4 ZONDAGSBLAD 13 JANUARI 1951 het malle ócltip" van rotterdam Fantastische plannen, die op niets uitliepen ONS volk is van oudsher bekend om zijn scheepvaart. In de Gouden Eeuw wapperde de Hollandse drie kleur op alle zeeën. Overal, waar maar wat te verdienen was, trof men onze koopvaarders aan. In die dagen was Amsterdam de grote handelsstad van de Republiek, maar naast haar kwamen ook andere plaatsen op, die haar deel opeisten van de voordelen der commercie. Een er van was Rotterdam, welker koop lieden in het laatst der 16e eeuw evenals die van enkele andere ste den, een „compagnie van verre" had den opgericht, die haar schepen naar de Oost zond, om van daar de spece rijen te halen. En toen de Oostindische Compagnie was gesticht, zetelde ook een van haar Kamers in de Maas- Mochten plaatsen als Middelburg, Delft, Enkhuizen en Hoorn „dode steden" zijn geworden, Rotterdam heeft zich glorierijk als handelsstad gehandhaafd tot op de tegenwoordige tijd. Statig voeren de Oostzeevaarders de Maas af, nu en dan zag men daar tussen een schip, dat koers zou zet ten naar het Zuiden, om langs Kaap de Goede Hoop Java en de Molukken te bereiken. Grote bedrijvigheid In de stad was de bedrijvigheid groot, al was er nog niet de gejaagd heid der 20e eeuw, nu stoom en mo tor dringen tot snelheid. Langs de ka den lagen de pakhuizen, waar kisten en balen werden binnengebracht of waaruit ze op sleperskarren geladen werden, die door krachtige paarden voortgetrokken, de waren naar elders vervoerden. Overal was drukte en beweging, al was het artikel „tijd" in die dagen nog niet zo kostbaar als thans. Want tegenwoordig is alles aangelegd op snelheid. Snelheid is het wachtwoord van deze eeuw. Toch is dit een be trekkelijk begrip, dat wisselt met de tijd. De „bliksemende wielen", waar van Da Costa sprak, toen hij de spook trein bezong, wekken bij het tegen woordig geslacht een medelijdend schouderophalen, terwijl de menigte in extase was, toen in 1839 de lijn AmsterdamHaarlem werd geopend. Hoe zal men over honderd jaar den ken over onze straalvliegtuigen, wel ker snelheid die van het geluid bena dert of zelfs overtreft? Naar snelheid zochten ook onze va deren, naar een vlugge vaart. De koopman zowel als de admiraal had er belang bij zijn mededingers of tegenstanders te overtroeven. Van daar dat er bij hen steeds belangstel ling kon verwacht worden, wanneer er iemand met een uitvinding voor de dag kwam. dip ?nu kun nen helpen. En er waren in de loop der jaren verscheidenen geweest, wier doel het was een „vliegend schip" te vervaardigen, dat sneller dan andere de golven kliefde. Reeds in 1620 waren er Amster dammers, die dachten de oplossing van het probleem te hebben gevonden. Zelfs vroegen zij octrooi aan bij de Staten-Generaal. Verder schijnen zij niet te zijn gekomen, tenminste men hoorde er niets meer van. 'n Wonderschip op komst In 1653 meende men te Rotterdam beter te zullen slagen. Daar waren twee Fransen, De Son en Bonneau aangekomen, die fantastische plannen hadden. Zij beweerden een uitvinding te hebben gedaan,- die een omwente ling zou veroorzaken in de scheep vaart. Zij zouden een schip constru eren, dat zonder zeilen een snelheid kon bereiken, groter dan die van de vlugste koopvaarder. Er werd heel wat reclame voor gemaakt en niet lang duurde het of heel Rotterdam had er de mond vol van. In de huizen en in de taveernes, op straat en bij de havens, overal sprak men over dit wonderschip, dat komen zou. De belangstelling groeide, toen op een der scheepswerven de kiel gelegd werd. Aan nieuwsgierigen geen ge brek, evenmin als aan critici. Aller lei beoordelingen werden ten beste gegeven. Ondertussen groeide de romp van het schip, dat de grootte van een Oostindiëvaarder had en voor en ach ter scherp toeliep. In het midden zou een reusachtige veer geplaatst wor den, die zo sterk moest zijn, dat zij, eens opgewonden, in staat was het schip 8 uur lang met grote