I trr „DURE TIJDEN" Diagnose was niet moeilijk J~let waaracht cliscipelschap ige HET REGIMENT DER OMSTANDIGHEDEN ■EEZ9P1 IMWi'.'IHH ZONDAGSBLAD 1 SEPTEMBER 19S1 Niels nieuws onder de zon Met als gevolg honger en gebrek WE leven weer in een „dure tijd". Die klacht kan men dagelijks lezen en horen. En in vele gezinnen is het een dagelijkse puzzle om de eindjes aan elkaar te knopen. De prijzen van de eerste levensbehoef ten (brood, vlees, kleding, brandstof fen enz.) zijn onrustbarend gestegen en bijna elke dag staan we voor nieuwe verrassingen van allesbehalve prettige aard. Als we vergelijkingen maken met vroeger, met „normale" tijden, dan komen we vaak tot de conclusie, dat de prijzen driemaal, viermaal en soms nog meer gestegen zijn. En 't ligt voor de hand, dat menigeen zucht: zó erg is 't nog nooit ge weest. Toch is dit laatste niet waar. Wie zich in de historie verdiept, ontmoet daarin telkens „dure tijden". En we mogen ons zelfs gelukkig prijzen, dat drastische prijsverhogingen thans ten minste niet zulke algemene en treu rige gevolgen hebben als in vroeger eeuwen. In een petitie, die in 1492 door de Leidse slagers tot de Vroedschap werd gericht, werden klachten geuit, zoals men ze thans zo dikwijls hoort: Een eeuw later, in de winter van 1556'57, maakte men de hevigste duurte mee, die de zestiende eeuw gekend heeft. Honger en gebrek wa ren er de treurige gevolgen van. In Amsterdam verbood de Overheid aan de bakkers het etaleren van kunstig bewerkte taarten, omdat men be vreesd was er het hongerlijdende volk „opstandig" mee te maken. Met dezelfde grilligheid, waarmee zich telkens allerlei prijsstijgingen voordeden, sprongen in andere tijden de prijzen weer omlaag. Nadat in het midden der zeventiende eeuw op een zeker ogenblik het graan in een maand twee a driemaal in prijs gestegen was, daalde het daarna in twee we ken weer tot het normale bedrag. Al lerlei natuurlijke en kunstmatige oorzaken (ook speculaties) speelden hierbij een rol. Nog meer dan thans hield de Over heid vroeger toezicht op het verloop der prijzen. Maatregelen van allerlei aard werden in moeilijke tijden ge troffen. Meestal begon het met een uitvoerverbod. Dergelijke verboden werden of door de Landsregering of door de steden afgekondigd; het wa- Levensmiddelen werden vroeger voor op de markt gekocht. Daardoor was controle het grootste deel door de huismoeders 't mogelijk op de prijzen een goede te houden. de slagers verzochten aan de Over heid de huur van hun stallen in de Grote Vleeshal te verlagen en de Vleesaccijns te verlichten, daar zij anders hun bedrijf uit armoede zou den moeten opheffen, en de gemeen te dientengevolge niet meer in staat zou zijn „betercoop vleys" te ver krijgen. Ook toen het was juist in de tijd van het „Kaas- en Broodvolk" had men te kampen met een grote „duurte-vlaag", zoals er zo veel in de geschiedenis zijn geweest. Over hoge levensmiddelenprijzen klaagde men al in het jaar 1183, toen grote overstromingen een deel van de oogst verloren hadden doen gaan. In 1370 werd ook al weer als een gevolg van overstromingen van „huiveringwekkende duurte" gespro ken. Tot een ongekende hoogte lie pen de prijzen op in 1437, tengevolge van de oorlog met de Hanzesteden. Gezellige stenen Tot een van de bizonderheden van de Amerikaanse staat Nevada behoren de „gezellige stenen". Deze stenen zijn na tuurlijke magneten. Want, als drie of vier op de grond liggen, ongeveer 30 cm. onderling van elkaar verwijderd, beginnen ze op een