J"
Generaal T- B, VcLn Heutsz
<zl)e korte reió
JODOCUS MAAKT JODOCA VERDER T HOF
a.s>'5.g a
ZONDAGSBLAD 3 FEBRUARI 1951
a Si jï -u u o ifiii
1851
3 Februari
1951
Grondlegger van een nieuw en intensief bestuursbeleid
in Nederlands-Indië
Oordeel van twee
Indische specialisten
HET is d i e man, die door zijn hel
der inzicht, zijn grote kordaatheid
en zijn ongeëvenaarde geestkracht de
grondslag heeft gelegd voor een nieuw
en intensief bestuursbeleid, doelende op
de stoffelijke, geestelijke en staatkundi
ge ontwikkeling van de onder Neder
landse vlag verenigde volken van de ar
chipel." Met deze woorden schetste eens
Staatsraad Idenburg de betekenis van
generaal Van Heutsz, van 1904 tot 1909
gouverneur-generaal van Nederlands-
Indië.
't Is vandaag honderd jaar geleden,
dat Joannes Benedictus van Heutsz te
Coevorden werd geboren en onwillekeu
rig roept dit feit herinneringen op aan
deze veel omstreden en ook oprecht ver
eerde figuur, die in Indië inderdaad iets
groots heeft verricht.
Er zijn nog Nederlanders, die bij 't
horen van de naam Van Heutsz aan-
Btonds denken aan een geweldenaar, die
gewoon was elke tegenstand neer te
slaan en zelfs in bloed te smoren. Van
Heutsz was een „koloniaal" in de meest
ongunstige zin en hij past helemaal niet
meer bg onze huidige opvattingen.
Dat een man als Idenburg de oude
ren onder ons blijven hem met grote
piëteit zich dankbaar herinneren zich
zó over Van Heutsz uitgelaten heeft als
wij hier boven weergaven, moet toch
wel tot ernstig nadenken stemmen. Als
Idenburg zó over Van Heutsz dacht, dan
moet Van Heutsz een heel ander man
geweest zijn als velen dachten dat hjj
was. Deze conclusie ligt voor de hand en
is inderdaad in overeenstemming met
de feiten.
Een van de felste bestrijders van Van
Heutsz toen hij G.G. was, is wel geweest
de sociaal-democraat Van Kol, die in de
Tweede Kamer geen gelegenheid liet
voorbijgaan om zijn afschuw te uiten
over het „barbaars regiem", dat toen in
Indië werd uitgeoefend. Deze Van Kol
was een zeer rijk man, die grote reizen
maakte en daarover onderhoudend wist
te schrijven en te vertellen. Van Kol
maakte ook eens een reis door Atjeh,
klaarblijkelijk om controle uit te oefenen
op het werk van Van Heutsz in het ge
west, dat jaren lang in 't vaderland de
tongen en pennen in beroering bracht.
Toen Van Kol aan 't einde van zijn tocht
te Medan was aangekomen zond hy een
telegram aan Van Heutsz, waarin hij
deze zijn waardering betuigde voor het
moeilijke werk, dat in Noord-Sumatra
was tot stand gebracht. En aldus adres
seerde Van Kol zijn telegram: „Aan den
Groot Pacificator van Atjeh, te Koeta
Radja."
En weer zeggen we: als een man als
Van Kol, die jaren lang de Indische spe
cialist van de S.D.A.P. is geweest en het
koloniaal bewind uiterst fel heeft be
streden, zich zó tot Van Heutsz wendde
dan moet die Van Heutsz toch een
heel ander man geweest zijn als velen
dachten (en denken!) dat hij was.
Roemvolle loopbaan
't Is niet mogelijk en daarom zien
we er ook aanstonds van af in kort
bestek een overzicht te geven van Van
Heutsz' militaire loopbaan in Indië. Na
zijn opleiding te Kampen werd hij in
1872 benoemd tot 2e luitenant bij het
Nederlandse leger. Toen een jaar later
de oorlog met Atjeh uitbrak vertrok hij
naar Ned.-Indië en onderscheidde zich
daar door buitengewone moed. Snel
achter elkaar volgden zijn bevorderingen.
