ee trekt
CEEÏÏS39
Rijke armen
4 onze j€uqó-p&qin& f
HANS en GRIETJE veutelö öoor inqa-BRitt óUCRt qetekenö öoor niLs hAnsson
ZONDAGSBLAD 10 FEBRUARI 1951
AAN de school in een klein plaatsje
achter de duinen, bestond sinds
lange tijd een vacature. De school
prestaties waren zienderogen gedaald,
sinds het personeel moest tobben met
haast dubbele klassebezetting en meer
dergelijke nadelen. Alle advertenties in
de diverse onderwijsbladen hadden
steeds niets opgeleverd, wat echter niet
alleen te wijten was aan de enkele
sollicitanten die geschreven hadden. Het
schoolbestuur stelde bovenmatige eisen
Zo werd de ene sollicitant „voor de
genomen moeite" bedankt, omdat hij
vergeten had voldoende adressen ter
Informatie op te geven; een andere
gegadigde vanwege het feit, dat hij,
volgens de bestuursleden, niet netjes
genoeg had geschreven. Zodoende was
men blijven tobben.
Op een goede dag echter was er toch
een brief gekomen, welke, zelfs voor
dit bestuur, veel aantrekkelijks had. De
sollicitatie was van een zekere Johannes
van Noord, oud tweeëntwintig jaar en
„reeds" een half jaar practische
ervaring. De brief bevatte voorts vol
doende adressen ter informatie, was
keurig geschreven, enfin, misschien had
het bestuur dan nu toch eindelijk iets
gevonden. Er was echter één bedenking;
een half jaarDat was niet lang!
Waarom wilde die man reeds zo spoedig
weer van betrekking veranderen? Als
daar maar niets achter zat! Want dit
was toch eigenlijk abnormaal in de
onderwijswereld
Natuurlijk ging het bestuur ook dit
maal niet over één nacht jjs en besloot
terdege eens her en der te informeren.
Doch alles leverde slechts dit ene resul
taat op: meester Van Noord was een
prima leerkracht en wilde weer wel
•ens graag veranderen
van
KORT VERHAAL
BAREND VINGERLING
.ING
Daar zat men nu. Het gekste was,
dat die man juist kwam uit het dorpje
•an de zeezijde der duinen. Tja, je kon
•en verhuizing van de ene kant van de
duinen naar de andere, toch bezwaarlijk
•en verandering noemen! Maar zo'n
prachtkans voorbij laten gaan, was niet
verantwoord. Er bleef dus niets anders
•ver dan hem te benoemen!
De première van het optreden van
Meester van Noord op het dorp was
echter zó goed gegaan, dat de vraag
tekens weldra verdwenen. De vreemde
eend in de bijt werd reeds spoedig een
geziene figuur in het dorpsleventje.
Vooral in het huis van Ter Braak, waar
Lientje een huwbare dochter van was,
werd hjj al spoedig een onderwerp van
voortdurende belangstelling en aanbid
ding! Och, Lientje was een lief meisje
en meester Van Noord droeg ook geen
enkele ring. En alleen is toch maar
verdrietig......
De post kreeg het druk. Er gingen
•1 gauw dikke brieven naar Lientjes
vriendin, Gonnie Hoekstra, die in het-
celfde plaatsje woonde, waar de nieuwe
meester vandaan was gekomen. Maar,
er kwamen geen dikke brieven retour.
Nuchter en zakelijk beantwoordde
Gonnie en dan nog zeer onregelmatig
bovendien. Daar begreep Lientje niets
van. Was Gonnie dan van steen?
Trouwens, de laatste maanden was
Gonnie toch erg veranderd. Omgeslagen
als een blad aan een boom.
De echte, diepe reacties op Lientjes
illegale en sentimentele liefdestoespelin
gen op de nieuwe meester, bleven
ongeschreven. Gonnie Hoekstra had
daar zo haar redenen voor!