eigenaardige ma nier naar elkaar toe te rollen. Deze soort stenen werden ontdekt door een gezelschap, dat aan 't picnic- ken was. Men legde een tafellaken op de grond en om te voorkomen, dat dit zou opwaaien, lei men een aantal ste nen op de uithoeken. Enkele minuten later waren alle ste nen naar het midden van het servet gerold. Daar men dacht, dat de wind hieraan schuld had, ging het gezelschap naar een meer beschutte plaats. Doch hier gebeurde precies hetzelfde. Toen lette men eens goed op, en men zag, dat, dadelijk nadat ze op het tafellaken waren gelegd, de stenen alle naar elkaar toe rolden en niet tot stilstand kwamen, vóór ze bij elkaar op een hoopje lagen. Waar men de stenen ook legde, soms zelfs op een afstand van 60 cm. van el kaar, toch wisten ze elkaar te berei ken! ren vooral de kleine steden, die der gelijke maatregelen namen. Zo heeft b.v. de gemeente Den Briel in de zestiende eeuw tot zeven maal toe de uitvoer van gewassen graan naar elders verboden. In Am sterdam voelde de Vroedschap voor dergelijke verbodsbepalingen altijd weinig, omdat deze koopmansstad nu eenmaal van de handel, en dus ook van de uitvoer moest leven. Maar in de hierboven reeds gesignaleerde winter van 1556'57 verbood de hoofdstad toch ook de graanuitvoer. Om de bittere pil een beetje te ver zachten werd bepaald, dat alleen de aanwezige voorraden, die ter be schikking van de burgerij moesten blijven, niet mochten worden uitge voerd, maar dat het van buiten aan gevoerde graan vrij mocht worden verscheept. Als een wapen in de strijd tegen de duurte gebruikten de vroede vade ren voorts dikwijls het wapen van de „prijszetting" (prijsvaststelling). De Overheid bepaalde de prijs, die haar rechtvaardig voorkwam. Zoals dr, Un- ger schreef in zijn boekje „De Levens middelenvoorziening in de Middeleeu wen" waren de „leer van de recht vaardige prijs en het woekerverbod de grondslagen der middeleeuwse economie." In later tijden dacht men er an ders over; toen zich omstreeks 1845 schaarste en duurte voordeden, ging men er toe over om in tegenstel ling met het verleden aan tje han del een zo groot mogelijke vrijheid te bieden. Concurrentiestrijd en gro ter aanbod deden de prijzen toen weer zakken. Wie de duurteperioden bestudeert, constateert, dat ze met een zekere regelmaat telkens weer terugkomen. Zelfs in het toch volkomen normale jaar 1911 liepen de prijzen plotseling opl Ook toen gingen ze weer omlaag, maar ook deze prijsstijging had ten slotte invloed op het prijsniveau. Im mers het is een feit, dat naarmate de beschaving meer tot ontwikkeling kwam en naarmate meer artikelen voor de mensheid beschikbaar wer den, het prijsniveau ook heel lang zaam en heel zeker steeg! Van een man, die de iijd had Bij een partijtje oude drukwerken, ge kocht op een veiling, van zeer uiteenlo pende aard, proclamaties van de Sou- vereine Vorst uit 1813, nachtwakers' nieuwjaarswensen, feestgcdichten op een jubilé van een meesterknecht en poli tieke vlugschriften, het merendeel in de meer dan huiselijk poëtische trant van de jaren omstreeks 1850 en '60 bevonden zich ook enige stichtelijke drukwerken. Een er van bevat, in dichtmaat natuur lijk, een register op de boeken van het Oude en Nieuwe Testament, fraai met pen en inkt gecalligrafeerd, met grote versierde hoofdletters bij elke regel. Iemand, die blijkbaar nog de tijd had, heeft zich naarstiglijk aan het studeren gezet en kwam daarbij tot het volgende resultaat: Men vindt in 't Oude Testament: 39 boeken, 929 kapittels, 23.213 verzen, 592.419 woorden, 2.728.100 letters, 35.543 maal het woord: Ende, het middelste boek is: Proverbia, het middelste kapittel is Job 29, de twee middelste verzen zijn II Chr. 20 17/18 en het kleinste vers is I Chron. 