El
t
ZONDAGSBLAD 17 FEBRUARI 1951
■A/v\
HET was zo tegen twee uur in de mid
dag dat de zware, zwarte romp van
het zeekasteel, onder luid getoeter, ge
fluit en gesis van zwoegende sleepbootjes,
werd losgetrokken van de kade met de
silhouetten van kranen en loodsen.
Hier en daar langs de hoge, witte rai-
lingen van de boot, verdrongen zich groe
pen van kleine figuurtjes. De passagiers
waren ditmaal allen emigranten, hun ge
boortegrond verlatend, en zich wendend
naar een land, waar het leven vrijer en
veelbelovender scheen, dan het hier nog
ooit worden kon.
*t Was niet het eerste schip met emi
granten, dat dominee Smit zo zag afva
ren, de steven naar de blinkende verten
der zeeën gericht
De rustige, hoog gelegen kamer waar
zijn grote kast met boeken stond, en
waar hij zijn preken voorbereidde, gaf
door twee flinke ramen uitzicht op gans
het bedrijvig havenverkeer puffende
motorboten, die als skies over de golven
gleden, grotere kustvaarders, die onder
kettinggerammel werden gelost en gela
den, verder pakhuizen, kranen, en niet te
vergeten de rommelige kaden, met af en
aan rijdende vrachtauto's.
Het iedere dag weerkerend, zelfs
nachts nooit geheel aflatend lawaai,
hinderde hem weinig meer. Hij was er in
de loop van zijn, nu alweer jaren lange
ambtsperiode in deze havenstad, geheel
aan gewoon geraakt. En méér dan eens
gebeurde het zelfs, dat een blik op al die
aardse bedrijvigheid hem nieuwe kracht
bezieling gaf, wanneer z'n activiteit
tKl
I van J.
KORT VERHAAL
Z. J. HAZEBROEK
En nog altijd boeiden hem bizonder de
machtige oceaanrcuzen, zoals nu deze
weer, waarvan hii toevallig wist, dat hij
een speciale emigrantenreis ging onder-
D Bijna gedachteloos nam hij, volgens z'n
gewoonte als hij na t middagmaal weer
zijn studeerkamer betrad, een sigaar uit
het kartonnen doosje op zijn bureau,
knipte er de punt af, verschafte zich
vuur.nog aldoor de blik gericht op de
kolossale, nu langzaam naar open water
draaiende boot, welke, met allen die zich
aan boord bevonden, over enkele minuten
uit het gezicht zou zijn verdwenen.
Voor de meesten der opvarenden bete
kende het allicht een onherroepelijk af
scheid van dit dierbare, maar overbe
volkte. verarmde en misschien opnieuw
bedreigde vaderland.
Dominee Smit kon zich best voorstellen,
wat die emigranten tot hun besluit had
bewogen.
Er waren ogenblikken, dat ook hij wel
van hier naar elders, en dan liefst over
zee wilde zoal niet voor zichzelf, dan
nog wel terwille van zijn kinderen. Hij
kon, met de beste wil van de wereld, de
toekomst niet anders zien dan somber,
zorgwekkend, onheilspellend.
Hij wist wel, zijn plaats was hier, waar
God hem had geroepen. Maar met zijn
gedachten bij de boot, waarvan de ronde
achtersteven zich verder en verder ver
wijderde, kon hij zich even niet onttrek
ken aan een weemoedig gevoel, of hij en
de zijnen hier nu maar werden achterge
laten, ten prooi aan wie weet welke drei
gende rampen..
Natuurlijk, hij wist het, hier gold het
de blik omhoog te richten, tot Hem, die
boven alle landen en windstreken dezelf
de is, en zonder wiens wil geen haar van
ons hoofd zelfs vallen kan.
Maar dominee Smit kende de zwakheid
van zijn menselijke natuur, die zich toch
nog zo graag, zo héél graag ergens op de
wereld veilig wilde stellen..
Hij zuchtte.