snelheid voort te bewegen. De Son gaf hoog op van zijn uitvinding. Als het vaartuig maar eens klaar was, dan kon men 's morgens uit Rotterdam vertrek kende, 's middags te Dieppe in Frank- Hartelijk dank voor de mooie avond, mijnheel Jansen. Ik wist niet. dat je met twee kopjes kollie zo lang in een restau- rijk dineren en 's avonds weer in de Maasstad terug zijn. De heer De Son had blijkbaar nog al vertrouwen in zijn uitvinding, daar de kosten niet gering zullen geweest zijn. Of zou hij steun gehad hebben van rijke kooplieden? Deze hadden er natuurlijk belang bij, dat de proef neming zou slagen. Niet zonder reden was de Fransman naar een koopstad gegaan. Wij weten hiervan echter De man van de straat, de gewone burgers, zij schijnen weinig fiducie gehad te hebben in het experiment. Men haalde de schouders op over deze nieuwigheid. Was de wind niet altijd de enige beweegkracht geweest voor de schepen, die de zee bevoeren? Zou deze Fransman daarin verande ring kunnen brengen? De kooplieden zullen er waarschijn lijk iets anders tegenover gestaan hebben evenals de mannen van de oorlogsmarine. Dit blijkt wel uit het feit, dat de luitenant-admiraal van de Hollandse vloot Van Wassenaar Obdam in eigen persoon naar Rotter dam reisde, om het schip in ogen schouw te nemen. Wij waren toen in de le Engelse oorlog gewikkeld, waarin wij niet zo'n heel fraai figuur maakten. In weer wil van de bekwaamheid van Tromp, De Ruyter, Witte Cz. de With en Jan Evertsen verloren wij verscheidene slagen. Onze vloot was in slechte toe stand, terwijl de Engelsen juist een nieuw type schepen, de fregatten aan de hunne hadden toegevoegd. Het wa ren snelvarende schepen, die vlug in hun bewegingen, gemakkelijk konden worden ingezet, waar dadelijk hulp nodig wak Was het wonder, dat de luitenant admiraal zich interesseerde voor de nieuwe vinding? Er haperde nog wat aan.... Het schip naderde zijn voltooiing. Het was October 1653 geworden en er werd bekend gemaakt, dat in het laatst van de maand de tewater lating zou plaats vinden. De dagen verliepen, echter gebeurde er niets. Er haperde nog het een en ander aan, werd er gezegd. Het schijnt, dat er heel veel aan haperde, want de dagen werden weken en deze werden maan den, zonder dat er tijding kwam over het schip. Eindelijk de 2e Juli 1654 zag men op de hoeken der straten de aanplak- biljettën, waarin werd aangekondigd, dot Maandag 6 Juli de plechtigheid zou plaats vinden. Zelfs naar Frank rijk had men tijdingen gezonden over dit groots gebeuren. Ook in de regeringskringen werd er over gesproken en de Staten-Generaal besloten een deputaatschap heen te zenden, om dit college er bij te ver tegenwoordigen. De zaak werd dus ernstig genomen. Een viertal leden Joh. van der Meyden, Veth, Wolfsen en IJsbrands werden afgevaardigd. Het was niet zonder reden, dat men Van der Meyden als gecommiteerde benoemde. Hij was geboren Rotter dammer en in zijn stad een man van groot gewicht. Jarenlang was hij lid van de vroedschap en bij herhaling werd hij tot burgemeester gekozen. Hij was de aangewezen man om de Staten-Generaal te vertegenwoor- Met spanning werd de bepaalde dag tegemoet gezien, maar weer kwam er een kink in de kabel, 's Zondags zond Bonneau een bericht aan de heren, dat Maandag de plechtigheid niet kon doorgaan, daar een voorwerp lam, naar een kopergravure van Dirk de Jong. Op de achtergrond links het Nieuweboold de Leuvehaven, rechts het OudehooJd en de huizen aan hel Haringvliet Geschiedenis zonder woorden van een zeker soort ijzer niet te vin den was. Was dit een doekje voor 't bloeden? Waarschijnlijk wel. Was het een goed opgezette bedriegerij? Wij willen dit niet veronderstellen, maar een feit is het, dat van een proefvaart nooit iets gekomen is. Roemloos einde Het schip had een roemloos einde, daar het op de bodem van de Maas kwam te liggen, 't Was één grote mis lukking geworden. Een grappenmaker vervaardigde een spotdicht, dat