Hij keerde terug naar Nederland, en
toen hij zijn studiën aan de Krijgsschool
had voltooid, scheepte hij zich opnieuw
in naar Indië, waar hem een roemvolle
loopbaan wachtte.
Natuurlijk had Van Heutsz 't niet ge
makkelijk. Telkens kwam hij in botsing
met hogere militaire en burgerlijke auto
riteiten, en al moest hij aanvankelijk
bakzeil halen, hij was er de man niet
naar zijn ideeën en idealen op te geven.
Sinds 1884 waren onze troepen in Atjeh
gewoon in hun stellingen een afwachten
de houding aan te nemen. Naar Van
Heutsz' innige overtuiging was dit de
bi'on van veel ellende. In 1889 (hij was
toen chef van de troepenmacht in Atjeh)
wist hij 't gedaan te krijgen, dat onze
troepen zo nodig aanvallend konden op
treden en dat bracht in de toestand aan
stonds grote verbetering. Het verzet
werd gebroken en een toestand van rust
en orde mogelijk gemaakt.
Van Heutsz was een harde werker,
die zich weinig rust gunde en van zijn
ondergeschikten schier 't onmogelijke
vergde. Maar zijn soldaten achtten 't
een grote eer onder hem te dienen en
op hun oude dag deden zij niet liever
dan over die tijd vertellen. Eens werd
Van Heutsz ('t was in 1890, bij de kra
ter Kotaradja) tijdens de gevechten
ernstig gewond: hij kreeg een schot door
de arm en een door de long. Hij moest
achterblijven en kon als verloren wor
den beschouwd. Maar korporaal Lutjen
nam de zwaar gewonde kapitein op en
wist hem met uiterste krachtsinspan
ning in veiligheid te brengen.
Hoe deze veldheer met zijn soldaten
omging blijkt uit 't volgende aardige
voorval. Na een afmattende tocht nam
een troep soldaten een verfrissend bad
in een kali. Ongemerkt begaf ook Van
Heutsz zich te water en tijdens 't bad
gebruikte hij een stukje heerlijke toilet
zeep. Een soldaat rook de zeep en riep:
„Zeg Neus, (de generaal had inderdaad
bezit; hy moet eindigen. Laten wij einde
lijk aan de beschaafde wereld tonen, dat
wij daartoe in staat zijn.
De toestand in Atjeh werd inderdaad
onhoudbaar, vooral na het verraad van
Teukoe Oemar, wiens bemiddeling was
ingeroepen om de diverse hoofden tot
onderwerping te brengen.
In 1898 werd Van Heutsz benoemd tot
gouverneur van Atjeh; een jaar te vo
ren was hij chef geworden van het Ned.
Indische leger. Eindelijk was de rechte
man op de rechte plaats gekomen. En
dat is zowel1 voor het Nederlandse leger
als voor de inlandse bevolking tot groot
profijt geworden. Dé jarenlange passie
ve houding van het Ned. Indische leger
werd door de oproerige elementen voor
zwakheid aangezien en daardoor waren
zij ook in staat onze militaire macht
grote verliezen toe te brengen. Van
Heutsz pakte de zaak gelijk heel anders
aan. Hij liet de vijand geen ogenblik
rust maar joeg hem voortdurend op.
Deze tactiek bracht soms ook voor de
inlandse bevolking gevoelige verliezen,
temeer daar de vijand zich vaak achter
die bevolking verschool. Tijdens het
ministerie-Kuyper zijn hierover in ons
parlement vaak heftige debatten ge
voerd. Maar Van Heutsz wist zijn doel
te bereiken en toen in. 1903 verschillen
de hoofden zich eindelijk aan het Neder
landse gezag onderwierpen, keerden
Veldheer en bewindsman
Generaal van Heutsz zo werd hij
steeds door ieder genoemd heeft vol
op gelegenheid gehad zgn veldheers
talenten te tonen, maar tevens bleek
welk een voortreffelijk bewindsman hg
was. Niemand verwonderde er zich dan
ook over, dat hij in 1904 benoemd werd
tot Gouverneur-generaal van Ned. Indië.
