ee trekt CEEÏÏS39 Rijke armen 4 onze j€uqó-p&qin& f HANS en GRIETJE veutelö öoor inqa-BRitt óUCRt qetekenö öoor niLs hAnsson ZONDAGSBLAD 10 FEBRUARI 1951 AAN de school in een klein plaatsje achter de duinen, bestond sinds lange tijd een vacature. De school prestaties waren zienderogen gedaald, sinds het personeel moest tobben met haast dubbele klassebezetting en meer dergelijke nadelen. Alle advertenties in de diverse onderwijsbladen hadden steeds niets opgeleverd, wat echter niet alleen te wijten was aan de enkele sollicitanten die geschreven hadden. Het schoolbestuur stelde bovenmatige eisen Zo werd de ene sollicitant „voor de genomen moeite" bedankt, omdat hij vergeten had voldoende adressen ter Informatie op te geven; een andere gegadigde vanwege het feit, dat hij, volgens de bestuursleden, niet netjes genoeg had geschreven. Zodoende was men blijven tobben. Op een goede dag echter was er toch een brief gekomen, welke, zelfs voor dit bestuur, veel aantrekkelijks had. De sollicitatie was van een zekere Johannes van Noord, oud tweeëntwintig jaar en „reeds" een half jaar practische ervaring. De brief bevatte voorts vol doende adressen ter informatie, was keurig geschreven, enfin, misschien had het bestuur dan nu toch eindelijk iets gevonden. Er was echter één bedenking; een half jaarDat was niet lang! Waarom wilde die man reeds zo spoedig weer van betrekking veranderen? Als daar maar niets achter zat! Want dit was toch eigenlijk abnormaal in de onderwijswereld Natuurlijk ging het bestuur ook dit maal niet over één nacht jjs en besloot terdege eens her en der te informeren. Doch alles leverde slechts dit ene resul taat op: meester Van Noord was een prima leerkracht en wilde weer wel •ens graag veranderen van KORT VERHAAL BAREND VINGERLING .ING Daar zat men nu. Het gekste was, dat die man juist kwam uit het dorpje •an de zeezijde der duinen. Tja, je kon •en verhuizing van de ene kant van de duinen naar de andere, toch bezwaarlijk •en verandering noemen! Maar zo'n prachtkans voorbij laten gaan, was niet verantwoord. Er bleef dus niets anders •ver dan hem te benoemen! De première van het optreden van Meester van Noord op het dorp was echter zó goed gegaan, dat de vraag tekens weldra verdwenen. De vreemde eend in de bijt werd reeds spoedig een geziene figuur in het dorpsleventje. Vooral in het huis van Ter Braak, waar Lientje een huwbare dochter van was, werd hjj al spoedig een onderwerp van voortdurende belangstelling en aanbid ding! Och, Lientje was een lief meisje en meester Van Noord droeg ook geen enkele ring. En alleen is toch maar verdrietig...... De post kreeg het druk. Er gingen •1 gauw dikke brieven naar Lientjes vriendin, Gonnie Hoekstra, die in het- celfde plaatsje woonde, waar de nieuwe meester vandaan was gekomen. Maar, er kwamen geen dikke brieven retour. Nuchter en zakelijk beantwoordde Gonnie en dan nog zeer onregelmatig bovendien. Daar begreep Lientje niets van. Was Gonnie dan van steen? Trouwens, de laatste maanden was Gonnie toch erg veranderd. Omgeslagen als een blad aan een boom. De echte, diepe reacties op Lientjes illegale en sentimentele liefdestoespelin gen op de nieuwe meester, bleven ongeschreven. Gonnie Hoekstra had daar zo haar redenen voor! Hans van Noord was een geweldige liefhebber van de zee. Verbeelding of werkelijkheid, hij wist het niet, maar iedere avond hoorde hjj in de verte de zee ruisen. Het was of de zee en de golven hem riepen die in zijn leven niets anders gekend had dan de enge be grensdheid en kortzichtigheid van de Gelderse bossen. Waarom hij dan ook naar een plaatsje aan de zee had ge solliciteerd, zodra hjj zjjn eindexamen achter de rug had. De volgende avond haalde Hans zijn fiets uit het schuurtje. In het dorp reed hg met een slap gangetje, zoals een goed meester betaamt, maar