ED
begin
2
ZONDAGSBLAD 6 JANUARI 1951
r belader
alik.
Canadese Eskim
Sneeuw- en Ijsmensen
IJsgebied. Wat ze eten, die honden? Wal-
russenvlees, robben, kariboevlecs, maar
ook^sommige vissoorten gaan er in als
Eva blijft Eva
„Ja, kariboevlees, daar zijn ze dol
op maar de kariboe is toch meer ge
zocht om zijn huid. In de winter dragen
de Eskimo's wel dubbele kariboepakken,
één met de vacht naar binnen en één met
de vacht naar buiten, maaT in de zomer
zie je de meisjes hier ook in vrolijke
gedrukte katoentjes rondlopen. Eva blijft
Eva, ook ir
„Wij hebl
schuchter.
„Dat de Eskimo's in huizen van blok
ken sneeuw wonen", voltooi.) Jack
lachend, „nu, dat komt nog wel voor in
het Oosten van Canada. Traanwalm en
rook en benauwdmaar net als een
i zegt een Eskimo, dat een mens
huizen meer en meer in gebruik. Wij
van de politie en dan de Hudson Bay
Company zorgen wel, dat de Eskimo's
een behoorlijk dak boven hun hoofd krij
gen in de winter.... in die beroemde
ijspaleizen hapert het toch wat al te veel
aan ventilatie!"
Het pakje sigaretten gaat van hand tot
hand. Traag en bedachtzaam stijgen de
rookwolkjes omhoog. Het Varken is zicht
baar tevreden. Jack ook. Hij vindt het
prettig, eens iets te kunnen vertellen.
Zijn woorden zijn wel eens wat ruw,
maar zijn hart is van goud.
„Des zomers", vervolgt Jack. „wonen
zowat alle Eskimo's in tenten. Maar die
in het Mackenzie-district zijn hele heren
geworden met eigen huizen, zaken, motor
schepennu ik zie ze liever anders,
als ze met zo'n primitief schuitje bepakt
en volgeladen zee kiezen. Dan hou je je
hart vast
Het Varken trekt zijn gerimpelde ge
zicht tot een grimas.
„Water is als een zacht bed", merkt
„Je kunt gelijk hebben. Varken", ant
woordt Jack. „maar ik vaar liever met de
.Nascopie", dat is (als hij onze vragende
gezichten ziet) een gouvernementsstomer,
die eens per jaar de ronde doet voor af
lossing van personeel en die voor de ap
proviandering zorgt. Artsen, politieman
nen, ambtenaren en andere dingen (Jack
grijnst) heeft die schuit dan aan boord.
Ook voor de Eskimo's. Nu, is de boot
dan vertrokken, dan is er weer een jaar
tje ijzige rust met alleen de radio om je
een beetje minder eenzaam te gevoe-
„Onze Evee"
„Dat is onze Evee". roept Jack uit, „een
aardig ding, vindt U niet?"
„Niet gek, Jack", zeggen 'wij.
„Nee, en ze kan lezen en schrijven ook",
vult Jack aan, „daar zorgen onze school
meesters wel voor, al hebben ze een
heidense taak om al die zwervende men
senkinderen voldoende tijd aan één plaats
te binden om ze- iets in te pompen
de kerk en de regering doen er veel aan.
Trouwens ook de artsen doen hun best,
want er reizen tegenwoordig enige artsen
door Eskimoland en die doen heel wat
keper beschouwd!"
De politieman richt zich overeind.
„Ja, een verdraaid raar ding beaamt
hij dan. „maar het is een goed ding. dat
wij, beschaafde Westerlingen, althan9
proberen om de Eskimo's te laten blijven
wat ze altijd zijn geweest stoere, ge
harde, blijmoedige mensenkinderen
ook al trekken ze tegenwoordig dan wel
eens een Westers pakje aankijk, deze
hier (Jack toont ons een plaatje), dat is
Jimmy, een veldwachter, een collega van
me eigenlijk
..Nu, Jack, als je toch aan het prentjes
vertonen bent.... heb je er een van die
Evee over, je zei zoiets in die geest
„Hier heeft U het", en Jack gaf ons
een photo van Evee. „maar het moois er
niet van afkijken, denk daar aan! En nou
wil ik wel eens zien, of U weet wat
schaakspelen is!"
