4
ZONDAGSBLAD 13 JANUARI 1951
het
malle ócltip"
van rotterdam
Fantastische plannen, die op niets uitliepen
ONS volk is van oudsher bekend om
zijn scheepvaart. In de Gouden
Eeuw wapperde de Hollandse drie
kleur op alle zeeën. Overal, waar
maar wat te verdienen was, trof men
onze koopvaarders aan.
In die dagen was Amsterdam de
grote handelsstad van de Republiek,
maar naast haar kwamen ook andere
plaatsen op, die haar deel opeisten
van de voordelen der commercie. Een
er van was Rotterdam, welker koop
lieden in het laatst der 16e eeuw
evenals die van enkele andere ste
den, een „compagnie van verre" had
den opgericht, die haar schepen naar
de Oost zond, om van daar de spece
rijen te halen. En toen de Oostindische
Compagnie was gesticht, zetelde ook
een van haar Kamers in de Maas-
Mochten plaatsen als Middelburg,
Delft, Enkhuizen en Hoorn „dode
steden" zijn geworden, Rotterdam
heeft zich glorierijk als handelsstad
gehandhaafd tot op de tegenwoordige
tijd.
Statig voeren de Oostzeevaarders
de Maas af, nu en dan zag men daar
tussen een schip, dat koers zou zet
ten naar het Zuiden, om langs Kaap
de Goede Hoop Java en de Molukken
te bereiken.
Grote bedrijvigheid
In de stad was de bedrijvigheid
groot, al was er nog niet de gejaagd
heid der 20e eeuw, nu stoom en mo
tor dringen tot snelheid. Langs de ka
den lagen de pakhuizen, waar kisten
en balen werden binnengebracht of
waaruit ze op sleperskarren geladen
werden, die door krachtige paarden
voortgetrokken, de waren naar elders
vervoerden.
Overal was drukte en beweging, al
was het artikel „tijd" in die dagen
nog niet zo kostbaar als thans. Want
tegenwoordig is alles aangelegd op
snelheid. Snelheid is het wachtwoord
van deze eeuw. Toch is dit een be
trekkelijk begrip, dat wisselt met de
tijd. De „bliksemende wielen", waar
van Da Costa sprak, toen hij de spook
trein bezong, wekken bij het tegen
woordig geslacht een medelijdend
schouderophalen, terwijl de menigte
in extase was, toen in 1839 de lijn
AmsterdamHaarlem werd geopend.
Hoe zal men over honderd jaar den
ken over onze straalvliegtuigen, wel
ker snelheid die van het geluid bena
dert of zelfs overtreft?
Naar snelheid zochten ook onze va
deren, naar een vlugge vaart. De
koopman zowel als de admiraal had
er belang bij zijn mededingers of
tegenstanders te overtroeven. Van
daar dat er bij hen steeds belangstel
ling kon verwacht worden, wanneer
er iemand met een uitvinding voor de
dag kwam. dip ?nu kun
nen helpen. En er waren in de loop
der jaren verscheidenen geweest, wier
doel het was een „vliegend schip" te
vervaardigen, dat sneller dan andere
de golven kliefde.
Reeds in 1620 waren er Amster
dammers, die dachten de oplossing
van het probleem te hebben gevonden.
Zelfs vroegen zij octrooi aan bij de
Staten-Generaal. Verder schijnen zij
niet te zijn gekomen, tenminste men
hoorde er niets meer van.
'n Wonderschip op komst
In 1653 meende men te Rotterdam
beter te zullen slagen. Daar waren
twee Fransen, De Son en Bonneau
aangekomen, die fantastische plannen
hadden. Zij beweerden een uitvinding
te hebben gedaan,- die een omwente
ling zou veroorzaken in de scheep
vaart. Zij zouden een schip constru
eren, dat zonder zeilen een snelheid
kon bereiken, groter dan die van de
vlugste koopvaarder. Er werd heel
wat reclame voor gemaakt en niet
lang duurde het of heel Rotterdam
had er de mond vol van. In de huizen
en in de taveernes, op straat en bij de
havens, overal sprak men over dit
wonderschip, dat komen zou.