buiten het dorp gekomen, zette hij er de spurt in en raasde, als een jongen uit zijn klas, dwars door het duinlandschap. En na een minuut of tien vond hij, hijgend maar voldaan, de stille avondzee. Hij zoog de frisse zilte lucht tot diep in zijn longen. Zijn haren wapperden als oranjesjerpen. Leunende tegen zijn fiets, staarde hij naar de zon, die rood onderging. Ja, dit was de zee! Hier kon hij ademen en leven! Hij liet zijn fiets tegen en half in de struiken rollen en wandelde het strand op. Langs de lijn, waar de golven, na een laatste uit barsting, langzaam tot rust verliepen, bleef hij wat op en neer lopen. Hans genoot intens. Maar plotseling bleef hij staan. Gek was hij geweest om hier weg te gaan. Hij had zijn kop in de wind moeten gooien! Hij had zich niet moeten laten dwingen door een idiote dorpstraditie wat stand en stands verschil betreft. Hij had te kort ge vochten. Hij had veel te gauw gecapitu leerd voor de niets en niemand ontziende dorpsgeest. Hjj had toen met een boze kop eh keiharde woorden de hele rommel hartgrondig verwenst en zich voorge nomen nooit van zijn leven meer één voet te zetten in dit dorp, waar alleen maar koeien-met-petten-op woonden. Hij had... dwaas die hij was, hjj had zijn geluk verspeeld! De gedachte aan haar kalmeerde hem. Zijn drift maakte plaats voor zelfverwijt. En het was of ook de golven haar naam fluisterden: Hans draaide zich om en keek om hoog naar de bunker. Hoe vaak hadden Gonnie en hij daar niet gestaan. Ze hadden elkaar sterk gemaakt in hun gemeenschappelijke strijd tegen die ellendige ouderwetse opvatting, dat het een eerbaar meisje niet paste omgang te hebben met een jongen uit een andere plaats en van een andere stand. Weer wond Hans zich op, terwijl hij maar naar de bunker tuurde. De lafaards! Langs vuile, slinkse wegen hadden ze hem weten te dwingen de strijd te staken, Gonnie op te geven en zelf te vertrekken, reeds na een half jaar... Want toen het dorp in de gaten kreeg, dat dokter Hoekstra tegen de verbintenis niet het minste bezwaar had, kwamen er, langzaam maar zeker, hoe langer hoe minder patiënten in de wachtkamer. Men zou dan wel eens zien, of... Welnu, ze hidden het gezien! Ze hidden hun idiote doel bereikt! Maar één ding stond vast: als ze dachten, dat Hans van Noord voor hen geweken was, vergisten ze zich. Hij was gegaan, terwille van dokter Hoekstra, om diens praktjjk niet te ondermijnen, maar niét voor de verwenste lastercampagne van dat stomme dorp! En toen zelfs Gonnie gezegd had, dat het maar beter was, dat hjj wegging, toen was de bom ge barsten. Hij had haar opgenomen in die verachtelijke dorpskliek. Toen was ook tussen hen het laatste vaarwel gevallen. Hij betreurde dat. Hij had beter op zjjn woorden moeten letten en moeten inzien, hoe moeilijk het voor haar was om deze beslissing te nemen. Hij had moeten begrjjpen, dat zij tussen twee vuren stond. Hjj had haar moeten helpen in die moeilijke tijd. En inplaats daarvan? Wat moest hij doen? Naar haar toe gaan, aanbellen aan het doktershuis, haar vertellen, dat het hem vreselijk speet en dat hij nog steeds van haar hield. En zo tegelijk trotseren Vol twijfel en doelloos wandelde hjj in de richting van de hoogste duintop, waar bovenop die grote bunker was gebouwd. Maar verder dan een paar passen bracht hjj het niet. Wat was dat? Hjj bleef als aan de grond genageld staan. Boven op de bunkertop stonden Lientje ter Braak en Gonnie Hoekstra! Hans stond sprakeloos. Wat hadden die twee in vredesnaam met elkaar uit te staan? In een ogenblik stond zjjn besluit vast. Langs een omweg vond hij zijn fiets en reed naar huis terug, terwijl de vragen hem bestormden. Thuisgekomen zocht hjj onmiddellijk zjjn kamer en zijn bed, maar de slaap wilde niet komen. Hij hoorde de zee ruisen en hy voelde de wind in zijn gezicht. In