1 1. Evenzo in het Nieuwe Testament: 27 boeken, 260 kapittels, 7979 verzen, 181.253 woorden, 838.380 letters, 10.684 maal het woord: Ende, het middelste boek is II Thessalonicensen, de twee middelste kapittels zijn Rom. 13/14, het middelste vers is Hand. 7:7; het kleinste vers is Joh. 11 35. Bij deze moeizame arbeid constateerde de bijbelse speurder nog, dat in de Bybel de naam Jehovah of Heere 6855 maal voorkomt, met II Chron. 4 16 in het midden. Het totale resultaat is, dat men in de Bijbel vindt: 66 boeken, 1189 kapittels, 31.192 verzen, 773.692 woorden, 3.566 480 letters, 46.227 maal het woord: Ende, het middelste kapittel is Psalm 117, het mid delste vers is Psalm 101 8. Voorts bestudeerde hij nog de apo- cryphe boeken, waarin hij ontdekte: 180 kapittels, 6081 verzen en 152.185 woor den. Zijn arbeid eindigt met de woor den: „Het heilig Bijbelwoord is ons veel grooter schat, Dan 't gansch Gëscha- pendom, met al haar heil bevat". (Van onze medische medewerker) £E was een nog jonge vrouw, maar wie haar leeftijd naar de kleur van het hoofdhaar zou taxeren, schatte haar zeker acht tot tien jaar te oud. Het had haar niet meegezeten in het leven. Tegen de zin van haar ouders was ze getrouwd met een wispelturig man, die het tot twaalf ambachten en dertien ongelukken gebracht had. Hij miste alle attributen van de ideale echtgenoot, ging met andere vrouwen uit en liet ten slotte zijn wederhelft met het zoontje van vijf jaar in de steek. Altijd had zij voor haar familie de ware stand van zaken verborgen ge houden. Wanneer er al eens iets uit lekte, sprong ze vergoelijkend voor hem in de bres en ik geloof, dat ze hem ook nu weer dankbaar en met liefde zou accepteren als hij beter schap beloofde en haar zou vragen het nog eens met hem te proberen. Ze had een klein kapitaaltje gehad, was keurig in de spulletjes gezet toen ze trouwde. Geleidelijk was alles ach teruit gegaan, haar spaarduitjes waren op, de riante woning, waarin ze de eerste jaren van haar huwelijk ge woond had, moest ze noodgedwongen ontruimen. In ruil daarvoor had ze nu een zit-slaapkamer voor haar en haar zoontje met een klein keukentje. De kleine man bracht ze 's morgens naar de kleuterschool. Ze had een betrek king gezocht en moest zich dan haas ten om er op tijd te zijn. 's Middags mocht ze niet naar huis. Het jochie kreeg zijn boterhammetjes mee in een klein schoudertasje. Tussen de middag at hij ze bij de juffrouw van de kleuterschool op met een bekertje melk, die zijn moeder in een medicijnflesje van 150 gram bij zijn broodjes deed. Om vier uur ging hij alleen naar huis langs de drukke stra ten van de grote stad. Bij een over steekplaats legde hij zijn handje vol vertrouwen in de grote hand van een agent totdat hij de overzijde van de straat, tussen auto's en fietsen door, bereikt had. Menige agent keek hem na. Vaak zwaaide hij nog even met zijn armpje alsof hij dankbaar was voor het gevoel van de vaderhand, die de dienaar van Hermandad hem ge boden had. Als hij bij zijn huis kwam, was de deur gesloten, maar altijd ont fermde de buurvrouw zich over hem totdat zijn moeder tegen half zes thuis kwam. Zij haastte zich eigenlijk heel de dag om zo vroeg mogelijk thuis te zijn. De spanningen in haar huwelijksleven, de drukke