De belangstelling groeide, toen op
een der scheepswerven de kiel gelegd
werd. Aan nieuwsgierigen geen ge
brek, evenmin als aan critici. Aller
lei beoordelingen werden ten beste
gegeven.
Ondertussen groeide de romp van
het schip, dat de grootte van een
Oostindiëvaarder had en voor en ach
ter scherp toeliep. In het midden zou
een reusachtige veer geplaatst wor
den, die zo sterk moest zijn, dat zij,
eens opgewonden, in staat was het
schip 8 uur lang met grote snelheid
voort te bewegen. De Son gaf hoog op
van zijn uitvinding. Als het vaartuig
maar eens klaar was, dan kon men
's morgens uit Rotterdam vertrek
kende, 's middags te Dieppe in Frank-
Hartelijk dank voor de mooie avond,
mijnheel Jansen. Ik wist niet. dat je met
twee kopjes kollie zo lang in een restau-
rijk dineren en 's avonds weer in de
Maasstad terug zijn.
De heer De Son had blijkbaar nog
al vertrouwen in zijn uitvinding, daar
de kosten niet gering zullen geweest
zijn. Of zou hij steun gehad hebben
van rijke kooplieden? Deze hadden er
natuurlijk belang bij, dat de proef
neming zou slagen. Niet zonder reden
was de Fransman naar een koopstad
gegaan. Wij weten hiervan echter
De man van de straat, de gewone
burgers, zij schijnen weinig fiducie
gehad te hebben in het experiment.
Men haalde de schouders op over
deze nieuwigheid. Was de wind niet
altijd de enige beweegkracht geweest
voor de schepen, die de zee bevoeren?
Zou deze Fransman daarin verande
ring kunnen brengen?
De kooplieden zullen er waarschijn
lijk iets anders tegenover gestaan
hebben evenals de mannen van de
oorlogsmarine. Dit blijkt wel uit het
feit, dat de luitenant-admiraal van de
Hollandse vloot Van Wassenaar
Obdam in eigen persoon naar Rotter
dam reisde, om het schip in ogen
schouw te nemen.
Wij waren toen in de le Engelse
oorlog gewikkeld, waarin wij niet zo'n
heel fraai figuur maakten. In weer
wil van de bekwaamheid van Tromp,
De Ruyter, Witte Cz. de With en Jan
Evertsen verloren wij verscheidene
slagen. Onze vloot was in slechte toe
stand, terwijl de Engelsen juist een
nieuw type schepen, de fregatten aan
de hunne hadden toegevoegd. Het wa
ren snelvarende schepen, die vlug in
hun bewegingen, gemakkelijk konden
worden ingezet, waar dadelijk hulp
nodig wak
Was het wonder, dat de luitenant
admiraal zich interesseerde voor de
nieuwe vinding?
Er haperde nog wat aan....
Het schip naderde zijn voltooiing.
Het was October 1653 geworden en er
werd bekend gemaakt, dat in het
laatst van de maand de tewater
lating zou plaats vinden. De dagen
verliepen, echter gebeurde er niets.
Er haperde nog het een en ander aan,
werd er gezegd. Het schijnt, dat er
heel veel aan haperde, want de dagen
werden weken en deze werden maan
den, zonder dat er tijding kwam over
het schip.
Eindelijk de 2e Juli 1654 zag men
op de hoeken der straten de aanplak-
biljettën, waarin werd aangekondigd,
dot Maandag 6 Juli de plechtigheid
zou plaats vinden. Zelfs naar Frank
rijk had men tijdingen gezonden over
dit groots gebeuren.
Ook in de regeringskringen werd er
over gesproken en de Staten-Generaal
besloten een deputaatschap heen te
zenden, om dit college er bij te ver
tegenwoordigen. De zaak werd dus
ernstig genomen. Een viertal leden
Joh. van der Meyden, Veth, Wolfsen
en IJsbrands werden afgevaardigd.
Het was niet zonder reden, dat men
Van der Meyden als gecommiteerde
benoemde. Hij was geboren Rotter
dammer en in zijn stad een man van
groot gewicht. Jarenlang was hij lid
van de vroedschap en bij herhaling
werd hij tot burgemeester gekozen.