zjjn gedach ten stond hij boven op de bunker. Plot seling verscheen Gonnie op het strand- toneel. Hij riep haar en toen zwaaide ze naar hem toe. Het volgende ogenblik stormde hjj het duin af en rende naar haar toe. Toen stond hjj voor haar en hun ogen vertelden van hetzelfde ver langen. Ze droeg weer haar mooie witte mantelpakje en ook die witte schoentjes had ze weer aan. „Gonnie!" fluisterde hij zacht. „Hans!" ze ze en het was of haar stem trilde. Hans van Noord woelde om en om en zuchtte. Zo was het eens geweest, maar zong een liedje niet: „Es geht alles vorüber Toen Hans een paar dagen later uit school thuiskwam en de voordeur open de. viel zijn oog op een brief, die vlak voor zijn voeten op de gangmat lag. Hij raapte hem op en meteen joeg het bloed naar zijn kaken. Het stond er duidelijk en het schrift was hem overbekend. Zou het dan toch nog kunnen gebeuren? „Afzender Gonnie" stond er op. Hjj had nog net tjjd om de brief in zijn zak te stoppen, want toen ging de keukendeur open en vroeg Lientje of hij direct wilde komen eten; haar vader had haast vanmiddag. De maaltijd was nog maar net be gonnen of Lientje vroeg: „Was er nóg geen brief van Gonnie, moeder?" Op dat moment verslikte Hans zich zó hevig, dat hjj zich hoestend en proes tend uit de kamer verwjjderde en in de keuken wat ging drinken Die brief was niet voor hem! Die brief was niet voor hem! Hij zat met een brief van Lientje in zrjn zak! Wat moesten ze wel van hem denken, wanneer ze het zouden ontdekken? Affijn, niets meer aan te doen. Terug in de kamer, waar hij met een glimlachje ontvangen werd, zette de maaltijd zich weer rustig voort. Per saldo verslikt ieder mens zich weieens. Na het eten riep Hans Lientje bjj zich, boven op zijn kamer. Een zacht tikje op de kamerdeur en daar stond ze voor hem. Hjj reikte haar de brief over en zei: ,,Er was wel een brief van een zekere Gonnie. maarehik dacht dat die voor mjj bestemd was!" „Odank U wel!" Lientje verdween. Ze trippelde de trap af, viel in de kamer in een stoel neer en scheurde de envelop open. „De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaatmaar de lief hebbers des rijken zijn velen." Spreuken 14 20. gALOMO windt er in zijn Spreuken geen doekjes om. Recht op de man af komt hij met zijn levenswaarheden; vlijmscherp soms. vaak ook mild en profetisch, maar altijd zó dat we iets van ons zelf in zijn woorden terug vinden. Daar staat dan weer zoiets raaks: de arme wordt zelfs door zijn vriend gehaat, maar de rijken hebben vrienden genoeg; de arme staat dus alléén, want degene, die zich zijn vriend noemt, haat hem, is dus zijn vriend niet. Salomo zegt hier een wijs woord: het komt er op neer, dat tallozen op de wereld vastgekleefd zijn aan wat aards plezier en ofschoon velen hunner zich Christenen noemen, naar de kerk gaan en de vóóraanzitting in de gemeente hebben, voelen zij zich vér verheven boven de gewone man, die mét hen dezelfde psalmen zingt en naar dezelfde predikant luistert. Rijken en armen; men vindt ze óók in de kerk. Naast elkaar. De eersten offeren voor de laatsten, maar een kloof staat er dik wijls tussen hen open; een gapende ruimte, die men tevergeefs met aalmoe zen tracht te dichten. Ja, we kunnen het niet ontkennen; het leven trékt ons: we houden van ons mooie huis, van onze auto, van het mooie kerkgebouw, grote gift gaven; wij zijn kerks genoeg, daar niet van, maar we vinden ons zelf vaak zo geweldig belangrijk. En dat, terwijl Christus in één Hemel troont en terwijl de dood geen onderscheid maakt tussen rijk en arm. De arme moet zijn kleine huisje uit, zich losmaken van zijn kleine weekloon en als hij zijn eenvoudige pakje ver wisselt voor het doodskleed resten hem twee mogelijkheden: het leven bij Christus of de eeuwige dood. Maar de rijke zal zijn mooie stoel moeten mis sen; zijn