Hij was eerlijk gezegd blij, dat hij niet
dadelijk na dit ogenblik gedwongen was,
voor zijn gemeente een lerende, stichten
de en vermanende predikatie uit te wer
ken. Er stond voor deze middag ander
gemeentewerk op het program. Hoor
maar! daar werd reeds gebeld.
Dat zou de kruidenier en diaken Barts-
ma wel wezen, die met dominee eens
wilde spreken over een paar kwesties be
treffende de Zondagsschool,
Juist deze middag was de afleiding, die
Bartsma's bezoek hem verschafte, domi
nee Smit welkom. Met een vlotheid waar
toe z'n altijd nogal in zichzelf gekeerde
natuur zich zelden liet verleiden, nodigde
hij Bartsma naar zijn studeerkamer en
verzocht hem een makkelijke stoel te
„Een sigaar? t Zijn goeie, hoor, geen
doopvadersigaren kijk maar, ik rook
ze zelf óók.
„Nou, zolang we ze nog hebbenzei
Bartsma, er voorzichtig een uit de hem
voorgehouden doos accepterend.
Maar dit Wals maar losse scherts; de
eenvoudig blijmoedige Bartsma was er
niet de man naar, om ernstig te doelen
op een tijd dat er geen sigaren meer te
krijgen zouden zijn omdat na de Duit
sers weer een andere vijand ellende over
ons kon komen brengen..
Weldra raakten ze aan de praat; niet
over de dingen die dominee zo pas nog
door t hoofd speelden emigratie, oor
logsgevaar, of de ondergang onzer cul
tuur! maar over het eenvoudige Zon
dagsschoolwerk. om kinderen te wijzen
omhoog, naar Hem die het alles regeert
En van 't één kwamen ze op het ander.
Zo tegen het eind van het gesprek infor
meerde Bartsma ineens;
„Hebt u daarstraks die boot naar Cana
da zien vertrekken?"
„'k Heb 'em nog even na staan kijken,
ja. Hoezo?"
„Weet u, wie óók met die boot vertrok
ken zou zijn?"
Dominee Smit kon het zich werkelijk
„Huisman met z'n gezin," hielp Barts
ma. een lichte triomf in z'n stem. Maar
dadelijk daarop werd zijn gezicht ernsti
ger. „Ja, die Huisman.. Ongelukkiger
bad hij het al niet kunnen treffen
„Hoe gaat het de laatste tijd met hem?"
informeerde dominee Smit onwillekeurig.
„Nou.." was t bedenkelijk antwoord,
„ik zie 'em ook met de vólgende gelegen
heid nog niet vertrekken."
„Wanneer is die volgende gelegenheid?"
„Dat weet ik niet maar ik zie hem
ook met de volgende gelegenheid nog met
vertrekken, zoals ik al zei," herhaalde
Bartsma, ietwat eigenzinnig. „Tussen
twee haakjes, is dominee al bij 'm ge
weest, nadat hij verleden week geope
reerd werd..?"
Dominee moest bekennen van niet. Ach
ja, het kon niet worden goedgepraat,
maar hij was nu eenmaal, door aanleg
en door een zekere verlegenheid tegen
over andere mensen, een echte studeer
kamerdominee. Tot ziekenbezoek kwam
hij zelden, en niet dan nadat bepaalde
omstandigheden hem ertoe noodzaak
ten
„Ja ja ja, dat dacht ik wel weer." ver
maande licht glimlachend de oude dia
ken, die wat leeftijd betreft wel dominees
vader had kunnen zijn. „U moet het me
ten goede houden, dominee., ik ben niet
bestudeerd zoals uals er ergens gespro
ken wordt over „kleine luyden," dan mo
gen ze gerust op mij wijzen, en zeggen,
daar zit er een.en dan schaam ik me
daar niks voor.. Maar als u het mij
vraagt, dan zeg ik: u moest veel meer
naar buiten veel meer de straat op.
Ik zeg altijd maar zó: er kan geenéén
boek geschreven zijn over de werkelijk
heid, waarvan je zoveel kimt leren als
van de werkelijkheid zèlfil!"