Hans van Noord was een geweldige
liefhebber van de zee. Verbeelding of
werkelijkheid, hij wist het niet, maar
iedere avond hoorde hjj in de verte de
zee ruisen. Het was of de zee en de
golven hem riepen die in zijn leven niets
anders gekend had dan de enge be
grensdheid en kortzichtigheid van de
Gelderse bossen. Waarom hij dan ook
naar een plaatsje aan de zee had ge
solliciteerd, zodra hjj zjjn eindexamen
achter de rug had.
De volgende avond haalde Hans zijn
fiets uit het schuurtje. In het dorp reed
hg met een slap gangetje, zoals een
goed meester betaamt, maar buiten het
dorp gekomen, zette hij er de spurt in
en raasde, als een jongen uit zijn klas,
dwars door het duinlandschap. En na
een minuut of tien vond hij, hijgend
maar voldaan, de stille avondzee. Hij
zoog de frisse zilte lucht tot diep in
zijn longen. Zijn haren wapperden als
oranjesjerpen. Leunende tegen zijn
fiets, staarde hij naar de zon, die rood
onderging. Ja, dit was de zee! Hier kon
hij ademen en leven! Hij liet zijn fiets
tegen en half in de struiken rollen en
wandelde het strand op. Langs de lijn,
waar de golven, na een laatste uit
barsting, langzaam tot rust verliepen,
bleef hij wat op en neer lopen.
Hans genoot intens. Maar plotseling
bleef hij staan. Gek was hij geweest om
hier weg te gaan. Hij had zijn kop in de
wind moeten gooien! Hij had zich niet
moeten laten dwingen door een idiote
dorpstraditie wat stand en stands
verschil betreft. Hij had te kort ge
vochten. Hij had veel te gauw gecapitu
leerd voor de niets en niemand ontziende
dorpsgeest. Hjj had toen met een boze
kop eh keiharde woorden de hele rommel
hartgrondig verwenst en zich voorge
nomen nooit van zijn leven meer één
voet te zetten in dit dorp, waar alleen
maar koeien-met-petten-op woonden.
Hij had... dwaas die hij was, hjj had
zijn geluk verspeeld!
De gedachte aan haar kalmeerde
hem. Zijn drift maakte plaats voor
zelfverwijt. En het was of ook de
golven haar naam fluisterden:
Hans draaide zich om en keek om
hoog naar de bunker. Hoe vaak hadden
Gonnie en hij daar niet gestaan. Ze
hadden elkaar sterk gemaakt in hun
gemeenschappelijke strijd tegen die
ellendige ouderwetse opvatting, dat het
een eerbaar meisje niet paste omgang
te hebben met een jongen uit een
andere plaats en van een andere stand.
Weer wond Hans zich op, terwijl hij
maar naar de bunker tuurde.
De lafaards! Langs vuile, slinkse
wegen hadden ze hem weten te dwingen
de strijd te staken, Gonnie op te geven
en zelf te vertrekken, reeds na een half
jaar... Want toen het dorp in de gaten
kreeg, dat dokter Hoekstra tegen de
verbintenis niet het minste bezwaar
had, kwamen er, langzaam maar zeker,
hoe langer hoe minder patiënten in de
wachtkamer. Men zou dan wel eens
zien, of...
Welnu, ze hidden het gezien! Ze
hidden hun idiote doel bereikt! Maar
één ding stond vast: als ze dachten, dat
Hans van Noord voor hen geweken
was, vergisten ze zich. Hij was gegaan,
terwille van dokter Hoekstra, om diens
praktjjk niet te ondermijnen, maar niét
voor de verwenste lastercampagne van
dat stomme dorp! En toen zelfs Gonnie
gezegd had, dat het maar beter was,
dat hjj wegging, toen was de bom ge
barsten. Hij had haar opgenomen in die
verachtelijke dorpskliek. Toen was ook
tussen hen het laatste vaarwel gevallen.
Hij betreurde dat. Hij had beter op
zjjn woorden moeten letten en moeten
inzien, hoe moeilijk het voor haar was
om deze beslissing te nemen. Hij had
moeten begrjjpen, dat zij tussen twee
vuren stond. Hjj had haar moeten
helpen in die moeilijke tijd. En inplaats
daarvan?