werkkring, de zorgen voor het levensonderhoud van haar en haar kind hadden haar steeds nerveuzer gemaakt. Ze at vrij behoorlijk maar viel al maar af in gewicht. Haar han den werden beverig. Er lag een won dere glans in haar ogen, haar oog appels waren wijd en zwart, haar be wegingen schichtig en onzeker. De laatste tijd brak ze veel meer dan vroeger en 's nachts had ze akelige dromen. Ze werd prikkelbaar en hui lerig, zette altijd maar weer de ramen open, omdat ze het zo heet had. Eén deken was haar tijdens de slaap vol doende. De weinige vriendinnen, die ze er nog op na hield, zagen haar met bezorgdheid aan. Op haar aandringen kwam ze ten slotte bij me. De diagnose was niet moeilijk. Haar schildklier was vergroot en de overige verschijnselen wezen onmiskenbaar op een te sterke wer king van dit orgaan, dat de verbran dingsprocessen in het lichaam regelt. Ik vroeg haar de volgende morgen zo lang mogelijk op bed te blijven, niet te eten of te drinken, nuchter dus, zo kalm mogelijk naar het ziekenhuis te komen om de stofwisseling te bepalen. Deze was inderdaad zeer verhoogd. Er zat niets anders op. Ze moest rust houden, medicijnen gebruiken en voorschriften betreffende de voeding, waaruit vlees geschrapt werd, nauw keurig volgen. De stofwisseling is geleidelijk in normale banen gekomen, haar lichaamsgewicht is tijdens de rustkuur met zes kilo toegenomen, haar zenu wen is ze volkomen de baas geworden. Wel moest ze van betrekking ver anderen, omdat ze het advies kreeg haar leven rustiger in te richten. Dit is haar gelukt. Ze heeft de Woensdag middag vrij en is de andere dagen thuis vóór dat haar zoontje uit school komt. ZONDAGSBLAD 1 SEPTEMBER 1951 5 N NAvolgen"^ NOU nou", zal een spotvogel zeg gen, „zo kom je maar makke lijk aan je „N". Elk gewoon mens zoekt zo'n woord onder de „V" van volgen, maar gemaskerde theologan ten verrassen je natuurlijk en on getwijfeld bij gebrek aan beter „Als een peLqmm öoor qevóRen tRek ik met mijn heiUnö vooRt." met een voor- en ontijdige behande ling. En dan mag je nog dankbaar zijn dat ze bij de A 't niet over „Achtervolgen", bij de O over „Op volgen", enzovoorts enzovoorts heb ben.. Waarop zijn naaste vriend instemt: „Man, wat kun je anders van hen verwachten? Er is geen normaal mens meer, die het nog in zijn hoofd haalt om over „navolgen" te praten behalve de preekheren. Verbeeld je dat een journalist de Tour de France op die manier zou verslaan; ik zie het al: de ftian-in-de-gele-trui ging er van door en het peleton volgde hem naEn grinnikend voegt hij er aan toe: „Wees nog maar blij dat we niet onthaald worden op „Achter- nakieven" dat is ook al zo'n bi zar woord...!" Waarmee eventuele opposanten dan op de duidelijkste wijze hebben ge zegd wat ik zelf nu al een half al phabet lang probeer te verkondigen: dat bijbelse woorden een totaal ei gen sfeer om zich heen hebben, waarmee je in het dagelijkse leven geen weg weet, omdat dit alledaags bestaan nu eenmaal vreemd is aan de spanningen van het geloof. In het klimaat van het natuurlijke leven kijk eens aan, daar is al een andere „N"; we schrijven dus over Navol gen niet bij gebrek aan andere N-be- grippen vormt het bijbelse taal eigen een verzameling „displaced words", evenzeer ontheemd als de verplaatste personen. Op gevaar af dat de Kerk zich door die tale Ka- naans nooit en tenimmer verstaan baar zal kunnen maken op de mark ten des levens. En met het gevolg dat „Navolgen" principieel iets an ders beduidt dan „volgen", ook al ligt het verschil