Eigenaardig genoeg had dominee Smit
er niet de minste moeite mee, juist deze
vrijmoedige Bartsma le accepteren, zoals
hij voor de dag kwam: schertsend, soms
ook gekscherend, maar altijd recht op de
man af.„Ik voel de steek," gaf hij
glimlachend toe. „Ja. ja, ga verder.."
„'k Zou zeggen dat ik zowat klaar
ben.zei Bartsma opstaande, knipogend.
Vervolgens: „Maar heus, dominee, met
die Huisman is het een bizonder geval.
Daar moet u beslist eens heen. En naar
z'n
r t zeg-
„Ja ja.je hebt het i
gen.
Onverstoorbaar, monkelend, ging Barts
ma door: „Dat vrouwtje is overigens nog
een oude bekende van me.of van m'n
oudste zoon eigenlijk. Die twee hebben
indertijd nog es een jaartje of zo verke
ring met elkaar gehad. Ze kwamen al
thuis en al.
„En werd het niets?"
„Nee wat dacht u nou! Er is intus
sen alweer een jaar of vijftien overheen
gegaan. Als t wèl wat geworden was,
stond ze nu allicht bij ons in de kruide
nierswinkel. Op 't moment heeft ze niks
meer. Niks..!"
JEen melkzaak toch?"
„Dat is t nou juist. Huisman heeft die
zaak al verkocht. Die kon hij toch niet
Mensen
„Hond toch op met dot lezen. Ie si
toch wei. hoe tloidig de boekenkast
op die manier uitziet
VAN GOEDE VERWACHTING
WflJ verwachten niet een „hemel".
Dat is. voor de mens vaak een ver
en schemerig en onwezenlijk begrip.
Wy verwachten een aarde. Dat is iets
waar we houvast aan hebben. Een
echte, gewone, massieve aarde met
bergen en bulten en wolken en men
sen. Sterker nog: We verwachten
„deze" aarde. Deze zelfde aarde, waar
op u loopt, waarop toe al zoveel tra
nen gestort hebben, die al zoveel bloed
gedronken heeft en die toe toch on
danks alles zo hartstochtelijk lief
hebben.
Wat is ons lever» toch met de aarde
vergroeid! Wat beantwoordt ze aan
onze diepste levensbehoeften! Wat zijn
toe toch uit de aarde aards! Maar daar
komt een tijd, dat we ons daarover
niet meer zullen behoeven te schamen.
Het zal nog eens zó worden, dat we
ongeremd, onbelemmerd, on vertroe
beld al onze energieën aan haar zullen
kunnen uitleven.
Het komt met onze oude, diep door
ploegde, zwaarbeproefde aarde toch
nog eens helemaal goed. De dood zal
niet meer zijn. De atoombom zal niet
meer zijn. Moskou's ijzeren gordijn zal
niet meer zijn. We zullen onze kinde
ren zonder angst kunnen bezitten. Wij
zullen allemaal onze eigen woning
hebben de ochtendradio zal niet meer
met felle dissonanten Gods mooie mor
gen stukscheuren, maar een lied tot
Gods glorie geven. Noch routo, noch
gekrijt, noch moeite zal meer zijn. De
eerste dingen z\jn weggegaan. En God
zal alle tranen van de ogen afwissen.
Wy verwachten een nieuwe aarde.
Maar dat is toch absurdInderdaad,
dat is ook absurd. Logisch, normaal,
redelijk is, dat toy op een aarde, waar
in a lie hersenen en aüe krachten op
de massale vernietiging zijn ingesteld,
gek worden van angst en dat toe ver
wachten, dat ze per eerste gelegenheid
in haar eigen ongerechtigheid zal
ondergaan. Vroeger had verwachting
nog enige zin Vroeger geloofden we,
dat het hier voortdurend netter, ge
riefelijker en gezelliger zou toorden.
Arme stakkerds! Wat zijn we uit de
droom geholpen! De atoombommen
van Nagasaki en Hiroshima hebben
ons er wt geëxplodeerd. We weten nu
wat idealisme, humanisme én bescha
ving waard zijn. waar we met deze
aarde aan toe zijn. We hebben zelfs
geen illusies meer.