Hij was de aangewezen man om de
Staten-Generaal te vertegenwoor-
Met spanning werd de bepaalde dag
tegemoet gezien, maar weer kwam
er een kink in de kabel, 's Zondags
zond Bonneau een bericht aan de
heren, dat Maandag de plechtigheid
niet kon doorgaan, daar een voorwerp
lam, naar een kopergravure van Dirk de Jong. Op de achtergrond links het Nieuweboold
de Leuvehaven, rechts het OudehooJd en de huizen aan hel Haringvliet
Geschiedenis zonder woorden
van een zeker soort ijzer niet te vin
den was. Was dit een doekje voor 't
bloeden? Waarschijnlijk wel. Was het
een goed opgezette bedriegerij? Wij
willen dit niet veronderstellen, maar
een feit is het, dat van een proefvaart
nooit iets gekomen is.
Roemloos einde
Het schip had een roemloos einde,
daar het op de bodem van de Maas
kwam te liggen, 't Was één grote mis
lukking geworden.
Een grappenmaker vervaardigde
een spotdicht, dat hij in Rotterdam op
verschillende plaatsen aanplakte:
„Son wil onsterffelijck naest aen
[Erasmus leven.
Hij heeft het wel verdienthet moet
[hem zijn gegeven.
Twee beelden van Metael verrijzen
[aen de Maes,
Dit van de wijsten man, dat van den
[grootsten dwaes."
Toch had de poging van De Son in
druk op de massa gemaakt en nog
jaren daarna werd over het „malle
schip", zoals het in de volksmond
genoemd werd, gesproken. Zelfs de
dichter Constantijn Huygens herinner
de het zich in 1660 nog, toen hij een
reisje naar Rotterdam maakte. In
zijn „Journael van een Kyckreis"
schreef hij:
Kyckhier is 't schip gesoncken,
Daer lagh het malle schip."
Tot over de grenzen sprak men over
het fiasco. Dat de Engelsen, onze
concurrenten op de zee, dit met wel
gevallen hadden gezien, laat zich be
grijpen. Ook zij geloofden niet aan
een „vliegend schip".
Toen 1663 te Holihead in Ierland
een soortgelijke poging werd gedaan,
werd de ontwerper met spot overla
den en herinnerende aan De Son zei
men: ,,'t Zal wel gaan als het Rotter
damse".
Het schijnt echter, dat deze uitvin
der iets meer succes gehad heeft. Er
wordt tenminste verhaald, dat het
schip te water gelaten werd en in 16
uur van Dublin naar Bristol voer.
Zelfs kwam het te Portsmouth, waar
de koning en de admiraal van de En
gelse vloot het zouden bezien. Ook
hier dus de belangstelling van de ma
rine-autoriteiten. Of dit gebeurd is,
meldt de historie niet. Practisch nut
heeft het zeker niet gehad.
De scheepvaart heeft moeten wach
ten tot de stoomkracht kon toegepast
worden. Toen eerst werd het mogelijk
de zeeën te bevaren, onafhankelijk
van wind en stroom.
ZONDAGSBLAD 13 JANUARI 1951
5
(Vetvolg van pag. 2)
De BOETEDAG van het dor
onjtroerde blijdschap. Hier was een
verloren schaap, een verdwaald men
senkind, dat zijn herder gemist had
toen het in nood zat- Die blijdschap
deed de oude dorpsdominé royaal er
kennen: „Nee, ik was er niet, toen dat
erge gebeurde
Plotseling was daar toen die band
van wederlzyds begrijpen, die geen
woorden meer behoeft. Lang zwegen
ze, ieder met de eigen tere gedach-
Uit de bedstee meende dominé het
geluid van een onderdrukte snik te
horen. Hij legde zijn hand op de ver
weerde magere jongenshand van 't
schriele veenwerkertje.
„Vertel me van toen", verzocht hij
troostend, ,,'t zal je goed doen erover
te praten."
,,'t Is om MarieIk ben zo al
leen klaagde Jan-Willem.
