J" Generaal T- B, VcLn Heutsz <zl)e korte reió JODOCUS MAAKT JODOCA VERDER T HOF a.s>'5.g a ZONDAGSBLAD 3 FEBRUARI 1951 a Si jï -u u o ifiii 1851 3 Februari 1951 Grondlegger van een nieuw en intensief bestuursbeleid in Nederlands-Indië Oordeel van twee Indische specialisten HET is d i e man, die door zijn hel der inzicht, zijn grote kordaatheid en zijn ongeëvenaarde geestkracht de grondslag heeft gelegd voor een nieuw en intensief bestuursbeleid, doelende op de stoffelijke, geestelijke en staatkundi ge ontwikkeling van de onder Neder landse vlag verenigde volken van de ar chipel." Met deze woorden schetste eens Staatsraad Idenburg de betekenis van generaal Van Heutsz, van 1904 tot 1909 gouverneur-generaal van Nederlands- Indië. 't Is vandaag honderd jaar geleden, dat Joannes Benedictus van Heutsz te Coevorden werd geboren en onwillekeu rig roept dit feit herinneringen op aan deze veel omstreden en ook oprecht ver eerde figuur, die in Indië inderdaad iets groots heeft verricht. Er zijn nog Nederlanders, die bij 't horen van de naam Van Heutsz aan- Btonds denken aan een geweldenaar, die gewoon was elke tegenstand neer te slaan en zelfs in bloed te smoren. Van Heutsz was een „koloniaal" in de meest ongunstige zin en hij past helemaal niet meer bg onze huidige opvattingen. Dat een man als Idenburg de oude ren onder ons blijven hem met grote piëteit zich dankbaar herinneren zich zó over Van Heutsz uitgelaten heeft als wij hier boven weergaven, moet toch wel tot ernstig nadenken stemmen. Als Idenburg zó over Van Heutsz dacht, dan moet Van Heutsz een heel ander man geweest zijn als velen dachten dat hjj was. Deze conclusie ligt voor de hand en is inderdaad in overeenstemming met de feiten. Een van de felste bestrijders van Van Heutsz toen hij G.G. was, is wel geweest de sociaal-democraat Van Kol, die in de Tweede Kamer geen gelegenheid liet voorbijgaan om zijn afschuw te uiten over het „barbaars regiem", dat toen in Indië werd uitgeoefend. Deze Van Kol was een zeer rijk man, die grote reizen maakte en daarover onderhoudend wist te schrijven en te vertellen. Van Kol maakte ook eens een reis door Atjeh, klaarblijkelijk om controle uit te oefenen op het werk van Van Heutsz in het ge west, dat jaren lang in 't vaderland de tongen en pennen in beroering bracht. Toen Van Kol aan 't einde van zijn tocht te Medan was aangekomen zond hy een telegram aan Van Heutsz, waarin hij deze zijn waardering betuigde voor het moeilijke werk, dat in Noord-Sumatra was tot stand gebracht. En aldus adres seerde Van Kol zijn telegram: „Aan den Groot Pacificator van Atjeh, te Koeta Radja." En weer zeggen we: als een man als Van Kol, die jaren lang de Indische spe cialist van de S.D.A.P. is geweest en het koloniaal bewind uiterst fel heeft be streden, zich zó tot Van Heutsz wendde dan moet die Van Heutsz toch een heel ander man geweest zijn als velen dachten (en denken!) dat hij was. Roemvolle loopbaan 't Is niet mogelijk en daarom zien we er ook aanstonds van af in kort bestek een overzicht te geven van Van Heutsz' militaire loopbaan in Indië. Na zijn opleiding te Kampen werd hij in 1872 benoemd tot 2e luitenant bij het Nederlandse leger. Toen een jaar later de oorlog met Atjeh uitbrak vertrok hij naar Ned.