hij in Rotterdam op verschillende plaatsen aanplakte: „Son wil onsterffelijck naest aen [Erasmus leven. Hij heeft het wel verdienthet moet [hem zijn gegeven. Twee beelden van Metael verrijzen [aen de Maes, Dit van de wijsten man, dat van den [grootsten dwaes." Toch had de poging van De Son in druk op de massa gemaakt en nog jaren daarna werd over het „malle schip", zoals het in de volksmond genoemd werd, gesproken. Zelfs de dichter Constantijn Huygens herinner de het zich in 1660 nog, toen hij een reisje naar Rotterdam maakte. In zijn „Journael van een Kyckreis" schreef hij: Kyckhier is 't schip gesoncken, Daer lagh het malle schip." Tot over de grenzen sprak men over het fiasco. Dat de Engelsen, onze concurrenten op de zee, dit met wel gevallen hadden gezien, laat zich be grijpen. Ook zij geloofden niet aan een „vliegend schip". Toen 1663 te Holihead in Ierland een soortgelijke poging werd gedaan, werd de ontwerper met spot overla den en herinnerende aan De Son zei men: ,,'t Zal wel gaan als het Rotter damse". Het schijnt echter, dat deze uitvin der iets meer succes gehad heeft. Er wordt tenminste verhaald, dat het schip te water gelaten werd en in 16 uur van Dublin naar Bristol voer. Zelfs kwam het te Portsmouth, waar de koning en de admiraal van de En gelse vloot het zouden bezien. Ook hier dus de belangstelling van de ma rine-autoriteiten. Of dit gebeurd is, meldt de historie niet. Practisch nut heeft het zeker niet gehad. De scheepvaart heeft moeten wach ten tot de stoomkracht kon toegepast worden. Toen eerst werd het mogelijk de zeeën te bevaren, onafhankelijk van wind en stroom. ZONDAGSBLAD 13 JANUARI 1951 5 (Vetvolg van pag. 2) De BOETEDAG van het dor onjtroerde blijdschap. Hier was een verloren schaap, een verdwaald men senkind, dat zijn herder gemist had toen het in nood zat- Die blijdschap deed de oude dorpsdominé royaal er kennen: „Nee, ik was er niet, toen dat erge gebeurde Plotseling was daar toen die band van wederlzyds begrijpen, die geen woorden meer behoeft. Lang zwegen ze, ieder met de eigen tere gedach- Uit de bedstee meende dominé het geluid van een onderdrukte snik te horen. Hij legde zijn hand op de ver weerde magere jongenshand van 't schriele veenwerkertje. „Vertel me van toen", verzocht hij troostend, ,,'t zal je goed doen erover te praten." ,,'t Is om MarieIk ben zo al leen klaagde Jan-Willem. „Dus tóch! schrok dominé Bas- tiaans; dat verhaal van die vrouw is dan toch waar. Hy ging zenuwachtig verzitten; bereidde zich voor om nu ook in 't vervolg van het verhaal van zonde op zonde te horen. Jan-Willem ging op z'n zij liggen, z'n brood-magere gezicht nu naar do miné Bastiaans gekeerd. ,,'k Zal u 't hele verhaal vertellen, dominé", zei hij. „We kenden elkaar al jaren, Marie en ik, maar van trouwen kon niets komen de eerste tijd. We probeerden wel te sparen, maar telkens wanneer ik werkloos was gingen de spaarcent jes weer op. Moeder moest ervan eten en ikIn dezelfde tyd dat Moeder stierf werd Marie ziek. Niet erg ziek, hoor dominé, alleen maar wat fut loos en dan hoesten erbij, 't Werk bij de boer kon ze niet volhouden; 't werd te zwaar Het spreken vermoeide hem. Om de woorden te verstaan boog dominé tot vlak voor de bedstee, 't Begin van dit verhaal verwonderde hem. Zo begint een verhaal van leed, niet van mis daad. Wat kon zo radicaal deze mens veranderd hebben, dat hij, na de dood van de Moeder die hij verzorgde en na de liefde voor een ziekelijk meisje, de misdaad- ging zoeken en vertier in de donkerste wijken van de grote stad? De flessen wijn, ze konden verklaard worden uit de lust om het verdriet weg te drinken, maar de tochten naar de stad en de geheimzinnige dood van die vrouw, daar moest een andere oorzaak voor zijn. 