„Dus tóch! schrok dominé Bas-
tiaans; dat verhaal van die vrouw is
dan toch waar. Hy ging zenuwachtig
verzitten; bereidde zich voor om nu
ook in 't vervolg van het verhaal van
zonde op zonde te horen.
Jan-Willem ging op z'n zij liggen,
z'n brood-magere gezicht nu naar do
miné Bastiaans gekeerd.
,,'k Zal u 't hele verhaal vertellen,
dominé", zei hij.
„We kenden elkaar al jaren, Marie
en ik, maar van trouwen kon niets
komen de eerste tijd. We probeerden
wel te sparen, maar telkens wanneer
ik werkloos was gingen de spaarcent
jes weer op. Moeder moest ervan eten
en ikIn dezelfde tyd dat Moeder
stierf werd Marie ziek. Niet erg ziek,
hoor dominé, alleen maar wat fut
loos en dan hoesten erbij, 't Werk bij
de boer kon ze niet volhouden; 't
werd te zwaar
Het spreken vermoeide hem. Om de
woorden te verstaan boog dominé tot
vlak voor de bedstee, 't Begin van dit
verhaal verwonderde hem. Zo begint
een verhaal van leed, niet van mis
daad. Wat kon zo radicaal deze mens
veranderd hebben, dat hij, na de dood
van de Moeder die hij verzorgde en
na de liefde voor een ziekelijk meisje,
de misdaad- ging zoeken en vertier in
de donkerste wijken van de grote stad?
De flessen wijn, ze konden verklaard
worden uit de lust om het verdriet
weg te drinken, maar de tochten naar
de stad en de geheimzinnige dood van
die vrouw, daar moest een andere
oorzaak voor zijn.
't Duurde lang voordat Jan-Willem
verder ginig. Maar toen hij sprak leek
alle leed voorbij. Zijn stem was hel
derder dan eerst.
„Ik heb het huisje van mijn ouders
verkocht, dominé. Misschien had ik
het niet mogen doen, maar ik wist
geen andere weg. Omdat er geen werk
was, pachtte ik het hoekje turfland
in de Veenbuurt Toen zijn we ge
trouwd, Marie en ik. Door de drukte
van de voorbereidingen is Marie ko-
mien te liggen, vanaf de eerste dag
dat we hier woonden. Drie maanden
heeft de zieikte geduurd. In die tijd is
ons laatste restje geld opgegaan. Wijn
is duur, dominé en toch was het goed
voor haar.
Op een dag werd ze ineens veel er
ger. Ik heb toen een auto gehaald in
de stad en haar naar 't ziekenhuis la
ten brengen, 's Avonds laat was dat.
't Is misschien teveel voor haar ge
weest. We wisten geen raad toen. Nog
een paar weken heeft Marie daar
Hij zweeg om de zachte koele oude-
mannenhand, die zegenend op z'n
voorhoofd kwam te rusten.
„Kerelzei dominé Bastiaans
(moeilijk. En nog eens, omdat hij niets
anders te zeggen wist dan dit ene
woord, zei hij fluister-zacht: „Ke
rel
Jan-Willem verwonderde zich over
de grote ontroering die over de do
miné kwam. In hem kwam de wroe
ging, omdat hij verzuimd had deze
grijsaard bij Marie te roepen. Hij wist
zijn verontwaardiging om de geringe
belangstelling van toen nu koppigheid
te zijn geweest. Hij beleed dat ook: „Ik
was altijd al een stijfkop, dominé,"
zei hy.
„Zeg dat niet, Westdonk," weerde
de dominé angstig af. De eigen schuld
en de kletspraat van het dorp, die hij
geloofd had, leek hem dubbel zwaar
te wegen, nu Jan-Willem zichzelf ver
wijten maakte. Als Jan-Willem ge
zond geweest zou zijn, zou hij op zijn
beurt beleden hebben, wat het dorp,
wat ook hy, achter zijn rug misdaan
had. Nu wilde hij zijn rust niet sto
ren. Alleen rust brengen en hulp om
dit leven weer zonnig te maken, dat
wilde dominé Bastiaans.