-Indië en onderscheidde zich daar door buitengewone moed. Snel achter elkaar volgden zijn bevorderingen. Hij keerde terug naar Nederland, en toen hij zijn studiën aan de Krijgsschool had voltooid, scheepte hij zich opnieuw in naar Indië, waar hem een roemvolle loopbaan wachtte. Natuurlijk had Van Heutsz 't niet ge makkelijk. Telkens kwam hij in botsing met hogere militaire en burgerlijke auto riteiten, en al moest hij aanvankelijk bakzeil halen, hij was er de man niet naar zijn ideeën en idealen op te geven. Sinds 1884 waren onze troepen in Atjeh gewoon in hun stellingen een afwachten de houding aan te nemen. Naar Van Heutsz' innige overtuiging was dit de bi'on van veel ellende. In 1889 (hij was toen chef van de troepenmacht in Atjeh) wist hij 't gedaan te krijgen, dat onze troepen zo nodig aanvallend konden op treden en dat bracht in de toestand aan stonds grote verbetering. Het verzet werd gebroken en een toestand van rust en orde mogelijk gemaakt. Van Heutsz was een harde werker, die zich weinig rust gunde en van zijn ondergeschikten schier 't onmogelijke vergde. Maar zijn soldaten achtten 't een grote eer onder hem te dienen en op hun oude dag deden zij niet liever dan over die tijd vertellen. Eens werd Van Heutsz ('t was in 1890, bij de kra ter Kotaradja) tijdens de gevechten ernstig gewond: hij kreeg een schot door de arm en een door de long. Hij moest achterblijven en kon als verloren wor den beschouwd. Maar korporaal Lutjen nam de zwaar gewonde kapitein op en wist hem met uiterste krachtsinspan ning in veiligheid te brengen. Hoe deze veldheer met zijn soldaten omging blijkt uit 't volgende aardige voorval. Na een afmattende tocht nam een troep soldaten een verfrissend bad in een kali. Ongemerkt begaf ook Van Heutsz zich te water en tijdens 't bad gebruikte hij een stukje heerlijke toilet zeep. Een soldaat rook de zeep en riep: „Zeg Neus, (de generaal had inderdaad bezit; hy moet eindigen. Laten wij einde lijk aan de beschaafde wereld tonen, dat wij daartoe in staat zijn. De toestand in Atjeh werd inderdaad onhoudbaar, vooral na het verraad van Teukoe Oemar, wiens bemiddeling was ingeroepen om de diverse hoofden tot onderwerping te brengen. In 1898 werd Van Heutsz benoemd tot gouverneur van Atjeh; een jaar te vo ren was hij chef geworden van het Ned. Indische leger. Eindelijk was de rechte man op de rechte plaats gekomen. En dat is zowel1 voor het Nederlandse leger als voor de inlandse bevolking tot groot profijt geworden. Dé jarenlange passie ve houding van het Ned. Indische leger werd door de oproerige elementen voor zwakheid aangezien en daardoor waren zij ook in staat onze militaire macht grote verliezen toe te brengen. Van Heutsz pakte de zaak gelijk heel anders aan. Hij liet de vijand geen ogenblik rust maar joeg hem voortdurend op. Deze tactiek bracht soms ook voor de inlandse bevolking gevoelige verliezen, temeer daar de vijand zich vaak achter die bevolking verschool. Tijdens het ministerie-Kuyper zijn hierover in ons parlement vaak heftige debatten ge voerd. Maar Van Heutsz wist zijn doel te bereiken en toen in. 1903 verschillen de hoofden zich eindelijk aan het Neder landse gezag onderwierpen, keerden Veldheer en bewindsman Generaal van Heutsz zo werd hij steeds door ieder genoemd heeft vol op gelegenheid gehad zgn veldheers talenten te tonen, maar tevens bleek welk een voortreffelijk bewindsman hg was. Niemand verwonderde er zich dan ook over, dat hij in 1904 benoemd werd tot Gouverneur-generaal van Ned. Indië. In de lange rij van G.G.'s, die Indië ge had heeft, steekt Van Heutsz boven de meesten uit. In grote delen van Indië hadden we slechts nominaal gezag, daarvoor in de plaats kwam een sterk effectief gezag. „Daarom danken wij hem zo sprak dr. H. Colijn bij de onthulling van Van Heutsz' standbeeld op 15 Juni 1935 te Amsterdam dat de vroegere belem meringen bij de vervulling onzer kolo niale taak sinds een kwart eeuw opge heven zijn, dat aan de hoofdvoorwaarde voor de vervulling onzer roeping jegens heel de Archipel en jegens alle volken, die haar bewonen, is voldaan. Dat werk is van nauwelijks te overschatten bete kenis en daarom noemen wij Van Heutsz een „Créateur de Valours". Beladen met roem