In de lange rij van G.G.'s, die Indië ge
had heeft, steekt Van Heutsz boven de
meesten uit.
In grote delen van Indië hadden we
slechts nominaal gezag, daarvoor in de
plaats kwam een sterk effectief gezag.
„Daarom danken wij hem zo sprak
dr. H. Colijn bij de onthulling van Van
Heutsz' standbeeld op 15 Juni 1935 te
Amsterdam dat de vroegere belem
meringen bij de vervulling onzer kolo
niale taak sinds een kwart eeuw opge
heven zijn, dat aan de hoofdvoorwaarde
voor de vervulling onzer roeping jegens
heel de Archipel en jegens alle volken,
die haar bewonen, is voldaan. Dat werk
is van nauwelijks te overschatten bete
kenis en daarom noemen wij Van
Heutsz een „Créateur de Valours".
Beladen met roem keerde Van Heutsz
na 't beëindigen van zgn ambtstijd naar
het vaderland terug. Een poosje heeft
hij in Amsterdam gewoond en daarna te
Bussum. Hij stelde het zeer op prijs zo
veel mogelijk onopgemerkt van zgn
een flinke voorgevel) laat mij dat stuk-
kie zeep ook eens vast houwe!" Aan
stonds reikte de grote man 't stukje
zeep toe en had de grootste pret toen de
soldaat beteuterd stond te kijken omdat
hij nu pas bemerkte tot wie hij zijn ver
zoek gericht had.
Nieuwe tactiek
Enkele malen moest Van Heutsz we
gens ziekte verlof nemen. Ook tijdens
deze gedwongen rust was zijn geest
voortdurend bezig met het Indische
vraagstuk. Hij gaf zijn visie weer in een
brochure, getiteld „De onderwerping van
Atjeh." In dit geschrift betoogde hij: de
Atjeh-oorlog knaagt aan ons koloniaal
rust en orde weer en kwamen grote ge
bieden in onze archipel tot bloei en w« l-
't Zou bijna vermoeiend zijn op te
sommen welke onderscheidingen aan
deze veldheer gedurende zijn lange mi
litaire loopbaan werden uitgereikt.
Reeds in 1875 verwierf hij de Militaire
Willemsorde 4e klasse, kort daarop de
eresabel en zo ging het door met de
regelmaat van een klok. In 1898 volgde
zijn bevordering tot generaal-majoor en
in 1900 tot luitenant-generaal. Kort
daarna werd hij benoemd tot comman
deur der M.W.O. en enkele jaren later
verkreeg hij de hoogste militaire onder
scheiding: het Grootkruis der M.W.O.
Op deze wijze bracht de bekende illustrator Louis Raemaekers het woord van dr. H.
Colijn in beeld: ..Het Nederlandse volk heelt instinctief gevoeld, dat wet generaal
Van Heutsz een der grootsten onder ons werd ter ruste gelegd."
t de kapitein-adjudant H. Colijn.
rusttijd te genieten.. Zelden zag men
hem meer in uniform verschijnen; na
zijn roemvolle militaire loopbaan was
het burgerpak hem lief geworden.
Toen de gebreken van de ouderdom
zich steeds meer deden gevoelen, ves
tigde hg zich te Montreux in Zwitser
land, waar hij 11 Juli 1924 op 72-jarige
leeftijd is overleden.
Bijna drie jaar later, op 9 Juni 1927,
werd zgn stoffelijk overschot bijgezet
op de Nieuwe Oostcrbegraafplaats to
Amsterdam. De uitvaart had plaats
vanuit het Koninklijk Paleis op de
Dam. De bekende zaal „De Vierschaar"
was tot rouwkamer ingericht. De bewa
king van het stoffelijk overschot was
toevertrouwd aan leraren en leerlingen
van de Hogere Krijgsschool, die elkan
der, ook gedurende de nacht, gevieren
aflosten.