En tóch toij verioachten een
nieuwe aarde. Vanwaar deze absur
diteit? Deze absurditeit komt uit de
absurditeit van het Kruis. In deze
aarde staat als een onomstotelijk
teken het Kruis. Het staat diep in
deze aarde geplant en reikt hoog naar
de hemel op, het reikt op tot God. Het
Kruis is Gods eigenlijke daad in deze
wereld. In dat Kruis heeft God de zaak
dezer aarde ter hand, ter harte geno
men. Daarom hebben we verwachting.
Dit komt in orde. We houden deze
aarde rustig vast, ook daarin, dat toe
op deze aarde toegewijd en met grote
belangstelling onze plicht doen, omdat
toe toeten, dat God in het Kruis van
Zijn Zoon deze aarde vasthoudt. Langs
onze door rookgordijnen en explosies
bezwangerde luchten, schrijft God Zijn
beloften uit in letters van vuur: Ik
schep iets nieutos op aarde: een nieuwe
aarde, waarop gerechtigheid woont.
Deze goddelijke absurditeit doet het.
Neen, wij worden niet gek.
Wy venoachten.'
Wy zyn in deze barre wereld: men
sen van goede verwachting. Dwars
door alle bloed en tranen, door alle
verpletterde huizen en harten heen,
drijft Gods absurditeit ons tot ver
wachten.
Wy verwachten ten nieutoe aarde.
Daarom doen wij op de oude maar
rustig onze plicht.
Wassenaar G. VAN DUINEN
i, als hij naar Canada ging emi
greren..? Hij moest geld in z'n handen
hebben.voor de overtocht, en om daar
ginds voorlopig uit de voeten te kunnen
met het gezinTja. Net vanmiddag had
den ze eigenlijk moeten vertrekken. Nou
ligt hij daar in 't ziekenhuis.En dat
vrouwtje weet geen raad natuurlijk. Want
waar moet ze deze weken van leven
Hun geld nou maar vast op maken, kun
nen ze toch óók niet.
„Nee. Nee. natuurlijk niet."
„En dan daarbij de spanning, en de
t
dominee. Het za
Maar kom," besloot Bartsma, „ik moet
es verder. *k Heb u eigenlijk al veel te
lang opgehouden.."
Inplaats van hem uit te laten, bleef do
minee Smit, met een eigenaardig naden
kende blik van zijn grijze ogen, de oude
Bartsma een hele poos aankijken zei
toen eindelijk, als tegen zichzelf: „Als ik
een poosje met Bartsma heb zitten pra
ten, is het net, of ik me lid van de fami
lie begin te voelen inplaats van domi
nee van de gemeente.."
De diaken, z'n jas vastknopend, lachte
„Wacht! Ik loop zover met je mee,"
besloot dominee Smit opeens.
t Was maar een idee, natuurlijk, doch
het kwam dominee Smit precies zo voor,
of hij het contact met de wegvarende
emigranten verbrak, en terugkeerde naar
zijn post, toen hij achter Bartsma aan de
trap afdaalde.
Een ogenblik later bevond hij zich reeds
in de kil winderige, hoewel aan vier zij
den door hoge gevelmuren omsloten
straat een grauwe, eentonige, bijna
naargeestige straat, van waaruit men
niet eens de blinkende rivier kon zien.
De vuilnisbakken stonden buiten gezet,
en hier en daar hadden blijkbaar straat
boefjes ir. die bakken gewroet en er lag
papierrommel verwaaid over het trot-
Nee, het hielp je niets of je je studeer
kamer al aan de wijde rivierzijde had
gekozen. In deze straat wóónde je, uit
zulke Straten bestond je wijk.dit, ja dit
was nu de werkelijkheid van je levei
eilige
ïrke-
lijkheid, maar een door rampen
tastrofen bedreigde.
Eenzelfde sfeer van onontkoombare
naargeestigheid trof hem, toen hij, door
Bartsma intussen verlaten, tegenover de
verraste, ja verbouwereerde vrouw van
de zieke Huisman stond.