ook in het Grieks slechts in een voorzetsel bij dezelfde stamwoorden, gelijk bijvoorbeeld heel duidelijk blijkt in een tekst als Marcüs 1 vers 18-20, waar eerst sprake is van „volgen" en vlak daar op van „navolgen". NU moet ik beginnen met mijn keus nogmaals in bescherming te ne men, want een voorzetseltje kan een werkwoord volledig van betekenis doen wisselen. Daar heb je nevens het werkwoord „lopen", het aanver wante „nalopen"; nevens „doen" „nadoen", en iedereen proeft terstond dat het daarbij om totaal andere be grippen gaat. Maar, tegelijk moet ik mezelf haastig in de rede vallen en zeggen: „Na-lopen" is minder dan lopen, minder inspannend werk, min der oorspronkelijk, minder riskant; „nadoen" is minder dan „doen", minder avontuurlijk, minder origineel minder gedurfd maar „navolgen" is nu juist méér dan volgen; het is hartstochtelijker, gewaagder, gebon- dener; het is de aanduiding van een absoluut volgen. Het is als het ware de meest-overtreffende trap in de verhouding waarin de ene mens tot de ander kan staan. Laten we aannemen dat er, ergens in Oud-Israël, een voortreffelijke Rabbi optreedt, die grote indruk op de mensen maakt. Hij spreekt in een dorpje en de mensen slaan de han den ineen van verbazing; neen maar, zo spreekt de eigen dorpsgeestelijke toch niet. Dan is het eerste gevolg dat men die Rabbi gaat nalcpen. Men verneemt dat hij de volgende sabbath het woord zal roeien in e->n nabije gemeente, en allerlei hoorders van verleden week makrn -eb op om hem opnieuw te gsan iist»*- ren. Niet allen natuurlijk: rijn ook onverschilligen, die rustig thuis blijven. Een volgende stap is dot men deze redenaar gaat „na-docn of „na-bootsen". Er zijn altijd jeugdige sprekers-in-de-dop, die vei lokt wor den om grootheden te imiteren, ook al komen ze daar geen stap verder mee, en verliezen ze er hun eigen persoonlijkheid door. Maar er zijn nog andere verhoudingen denkbaar: onder de nalopers bevinden zich en kelen, die voelen dat ze feitelijk niet meer zonder het woord van deze mens kunnen en ze worden zijn „vol gelingen". Nu is het wezenlijke con tact tot stand gekomen. Ze gaan met hun held mee, zoals so'daten met hun aanvoerder, zoals een liuid haar bruidegom volgt. In de meest letterlijke zin „volgen" zij hem: steeds ziet men in Oud-Israël Rab bi's door het land trekken, hij zelf voorop, hetzij te voet, hetzij op 'n ezeltje, en daarachter een korter of langer, dunner of dikker streepje volgelingen. Waar hij gaat, gaan zij. Ze delen met hem de hitte van de dag en de koude van de nacht; ze breken samen het brood en lessen hun dorst uit hetzelfde bronnetje; des avonds zitten ze samen bij het flakke rend houtvuur en des nachts slapen ze in zijn nabijheid. Hun „voorgan ger" bepaalt hun gehele bestaan. Maar nog is daarmee het allerlaat ste niet gezegd. Het „volgen" is véél, maar één ding ontbreekt eraan. Het is nog niet beslissend genoeg; er zit nog iets „vrij-blijvends" in. Soms verlaten discipelen hun leidsman. Allerlei oorzaken kunnen daarvoor bestaan. Jonge mensen vinden in een dorpje waar hij spreekt opeens een meisje, dat hun hart meer boeit dan de Mees ter met zijn heerlijke woorden ver mag. Er komt een bericht door van thuis, dat Vader overleden is, en dat het ouderlijk bezit de aanwezigheid van de zoon dringend vereist. Of de aanvoerder kiest zulke onbegaanbare paden, legt zijn volgelingen zulke be perkingen op, en is zo weinig in staat om de hardheid der wegen door zijn woorden te doen vergeten, dat ze er de