't Duurde lang voordat Jan-Willem verder ginig. Maar toen hij sprak leek alle leed voorbij. Zijn stem was hel derder dan eerst. „Ik heb het huisje van mijn ouders verkocht, dominé. Misschien had ik het niet mogen doen, maar ik wist geen andere weg. Omdat er geen werk was, pachtte ik het hoekje turfland in de Veenbuurt Toen zijn we ge trouwd, Marie en ik. Door de drukte van de voorbereidingen is Marie ko- mien te liggen, vanaf de eerste dag dat we hier woonden. Drie maanden heeft de zieikte geduurd. In die tijd is ons laatste restje geld opgegaan. Wijn is duur, dominé en toch was het goed voor haar. Op een dag werd ze ineens veel er ger. Ik heb toen een auto gehaald in de stad en haar naar 't ziekenhuis la ten brengen, 's Avonds laat was dat. 't Is misschien teveel voor haar ge weest. We wisten geen raad toen. Nog een paar weken heeft Marie daar Hij zweeg om de zachte koele oude- mannenhand, die zegenend op z'n voorhoofd kwam te rusten. „Kerelzei dominé Bastiaans (moeilijk. En nog eens, omdat hij niets anders te zeggen wist dan dit ene woord, zei hij fluister-zacht: „Ke rel Jan-Willem verwonderde zich over de grote ontroering die over de do miné kwam. In hem kwam de wroe ging, omdat hij verzuimd had deze grijsaard bij Marie te roepen. Hij wist zijn verontwaardiging om de geringe belangstelling van toen nu koppigheid te zijn geweest. Hij beleed dat ook: „Ik was altijd al een stijfkop, dominé," zei hy. „Zeg dat niet, Westdonk," weerde de dominé angstig af. De eigen schuld en de kletspraat van het dorp, die hij geloofd had, leek hem dubbel zwaar te wegen, nu Jan-Willem zichzelf ver wijten maakte. Als Jan-Willem ge zond geweest zou zijn, zou hij op zijn beurt beleden hebben, wat het dorp, wat ook hy, achter zijn rug misdaan had. Nu wilde hij zijn rust niet sto ren. Alleen rust brengen en hulp om dit leven weer zonnig te maken, dat wilde dominé Bastiaans. „Vertel verder, West-donk," pleitte hij. Niet de begeerte om het verhaal te horen was het nu, maar het ver langen om de diepte van de eigen schuld te leren kennen, waarom hij het vroeg. De grote belangstel ling, zo lang ont wend, deed Jan-Willem goed. Als aan een grote vriend vertelde hij: „Toen Marie gestorven was, ben ik hier alleen achter gebleven. Omdat er niemand naar mij kwam vragen, heb ik ook naar niemand gevraagd en in de kerk kwam ik niet. Een maand geleden heb ik ontdekt, dat ik het zelfde heb als Marie. Even heb ik dat erg gevonden, want ik ben nog maar (Vervolg van pag. 1) OSLO: een hoofdstad van 900 jaar in de schaduw van Kopenhagen leefde sedertdien, ook al bestond er dan een personele unie tussen Noor wegen en Zweden, zodat beide landen door eenzelfde koning werden gere- Aan deze personele unie kwam in 1905 een einde, zodat Christiania de hoofdstad werd van een eigenlijk nieuw, geheel zelfstandig Koninkrijk. Tevens brak in het begin dezer eeuw voor Noorwegen een periode van tech nische vooruitgang aan. Sedert zijn stichting moest Christia nia drie keer zijn stadsgrenzen uit breiden. In 1924 werd het driehonderd jarig bestaan van Christiania op in drukwekkende wijze herdacht, maar toen was het ook met de glorie ge- daan^ want van 1 Januari 1925 af tooit de oude Noorse hoofdstad zich weer met de vroegere naam Oslo. Veel eerder reeds was de grond, dertig jaar. Maar hu ben ik er blij om, want er zal niemand zyn die om me treurt" Toen hing weer de stilte in het ka- niertje. Een enkele keer was daar al leen de droge kuch van Jam-WiJlem om die stilte te verdiepen. Nu dominé Bastiaans niet spreken wilde over de verhalen die in liet dorp over Jan-Willem gingen, .piekerde hij over een middel om hel dit eenzame waarop het vroegere Oslo stond, reeds bij Christiania's stadsgebied ingelijfd. De herdoping in O s 1 o was een sym bolische daad: Oslo's middeleeuwse roem te doen voortleven in de naam der Noorse hoofdstad. En thans Tien jaar geleden vielen de Duit sers Noorwegen binnen en bezetten zij Oslo. De verwoestingen, die de oorlog voor Oslo met zich bracht, zijn thans nagenoeg allemaal her steld en Oslo is als woonstad weer een der prettigste steden van