Deed het haar goed, opeens de dominee
vóór zich te zien? De oude optimist Barts
ma had het hem weliswaar verzekerd,
doch in feite leek het er niet veel op.
Natuurlijk nodigde ze hem dadelijk uit,
binnen te komen en hij volgde haar
door een holle, leegverkochte winkelruim
te, achter een met witkalk besmeerd Qta-
lageraam. Zich zenuwachtig verontschul
digend over de wanorde overal in huis,
ging de vrouw hem vóór, naar de woon
kamer daarachter.
Er bleek nauwelijks nog een stoel over,
om op te kunnen zitten.
Als dominee niet door Bartsma met de
omstandigheden op de hoogte was gesteld,
zou hij zich stellig nog véél minder op
z'n gemak hebben gevoeld, in dit gezin,
dat letterlijk op de planken leefde.
„O dominee, het is toch zo'n toe
stand.
Hij was blijven staan, vlakbij de deur,
en wist niet anders te doen, dan maar
zwijgend te knikken. Ja hij kon er, on
wennig als hij zich hier voelde, nieteens
toe komen, een beetje vriendelijkheid te
bewijzen aan de drie kinderen, waarvan
de jongste, met een stuk van een boter
ham in een knuistje, als een kever over
de vloer kroop.
„Dick. pas jü eens op je zusje.Gaat
u toch zitten, dominee., wacht, ik zal
even een stoel voor u vrij maken.."
De dominee hij voelde als in zijn
eigen lichaam de onrust, de gejaagdheid,
de spanning van de in moeilijkheden ver
strikte jonge vrouw. Hy weerde af: „Och,
laat maar.."
Ze hield echter vol. Hij moest gaan zit
ten. en een kopje thee blijven drinken..
Al redderend verklaarde ze: „Zo zitten
we nu al bijna twee maanden, dominee.
Weet u, onze goeie meubels, die we mee
zouden nemen, staan allemaal opgesla-
Vervolg op pag. 3)
ZONDAGSBLAD 17 FEBRUARI 1951
7
4 onze jeuqó-p&qina^
^Bertjeó
EERSTE SCHOOLDAG
(Slot)
En dan heeft de angst Bertje zo
erg te pakken, dat hij zich omdraait
en de lange gang doorrent naar bui
ten. Hij holt het speelplein over, 't
hek uit, de straat op. Voort draaft
hij, al maar verder. Als hij eindelijk
buiten adem stilstaat, ligt de school
ver achter hem. Eerst weet hij
niet waar hij is. Maar opeens ziet
hij het. In deze straat woont oom
Bart. Oom Bart heeft een kleine
boerderij aan de rand van het dorp.
Naar school terug durft Bertje niet.
Naar huis ook niet. Hij gaat naar oom
Bart!
Hij treft het: Oom Bart komt er
juist aan met een grote mand op de
kruiwagen. ,,Ha die Bertje," roept
hij vrolijk. „Kom je me helpen bo
nen plukken? Ik kan een flinke
knecht goed gebruiken. Ga maar
op de kruiwagen zitten. Of moet je
eerst naar tante Ali?"
Nee, dat hoeft niet „Ik blijf de hele
dag," zegt Bertje. ,,'k Heb brood
bij me."
„Moeder is toch niet erger ziek?"
▼raagt oom Bart, een beetje onge
rust.
„Nee hoor, moeder mag al een
poosje uit bed."
„Je maakte zeker teveel drukte,
dat ze je een poosje kwijt wilde we
zen. Nou, ik bof er maar mee."
De hele morgen plukken ze bonen
van de lage struiken. Ze drinken kof
fie uit het blauwe busje van oom
Bart. En om twaalf uur gaan ze naar
tante Ali.
„Heb je wel veel gekookt," vraagt
oom Bart. ,,'k Breng een knecht
mee, zie je."
„Nou," lacht tante Ali, „hij boft
reusachtig. We eten spekpannekoe-
ken!"
,,'k Heb brood bij me," zegt Ber-
je, „in de rugzak."
„Dan halen we dat er maar uit,"
vindt tante Ali, „anders wordt het
zo droog."Ze maakt de rugzak open.