Wat moest hij doen? Naar haar toe
gaan, aanbellen aan het doktershuis,
haar vertellen, dat het hem vreselijk
speet en dat hij nog steeds van haar
hield. En zo tegelijk
trotseren
Vol twijfel en doelloos wandelde hjj
in de richting van de hoogste duintop,
waar bovenop die grote bunker was
gebouwd. Maar verder dan een paar
passen bracht hjj het niet. Wat was dat?
Hjj bleef als aan de grond genageld
staan.
Boven op de bunkertop stonden
Lientje ter Braak en Gonnie Hoekstra!
Hans stond sprakeloos. Wat hadden die
twee in vredesnaam met elkaar uit te
staan? In een ogenblik stond zjjn
besluit vast. Langs een omweg vond hij
zijn fiets en reed naar huis terug,
terwijl de vragen hem bestormden.
Thuisgekomen zocht hjj onmiddellijk
zjjn kamer en zijn bed, maar de slaap
wilde niet komen.
Hij hoorde de zee ruisen en hy voelde
de wind in zijn gezicht. In zjjn gedach
ten stond hij boven op de bunker. Plot
seling verscheen Gonnie op het strand-
toneel. Hij riep haar en toen zwaaide ze
naar hem toe. Het volgende ogenblik
stormde hjj het duin af en rende naar
haar toe. Toen stond hjj voor haar en
hun ogen vertelden van hetzelfde ver
langen. Ze droeg weer haar mooie witte
mantelpakje en ook die witte schoentjes
had ze weer aan.
„Gonnie!" fluisterde hij zacht.
„Hans!" ze ze en het was of haar
stem trilde.
Hans van Noord woelde om en om en
zuchtte. Zo was het eens geweest, maar
zong een liedje niet: „Es geht alles
vorüber
Toen Hans een paar dagen later uit
school thuiskwam en de voordeur open
de. viel zijn oog op een brief, die vlak
voor zijn voeten op de gangmat lag. Hij
raapte hem op en meteen joeg het bloed
naar zijn kaken. Het stond er duidelijk
en het schrift was hem overbekend. Zou
het dan toch nog kunnen gebeuren?
„Afzender Gonnie" stond er op.
Hjj had nog net tjjd om de brief in
zijn zak te stoppen, want toen ging de
keukendeur open en vroeg Lientje of hij
direct wilde komen eten; haar vader
had haast vanmiddag.
De maaltijd was nog maar net be
gonnen of Lientje vroeg:
„Was er nóg geen brief van Gonnie,
moeder?"
Op dat moment verslikte Hans zich
zó hevig, dat hjj zich hoestend en proes
tend uit de kamer verwjjderde en in de
keuken wat ging drinken Die brief was
niet voor hem! Die brief was niet voor
hem! Hij zat met een brief van Lientje
in zrjn zak! Wat moesten ze wel van
hem denken, wanneer ze het zouden
ontdekken? Affijn, niets meer aan te
doen.
Terug in de kamer, waar hij met een
glimlachje ontvangen werd, zette de
maaltijd zich weer rustig voort. Per
saldo verslikt ieder mens zich weieens.
Na het eten riep Hans Lientje bjj
zich, boven op zijn kamer. Een zacht
tikje op de kamerdeur en daar stond
ze voor hem. Hjj reikte haar de brief
over en zei:
,,Er was wel een brief van een zekere
Gonnie. maarehik dacht dat
die voor mjj bestemd was!"
„Odank U wel!"
Lientje verdween. Ze trippelde de
trap af, viel in de kamer in een stoel
neer en scheurde de envelop open.
„De arme wordt zelfs van zijn
vriend gehaatmaar de lief
hebbers des rijken zijn velen."
Spreuken 14 20.
gALOMO windt er in zijn Spreuken
geen doekjes om. Recht op de man
af komt hij met zijn levenswaarheden;
vlijmscherp soms. vaak ook mild en
profetisch, maar altijd zó dat we iets
van ons zelf in zijn woorden terug
vinden. Daar staat dan weer zoiets
raaks: de arme wordt zelfs door zijn
vriend gehaat, maar de rijken hebben
vrienden genoeg; de arme staat dus
alléén, want degene, die zich zijn
vriend noemt, haat hem, is dus zijn
vriend niet.