„Vertel verder, West-donk," pleitte
hij. Niet de begeerte om het verhaal
te horen was het nu, maar het ver
langen om de diepte van de eigen
schuld te leren kennen, waarom hij
het vroeg.
De grote belangstel ling, zo lang ont
wend, deed Jan-Willem goed. Als
aan een grote vriend vertelde hij:
„Toen Marie gestorven was, ben ik
hier alleen achter gebleven. Omdat
er niemand naar mij kwam vragen,
heb ik ook naar niemand gevraagd en
in de kerk kwam ik niet. Een maand
geleden heb ik ontdekt, dat ik het
zelfde heb als Marie. Even heb ik dat
erg gevonden, want ik ben nog maar
(Vervolg van pag. 1)
OSLO:
een hoofdstad van 900 jaar
in de schaduw van Kopenhagen
leefde sedertdien, ook al bestond er
dan een personele unie tussen Noor
wegen en Zweden, zodat beide landen
door eenzelfde koning werden gere-
Aan deze personele unie kwam in
1905 een einde, zodat Christiania de
hoofdstad werd van een eigenlijk
nieuw, geheel zelfstandig Koninkrijk.
Tevens brak in het begin dezer eeuw
voor Noorwegen een periode van tech
nische vooruitgang aan.
Sedert zijn stichting moest Christia
nia drie keer zijn stadsgrenzen uit
breiden. In 1924 werd het driehonderd
jarig bestaan van Christiania op in
drukwekkende wijze herdacht, maar
toen was het ook met de glorie ge-
daan^ want van 1 Januari 1925 af
tooit de oude Noorse hoofdstad zich
weer met de vroegere naam Oslo.
Veel eerder reeds was de grond,
dertig jaar. Maar hu ben ik er blij
om, want er zal niemand zyn die om
me treurt"
Toen hing weer de stilte in het ka-
niertje. Een enkele keer was daar al
leen de droge kuch van Jam-WiJlem
om die stilte te verdiepen.
Nu dominé Bastiaans niet spreken
wilde over de verhalen die in liet dorp
over Jan-Willem gingen, .piekerde hij
over een middel om hel dit eenzame
waarop het vroegere Oslo stond, reeds
bij Christiania's stadsgebied ingelijfd.
De herdoping in O s 1 o was een sym
bolische daad: Oslo's middeleeuwse
roem te doen voortleven in de naam
der Noorse hoofdstad.
En thans
Tien jaar geleden vielen de Duit
sers Noorwegen binnen en bezetten
zij Oslo. De verwoestingen, die de
oorlog voor Oslo met zich bracht,
zijn thans nagenoeg allemaal her
steld en Oslo is als woonstad weer
een der prettigste steden van Europa.
Musea, bibliotheken, concerten en
theaters doen het hunne om de burSe_
rij en de bezoekers der stad geestelijk
voedsel van uitstekende kwaliteit te
verstrekken. Er zijn ook architecto
nisch belangrijk monumenten, bijvoor
beeld het nieuwe stadhuis, voorts
heerlijke parken en bossen om in te
wandelen. Bovendien is Noorwegen op
het ogenblik het goedkoopste land om
te reizen. Een attractie, die in onze
„deviezen nood" voor de meeste toe
risten wel zeer zwaar moet wegen.
mensenkind wat te vergoeden, dat hij
onwetend was verdoemd.
„Je zou een kamer kunnen krygen
an de pastorife", bood hij aan.
Jan-Willem keek verwonderd op,
om deze grote goedheid. Niet meer
eenzaam te zijn door in de omgeving
van deze man zijn einde te jnogen
wachten leek hem een zegen.
„Ik wil wel", zei hij kindei-lyk.
Om de nieuwe daden die te doen
waren, rees dominé Bastiaans ver
jongd recht. Zijn zachte domineeshand
drukte de slappe, eelt-harde handen
van de veenwerkér. ,,Ik laat je van
daag nog halen," beloofde hij.