Het schaakboekje komt te voorschijnen
weldra springen de paarden en schuiven
de pionnen over het miniatuurbord. Bui
ten hangt de Poolnacht als een dichte,
ijskoude sluier om het huisje. Binnen ia
het gezellig en menselijk. Het Varken zit
wat te dutten en Evee zwijgt. Jack en
ik roken en spelen schaak. Wie gewonnen
heeft die avond, weet ik niet meer.
-a-************************************************************
Harm trekt het roer om en steekt
werktuiglijk zijn arm op. naar een
schipper, die hem achterop komt. Hij
monstert de lading, een goed beurtje
heeft die; Trouwens, hij heeft dit jaar
ook best gevaren, de spaarpot moet ook
niet te kort komen! Zuinig zijn.... dat
zit hem in het bloed, dat waren zijn va
der en grootvader ook.
Hij baalt met een ruk de kraag van
zijn jasje omhoog. Even laat hij dan een
waarschuwend signaal loeien over het
water voor een jonge waaghals, die in
een roeiboot heen en weer laveert. Die
smalle figuur in dat bootje herinnert hem
aan Jaap. Zijn zw.iger.. Een beetje
buitennissig heeft Harm hem altijd ge
vonden, één aie kennelijk uit de toon
valt, vergeleken bij de andere familie
leden van zijn vrouw. Een jongen, die
geen dek kan zwabb '.en, maar handig is
in het hanteren van pen en potlood. Hij
-heeft een kóp. hij leert voor onderwijzer
en het gaat hem vlot en makkelijk af.
Maar nu is er een kink in de kabel ge
komen. De duurte neemt toe. Zus, die
nog thuis bij Moeder is, wil ook wei
eens trouwen en spaart wat ze kan. Nu
ziet Moeder geen kans meer om de eind
jes aan elkaar te knopen. Volkomen lo
gischmeent Harm en verschuift zijn
klompen nog eens. Maar.hoe moet er
nu raad worden geschaft? Hij is immers
de enige, die helpen kan, menen de vrou
wen, die het allang met elkander eens
zijn. Net of dat maar zó gaatof hij
het geld maar op tafel hooft te schuiven
en de zaak daarmee afhandelen
Hij zoekt zijn shag-doosjc en rolt een
sigaret. Als hij er de brand in gestoken
heeft, blaast hij met welbehagen de eer
ste rookwolken uit. Hij voelt zich wre
velig en ontstemd. Vanavond zullen ze
allemaal weer om de tafel zitten en de
beslissing zal aan hem zijn. Hoe kan hij
nu zomaar zijn hulp aanbieden? Hij heeft
toch zelf een gezin en .wat kost zo'n jaar
studie niettiaar heeft hij eigenlijk
geen begrip van.
Harm roest wat naar Arde en staat
weer stil, in gedachten verzonken. Hij
moet ineens aan zijn Moeder denken. Ze
is al een paar jaar dood. maar haar beeld
staat nog voor hem gegriift. Altijd ziet
hij haer kleine gestalte in de roef van de
„Volharding". Zorgend en werkend voor
hen. En als het moe9t. sprong ze in de
bree, vócht ze voor haar jongens. Want
Vader was niet makkelijk en wilde met
strengheid en kort-houden zijn overwicht
op hen bewaren. En ééns toen Harm
en Marrigje wilden trouwen, omdat ze de
kans kregen op „Arbeid Adelt" een eigen
bestaan op te bouwen, toen had ze kalm
en beslist partij getrokken voor de jonge
ren en Harm herinnert zach nóg haar
woorden: „Gun ze de kans vader, ieder
AAN het roer van de vlug stampende
motorschuit „Arbeid Adelt" staat de
schipper en tuurt met klein geknepen
ogen naar de rivier, waarover de sche
mering van de winterdag hangt. Het
heeft wat geregend, nu weven zich ijle
mistsluiers over het land en het water,
dat onrustig kolkend tussen de uiter
waarden doorspoelt.
Harm schuift zijn ene voet eens over
de andere, hij wordt koud van dat nat
tige weer. Hij staat ook al zo lang. Arie
is druk aan het zwabberen en schoon
maken en Marrigje beeft het beneden
natuurlijk volhandig.