bankrekening en zijn electri- sche deken: voor de rechterstoel van Christus vallen titels en pretenties weg, omdat God geen verschillen kent. Aan het kruis hing Jezus tussen moordenaars; volk van het laagste allooi. Maar voor één hunner stond de hemel wijd open, omdat hij Christus aanbad in zijn lijden. Daar ligt dus het grote brandpunt: het Kruis. Het Mid delaarschap van Christus omvat allen, die voor Hem knielen. De arme wordt zelfs door zijn vriend gehaat, maar Jezus neemt de zondaars aan, die in hun armoede aan Zijn voeten buigen. De liefhebbers des rijken zijn velen, maar God is slechts zijn Vriend, wanneer zijn leven Christo- centrisch is ingericht; God is alles en myn villa is niets dan een onbewoond huis, als G o d er niet woont. Het lijden van de Heiland maakt de armen rijk en de rijken arm. De eersten, omdat in de Hemel de straten van goud zijn en de laatsten, omdat hun aardse goederen geen rente opleveren voor de eeuwig heid; het komt op het hart aan. Als God da&rin plaats krijgt door Zijn Zoon, is de dood een kostelijke gebeur tenis, omdat de eeuwigheid wacht. Voor armen èn voor rijken. G. Jacquet Fath ontwierp dit voo japonnetje van zwart laken m tage en stijve manchetten tonlardzijde. „Er was wel een brief van Gonnie, moeder. Meester Van Noord had hem per ongeluk in zijn eigen zak gestopt!" En even later: „Gonnie komt vanavond niet meer. Waarom, dat staat er niet bij!" Door Lientjes schelle stem had Hans het korte verhaal beneden gemakkelijk kunnen volgen. Gonnie had eerst het plan gehad hier te komen vanavond en nu kwam ze niet meer. En het „waar om" stond er niet bij. Maar dat begreep Hans wel. Die ging natuurlijk ook veel liever naar buiten met dit heerlijke weer dan tic hele avond zoetjes bij Ter Braak Diezelfde avond zat hij met opgetrok ken knieën boven op de bunkertop. Hoog over het strand heen, tuurde hij in de verre oneindigheid van lucht en Weer ging de zon langzaam onder. Na een erg dTukke dag wilde dokter Hoekstra er nog eventjes tussen uit. En waar zou hij anders heen gaan dan naar het stille strand? Zijn vraag of Gonnie mee wilde gaan, behoefde hjj niet te herhalen. '„Natuurljjk ga ik met U mee, va dertje. Zo'n oud mannetje alleen is eigenlijk onverantwoord!" plaagde ze. „Is dat de enige reden?" plaagde dok ter Hoekstra op zijn beurt. Gonnie glimlachte, maar gaf geen antwoord. Dat was trouwens ook niet Ze liepen een kwartier, een half uur, duin op, duin af en besloten zo langza merhand weer maar eens naar huis te gaan. De zon ging al onder. Ongemerkt waren ze bij het bunker duin gekomen. Plotseling bleef Gonnie staan. Verwezen staarde ze schuin om- Dokter Hoekstra overzag de toestand in één oogopslag. Dat was toch wel heel toevallig! „Ga hem maar verrassen, kind. Ver tel hem, dat ik het al weer razend druk heb. Ik vind de weg nu wel alleen terug, al ben ik een oud mannetje!" Nog een bemoedigend klopje op haar schouder en dokter Hoekstra koos de weg naar huis. Onvoorzichtig genoeg echter, stapte hjj op een hoopje dorre takjes Hans van Noord hoorde gekraak ach ter zich. Hij keek achterom naar bene den eneen wit mantelpakje, witte schoenenGonnie! Met een paar sprongen was hij beneden. En voordat de zon helemaal onder was, stonden twee mensen boven op de bunkertop. Hun haren wapperden in de avondwind en hun ogen vertelden van hetzelfde verlangenen van hetzelf de geluk. Als er in het dorp nog eens gepraat werd over Meester Van Noord, dan glimlachten de mensen tevreden. Ze hadden de strjjd gewonnen. Wat dacht zo'n eigenwjjze schoolmeester wel Ze hadden het nooit kunnen begrjj pen, dat een man, die zoveel geleerd had, zulke rare, verkeerde dingen in zijn hoofd kon halen. Ze hebben óók nooit begTepen, hoe de zee trekken kan ZONDAGSBLAD 10 FEBRUARI 1951 Bert/eó EERSTE SCHOOLDAG „Dooreten, Bertje! Dadelijk