Was het louter toeval, dat de post
bode juist voorbij de pastorie koers
te, toen dominé zijn tuin inliep? 't
Deed er niet toe. Hij kreeg de bood
schap mee aan het dorp: „Ai de ver
halen over Jan-Willem Westdonk zijn
vuige laster". Met feiten en omstan
digheden kreeg Peters de boodschap,
zodat de winkelier Wist waarom hij
wijn geleverd had en de melkboer,
waartoe de melk en de eieren hadden
gediend. Daaiixit kon dan geen ver
weer meer komen en geen kiem voor
Wonderlijk druk was het dorp die
d/ag, om het wonder van een boosdoe
ner, die geen booswicht was. In de
boodschappenmand, die aan de pasto
rie bezorgd werd, waren een paar
flessen wijn geborgen en meer eieren
kwamen er, dan een gezond mens in
een maand vermag te verwerken.
Daar had Jan-Willem zijn vreugde
over, toen hij op 't .bed in de serre van-
de pastorie lag. Hy wist de genegen
heid van het dorp c*p hem gericht.
Omdat hij wel helt hoe, maai- het
waarom niet kende waren z'n daigen
licht.
In de pastorie is Jan-Willem zacht
over de grens van dood en leven ge
gaan. Zo was het zyn diep begeren
geweest, want dit was de weg naar
Marie en zijn Moeder. Over deze dode
is niet getreurd. Het dorp, dat hem
zoveel zonde had toegedacht, gunde
hem de ruimte van de eeuwigheid.
Nooit nog, bij weten van dominé
Bastiaans, was in het dorp een mens
begraven met zoveel belangstelling
bij het graf. Onder het zegebed van
de wind in de peppels waren ze ont
roerd de dorpelingen. Niet om Jan-
Willem hebben ze geweend, want ze
begeerden eens zijn deel te ontvan
gen. Nee, maar om het woord van do
miné Bastiaans waren ze onit.Lerd,
want hij sprak over een paar woorden
uit een gebed: Vergeef ons onze schul-
De dag van Jan-Willems begrafe
nis was daardoor een boetedag.
JODOCUS ZINGT EN TEKENT AAN
dwars indruisen tegen elk
principe van de cantus
figuratus. Dies giste ik
wat van dit alles de die
pere achtergrond mocht
wezen, maar een tel later
maakte de eigen taak het
me onmogelijk me daarin
verder te verdiepen.
Evenwel, aan elke dienst
komt een einde, gelijk
prille kinderen tot hun
openlijke vreugde plegen
te constateren. En na die
dienst wie stond daar
buiten het kerkgebouw op
me te wachten? U raadt
het reeds: het was Jodocns,
en een wat druilerig
vrouwspersoon bungelde
„Ha", zei
Jodocns toen
hij me ont
waarde, ,JIa
dikant do
miné, we benne in de
kerk geweest, hebt u
ons gezien?" Ik knikte
instemmend: „Ja", zei ik,
en had tegelijk zoveel vra
gen dat ik niet precies ivist
welke ik eerst zou afvuren.
Want het was al met al
toch een wezenlijke ont
moeting geweest in die
lang vervlogen jaren dat
we samen in de pbort en
de tocht stonden, en dan
wil je wel eens weten hoe
het zo iemand vergaan is
in al die tijd. Voorts was
ik ook nieuwsgierig om te
vernemen of dit nu die
kwaaie vrouw van weleer
was om me zulks zo
zijnde vervolgens te
verheugen in de kennelijk
gegroeide eendracht der
echtelieden. Al verder had
ik uit zijn begroetingsfor-
Uit de
VOLKSWIJK
mule menen op te maken
dat Jodocus geenszins van
zijn wieg af temidden der
reformatoren was grootge
bracht, maar veeleer Room
se voorvaderen in zijn
stamboom telde. En einde
lijk was ik diep geïnteres
seerd in zijn zangnummer-
tjes. Wijl die kwestie het
dichtst raakte aan zijn
kerkelijke aanwezigheid,
ging ik dus daarover ver
der en herhaalde: „Ja, ik
zag je zitten; of liever, ik
zag je zingen
Toen zei het bungelende
vrouwspersoon: „Hij zingt
helemaal niet, hij ken
geeneens lezen, laat staan
zingen...."