keerde Van Heutsz na 't beëindigen van zgn ambtstijd naar het vaderland terug. Een poosje heeft hij in Amsterdam gewoond en daarna te Bussum. Hij stelde het zeer op prijs zo veel mogelijk onopgemerkt van zgn een flinke voorgevel) laat mij dat stuk- kie zeep ook eens vast houwe!" Aan stonds reikte de grote man 't stukje zeep toe en had de grootste pret toen de soldaat beteuterd stond te kijken omdat hij nu pas bemerkte tot wie hij zijn ver zoek gericht had. Nieuwe tactiek Enkele malen moest Van Heutsz we gens ziekte verlof nemen. Ook tijdens deze gedwongen rust was zijn geest voortdurend bezig met het Indische vraagstuk. Hij gaf zijn visie weer in een brochure, getiteld „De onderwerping van Atjeh." In dit geschrift betoogde hij: de Atjeh-oorlog knaagt aan ons koloniaal rust en orde weer en kwamen grote ge bieden in onze archipel tot bloei en w« l- 't Zou bijna vermoeiend zijn op te sommen welke onderscheidingen aan deze veldheer gedurende zijn lange mi litaire loopbaan werden uitgereikt. Reeds in 1875 verwierf hij de Militaire Willemsorde 4e klasse, kort daarop de eresabel en zo ging het door met de regelmaat van een klok. In 1898 volgde zijn bevordering tot generaal-majoor en in 1900 tot luitenant-generaal. Kort daarna werd hij benoemd tot comman deur der M.W.O. en enkele jaren later verkreeg hij de hoogste militaire onder scheiding: het Grootkruis der M.W.O. Op deze wijze bracht de bekende illustrator Louis Raemaekers het woord van dr. H. Colijn in beeld: ..Het Nederlandse volk heelt instinctief gevoeld, dat wet generaal Van Heutsz een der grootsten onder ons werd ter ruste gelegd." t de kapitein-adjudant H. Colijn. rusttijd te genieten.. Zelden zag men hem meer in uniform verschijnen; na zijn roemvolle militaire loopbaan was het burgerpak hem lief geworden. Toen de gebreken van de ouderdom zich steeds meer deden gevoelen, ves tigde hg zich te Montreux in Zwitser land, waar hij 11 Juli 1924 op 72-jarige leeftijd is overleden. Bijna drie jaar later, op 9 Juni 1927, werd zgn stoffelijk overschot bijgezet op de Nieuwe Oostcrbegraafplaats to Amsterdam. De uitvaart had plaats vanuit het Koninklijk Paleis op de Dam. De bekende zaal „De Vierschaar" was tot rouwkamer ingericht. De bewa king van het stoffelijk overschot was toevertrouwd aan leraren en leerlingen van de Hogere Krijgsschool, die elkan der, ook gedurende de nacht, gevieren aflosten. Uitvaart en nagedachtenis De uitvaart van generaal Van Heutsz ging met een militair vertoon gepaard als in ons land zelden is gezien. H.M. de Koningin werd vertegenwoordigd door Z.K.H. Prins Hendrik. Honderden militaire en civiele autoriteiten woon den de plechtigheid bjj en vrijwel de ge hele Amsterdamse bevolking bewees de held van Atjeh de laatste eer. Vele sprekers voerden het woord. „Zijn stoffelijk overschot kon niet en mocht niet blijvend in den vreemde aan de schoot der aarde worden toever trouwd, maar behoorde te rusten in va derlandse bodem", aldus de oud-gouver neur-generaal Idenburg. De kist werd bijgezet in de graftombe, een uit Zweeds graniet opgericht en door de beeldhouwer Ingcnhousz vervaardigd monument'. In zijn geboorteplaats Coevorden en in de hoofdstad des lands werden ter nagedachtenis van generaal Van Heutsz monumenten opgericht. Bg de laatste plechtigheid waren Koningin Wilhel- ZONDAGSBLAD 3 FEBRUARI 1951 S roerloos, dat direct al le hoop hun ontzonk. Een vreselijk ver moeden doorkruiste Thea's schrik en haar droefheid., maar weer bukte de do- Generaal Van Heul ijn stal bij de bestorwing i mina en Prinses Juliana tegenwoordig. Zoals gezegd was hier spreker de minister-president dr. H. Colijn, die door langdurig persoonlijk contact, beter dan iemand anders de grote Landvoogd heeft gekend. Hg