komt Truus!" Bertje stopt z'n mond vol blokjes brood. Maar hij kan ze haast niet doorslikken. Vandaag gaat hij voor 't eerst naar school. Dat vindt hij erg. En moeder is ziek. Nu kan ze hem niet wegbrengen. Dat is nog er ger. Nu moet hij met Truus mee, hun buurmeisje. Die zit al in de zes de klas. Hij houdt niet van Truus. Ze is-zo bazig, en ze heeft zo'n harde stem. Naast z'n bord staat een nieuwe schooldoos. Daar zit een potlood in, een pen, gom, een puntenslijper en zes kleurpotloden. Erg mooi! Maar hij wou toch liever niet die mooie dingen, en dan ook niet naar school. Moeder heeft een kleine rugzak voor hem genaaid. Daar kan de schooldoos in, cn ook z'n brood. Zo lang moeder ziek is, moet hij op school overblijven. Dat vindt hij 't ergste van alles. Moeder ligt op de divan. Zê kijkt glimlachend naar hem. „Je hoeft heus niet bang te zijn," zegt ze. „Als je één dag naar school geweest bent, vind je 't al fijn." Maar Bertje gelooft het niet. Ver drietig en bang stapt hij even later naast Truus. „We moeten doorlopen," zegt- ze. ,,'k Ben laat vanmorgen, 'k Moest nog strafwerk maken. De punt van m'n potlood was gebro ken." „Moet je dan al strafwerk maken als alléén de punt van je potlood af is?" vraagt Bertje verschrikt. „O ja, soms wel. Maar het kan me niks schelen!" Truus gooit zorge loos haar lange vlechten naar ach teren. Ze weet niet, dat ze 't bange ventje naast haar, nog banger ge maakt heeft. Bij school joelen en schreeuwen een heleboel kinderen. De kleintjes mogen al naar binnen. Truus zet Bert je bij de deur van de eerste klas en stuift dan weer naar buiten. Daar staat Bertje, helemaal alleen bij al die vreemde mensen en kinderen. Hij ziet de juffrouw. Ze heeft een bril op. En ze kijkt zo streng. Het ijzeren paard Ik ken een paard, een ijzeren paard, Maar 't heeft geen kop en ook [geen staart; Het eet en drinkt verschrikkelijk veel Maar 't heeft geen tong en ook [geen keel. En opent men een ijzeren luik Dan zie je vlammen in zjjn buik! Dat ijzeren paard is wonder-sterk, En nooit is 't moe van 't zware werk; 't Is altijd even flink en fris, Of 't ochtend dan wel avond is; Ja. dikwijls trekt het, op mijn woord Wel twintig zware wagens voort. Het is een wilde, woeste klant, Die gillend holt door 't hele land; Maar zie., wanneer zijn ruiter 't wil, Dan staat hij heel gehoorzaam stil. Hoe is de naam nu van dat paard? Kom, denk eens.... 't is de moeite [waard! Nou, wie weet het? Een klein meisje zit te snikken, met schokkende schoudertjes. Een jongen roept hard door de klas-.„Moe der! moeder!" (Wordt vervolgd) DE BRIEVENBUS Beste jongens en meisjes, Wat hebben jullie allemaal reuzegoed je best gedaan dit keer. Ik heb zoveel mooie tekeningen ontvangen, dat het werkelijk een beetje moeilijk is om de allermooiste er uit te zoeken. De meesten van jullie hebben iets over sneeuw en ijs getekend. Hier zijn de prijzen: De hoofdprijs gaat naar Jan Booy en de troostprijzen naar: Piet Lanser, Ineke Langelaar, Gijsbert den Hollander en Greetje Stutvoet. Allemaal gefeliciteerd. Nu de brievenbus: Hansje Hooger- werff, al kan jy dan nog niet schrij ven, tekenen kan je al heel mooi hoor. Ik vind je een knappe jongen. Wat een leuk verhaaltje had jij bij de tekening gedaan Jannie Hartensveld. Anneke de Keyzer heeft jouw zusje zo'n mooie wieg als jij getekend hebt? Ja. Tina Boers, dat boekje heb ik ook gelezen hoor. Ik vond het ook heel erg mooi. Dat zusje van jou. Nel van der Ent, dat lijkt me een echte schat. Doe ze de groeten maar van me. Wat een pracht van een gedicht had jij gemaakt Hans van Bokkum. Echt knap hoor! Wat kan jjj al leuke brieven schrijven Greetje Namink, doe je deze week ook weer mee? Ja hoor Marie Nobel, jij mag ook mee doen. Iedereen mag met <jns meedoen. Ben jij dat, Gerda Lind- eijer, die door het ijs zakte? Een