemand naar duifjes gezocht. ZONDAGSBLAD 8 SEPTEMBER 1951 7 4 onze jeuqó-p&qinó^ Hoe kaboufer aan zo'n lelijke naam kwam IN een héél ver land, héél lang geleden, woonden in het grote, donkere bos heel veel kaboutertjes. Allemaal woonden ze in paddestoe len In een kleine paddestoel woon de kaboutertje Langvinger met zijn vader en moeder. Langvinger, dat is geen mooie naam. Eigenlijk heette hij ook niet zo. Toen hij geboren werd, kreeg hij een heel mooie naam van z'n vader en moeder: ze noem den hem „Zilverschoon". Zilverschoon was geen lief kabou tertje, o nee. Als hij met z'n vriend jes aan het spelen was, knikkeren met de hazelnootjes, speelde hij al tijd gemeen. Dan pakte hij stiekum de hazelnootjes van zijn vriendjes weg. Nee, dat was helemaal niet mooi van Zilverschoon. Z'n vriend jes wilden dan ook niet meer met hem spelen en zelf, och zelf wilde hij ook niet meer met de andere kaboutertjes spelen. Hij voelde zich al véél te groot! Ja, heel gemeen was Zilverschoon. Als al de kaboutertjes van het bos in de maneschijn gingen dansen, dan ging Zilverschoon heel stilletjes de huisjes van de kaboutertjes binnen, zag hij daar dan een mooie schoe- nengesp de kaboutertjes dragen schoenen met zilveren of gouden gespen dan nam hij die gauw weg om hem dan de volgende dag te verkopen. En als dan 's morgens vroeg de kaboutertjes thuis kwamen om weer naar hun werk te gaan, de kaboutertjes slapen alleen maar 's middags en ze wilden hun schoentjes aan doen, dan zagen ze tot hun schrik, dat de mooie gesp weg was. Overal gingen ze dan zoe ken, maar nergens konden ze de gesp vinden. Heel bedroefd waren ze dan en dachten, dat ze de gesp ver loren hadden. Maar als ze dan hoor den, dat bij de buren ook een gesp weg was en bij een tante een echte gouden, begrepen ze er niets meer van. Ze wisten er geen raad mee. Ja, en er moest toch wat op gevon den worden! „We moeten er maar eens met meester Uil over gaan praten, mis schien weet die wel raad", zei een heel klein kaboutertje. Nou, dat von den de kabouters nog niet eens zo gek. En zo gezegd, zo gedaan. De oudste kabouter van het bos deed de volgende avond z'n beste rode broek en z'n mooiste groene jasje aan en ging bij meester Uil op bezoek. Nee, de Uil begreep er ook niets van „Er moet dan haast wel eèn dief in het bos geweest zijn", zei hij. „Een dief?", daar schrok de kabou ter toch wel van, zoiets had hij nog nooit meegemaakt. „Een dief?" zei hij weer. „Ja, een dief, een kabouter die van andere kabouters steelt!". Maar wie kon dat nu zijn? Dat wist de Uil ook niet. Maar weet je wat, hij zou morgennacht eens naar de Wijze Fee toegaan, de Wijze Fee, die in de bergen woonde; maar de kabou ter mocht er aan niemand iets van vertellen en dat zou hij ook heus niet doen. Gauw ging hij weer naar z'n huis je. De andere kabouters vroegen natuurlijk allemaal wat de Uil ge zegd had, maar de oude kabouter zei het niet hoor. Hij hield zijn lip pen stijf op elkaar! En de volgende nacht, toen ging de Uil de grote reis naar de bergen maken. Hij zou pas over twee nach ten terugkomen, want 't was een heel eind vliegen naar de bergen. Als de Wijze Fee nu maar thuis Eindelijk, toen het al haast mor gen was, had de Uil de bergen bereikt. Hij was een heel klein beet- Hoe komen de Vuurlanders aan hun naam? Zoals bekend, maken de onbeschaaf de volken op geheel andere manier vuur dan wij. Vaak gebruiken ze hout jes. die snel in het gat van een ander stuk hout worden rondgedraaid. Bij het gat liggen enkele zeer ontbrandbare stoffen, die weldra door de hitte der wrijving vlam vatten. Het spreekt, dat dit verkregen vuur zorgvuldig wordt be waard, daar het zo moeilijk is, het te maken. Nu is dit