Uitvaart en nagedachtenis
De uitvaart van generaal Van Heutsz
ging met een militair vertoon gepaard
als in ons land zelden is gezien. H.M.
de Koningin werd vertegenwoordigd
door Z.K.H. Prins Hendrik. Honderden
militaire en civiele autoriteiten woon
den de plechtigheid bjj en vrijwel de ge
hele Amsterdamse bevolking bewees de
held van Atjeh de laatste eer.
Vele sprekers voerden het woord.
„Zijn stoffelijk overschot kon niet en
mocht niet blijvend in den vreemde aan
de schoot der aarde worden toever
trouwd, maar behoorde te rusten in va
derlandse bodem", aldus de oud-gouver
neur-generaal Idenburg. De kist werd
bijgezet in de graftombe, een uit
Zweeds graniet opgericht en door de
beeldhouwer Ingcnhousz vervaardigd
monument'.
In zijn geboorteplaats Coevorden en
in de hoofdstad des lands werden ter
nagedachtenis van generaal Van Heutsz
monumenten opgericht. Bg de laatste
plechtigheid waren Koningin Wilhel-
ZONDAGSBLAD 3 FEBRUARI 1951
S
roerloos, dat direct al
le hoop hun ontzonk. Een vreselijk ver
moeden doorkruiste Thea's schrik en
haar droefheid., maar weer bukte de do-
Generaal Van Heul
ijn stal bij de bestorwing i
mina en Prinses Juliana tegenwoordig.
Zoals gezegd was hier spreker de
minister-president dr. H. Colijn, die door
langdurig persoonlijk contact, beter dan
iemand anders de grote Landvoogd
heeft gekend. Hg besloot zijn, karakteri
stieke rede met deze woorden: „De
onthulling van dit gedenkteken door H.
M. de Koningin is ook een symbool voor
de toekomst. Zonder enig gesproken
woord roept deze handeling van H.M.
ons toe: bewaar dit pand van groter
Nederland, U door onze voorgeslachten
toevertrouwd. En dan antwoorden wij,
die van de onthulling van dit gedenk
teken getuige zijn, dan antwoordt de ge
hele Koninklijke weermacht hier en in
Indië, dan antwoordt ook het overgrote
deel van uw volk: dit pand van groter
Nederland is ons heilig; wij zullen ge
trouw zijni in de bewaring ervan; met
Godes hulp getrouw tot in de dood".
't Is nog slechts een kwart-eeuw ge
leden, dat deze plechtige gelofte werd
afgelegd. En vele honderden jonge Ne
derlanders hebben woord gehouden: zij
hebben voor „groter Nederland" het
grootste offer gebracht, getrouw tot in
de dood
Maar kan de regering van
Nederland en een groot deel van zijn
bevolking deze in 1935 afgelegde be
lofte lezen zonder dat het schaamrood
hen naar 't aangezicht stijgt?
(Vervolg van pag. 2)
wist niet, wat hem nu weer benauwde.
In 't dorp werd hij als een zenuwzieke
beschouwd.
Zelfs de nacht bracht Barend geen
's Morgens liet hij zijn brood staan,
doch dominees woord had
gebracht., een storm, waarii
scheepje geheel te pletter
's Morgens poetste hij zorgvuldig zijn
schoenen. Rustig at hij zijn brood. De
regen hield op, de wind waaierde de
wolken uiteen.
„Zou je wel weggaan, Barend?" zei
Boukje.
„Ja, maar ik blijf niet lang weg, hoor
Bouk, een korte reis is 't vandaag., op
die plek wil ik danken.."
„Je schoenen glimmen als spiegels, die
zullen ginds grijs worden, Barend.
„Dat hindert niet, Bouk. Als ik terug
kom, loop ik efkes bij dominee aan."