Ze haalt er iets uit. Dan kijkt ze
naar Bertje. In haar hand houdt ze
de schooldoos. „Weet je moeder dat
je hier bent?"
Bertjes lippen beginnen te beven.
Oom Bart kijkt verbaasd van de een
naar de ander. Wat is dat nou?
„Bertje," vraagt tante Ali, „moest
jij eigenlijk naar school vandaag?"
Bertje barst in snikken uit. „Ik
kan nog geen strafregels maken,"
huilt hij, „en ik breek zo vaak pun
ten!"
Tante Ali neemt hem op schoot.
En dicht tegen haar aan, vertelt hij
dat hij alles zo akelig vindt. Naar
school zonder moeder, en overblijven
en die strenge juffrouw.
„Je bent een domme jongen,
hoor," zegt tante Ali. „Ik ken die
juffrouw wel. Ze is heus erg lief. En
in de eerste klas hoef je nooit straf
regels te maken. Weet je wat we
doen? Zolang moeder ziek is mag
je hier komen eten. Dat maar
een klein eindje. En nu aan de speb-
pannekoeken. Dan breng ik na«7
school."
Zo gebeurt het. De juffrouw moet
er om lachen, dat Bertje van bang
heid weggelopen was. ,,'k Heb een
mooi plaatsje voor je bewaard,"
zegt ze. „Op de eerste bank. Dan
ben jij mijn knecht. Kijk eens, een
hele stapel blaadjes. Die mag jij
straks uitdelen."
Verwonderd kijkt Bertje om zich
heen. 't Is lang niet zo erg op school
als vanmorgen, 't Is helemaal piet erg.
Ze zingen met elkaar: „Opent uwen
mond".
Dat kent hy ook! En de juffrouw is
niet streng. Ze knikt zo vriendelijk
naar hem. Al z'n bangheid is weg.
In 't vervolg loopt een vrolijk ven
tje naast Truus de lange weg naar
school.
Co van der Steen-Pijpers.
Beste neefjes en nichtjes.
Wat hebben jullie weer reusachtig
goed je best gedaan op de opstellen.
De meeste van jullie hebben bet over
de ijs- en sneeuwpret gehad en ik ge
lóóf. dat er heel wat van jullie een
nat pak gehaald hebben deze winter,
niet? Maar dat is nu allemaal weer
voorbij.
Vorige week was onze pagina zo erg
vol, dat we niet eens een tekening mee
konden nemen. Daarom komt vandaag
de tekening van Hennie van de Broek
nog in de krant Je hebt hem erg leuk
gemaakt Hennie en deze week krijg
je nog een prijsje thuis. Roel Herfst
krijgt ook een hoofdprijs voor zo'n
keurig opstel, dat jullie hieronder
kunt lezen.
De troostprijsjes gaan naar Annie
Corstanje, Bertje Visser. Sarina Maas
land en Elly Wijnands. Allemaal ge
feliciteerd.
En dan nu weer onze brievenbus.
Veel brieven heb ik dit keer niet
gekregen, maar dat kon ook haast
niet jullie hadden al zoveel te schrij
ven. Ja Clazientje Paans, nog twee
keer, en dan ga ik jullie verlaten.
Maar er komt wel weer een andere
tante hoor! Vandaag ie Joke van der
Wfldt elf jaar geworden. Van harte
gefeliciteerd Joke en ben je weer he
lemaal beter? Ja hoor Nelly Nole, jij
mag ook je puzzles insturen. Waarom
durfde je zusje het gedichtje niet in
te sturen? Vraag maar of ze het nu
doet. Wat kan jij goed tekenen Marè-
tje van Schanke. Jammer, dat je ze te
laat had ingestuurd. Ineke van Hel
den. Ja, jouw opstel is ook leuk hoor.
En j«, jongens en meisjes, dit is weer
het eind van onze correspondentie
voor deze week. We gaan nu nog even
allemaal het opstel van Roel Herfst
lezen. Het heet: Herten in de winter.