bij de Vuurlanders in Zuid- Amerika in het bizonder het geval. Hun land is zó vochtig, dat het vuur maken daar nog veel moeilijker is dan elders. Daarom wordt door ieder voortdurend een vuurtje in het leven gehouden, dat ze zelfs in hun bootjes meenemen. Vandaar wordt hun land „Vuurland", en zij zelf „Vuurlanders" genoemd. je zenuwachtig, 't Was me ook geen kleinigheidje om naar de Wijze Fee te gaan! Maar hij behoefde hele maal niet bang te zijn, want de Wij ze Fee was een heel vriendelijke Fee, die je altijd wilde helpen. Toen de Uil bij haar binnenkwam en haar het erge vertelde van wat er in het kabouterland gebeurde, zei ze, dat ze beslist de kaboutertjes zou komen helpen. Ze zou tegelijk met de Uil de volgende nacht mee terugvliegen. Ja, dat was erg lief van de Wijze Fee. Toen de Uil en de Wijze Fee de volgende nacht de lange reis naar het bos teruggingen, vertelde de Wij ze Fee aan Meester Uil wat ze van plan was te doen. Maar de Uil moest eerst beloven, dat hij er met nie mand over zou praten. Ook mocht de Uil tegen niemand zeggen, dat de Wijze Fee bij hem zou logeren. Nee, hij zou echt z'n mond houden, daar kon de Wijze Fee op aan. En wat hij beloofde, dat deed hij natuurlijk ook. Maar de Wijze Fee had ook zijn hulp nodig. De Uil moest zor gen, dat alle kaboutertjes die nacht niet thuis waren. Ze moesten alle maal gaan dansen bij de oude eik. (Volgende week slot) onze BRievenBUS werkte 't weer niet mee (zoals de grote mensen dit noemen) de mees te kinderen he"bben volop genoten. Ik ontving tenminste vele briefjes met leuke vacantie-herinneringen. Nu gaan we weer aan de slag pok voor onze jeugdpagina. De puzzle van vorige week was niet erg moei lijk; de oplossingen van de meeste jongens en meisjes waren dan ook goed. Hier is de oplossing die de tekenaar zelf gaf. w O l| A U R O L v fn| B R U G E K A Als u O O S T A 1 J S c O II T l ol* t T E E n Blh E G R d ■TTj Z E r A s e Uf|| E r G E l G ■ait l A s E A E A n O n n |TH r a]a T G De eerste prijs gaat deze week naar Phine Hougée. En de troostprij zen naar: Eddy Heynis, Adriaan van Dam en Wim v. d. Sloot. De oplossing en prijswinnaars heb ik in 't begin maar meegedeeld. En nu gaan wc kijken wat er zo al in de brievenbus zit. Zo, Tonny Kars, ben jij helemaal bij de Duitse grens geweest? Zover heb ik 't dit jaar niet gezocht, maar toch heb ik ook een prettige vacan- tie gehad. Alie Amptmeijer hoopt op een prijsje, is 't nu niet dan een volgende keer. Juist, zo moeten we er allemaal over denken. Piet Groenheyde vraagt ook een „neefje" te mogen worden. Van harte toege staan, Piet! Jopie Uittenbroek is met drie weken vacantie geweest, en vindt 't fijn nu weer thuis te zijn. 't Is me niet mogelijk, Cobi Knoes- ter, aan alle nichtjes en neefjes een persoonlijk briefje te schrijven. Willi Koolma zou graag een zoek- plaatje op de jeugdpagina zien. 'k Hoop er aan te denken, hoor. Van Minke Alblas ontving ik mooie teke ningen. Ik vond ze echt leuk. Piet Ouwens is 10 jaar geworden en heeft een gezellige verjaardag gehad. Nog wel gefeliciteerd. Bertje van Wa- geningen is 7 jaar en moet om 8 uur naar bed. Ja meisje, zo gaat 't. En letten op 't klokje van gehoor zaamheid. Het kleine broertje van Mina van Dalen gaat nu ook mee naar school. Gelukkig blijven er .nog twee zusjes thuis, zodat Moeder niet alleen is. Gert Kool, hartelijk wel kom in onze grote kring. Hoe meer hoe liever! Ansje Hagendijk is op haar vacantietocht door een on weersbui overvallen. Dat is natuur lijk niet prettig. Bcppie Poot is bij 't peddelen in de sloot terecht gekomen. Ze erkent zelf, dat ze te wild was. Adriaan van Dam was te Giessendam toen de Koningin dat dorp bezocht. Hij heeft