Salomo zegt hier een wijs woord: het
komt er op neer, dat tallozen op de
wereld vastgekleefd zijn aan wat aards
plezier en ofschoon velen hunner zich
Christenen noemen, naar de kerk gaan
en de vóóraanzitting in de gemeente
hebben, voelen zij zich vér verheven
boven de gewone man, die mét hen
dezelfde psalmen zingt en naar dezelfde
predikant luistert. Rijken en armen;
men vindt ze óók in de kerk. Naast
elkaar. De eersten offeren voor de
laatsten, maar een kloof staat er dik
wijls tussen hen open; een gapende
ruimte, die men tevergeefs met aalmoe
zen tracht te dichten.
Ja, we kunnen het niet ontkennen;
het leven trékt ons: we houden van
ons mooie huis, van onze auto, van het
mooie kerkgebouw,
grote gift gaven; wij zijn kerks genoeg,
daar niet van, maar we vinden ons zelf
vaak zo geweldig belangrijk. En dat,
terwijl Christus in één Hemel troont en
terwijl de dood geen onderscheid maakt
tussen rijk en arm.
De arme moet zijn kleine huisje uit,
zich losmaken van zijn kleine weekloon
en als hij zijn eenvoudige pakje ver
wisselt voor het doodskleed resten hem
twee mogelijkheden: het leven bij
Christus of de eeuwige dood. Maar de
rijke zal zijn mooie stoel moeten mis
sen; zijn bankrekening en zijn electri-
sche deken: voor de rechterstoel van
Christus vallen titels en pretenties weg,
omdat God geen verschillen kent.
Aan het kruis hing Jezus tussen
moordenaars; volk van het laagste
allooi. Maar voor één hunner stond de
hemel wijd open, omdat hij Christus
aanbad in zijn lijden. Daar ligt dus het
grote brandpunt: het Kruis. Het Mid
delaarschap van Christus omvat allen,
die voor Hem knielen.
De arme wordt zelfs door zijn vriend
gehaat, maar Jezus neemt de zondaars
aan, die in hun armoede aan Zijn
voeten buigen. De liefhebbers des
rijken zijn velen, maar God is slechts
zijn Vriend, wanneer zijn leven Christo-
centrisch is ingericht; God is alles en
myn villa is niets dan een onbewoond
huis, als G o d er niet woont. Het lijden
van de Heiland maakt de armen rijk
en de rijken arm. De eersten, omdat in
de Hemel de straten van goud zijn en
de laatsten, omdat hun aardse goederen
geen rente opleveren voor de eeuwig
heid; het komt op het hart aan. Als
God da&rin plaats krijgt door Zijn
Zoon, is de dood een kostelijke gebeur
tenis, omdat de eeuwigheid wacht.
Voor armen èn voor rijken. G.
Jacquet Fath ontwierp dit voo
japonnetje van zwart laken m
tage en stijve manchetten
tonlardzijde.
„Er was wel een brief van Gonnie,
moeder. Meester Van Noord had hem
per ongeluk in zijn eigen zak gestopt!"
En even later:
„Gonnie komt vanavond niet meer.
Waarom, dat staat er niet bij!"
Door Lientjes schelle stem had Hans
het korte verhaal beneden gemakkelijk
kunnen volgen. Gonnie had eerst het
plan gehad hier te komen vanavond en
nu kwam ze niet meer. En het „waar
om" stond er niet bij. Maar dat begreep
Hans wel. Die ging natuurlijk ook veel
liever naar buiten met dit heerlijke weer
dan tic hele avond zoetjes bij Ter Braak
Diezelfde avond zat hij met opgetrok
ken knieën boven op de bunkertop.
Hoog over het strand heen, tuurde hij
in de verre oneindigheid van lucht en
Weer ging de zon langzaam onder.