Er lopen twee herten door het grote
bos. Het is koud en de wind giert door
de bomen. Het wordt al avond. De
zon zakt weg achter de besneeuwde
dennenbomen. De herten zoeken voed
sel, maar de sneeuw ligt zo dik en
het is zo koud. Ze vinden niet veel.
Daar komt nog een hert aan en o, ze
hebben zo'n honger. De honger brandt
tn hun lijf als vuur. En de lucht wordt
al grijzer, het wordt al donkerder.
Maar de herten geven het niet op. Zo
lopen ze nog uren voort. Ze klagen
zacht, dat betekent: „help ons toch,
geef ons toch wat brood,,. Al wande
lende komen ze bij een groot buiten
huis; ze klagen weer, maar niemand
hoort het. Daar zien ze het touw van
de bel. Het ene hert trekt er aan. Tinge-
ünge-lxng, galmt het luid door het
grote bos. Dan opeens wordt het hek
geopend en een meisje staat voor de
ingang. Ze staat stil van verbazing. De
herten klagen zacht, dat betekent:
„kom je ons helpen?" Het meisje
vraagt: „hebben jullie zo'n hongerf"
Vlug loopt ze terug en roept: „moeder,
er staan herten voor het hek! Hè, moe
der, mag ik ze een paar boterhammen
geven?" ,Ja hoor," zegt moeder. Het
meisje haalt vlug een paar boterham
men en holt weer naar de herten. Ze
houdt het brood in haar handen e»
zegt: „eet maar op!"
Wat zijn de herten nat aan hun
snuit> brrr. Ze rilt er van.
De herten piepen eens. Dat be
tekent: „wat smaakt dat brood lekker".
De herten springen in het rond i>an
vreugde en dan springen ze vlug het
kreupelhout weer in, naar een rustige
plaats om te gaan slapen.
Keurig gedaan hoor Roel! Deze
week gaan we weer eens een kruis
woordraadsel met figuurtjes maken.
Jullie weten wel hoe het moet. De
naam van elk figuurtje moet worden
ingevuld. Doen jullie allemaal deze
week weer mee. En voor de nieuwe
lingen dit nog. Op de inzending je
naam, adres en leeftijd zetten en er
voor zorgen, dat de oplossing Woens
dag op de krant is. Allemaal hartelijke
groeten van
TANTE LIES.
Vandaag begint
Prinses Doornroosje
Vorige week stond het laatste gedeoMe
van ..liane en Grietje" op onze jeugdpa
gina. Uit de „Brievenbus" bJeek wel,
dat heel wat jongens en meisjes dit plaat
jeever ha al erg mooi vonden endat
ae erg nieuwsgierig waren welk sprookje
hierna komen zou.
Lang behoeven jullie niet te wachten,
want vandaag beginnen we met „Prin
ses Doornroosje", dat minstens even
boeiend is als 't vorige verhaal.
Deze sprookjes zijn heel oud. Je groot-
va dor en grootmoeder hebben ze mis
schien al gelezen. Maar t eigenaardige
is, dat ze telkens opnieuw getekend en
verteld worden endat de kinderen
er altijd graag naar kijken en luisteren.
Zo is t steeds gegaan. En je natt
zien: zo gaat t ook i
1. Er was eens. heel erg lang
geleden, een achthoekig koninkrijk,
dat het gelukkigste land van de
wereld was. De enigen, die daar
niet gelukkig waren, dat waren de
Koningin en de Koning van het
rijk. Ze hadden al zo lang verlangd
naar een prinsje of prinsesje, maar
nooit kregen ze een kindje.
2. De Koning en de Koningin 3. In die tussentijd maakte de
badden de hele dag niets te doen en Koningin dan een wandelingetje In
verveelden zich erg. Iedere avond de tuin rondom het kasteel, waar ze
ging de koning naar de schatkamer, genoot van alle bloemen en bomen.
ZZSJZESS «*ar -»
ten werden dan geteld, om te zien rozen wandelde, hoorde ze Dlot-
of alle onderdanen wel hun bela»- seling een zacht stemmetje vlak hii
ting betaald hadden. haar voeten.