prach tige sneeuwman had jij gemaakt Hans van der Jagt. Hij was met echt! Leuk postpapier heb jij Joke v. d. Wildt. Doe je deze week ook weer met ons mee? Nou Otto van de Spoel, precies kan ik het je niet zeggen hoor, maar ik denk wel haast dat we bij elkaar zo'n achthonderd nichtjes en neefjes hebben. Veel hè? Je hebt groot gelijk Rika v. d. Weijde. Laat je broer maar praten hoor. Wie weet, ben je volgen de keer ook eens bij de gelukkigen. Nellie Berghout heeft me een zelfge maakt gedichtje gestuurd. Ik vond het erg leuk Nel en ook erg knap! Loek van Veen, jij houdt zeker wel veel van „Zwarte" en vertel me eens. is hij helemaal zwart? Ria Klandermans doe maar goed je best op school hoor. Ja een negen vind ik ook een heel mooi cijfer. Cobie Kuypers, je teke ning vond ik heel erg aardig. Er zaten wel wat foutjes in, maar omdat je nooit les hebt gehad, vind ik het toch knap. Je zou bijv. een schriftelijke cursus voor illustratietekenen kunnen nemen, en dan later naar de academie. Praat er thuis maar eens over. Cla- zientje Paans, heus ik weet nóg niet welk verhaaltje na Hans en Grietje komt. Dus wacht nog maar even af! Was je heus boos op me Lenie Vroeg- indewey omdat ik je zusje wel en jou nog niet m de krant had gezet? Nee toch zeker? Je tekening was leuk hoor! Bertje Wageningen heeft de haven ge tekend, want daar heeft hij van de winter het bieten lossen gezien, 'k Vónd het mooi hoor Bertje! Nelly Kleywegt schrijft me namens haar zieke nichtje Co. Cootje bedankt alle nichtjes en neefjes heel hartelijk voor al de kaarten en brieven die ze ge kregen heeft. Soms wel 45 op een dag. En wij wensen Cootje allemaal beter schap. Nu wat over de nieuwe prijsvrbag. Wat denken jullie er van, als we nu eens een opstel bij onze tekening ma ken. Dus weer iets over de winter? Dat is niet zo erg moeilijk hè? Maar allemaal goed je best doen, netjes schrijven en niet langer maken dak drie sehriftvelletjes en insturen voor Woensdag. Het adres weten jullie: Aan Oom Karei en Tante Lies en dan het adres van de krant er onder. De mooiste opstellen komen in de krant te staan en ik heb nog wat héél mooie prijsjes TANTE LIES. 109. Alles ging niet zo maar op- eons. Maar op een goeie dag stond het huis toch te blinken in de zon. Grietje harkte en Vader en Moeder maken met Vader Het was zo mooi als een klein zaaiden en begoten de aarde met kasteel. Vader had de muren bin- water en spoedig groeiden de plant- i Hans jes en de bloemen boven de grond i klein uit. Het werd er zo mooi. dat ieder- nenshuis in orde gebracht en Grietje hadden samen et blocmtakjc boven d# ingang geschil derd. altijd zo opgeruimd zagen. Op mooie haalde Vader wel e< die voorbij kwam éven moest voorschijn er stilstaan om alles te bewonderen. terwijl Moeder zat te breien. niet laten zien. Ze had het zo goed. Twee lieve kinderen, een goede oude m tevreden uit- man en wn mooi, klein huisje. Mis- schien waren Hans en Grietje nó„ zomeravonden gelukkiger, want die kregen nu ns zijn viool te iedere avond stroop op het brood en ia zoiets lekkers hadden sa nog niet een ueaje, geprocfd nn die snoeppartij van het dak van het heksenhuisje. I ^zDe kleine pottenbakker3 „Kijk eens even" dacht die Jantje n „kijk eens. wat een kleine man. 5 'k wed. dat deze pottenbakkei ja in een schoenendoosje kan". ;0 ..Een ding snap ik niet" dacht Jantje 9 „waarom zit die man zo stil...? dat is iets. wal ik persoonlijk ■a nu eens onderzoeken wil...l lan bekeek aan alle kanten deze stille vreemde dwerg... „Wacht" dacht Jan „ik pak zijn mutsje kom. dat vindt bij niet zo erg.../" Maar toen Jan bet mutsje altrok. zag hij het in éne keer en hij zei: „Ha. pottenbakker je bent zeil een klei-mijnbeer". OOM KAREL. £ct<»CgaK9<^oW|CgcK«<^<3<9<^oKtK6a<^C8oW8CSöKtcI^^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 10