brui van krijgen en er van door gaan. En pas voor hen, die al deze verzoekingen tot ontrouw weer staan, mag het woord „NA-volgen" worden gebruikt. Dan is er een band voor het leven gelegd; dan heeft de Rabbi alle macht over zijn gezellen verkregen; dan betekent hij méér voor hen dan enig ding op aarde En dit alles speelt zich nu in het Nieuwe Testament èn sindsdien in de gehele wereld af ten aan zien van Jezus Christus. lereerst. Wie binnen de landspa len der kerkelijke gemeente geboren werd, komt daar op een bepaalde tijd in zijn jeugd vaak toe. Alle jam merklachten over de ontkerstende jongerenwereld ten spijt, worden nog steeds mensen gegrepen om, kos te wat 't kost, Hem na te lopen. Oogst in de Haarlemmermeer. Augustus 1951. Wij kunnen Jezus ook nadoen, dat is een tweede stap. In de kerkge schiedenis zijn bepaalde tijdperken, waarin men hartstochtelijk de vraag stelt: „Hoe kan ik in Zijn voetstappen gaan?"; „Wat zou Jezus in mijn ge val gedaan hebben en wat moet ik dus doen?". Ook hiertegen kan men vele, zware (en zelfs voor de hand liggende) theologische bezwaren ihbrengen, omdat Christus geen zedepreker, maar de Heiland der wereld is. Wij kunnen nog verder Chris tus volgen. Dan daagt er een erken ning van Zijn leiderschap. Zo zijn de scharen Jezus gevolgd, bereid om Zijn bevelen te gehoorzamen. Johan nes vertelt daarover in zijn evange lie: de mensen zijn van plan Jezus tot koning uit te roepen en Hij zal over hen kunnen beschikken. Ze zijn op staande voet klaar om voor Hem te vechten en desgewenst zelfs hun leven te geven. Er zit enkel één ad dertje onder het gras: zij hebben in feite al de plannen van Jezus uitge maakt. Voor hen weegt zwaarder wat zij zelf van zins en willens zijn, dan Gods heilsraad. Ze zijn nog al te zeer gevangen in een romantische heldendroom, die tegelijk hun eigen persoon grenzenloos overschat. Met alle beste bedoelingen om Jezus te helpen, betekenen zij voor Hem een verzoeking en verzwaring der lasten. Wie geen vreemde in de kerkelijke wereld is, weet dat dit soort volge lingen nooit uitsterft: zij zijn bers tensvol vervuld van hun acties, hun plannen, hun daden, en nog steeds hebben ze niet begrepen dat Jezus Christus ook daarover verzoening moest doen. Wij kunnen eindelijk de Hei land navolgen. Nu is Hij alleen van belang. Nu blijven wij achter Hem, omdat we buiten Hem niet meer kun nen. Nu kunnen we alles loslaten omdat Hij ons vastgegrepen heeft. Nu kan het waarlijk op offers en op sterven aangaan, zonder dat we ons in de uiterste ure bedenken, omdat we zonder deze gemeenschap aan Zijn lijden en sterven, Hem zou den moeten missen die we niet meer missen kunnen. Alles is goed, als we Hem maar niet uit het oog verlie zen: Hem maar niet kwijt raken. „Alles laat ik varen, waar Hij mij behoort, als een pelgrim door ge varen trek ik met mijn Heiland voort Dat is het waarachtige discipeL schap. En ach ja onze wereld met zijn leiderfiguren en volgelingen; met zijn heersers en soldaten; met zijn wijzen en adepten; die wereld weet van dit „NA-volgen" weinig of niets. Maar weten wijzelf er wèl van? meer hij merkt zijn jonge meesterschap, da „Pech" zorgt niet voor steeds sterkere overwinning in zijn zak extra-inkomsten. „Pech" heeft. Hij ligt HOE meer de mensheid hart, de hemel leegredeneert dat i met God meent afgere- mate „Pech" het aanschijn kend te hebben, des te meer duivelen bevolken de aar de; des te meer onbegre- de wereld bepaalt. Er is een tijd geweest, dat een verliezer eerlijk en