besloot zijn, karakteri stieke rede met deze woorden: „De onthulling van dit gedenkteken door H. M. de Koningin is ook een symbool voor de toekomst. Zonder enig gesproken woord roept deze handeling van H.M. ons toe: bewaar dit pand van groter Nederland, U door onze voorgeslachten toevertrouwd. En dan antwoorden wij, die van de onthulling van dit gedenk teken getuige zijn, dan antwoordt de ge hele Koninklijke weermacht hier en in Indië, dan antwoordt ook het overgrote deel van uw volk: dit pand van groter Nederland is ons heilig; wij zullen ge trouw zijni in de bewaring ervan; met Godes hulp getrouw tot in de dood". 't Is nog slechts een kwart-eeuw ge leden, dat deze plechtige gelofte werd afgelegd. En vele honderden jonge Ne derlanders hebben woord gehouden: zij hebben voor „groter Nederland" het grootste offer gebracht, getrouw tot in de dood Maar kan de regering van Nederland en een groot deel van zijn bevolking deze in 1935 afgelegde be lofte lezen zonder dat het schaamrood hen naar 't aangezicht stijgt? (Vervolg van pag. 2) wist niet, wat hem nu weer benauwde. In 't dorp werd hij als een zenuwzieke beschouwd. Zelfs de nacht bracht Barend geen 's Morgens liet hij zijn brood staan, doch dominees woord had gebracht., een storm, waarii scheepje geheel te pletter 's Morgens poetste hij zorgvuldig zijn schoenen. Rustig at hij zijn brood. De regen hield op, de wind waaierde de wolken uiteen. „Zou je wel weggaan, Barend?" zei Boukje. „Ja, maar ik blijf niet lang weg, hoor Bouk, een korte reis is 't vandaag., op die plek wil ik danken.." „Je schoenen glimmen als spiegels, die zullen ginds grijs worden, Barend. „Dat hindert niet, Bouk. Als ik terug kom, loop ik efkes bij dominee aan." Hij kuste zijn vrouw en op weg naar de bouwval groette Barend, als vroeger de mensen. Hij lette ook op de lucht, die door de wind verder schoongeveegd werd. Bij de bouwval was het verlaten als steeds. De mensen meden die plek, ze dachten niet graag aan de tijd, toen ze verduisteren en hongeren moesten. Het van 't hemelwater doorweekte ter rein was glibberig, glad. Grote plassen vormden in de bouwval nog poelen. Het water lekte er langs de muren zonder 't effect, dat een druipsteengrot had. Van karkas* slechts lijker dan in de nacht van de brand, af scheid er van. Zijn werk was verbrand, maar zijn ziel mocht ontkomen. Hij liep naar de beek, waarin geen rictbossen ruisten. De glibberige grond glooide onder zijn voeten. Als een zuignap zoog de modder zi.ch aan het leer, hechtte zich aan zijn zolen, 't Was, als moest Barend voor de laatste maal scherp gevoelen, hoe moeilijk hij die bouwval loslaten kon. Zijn voeten rukten uit de modder zich Die beweging benam hem het even wicht plots. In 't dode beekwater, dat naar fabrieksafvallen nog stonk, smakte Barend voorover. De beek was ondiep, toch miste Barend de kracht om zich uit het kille vocht op te werken. Ook in de beek hield de modder hem vast. Als een kind. dat in een volle teil was gevallen lag hij met zijn gezicht in het water. Hij miste de kracht om te schreeuwen, en zelfs al zou hij dit hebben gedaan dan die schreeuw in de stilte toch zijn „Waar blijft vader, Thea, hij zal toch niet zolang met dominee praten?" zei Boukje bezorgd. De koffie bruinde reeds lang en nog was Barend er niet. „Je moest vader maar tegemoet gaan. Misschien is hij moe en blij als hij je een arm geven kan. Hij zei, dat het een korte reis vanmorgen zou zijn, Thea, maar 't lijkt er niet op." Thea ging. In de pastorie was Barend nog niet ge- „Zou hij nog bij de bouwval zijn?" zei Thea, nu ook ongerust. „We zullen er samen gaan kijken," stelde de dominee voor. „Vader had het zo moeilijk, maar nu ziet hij licht. Hij zou voor 't laatst naar de bouwval