H.M. niet ge zien omdat hij achter andere kinde ren stond. Bas de Rover, een broertje van Aletta, gaat in 't ver volg ook mee doen met 't oplossen van onze puzzle's. Goed zo! Marie v. d. Ent, van "t zelfde la ken een pak. De tekenaar van het rotspark vergat zijn naam er bij te schrijven. Die moet je niet alleen op de envelop maar ook op je briefje vermelden. Een vorige keer heb ik de naam van Sarie Plooster ver keerd in de krant gezet. Maar nu heb ik hem toch zeker goed geschreven? Arie Grootendorst wordt 11 Sep tember 13 jaar en vraagt of hij nog mee mag doen aan ons jeugdwerk. Ga gerust je gang maar. Nelly du Pon had de laatste keer mooie rapportcijfers. Zo doorgaan, Nel! Lenie Vroegindewey wou in de va cantie zwemmen, maar 't was meer olie dan water. Dat noemen ze te genwoordig „pech" Tillie de Kruiswoordraadsel Van links naar rechts: L land in Europa, (erg geschikt voor toekomstige bergbeklimmers); 9. water in Friesland; 10. toespraak, speech, preek; 11. land in Europa met Athene als hoofdstad; 13. iemand die alles goed vindt en maar met zich laat sol len; 14. besje, (gewestelijke schrijf wijze); 15. cm (Duits); 16. achterdeel van de voet; 17. wiel; 18. paard en wagen. Van boven naar beneden; 1. beoaald tussenwerpsel (afgeleid van het werkwoord„zeggen"); 2. arbeid; 3. haarvlecht; 4. veilig, (dit woordje wordt ook wel met „C" ge schreven: in dit geval echter met een „K"); 5 man van adel; 6. kippenloop- hok; 7. bewoner van Arabië; 8. onmid dellijk; 12. inwendig orgaan; 16. afk.j Hectogram. Gebruik voor deze puzzle de volgen de letters: 1 maal A, 1 maal B, 4 maal D, 10 maal E, 2 maal G, 1 maal H, 4 maal I, 3 maal K, 4 maal L, 1 maal M, 4 maal N. 7 maal R, 2 maal S, 1 maal T, 2 maal U, 1 maal W, 1 maal IJ, 1 maal Z. Kwaadsteniet vertelde dat de poes de zoutpot heeft omgegooid. Pas op Til, want dat betekent ruzie. Arie Hoorweg heeft een fijn Oranjefeest gehad, waarop alle kinderen werden getracteerd. Bij Bertje van Wage- ningen zijn 9 van de 14 kuikens dood gegaan. Wat is dat jammer zeg! Wim Voogt heeft nog 2 weken va cantie omdat de school wordt ver bouwd. Dat noem ik boffen. Jan- nie Boerdam moet in 't huishouden mee helpen, want haar moeder is ziek. Maar goed je best doen, Jannie. Ja zeker, Arie Visser, ik ben ook wel eens in Overijsel geweest en vind 't een mooie provincie. Leny Kuyvenhoven en Connie Kramer zouden ook graag nichtjes vyi ons worden. Daartegen heeft natuurlijk niemand bezwaar. Dini Timan, bedankt voor 't aardige afdrukplaat- je. Maria van Schie, welkom in onze jeugdfamilie. Loek Prins had een poesje weggegeven, maar dat kwam in een stortbui bij hen terug. Er is dus niet alleen honden- maar ook kattentrouw. Joke v, d. Wildt heeft tijdens haar treinr-jis naar Groningen op de Veluwe een haas gezien. Had hem meegeno men! Truus den Dopper zon graag wat weten over de „bloemen taal" Wie kan haar helpen? Jan- neke Libochant kan nog niet schrij ven en toch doet ze mee aan onzo jeugdrubriek. Hoe dat kan? Daar weet haar vader meer van. Adri aan van Rosmalen heeft twee ko nijntjes gekregen, die een heleboel gras eten. Je moet goed voor de beestjes zorgen, hoor Adriaan! Wat moet jij veel op de Ulo leren, Corrie Haddeman. Doe maar goed je best, meisje! Ada Roest is pas 7 jaar en heeft nu al een Engels vers je geleerd. Is dat niet reuze knap?, Zie zo, alle briefjes heb ik weer zo veel mogelijk beantwoord. Jullie geven me elke week heel wat te le zen. Maar dat is niet erg hoor. Hod meer brieven ik ontvang, hoe bete® ik te spreken ben. Ik wens jullie al» lemaal een prettige Zondag en tol volgende week maar weer. Het oude spelletje, dat altijd i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 10