Hij kuste zijn vrouw en op weg naar
de bouwval groette Barend, als vroeger
de mensen. Hij lette ook op de lucht, die
door de wind verder schoongeveegd
werd. Bij de bouwval was het verlaten
als steeds. De mensen meden die plek,
ze dachten niet graag aan de tijd, toen
ze verduisteren en hongeren moesten.
Het van 't hemelwater doorweekte ter
rein was glibberig, glad. Grote plassen
vormden in de bouwval nog poelen. Het
water lekte er langs de muren zonder 't
effect, dat een druipsteengrot had. Van
karkas* slechts
lijker dan in de nacht van de brand, af
scheid er van. Zijn werk was verbrand,
maar zijn ziel mocht ontkomen.
Hij liep naar de beek, waarin geen
rictbossen ruisten.
De glibberige grond glooide onder zijn
voeten. Als een zuignap zoog de modder
zi.ch aan het leer, hechtte zich aan zijn
zolen, 't Was, als moest Barend voor
de laatste maal scherp gevoelen, hoe
moeilijk hij die bouwval loslaten kon.
Zijn voeten rukten uit de modder zich
Die beweging benam hem het even
wicht plots. In 't dode beekwater, dat
naar fabrieksafvallen nog stonk, smakte
Barend voorover. De beek was ondiep,
toch miste Barend de kracht om zich uit
het kille vocht op te werken. Ook in de
beek hield de modder hem vast. Als een
kind. dat in een volle teil was gevallen
lag hij met zijn gezicht in het water. Hij
miste de kracht om te schreeuwen, en
zelfs al zou hij dit hebben gedaan dan
die schreeuw in de stilte toch zijn
„Waar blijft vader, Thea, hij zal toch
niet zolang met dominee praten?" zei
Boukje bezorgd.
De koffie bruinde reeds lang en nog
was Barend er niet.
„Je moest vader maar tegemoet gaan.
Misschien is hij moe en blij als hij je
een arm geven kan. Hij zei, dat het een
korte reis vanmorgen zou zijn, Thea,
maar 't lijkt er niet op."
Thea ging.
In de pastorie was Barend nog niet ge-
„Zou hij nog bij de bouwval zijn?" zei
Thea, nu ook ongerust.
„We zullen er samen gaan kijken,"
stelde de dominee voor.
„Vader had het zo moeilijk, maar nu
ziet hij licht. Hij zou voor 't laatst naar
de bouwval gaan, dominee," zei Thea
Ze zagen Barends rijzige gestalte niet
„Dat is vreemd, dominee, we zijn va
der ook niet tegengekomen," zei Thea be
klemd.
De dominee bukte zich zwijgend. Als
een spoorzoeker bekeek hij de drassige
grond. „Hij is hier geweest, dat wijzen
de afdrukken uit. We zullen die sporen
maar volgen
De modder zoog ook aan hun schoenen
zich vast. De sporen brachten hen bij de
beekdaar zagen ze Barend. Hij lag
„Je "vader is uitgegleden., hier., hij
heeft nog getracht, zich te redden.. Zijn
voeten hebben om vrijheid geworsteld,
eer hij in de beek is gevallen
Thea zag de sporen van die worsteling
Met de dominee stapte ze in de bc
Ze tilden Barend er uit. Het was zw
werk, eer hij op zijn rug op de kant
i de beek.
gelegd.
Zijn gelaat u
toch ook vredi_
Om haar heerste stilte, alsof ze in het
grote dodenrijk was. Met haar zakdoek
droogde ze Barends gezicht, ze worstel
de met de vraag, waarom hij juist nu
verongelukt was. Gisteren had hij vre
de gevonden. Want de bouwval, die de
komst van de Koning als een hinderende
heuvel in de weg had gestaan voor hem,
was geslecht., er waren vlakke velden
voor hem gekomen.
Warme tranen welden in Thea's ogen.