gaan, dominee," zei Thea Ze zagen Barends rijzige gestalte niet „Dat is vreemd, dominee, we zijn va der ook niet tegengekomen," zei Thea be klemd. De dominee bukte zich zwijgend. Als een spoorzoeker bekeek hij de drassige grond. „Hij is hier geweest, dat wijzen de afdrukken uit. We zullen die sporen maar volgen De modder zoog ook aan hun schoenen zich vast. De sporen brachten hen bij de beekdaar zagen ze Barend. Hij lag „Je "vader is uitgegleden., hier., hij heeft nog getracht, zich te redden.. Zijn voeten hebben om vrijheid geworsteld, eer hij in de beek is gevallen Thea zag de sporen van die worsteling Met de dominee stapte ze in de bc Ze tilden Barend er uit. Het was zw werk, eer hij op zijn rug op de kant i de beek. gelegd. Zijn gelaat u toch ook vredi_ Om haar heerste stilte, alsof ze in het grote dodenrijk was. Met haar zakdoek droogde ze Barends gezicht, ze worstel de met de vraag, waarom hij juist nu verongelukt was. Gisteren had hij vre de gevonden. Want de bouwval, die de komst van de Koning als een hinderende heuvel in de weg had gestaan voor hem, was geslecht., er waren vlakke velden voor hem gekomen. Warme tranen welden in Thea's ogen. Ze snikte, omdat dit leven in de dode beek was geëindigd. Ze wist niet, dat Ba rend de eeuwige beekjes hier weer had Maar wel bedacht ze, dat de verre reis een korte voor hem was geworden. Als zijn voeten in Jeruzalem's poorten nu stonden, dan leefde zijn ziel. al had zijn lichaam in een dode beek een einde ge vonden,. ijn levens- verstorven. melden als langs streek. „Het kan nog zijn, Bouk" i wilde windvlaag Barend vaak, maar haar troostwoorden raakten hem niet, hij zonk direct in zwaarmoedig gemijmer terug. En wat hem nu weer bezielde wist Boukje niet, maar zwaar had hij 't wel, een aangevochten mens was haar man. Eensklaps liet ze een paar steken val- Hoorde ze 't goed., zong Barend weer? Boukje spande zich in om hem te ver staan, maar Barends stem beefde zo. Boukje vergat, dat ze steken oprapen moest. „Barend wordt beter", dacht ze verlicht. Opgewekter dan anders zat hij wat la ter aan tafel. Zijn schoonzoon sprak weer over het werk in de stad en Barend be loofde, dat hij er eens over zou komen „Het is misschien nog zo'n lange reis voor me, dan kan ik toch niet altijd nik sen. Ik ga nog eenmaal naar de fabriek, om voorgoed afscheid er van te nemen." „Ben je er nu van losgekomen, Ba rend?", vroeg Boukje hem. „ik ben er van losgerukt., als dat niet was gebeurd zou ik, als de vrouw van Loth, zijn versteend. Bouk." Y QFSCHOON Jodocus dus een spreker van buitenaf; ajc alle mensen liever dan de knussigheid gaat over Y lief had, werd hij er on- in officieel gedoe. Ik schud j*t derhand niet liefelijker op. mijn hoofd wanneer zo iets Y Veel weten betekent ech- mij bekend wordt. Het is er Y ter veel vergeven, en dus allemaal zo hopeloos naast, Y rekenden we 't hem niet want we begeren enkel Y «I te streng aan. Het is ook maar het vertrouwde en Y geen pretje wanfleer een zo bekende, dat het charisma i'oor de hand liggende van het protestantisme is. bruiloft als de zijne van Wij allemaal en dus ook „de andere week" verscho- Jodoca. En hier zette Jodo- ven wordt naar Sint Jutte- cits' feilloze slimheid in, g mis. Want waar er ook want vanaf de eerste con- v schot in kwam, niet in de tacten was hij met haar g trouwplannen. De bruid naar ons toegekomen onder mocht dan al druilerig aan aflegging van elke roomse T zijn arm hangen, maar schijn. En aangezien Rom- T haar hart bleef op twee ge- ke alleen maar tot dat pro- T dachten doorhinken. De testantendom behoorde, dat T ene gedachte heette Jodo- geen ander g cus Schelm en de andere geloof bezit T bleek te luisteren naar de dan dat men X bloemrijke naam Romke zeker om