Na een erg dTukke dag wilde dokter
Hoekstra er nog eventjes tussen uit. En
waar zou hij anders heen gaan dan naar
het stille strand? Zijn vraag of Gonnie
mee wilde gaan, behoefde hjj niet te
herhalen.
'„Natuurljjk ga ik met U mee, va
dertje. Zo'n oud mannetje alleen is
eigenlijk onverantwoord!" plaagde ze.
„Is dat de enige reden?" plaagde dok
ter Hoekstra op zijn beurt.
Gonnie glimlachte, maar gaf geen
antwoord. Dat was trouwens ook niet
Ze liepen een kwartier, een half uur,
duin op, duin af en besloten zo langza
merhand weer maar eens naar huis te
gaan. De zon ging al onder.
Ongemerkt waren ze bij het bunker
duin gekomen. Plotseling bleef Gonnie
staan. Verwezen staarde ze schuin om-
Dokter Hoekstra overzag de toestand
in één oogopslag. Dat was toch wel heel
toevallig!
„Ga hem maar verrassen, kind. Ver
tel hem, dat ik het al weer razend druk
heb. Ik vind de weg nu wel alleen terug,
al ben ik een oud mannetje!"
Nog een bemoedigend klopje op haar
schouder en dokter Hoekstra koos de
weg naar huis. Onvoorzichtig genoeg
echter, stapte hjj op een hoopje dorre
takjes
Hans van Noord hoorde gekraak ach
ter zich. Hij keek achterom naar bene
den eneen wit mantelpakje, witte
schoenenGonnie! Met een paar
sprongen was hij beneden.
En voordat de zon helemaal onder
was, stonden twee mensen boven op de
bunkertop. Hun haren wapperden in de
avondwind en hun ogen vertelden van
hetzelfde verlangenen van hetzelf
de geluk.
Als er in het dorp nog eens gepraat
werd over Meester Van Noord, dan
glimlachten de mensen tevreden. Ze
hadden de strjjd gewonnen. Wat dacht
zo'n eigenwjjze schoolmeester wel
Ze hadden het nooit kunnen begrjj
pen, dat een man, die zoveel geleerd
had, zulke rare, verkeerde dingen in zijn
hoofd kon halen.
Ze hebben óók nooit begTepen, hoe de
zee trekken kan
ZONDAGSBLAD 10 FEBRUARI 1951
Bert/eó
EERSTE SCHOOLDAG
„Dooreten, Bertje! Dadelijk komt
Truus!" Bertje stopt z'n mond vol
blokjes brood. Maar hij kan ze haast
niet doorslikken. Vandaag gaat hij
voor 't eerst naar school. Dat vindt
hij erg. En moeder is ziek. Nu kan ze
hem niet wegbrengen. Dat is nog er
ger. Nu moet hij met Truus mee,
hun buurmeisje. Die zit al in de zes
de klas. Hij houdt niet van Truus.
Ze is-zo bazig, en ze heeft zo'n harde
stem.
Naast z'n bord staat een nieuwe
schooldoos. Daar zit een potlood in,
een pen, gom, een puntenslijper en
zes kleurpotloden. Erg mooi! Maar
hij wou toch liever niet die mooie
dingen, en dan ook niet naar school.
Moeder heeft een kleine rugzak
voor hem genaaid. Daar kan de
schooldoos in, cn ook z'n brood. Zo
lang moeder ziek is, moet hij op
school overblijven. Dat vindt hij 't
ergste van alles. Moeder ligt op de
divan. Zê kijkt glimlachend naar
hem. „Je hoeft heus niet bang te
zijn," zegt ze. „Als je één dag
naar school geweest bent, vind je 't
al fijn."
Maar Bertje gelooft het niet. Ver
drietig en bang stapt hij even later
naast Truus. „We moeten doorlopen,"
zegt- ze. ,,'k Ben laat vanmorgen, 'k
Moest nog strafwerk maken. De
punt van m'n potlood was gebro
ken."
„Moet je dan al strafwerk maken
als alléén de punt van je potlood af
is?" vraagt Bertje verschrikt.