Ze zei het
berustend,
net als een
beetgenomen
kanarie-en
thousiast, die
een bekroonde zangvogel
denkt te hebben be
machtigd en zie, het
beestje komt niet verder
dan een lammenadig
„Piep-piepv, maatr het is
toch een aardig beesie wel
beschouwd.
Het is wat moeilijk om
direct een vervolg te vin
den na zulk een openhar
tige mededeling. Niet als
het kanaries geldt, want
die horen toch niet wat je
van hen vindt, maar wel
nu het Jodocus betrof. Ik
kon toch moeilijk haar be
klagen en zeggen: „Waar
om hebt u dan niet beter
uitgekeken vooraf?" of iets
dergelijks. Waarom ik de
zaak in het midden liet en
deed dan tenminste of hij
zong, en dat is toch altyd
X
opwekkender dan X
dichtgeknepen lippen...." V
V yERLEDEN week maak-
ten we met Jodocus
X Schelm kennis. Tijdens een
X regenbui. In de poort. Om-
X dat hij daar op last van
zijn vrouw kou stond te
vatten, begrepen we toen
meteen dat hij beter on-
getrouwd had kunnen
blijven, maar meer verna-
men wij toen nog niet van
X hem. Het duurde zelfs
jij jaren eer we hem terug
jjr zagen, maar toen zagen
toe hem dan ook goed en
jJj op zijn voordeligst.
X Het was in de kerk en
ik preekte. En plotseling
viel tijdens het zingen
T mijn oog op een mans-
X persoon, die gans zeer
vooraan had plaats geno-
men, en die uit volle borst
zijn lied uitjubelde. Op
zichzelf zou dat nog niet
zo opvallend zijn geweest,
maar er klopte iets niet in
dat kennelijk uithalen der
jjj verzen. Het klopte daar-
X om niet, omdat Jodocus
jV zijn mond wijd opensperde
X als een hongerige adelaar
X op een moment dat alle
jjr andere kerkgangers in het
jji rond hun lippen plooiden
tot die klinkers en mede-
X klinkers, welke geen ver-
X open monden vereisen. Het
X klopte zelfs nog minder
X toen Jodocus een volledige
X hooischuuringang vertoon-
X de op het moment dat het
X couplet uit was. En het
X allerminst klopte daarmee
X weer het feit dat deson-
X danks niemand in zijn om-
X geving hem verbaasd aan-
X staarde, hetgeen toch wel
X het minste is dat verwacht
X kan worden, wanneer een
X kerkganger solistische nei-
X gingen gaat botvieren, die
Of liever, ik wou dat zeg- X
gen, maar het ging niet X
door. Ze onderbrak me en X
deelde opnieuw wat kla-
gelijk mee: „Hij is me man
niet; hij wrl alleen maar
met me trouwenWaar-
op Jodocus heftig „Ja" X
knikte, en echode: „Jawel T
meneer predikant dominé,
ik wil met haar trouwen....
En nu wou zij vragen wat
offeme doen moesten... En
offu nou zeggen wou dat
het goed was, meneer pre- X
dikant dominé".
Ik krabbelde me eens X
achter het oor. Huwelijks- X
adviezen zijn een gevaar- X
lijk terrein, je hebt zo een X
ongelukkige liefde op je X
geweten, onverschillig of X
je gunstig of ongunstig X
prae-adviseert. En dit paar X
kende ik helemaal niet. X
Dus zei ik zulks en kop-
pelde er het voorstel aan X
vast om de kwestie eens X
samen door te praten op X
een meer geëigende tijd en
plaats. Iets waarover hij
enthousiast en zij opnieuw
berustend knikte. „Over-
morgen, ben jullie dan
thuis?"
„Jewel, meneer predi- X
kant dominé", zei hij stra- X
lend en stijf gearmd sjokten X
ze weg. Maar geen tel later X
trok hij al weer aan mijn X
jas: „Asje het nou maar
niet vergeten wil, want we X
benne al aangetekend en X
de volgende week trouwen
xne, weetu?" Hetgeen nu
niet al te veel verwachten
deed laan het waardevolle X
in het adèies van Uw
WIJKPREDIKANT. X