Ze snikte, omdat dit leven in de dode
beek was geëindigd. Ze wist niet, dat Ba
rend de eeuwige beekjes hier weer had
Maar wel bedacht ze, dat de verre reis
een korte voor hem was geworden. Als
zijn voeten in Jeruzalem's poorten nu
stonden, dan leefde zijn ziel. al had zijn
lichaam in een dode beek een einde ge
vonden,.
ijn levens- verstorven.
melden als
langs streek.
„Het kan nog
zijn, Bouk"
i wilde windvlaag
Barend vaak, maar
haar troostwoorden raakten hem niet,
hij zonk direct in zwaarmoedig gemijmer
terug. En wat hem nu weer bezielde wist
Boukje niet, maar zwaar had hij 't wel,
een aangevochten mens was haar man.
Eensklaps liet ze een paar steken val-
Hoorde ze 't goed., zong Barend weer?
Boukje spande zich in om hem te ver
staan, maar Barends stem beefde zo.
Boukje vergat, dat ze steken oprapen
moest. „Barend wordt beter", dacht ze
verlicht.
Opgewekter dan anders zat hij wat la
ter aan tafel. Zijn schoonzoon sprak weer
over het werk in de stad en Barend be
loofde, dat hij er eens over zou komen
„Het is misschien nog zo'n lange reis
voor me, dan kan ik toch niet altijd nik
sen. Ik ga nog eenmaal naar de fabriek,
om voorgoed afscheid er van te nemen."
„Ben je er nu van losgekomen, Ba
rend?", vroeg Boukje hem.
„ik ben er van losgerukt., als dat niet
was gebeurd zou ik, als de vrouw van
Loth, zijn versteend. Bouk."
Y QFSCHOON Jodocus dus een spreker van buitenaf;
ajc alle mensen liever dan de knussigheid gaat over
Y lief had, werd hij er on- in officieel gedoe. Ik schud
j*t derhand niet liefelijker op. mijn hoofd wanneer zo iets
Y Veel weten betekent ech- mij bekend wordt. Het is er
Y ter veel vergeven, en dus allemaal zo hopeloos naast,
Y rekenden we 't hem niet want we begeren enkel
Y «I te streng aan. Het is ook maar het vertrouwde en
Y geen pretje wanfleer een zo bekende, dat het charisma
i'oor de hand liggende van het protestantisme is.
bruiloft als de zijne van Wij allemaal en dus ook
„de andere week" verscho- Jodoca. En hier zette Jodo-
ven wordt naar Sint Jutte- cits' feilloze slimheid in,
g mis. Want waar er ook want vanaf de eerste con-
v schot in kwam, niet in de tacten was hij met haar
g trouwplannen. De bruid naar ons toegekomen onder
mocht dan al druilerig aan aflegging van elke roomse
T zijn arm hangen, maar schijn. En aangezien Rom-
T haar hart bleef op twee ge- ke alleen maar tot dat pro-
T dachten doorhinken. De testantendom behoorde, dat
T ene gedachte heette Jodo- geen ander
g cus Schelm en de andere geloof bezit
T bleek te luisteren naar de dan dat men
X bloemrijke naam Romke zeker om de
g Azalea. Zo wierven dus die dooie dood
X beiden om dezelfde weinig- niet rooms
X gewassen hand, al moet jS) vergezel-
gezegd dat Jodocus een on- dé deze jodoca niet en ver-
2Cc miskenbare voorsprong be- loor daarmee de kans en
Y hield. Wajrt Jodocus^ujas de sjans van -iju leven
Maar Jodocus ging nog
daarnevens. De entree was
zeer opvallend: het gaf een
gestommel van belang en
daar bovenuit hoorde je de vrouw
Jodocus1 kraaiende ste
„Ja", zei Jodocus, en hij X
ees op de onbekende jv
„dat is nou sogeseid
mijn va-
„Hei, meneer predikant klopte niet, dat bemerkte Y
dominee...., ik heb d'r Jodocus bij nadere be- Y
een paar meegebrochtschouwing zelf ook wel en
Met een vaartje rolde het dus vervolgde hij: „Neij, Y
stel onderwijl op me af, dat is de moeder van me Y
terwijl een oud moedertje vader.... offe, neij, hoe Y
op d'r tenen getrapt werd sal ik dat nou seggcv Y
en een stoel onder luid En omdat er ondertussen
,,'t Is jn bet gangpad een gedrang g
i het ouwe mens losbrak, dat niet leuk meer g
buurtjes knikten was< hielp ik 'm maar een
instemmend. Maar Jodoous eitidje op streek: ..O, dat g
'nhaftig natuurlijk de vader van g
Uit de
VOLKSWIJK
slim, en dat was Romke
blijkbaar niet. ver(Jer Hef
Daar had je de wijk- te reinig band
baande ,v..