„O ja, soms wel. Maar het kan
me niks schelen!" Truus gooit zorge
loos haar lange vlechten naar ach
teren. Ze weet niet, dat ze 't bange
ventje naast haar, nog banger ge
maakt heeft.
Bij school joelen en schreeuwen
een heleboel kinderen. De kleintjes
mogen al naar binnen. Truus zet Bert
je bij de deur van de eerste klas en
stuift dan weer naar buiten. Daar
staat Bertje, helemaal alleen bij al
die vreemde mensen en kinderen.
Hij ziet de juffrouw. Ze heeft een
bril op. En ze kijkt zo streng.
Het ijzeren paard
Ik ken een paard, een ijzeren paard,
Maar 't heeft geen kop en ook
[geen staart;
Het eet en drinkt verschrikkelijk veel
Maar 't heeft geen tong en ook
[geen keel.
En opent men een ijzeren luik
Dan zie je vlammen in zjjn buik!
Dat ijzeren paard is wonder-sterk,
En nooit is 't moe van 't zware werk;
't Is altijd even flink en fris,
Of 't ochtend dan wel avond is;
Ja. dikwijls trekt het, op mijn woord
Wel twintig zware wagens voort.
Het is een wilde, woeste klant,
Die gillend holt door 't hele land;
Maar zie., wanneer zijn ruiter 't wil,
Dan staat hij heel gehoorzaam stil.
Hoe is de naam nu van dat paard?
Kom, denk eens.... 't is de moeite
[waard!
Nou, wie weet het?
Een klein meisje zit te snikken,
met schokkende schoudertjes. Een
jongen roept hard door de klas-.„Moe
der! moeder!"
(Wordt vervolgd)
DE BRIEVENBUS
Beste jongens en meisjes,
Wat hebben jullie allemaal reuzegoed
je best gedaan dit keer. Ik heb zoveel
mooie tekeningen ontvangen, dat het
werkelijk een beetje moeilijk is om de
allermooiste er uit te zoeken. De meesten
van jullie hebben iets over sneeuw en
ijs getekend.
Hier zijn de prijzen: De hoofdprijs
gaat naar Jan Booy en de troostprijzen
naar: Piet Lanser, Ineke Langelaar,
Gijsbert den Hollander en Greetje
Stutvoet.
Allemaal gefeliciteerd.
Nu de brievenbus: Hansje Hooger-
werff, al kan jy dan nog niet schrij
ven, tekenen kan je al heel mooi hoor.
Ik vind je een knappe jongen. Wat een
leuk verhaaltje had jij bij de tekening
gedaan Jannie Hartensveld. Anneke de
Keyzer heeft jouw zusje zo'n mooie
wieg als jij getekend hebt? Ja. Tina
Boers, dat boekje heb ik ook gelezen
hoor. Ik vond het ook heel erg mooi.
Dat zusje van jou. Nel van der Ent,
dat lijkt me een echte schat. Doe ze de
groeten maar van me. Wat een pracht
van een gedicht had jij gemaakt Hans
van Bokkum. Echt knap hoor! Wat
kan jjj al leuke brieven schrijven
Greetje Namink, doe je deze week ook
weer mee? Ja hoor Marie Nobel, jij
mag ook mee doen. Iedereen mag met
<jns meedoen. Ben jij dat, Gerda Lind-
eijer, die door het ijs zakte? Een prach
tige sneeuwman had jij gemaakt Hans
van der Jagt. Hij was met echt! Leuk
postpapier heb jij Joke v. d. Wildt.
Doe je deze week ook weer met ons
mee? Nou Otto van de Spoel, precies
kan ik het je niet zeggen hoor, maar
ik denk wel haast dat we bij elkaar
zo'n achthonderd nichtjes en neefjes
hebben. Veel hè? Je hebt groot gelijk
Rika v. d. Weijde. Laat je broer maar
praten hoor. Wie weet, ben je volgen
de keer ook eens bij de gelukkigen.