Europa. Musea, bibliotheken, concerten en theaters doen het hunne om de burSe_ rij en de bezoekers der stad geestelijk voedsel van uitstekende kwaliteit te verstrekken. Er zijn ook architecto nisch belangrijk monumenten, bijvoor beeld het nieuwe stadhuis, voorts heerlijke parken en bossen om in te wandelen. Bovendien is Noorwegen op het ogenblik het goedkoopste land om te reizen. Een attractie, die in onze „deviezen nood" voor de meeste toe risten wel zeer zwaar moet wegen. mensenkind wat te vergoeden, dat hij onwetend was verdoemd. „Je zou een kamer kunnen krygen an de pastorife", bood hij aan. Jan-Willem keek verwonderd op, om deze grote goedheid. Niet meer eenzaam te zijn door in de omgeving van deze man zijn einde te jnogen wachten leek hem een zegen. „Ik wil wel", zei hij kindei-lyk. Om de nieuwe daden die te doen waren, rees dominé Bastiaans ver jongd recht. Zijn zachte domineeshand drukte de slappe, eelt-harde handen van de veenwerkér. ,,Ik laat je van daag nog halen," beloofde hij. Was het louter toeval, dat de post bode juist voorbij de pastorie koers te, toen dominé zijn tuin inliep? 't Deed er niet toe. Hij kreeg de bood schap mee aan het dorp: „Ai de ver halen over Jan-Willem Westdonk zijn vuige laster". Met feiten en omstan digheden kreeg Peters de boodschap, zodat de winkelier Wist waarom hij wijn geleverd had en de melkboer, waartoe de melk en de eieren hadden gediend. Daaiixit kon dan geen ver weer meer komen en geen kiem voor Wonderlijk druk was het dorp die d/ag, om het wonder van een boosdoe ner, die geen booswicht was. In de boodschappenmand, die aan de pasto rie bezorgd werd, waren een paar flessen wijn geborgen en meer eieren kwamen er, dan een gezond mens in een maand vermag te verwerken. Daar had Jan-Willem zijn vreugde over, toen hij op 't .bed in de serre van- de pastorie lag. Hy wist de genegen heid van het dorp c*p hem gericht. Omdat hij wel helt hoe, maai- het waarom niet kende waren z'n daigen licht. In de pastorie is Jan-Willem zacht over de grens van dood en leven ge gaan. Zo was het zyn diep begeren geweest, want dit was de weg naar Marie en zijn Moeder. Over deze dode is niet getreurd. Het dorp, dat hem zoveel zonde had toegedacht, gunde hem de ruimte van de eeuwigheid. Nooit nog, bij weten van dominé Bastiaans, was in het dorp een mens begraven met zoveel belangstelling bij het graf. Onder het zegebed van de wind in de peppels waren ze ont roerd de dorpelingen. Niet om Jan- Willem hebben ze geweend, want ze begeerden eens zijn deel te ontvan gen. Nee, maar om het woord van do miné Bastiaans waren ze onit.Lerd, want hij sprak over een paar woorden uit een gebed: Vergeef ons onze schul- De dag van Jan-Willems begrafe nis was daardoor een boetedag. JODOCUS ZINGT EN TEKENT AAN dwars indruisen tegen elk principe van de cantus figuratus. Dies giste ik wat van dit alles de die pere achtergrond mocht wezen, maar een tel later maakte de eigen taak het me onmogelijk me daarin verder te verdiepen. Evenwel, aan elke dienst komt een einde, gelijk prille kinderen tot hun openlijke vreugde plegen te constateren. En na die dienst wie stond daar buiten het kerkgebouw op me te wachten? U raadt het reeds: het was Jodocns, en een wat druilerig vrouwspersoon bungelde „Ha", zei Jodocns toen hij me ont waarde, ,JIa dikant do miné, we benne in de kerk geweest, hebt u ons gezien?" Ik knikte instemmend: „Ja", zei ik, en had tegelijk zoveel vra gen dat ik niet precies ivist welke ik eerst zou afvuren. Want het was al met al toch een wezenlijke ont moeting geweest in die lang vervlogen jaren dat we samen in de pbort en de tocht stonden, en dan wil je wel eens weten hoe het zo iemand vergaan is in al die tijd. Voorts was ik ook nieuwsgierig om te vernemen of dit nu die kwaaie vrouw van weleer was om me zulks zo zijnde vervolgens te verheugen in de kennelijk gegroeide eendracht der echtelieden. Al verder had ik uit zijn begroetingsfor- Uit de