de g Azalea. Zo wierven dus die dooie dood X beiden om dezelfde weinig- niet rooms X gewassen hand, al moet jS) vergezel- gezegd dat Jodocus een on- dé deze jodoca niet en ver- 2Cc miskenbare voorsprong be- loor daarmee de kans en Y hield. Wajrt Jodocus^ujas de sjans van -iju leven Maar Jodocus ging nog daarnevens. De entree was zeer opvallend: het gaf een gestommel van belang en daar bovenuit hoorde je de vrouw Jodocus1 kraaiende ste „Ja", zei Jodocus, en hij X ees op de onbekende jv „dat is nou sogeseid mijn va- „Hei, meneer predikant klopte niet, dat bemerkte Y dominee...., ik heb d'r Jodocus bij nadere be- Y een paar meegebrochtschouwing zelf ook wel en Met een vaartje rolde het dus vervolgde hij: „Neij, Y stel onderwijl op me af, dat is de moeder van me Y terwijl een oud moedertje vader.... offe, neij, hoe Y op d'r tenen getrapt werd sal ik dat nou seggcv Y en een stoel onder luid En omdat er ondertussen ,,'t Is jn bet gangpad een gedrang g i het ouwe mens losbrak, dat niet leuk meer g buurtjes knikten was< hielp ik 'm maar een instemmend. Maar Jodoous eitidje op streek: ..O, dat g 'nhaftig natuurlijk de vader van g Uit de VOLKSWIJK slim, en dat was Romke blijkbaar niet. ver(Jer Hef Daar had je de wijk- te reinig band baande ,v.. verder een weg, tot hij met je aanstaande vrouwJodo- zijn leger mij bereikt had. cus-y- Toen her- g haalde hij „Juist", zei Jodocus. g stralend: „Ik „Hoe bestaat het dat je het g heb er wat raait, de aanstaande fader g meegebrocht van me frouwen g en zijn Jodocus knikte nog eens g tfrulle, en dirigeerde zijn kudde g maak- zielstevreden 2 .elfs een wijels gebaar teste hoekje dat hij so g alsof hij alleen honderd gauw vinden kon. En nor- samen met Jodoca binnen te stap- moest meer volk bij. Met legerscharen be teer Poldi. Men heelt baar met ernstige hoofdwonden moeten wegbrengen". „Wat verschrikkelijk! Laten we hopen, dat men niet beboelt te amputeren". (Die Weltwoche). g' avonden. Jodoca had daar- Y aan van oudsher haar hart verpand, zij het dan ook JjHJ dat 2e voorheen niet de hoorde hij de zaal binnen onze placht <e bezoeken te scj,rüden, 20 op de ma maar die van een andere nier van een COmpleet predikant. Maar wijkavon- bruidspaar met familie ter den hebben overal iets huwelijksbevestiging. Mis- gelijks: ze zijn vol warmte schien dacht hij: „Wie en gezelligheid, ze bieden weet, dan went Jodoca vertrouwelijkheid en be- daar alvast aan". Misschien scheiden genoegens. Ik 00fc dacht hij helemaal weet wel dat ze op veel niet> hetgeen waarschijnlij- KS;Tank°rSrS f* evenementen vergroeien ze verscheen hij plotseling g tot maandelijkse buitenis- met Jodoca, met een mach- V sigheden; de simpele eigen tig manspersoon en een T dominee maakt plaats voor aanzienlijk vrouwspersoon klanten leverde. „Nou, Jodocus....", zei ik waarderend, „dat is fijn, man. En wie zijn dat dan wel?" En ik drukte han den, die ken werden en beredeneer de ondertussen dat dit tuis 1 per se de ouwelui der die avond, zo vaak mijn ogen bij spreken en praten maar even zijn kant heenzwierven, zag ik hem verrukt zijn hand opheffen en even zwaaien terwijl a'!0,; zijn krutlebol a, maar ge- dag knikte. Nu, zegt u. dat is toch stom achtte om een even tueel derde vrijer naar binnen te slepen, noch een vrouwspersoon waarop Jo doca prompt jaloers zou maar kunnen worden. Maar die douw vraag stelde Jodocus even- wind wel voor lastige problemen, tpant hoe moest hij dat nou uitdrukken? moeten zien weggaan, ook al weer onder veel gezwaai en gewuif. „Dag Jodocus", zei de deurwachter toen, hij kreeg meteen een in zijn maag en de van voren: „Jou hoef niet te groeten", zei Jodocus, „jij bent niet onze WIJKPREDIKANT".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 10