Nellie Berghout heeft me een zelfge
maakt gedichtje gestuurd. Ik vond het
erg leuk Nel en ook erg knap! Loek
van Veen, jij houdt zeker wel veel van
„Zwarte" en vertel me eens. is hij
helemaal zwart? Ria Klandermans
doe maar goed je best op school hoor.
Ja een negen vind ik ook een heel
mooi cijfer. Cobie Kuypers, je teke
ning vond ik heel erg aardig. Er zaten
wel wat foutjes in, maar omdat je
nooit les hebt gehad, vind ik het toch
knap. Je zou bijv. een schriftelijke
cursus voor illustratietekenen kunnen
nemen, en dan later naar de academie.
Praat er thuis maar eens over. Cla-
zientje Paans, heus ik weet nóg niet
welk verhaaltje na Hans en Grietje
komt. Dus wacht nog maar even af!
Was je heus boos op me Lenie Vroeg-
indewey omdat ik je zusje wel en jou
nog niet m de krant had gezet? Nee
toch zeker? Je tekening was leuk hoor!
Bertje Wageningen heeft de haven ge
tekend, want daar heeft hij van de
winter het bieten lossen gezien,
'k Vónd het mooi hoor Bertje! Nelly
Kleywegt schrijft me namens haar
zieke nichtje Co. Cootje bedankt alle
nichtjes en neefjes heel hartelijk voor
al de kaarten en brieven die ze ge
kregen heeft. Soms wel 45 op een dag.
En wij wensen Cootje allemaal beter
schap.
Nu wat over de nieuwe prijsvrbag.
Wat denken jullie er van, als we nu
eens een opstel bij onze tekening ma
ken. Dus weer iets over de winter?
Dat is niet zo erg moeilijk hè? Maar
allemaal goed je best doen, netjes
schrijven en niet langer maken dak
drie sehriftvelletjes en insturen voor
Woensdag. Het adres weten jullie:
Aan Oom Karei en Tante Lies en dan
het adres van de krant er onder. De
mooiste opstellen komen in de krant
te staan en ik heb nog wat héél mooie
prijsjes
TANTE LIES.
109. Alles ging niet zo maar op-
eons. Maar op een goeie dag stond
het huis toch te blinken in de zon. Grietje harkte en Vader en Moeder maken met Vader
Het was zo mooi als een klein zaaiden en begoten de aarde met
kasteel. Vader had de muren bin- water en spoedig groeiden de plant-
i Hans jes en de bloemen boven de grond
i klein uit. Het werd er zo mooi. dat ieder-
nenshuis in orde gebracht
en Grietje hadden samen et
blocmtakjc boven d# ingang geschil
derd.
altijd zo opgeruimd
zagen. Op mooie
haalde Vader wel e<
die voorbij kwam éven moest voorschijn er
stilstaan om alles te bewonderen. terwijl Moeder zat te breien.
niet laten zien. Ze had het zo goed.
Twee lieve kinderen, een goede oude
m tevreden uit- man en wn mooi, klein huisje. Mis-
schien waren Hans en Grietje nó„
zomeravonden gelukkiger, want die kregen nu
ns zijn viool te iedere avond stroop op het brood en
ia zoiets lekkers hadden sa nog niet
een ueaje, geprocfd nn die snoeppartij van het
dak van het heksenhuisje.
I ^zDe kleine pottenbakker3
„Kijk eens even" dacht die Jantje
n „kijk eens. wat een kleine man.
5 'k wed. dat deze pottenbakkei
ja in een schoenendoosje kan".
;0 ..Een ding snap ik niet" dacht Jantje
9 „waarom zit die man zo stil...?
dat is iets. wal ik persoonlijk
■a nu eens onderzoeken wil...l
lan bekeek aan alle kanten
deze stille vreemde dwerg...
„Wacht" dacht Jan „ik pak zijn mutsje
kom. dat vindt bij niet zo erg.../"
Maar toen Jan bet mutsje altrok.
zag hij het in éne keer
en hij zei: „Ha. pottenbakker
je bent zeil een klei-mijnbeer".
OOM KAREL.
£ct<»CgaK9<^oW|CgcK«<^<3<9<^oKtK6a<^C8oW8CSöKtcI^^