VOLKSWIJK mule menen op te maken dat Jodocus geenszins van zijn wieg af temidden der reformatoren was grootge bracht, maar veeleer Room se voorvaderen in zijn stamboom telde. En einde lijk was ik diep geïnteres seerd in zijn zangnummer- tjes. Wijl die kwestie het dichtst raakte aan zijn kerkelijke aanwezigheid, ging ik dus daarover ver der en herhaalde: „Ja, ik zag je zitten; of liever, ik zag je zingen Toen zei het bungelende vrouwspersoon: „Hij zingt helemaal niet, hij ken geeneens lezen, laat staan zingen...." Ze zei het berustend, net als een beetgenomen kanarie-en thousiast, die een bekroonde zangvogel denkt te hebben be machtigd en zie, het beestje komt niet verder dan een lammenadig „Piep-piepv, maatr het is toch een aardig beesie wel beschouwd. Het is wat moeilijk om direct een vervolg te vin den na zulk een openhar tige mededeling. Niet als het kanaries geldt, want die horen toch niet wat je van hen vindt, maar wel nu het Jodocus betrof. Ik kon toch moeilijk haar be klagen en zeggen: „Waar om hebt u dan niet beter uitgekeken vooraf?" of iets dergelijks. Waarom ik de zaak in het midden liet en deed dan tenminste of hij zong, en dat is toch altyd X opwekkender dan X dichtgeknepen lippen...." V V yERLEDEN week maak- ten we met Jodocus X Schelm kennis. Tijdens een X regenbui. In de poort. Om- X dat hij daar op last van zijn vrouw kou stond te vatten, begrepen we toen meteen dat hij beter on- getrouwd had kunnen blijven, maar meer verna- men wij toen nog niet van X hem. Het duurde zelfs jij jaren eer we hem terug jjr zagen, maar toen zagen toe hem dan ook goed en jJj op zijn voordeligst. X Het was in de kerk en ik preekte. En plotseling viel tijdens het zingen T mijn oog op een mans- X persoon, die gans zeer vooraan had plaats geno- men, en die uit volle borst zijn lied uitjubelde. Op zichzelf zou dat nog niet zo opvallend zijn geweest, maar er klopte iets niet in dat kennelijk uithalen der jjj verzen. Het klopte daar- X om niet, omdat Jodocus jV zijn mond wijd opensperde X als een hongerige adelaar X op een moment dat alle jjr andere kerkgangers in het jji rond hun lippen plooiden tot die klinkers en mede- X klinkers, welke geen ver- X open monden vereisen. Het X klopte zelfs nog minder X toen Jodocus een volledige X hooischuuringang vertoon- X de op het moment dat het X couplet uit was. En het X allerminst klopte daarmee X weer het feit dat deson- X danks niemand in zijn om- X geving hem verbaasd aan- X staarde, hetgeen toch wel X het minste is dat verwacht X kan worden, wanneer een X kerkganger solistische nei- X gingen gaat botvieren, die Of liever, ik wou dat zeg- X gen, maar het ging niet X door. Ze onderbrak me en X deelde opnieuw wat kla- gelijk mee: „Hij is me man niet; hij wrl alleen maar met me trouwenWaar- op Jodocus heftig „Ja" X knikte, en echode: „Jawel T meneer predikant dominé, ik wil met haar trouwen.... En nu wou zij vragen wat offeme doen moesten... En offu nou zeggen wou dat het goed was, meneer pre- X dikant dominé". Ik krabbelde me eens X achter het oor. Huwelijks- X adviezen zijn een gevaar- X lijk terrein, je hebt zo een X ongelukkige liefde op je X geweten, onverschillig of X je gunstig of ongunstig X prae-adviseert. En dit paar X kende ik helemaal niet. X Dus zei ik zulks en kop- pelde er het voorstel aan X vast om de kwestie eens X samen door te praten op X een meer geëigende tijd en plaats. Iets waarover hij enthousiast en zij opnieuw berustend knikte. „Over- morgen, ben jullie dan thuis?" „Jewel, meneer predi- X kant dominé", zei hij stra- X lend en stijf gearmd sjokten X ze weg. Maar geen tel later X trok hij al weer aan mijn X jas: „Asje het nou maar niet vergeten wil, want we X benne al aangetekend en X de volgende week trouwen xne, weetu?" Hetgeen nu niet al te veel verwachten deed laan het waardevolle X in het adèies van Uw WIJKPREDIKANT. X

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 10