verder een weg, tot hij met je aanstaande vrouwJodo-
zijn leger mij bereikt had. cus-y-
Toen her- g
haalde hij „Juist", zei Jodocus. g
stralend: „Ik „Hoe bestaat het dat je het g
heb er wat raait, de aanstaande fader g
meegebrocht van me frouwen g
en zijn Jodocus knikte nog eens g
tfrulle, en dirigeerde zijn kudde g
maak- zielstevreden 2
.elfs een wijels gebaar teste hoekje dat hij so g
alsof hij alleen honderd gauw vinden kon. En nor-
samen
met Jodoca binnen te stap-
moest meer volk
bij. Met legerscharen be
teer Poldi. Men heelt baar met ernstige
hoofdwonden moeten wegbrengen".
„Wat verschrikkelijk! Laten we hopen,
dat men niet beboelt te amputeren".
(Die Weltwoche).
g' avonden. Jodoca had daar-
Y aan van oudsher haar hart
verpand, zij het dan ook JjHJ
dat 2e voorheen niet de hoorde hij de zaal binnen
onze placht <e bezoeken te scj,rüden, 20 op de ma
maar die van een andere nier van een COmpleet
predikant. Maar wijkavon- bruidspaar met familie ter
den hebben overal iets huwelijksbevestiging. Mis-
gelijks: ze zijn vol warmte schien dacht hij: „Wie
en gezelligheid, ze bieden weet, dan went Jodoca
vertrouwelijkheid en be- daar alvast aan". Misschien
scheiden genoegens. Ik 00fc dacht hij helemaal
weet wel dat ze op veel niet> hetgeen waarschijnlij-
KS;Tank°rSrS f*
evenementen vergroeien ze verscheen hij plotseling
g tot maandelijkse buitenis- met Jodoca, met een mach-
V sigheden; de simpele eigen tig manspersoon en een
T dominee maakt plaats voor aanzienlijk vrouwspersoon
klanten leverde.
„Nou, Jodocus....", zei
ik waarderend, „dat is fijn,
man. En wie zijn dat dan
wel?" En ik drukte han
den, die
ken werden en beredeneer
de ondertussen dat dit tuis
1 per se de ouwelui
der die avond, zo vaak
mijn ogen bij spreken en
praten maar even zijn kant
heenzwierven, zag ik hem
verrukt zijn hand opheffen
en even zwaaien terwijl
a'!0,; zijn krutlebol a, maar ge-
dag knikte.
Nu, zegt u. dat is toch
stom achtte om een even
tueel derde vrijer naar
binnen te slepen, noch een
vrouwspersoon waarop Jo
doca prompt jaloers zou maar
kunnen worden. Maar die douw
vraag stelde Jodocus even- wind
wel voor lastige problemen,
tpant hoe moest hij dat nou
uitdrukken?
moeten zien weggaan, ook
al weer onder veel gezwaai
en gewuif. „Dag Jodocus",
zei de deurwachter toen,
hij kreeg meteen een
in zijn maag en de
van voren: „Jou hoef
niet te groeten", zei
Jodocus, „jij bent niet onze
WIJKPREDIKANT".