open eiJidsprint klets, boem, niet meer poffen in het dwars. En al deze kwel geesten nemen dan weei de gestalte aan van één on- woonte berekenbare afgod, naam „Pech" is. Tegen „Pech" kan niemand iets melt heet dat enkel „Pech". Er bestond eenmaal de ge- „Sorry" te zeg gen, als men al te gekke bokken schoot de zaak is weer stuk. Hij kan er wel cm grienen. Meer, hij krijgt er inder daad spectaculaire huil buien door. Want het winkeltje om de hoek, dat het afbetalingsmagazijn plotseling je radio kamt weghalen omdat je nou net toevallig en helemaal bui- „Pech". Waar Het is niet gezellig voor pech, pech.' beginnen het is een Fa- is de zelfcritiek gebleven; Merietje als Sjaak na zo'n Neen, het worden geen ervaring thuis komt. Er gezellige avonden daar in s ringeloort, sart, tyran- aller-prima- niseert. Hoor de verhalen, beste speler lees de sportverslagen, door zijn dat alle rangen en pagina's we nochtans ruist dat onheilspellende met dubbele woord: „Pech". Het heeft cijfers ver- de huizen van de Volks- liezen schrij- w ijk met een nieuwe, vreemde angstcultus door trokken, waarbij fetisch bestaat een mateloos ver- dat hokje. Sjaak is sjagrij- schil tussen een bezwete, nig en Merietje is van stoffige prijswinnaar en huis-uit niet gewend om een even een blad voor haar mond bezwete en te nemen en vertelt hem stoffige ver- bloemrijk en uitvoerig wat liezer. De een niksnut hij wel is. Ze eerste is in boekt daarmee wel niet de wolken vee' resultaat: hoogstens en heeft een smeert Sjaak 'm de straat ven we nijdig toe aan „Pech". Tenminste Sjaak doet amulet opnieuw een rol zulks omdat alles verkeerd gaan spelen. Het is daar gaat. Zijn rijzende ster wil portemonnaie, zodat moe- koelt hun bewondering niet omhoog; het der de t schijnt slechts een nietige morgenster geweest te rijn, terwijl alom zonnen op- overigens niet gelleven deze eredienst mankt ook in andere kringen zijn slachtoffers. Men zou daar nodig een schouwing a den. Ja, het zou kunnen i dat de Kerken, die baan brengt niet veel verkeerde paard gewed. dat is voor een groot ,jPechniemand ver sportman zoals hij meer moedt ook maar dat dit onderling toih al veel te bandje, net op het beslis- een grijpstuivertje. De met je zelf te maken kan hoofdmoot moet al fietsen- hebben; dat het niet zo veel discussiëren en splin ters in elkanders ogen ont waren, zich volledig aan een behoorden te sluiten om deze nieuwe religie die cr een is zonder God en zonder gebod en zonder belofte zoeken en bestrijden. Het wordt een mens, die dage- sende ogenblik. Morgen is het een slippartij, waar door hij een achterstand krijgt, die niet meer in te halen valt. Overmorgen breekt er iets aan zijn ver snelling. en de volgende week zitten zijn remmen te gaan onder- opeens muurvast. Het gek- dat dit volgens zijn zeggen althans hoorlijk zi., eens, Merietje is van huis uit gewend aan 'n hoog loon en 'n boel zakgeld en Sjaak is in zijn vrijgezel- schoeien. En zelfs lentijd ook niets te kort men het vermoedde, zou je gekomen, en nu, met z"n het Sjaak niet kunnen zeg- beiden èn de baby in de gen. Merietje in geen ge hoor dat je je zelf dan eens flink onder handen zou moeten nemen, en je leven op een andere leest lijks deze bizarre liturgieën steeds pleegt te geschieden wieg dan kom je niet vadie heeft i Satan meemaakt, op die momenten dat hij rond met zo'n hongerloon- 0een woorden voor? bang om het feitelijk rechtens, krachtens tje van tegenwoordig. Maar WIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 10