Arie, de knecht, komt de stuurhut
binnen. Hij heeft de ritssluiting van zijn
trui tot bovenaan opgetrokken. De pet
staat achter op zijn blonde krullen.
„Koud. jong?"
„Nou. Echt nattig winterweer. We zul
len maar study-an doorvaren, niet schip
per, dan zijn we tenminste voor 't donker
n0,gJa.VAllicbt".
„Zal ik het roer effen overnemen? De
vrouw heeft al geroepen".
„Goed jong".
Harm schiet zijn klompen uit en gaat
het trapje af. In de roef hangt een zoete
baklucht, walm slaat hem tegemoet. Mar
rigje is juist bezig in te schenken, kleine
Wim zit op zijn knietjes op de bank van
een misbaksel te genieten.
Zijn vrouw geeft hem koffie en Harm
schuift genoeglijk naast zijn zoon. De
warmte doet hem goed. hij slurpt zijn
drinken met kleine teugjes en knipoogt
eens tegen zijn vrouw, duidend op Wim-
mie, die zichtbaar zit te genieten. Maar
het gelaat van Marrigje staat zorglijk.
Een sliert haar valt over haar voorhoofd,
't gezicht is rood en wat opgezet. Ze heeft
bet druk vandaag en haar gedachten
willen zich niet laten bedwingendie
gaan toch telkens weer naar huis. naar
Moeder, naar Zus, naar Jaap
Ze is vanmorgen al van plan geweest
paar boven te gaan. naar de stuurhut,
cm met Harm te praten, maar er kwam
niet van. Nu is het straks avond, ze
zullen met zijn allen thuis om de tafel
zitten en een beslissing zal er nog niet
gevallen zijn. En Jaap zal naar haór, naar
zijn oudste zuster kijken en van haar
hulp verwachten. Ze ziet zijn gezicht,
blank en regelmatig, met de grote open
blauwe ogen, ze ziet zijn handen de han
den van -één. die geen werken gewend
is, die altijd bezig is geweest met de pen
en met de boeken. Hoe trots was vader
niet op hem, zijn enige zoon, die wat
méér moest worden, omdat hij meer kón.
En nunu dreigt ineens alles inéén
te storten. Moeder kan de studie niet
meer bekostigener moet raad ge
schaft worden. Het is zonde, als Jaap
zijn school vaarwel moet zeggen, dit ene
laatste jaar scheidt hem nog van het
diploma en dan zijn de mogelijkheden
immers zoveel groter, dan wanneer hij
nu een baantje moet zoeken. Als Harm
KORT VERHAAL
van HANS VAN AEMSTEL
Arie ook
Marrigje zucht en schenkt nog eens in.
Harm, op hém is alle hoop van de ande
ren gevestigd, dat weet ze zo goed. Maar
ze kent hem...... beter dan één der an
deren en ze peilt zo goed zijn bezwaren,
ze doorgrond zijn zuinigheid, die naar
het gierige speurt.
Ze schuift het schaaltje met oliebollen
^aaj .baar man en noodt: •„Neem er één,
Ja graag".
,.'k Zal er
apart leggen".
Hij kijkt op. Nors zegt hij dan: „Die
krijgt immers zijn portie wel vanavond".
Ze schuift toch wat van het gebak op
een schoteltje. Die jongen staat daar
boven toch ook in de kou, wat maakt
nu zota oliebol uit!
.,'k Zou willen, dat je eens wat meer
voor een ander over had." Het is er uit
voor ze er erg in heeft, bits en vinnig.
Hij stuift plotseling op:
„O'k begrijp het al hoor. je be
hoeft niet duidelijker te zijn. Maar je zin
krijg je toch niet
Hij is al verdwenen. Zijn snelle voet
stappen doen het trapje kraken. Zijn
hand rukt de deur van de stuurhut open.
De jongen, die nog rustig aan het roer
staat, wordt met een snauw naar dc mo
tor gejaagd.
8B2B33S
Wij zeggen U: hoopt!
fOEN Jezus in Kapernaüm kwam,
brachten ze tot Hem een verlamde,
liggend op z'n bed. Deze man kwam
om genezen te worden. Maar wat deed
Mallheüs haast zich het direet te
zeggen: „Jezus, hun geloof ziende,
zeide tot de geraakte: Zoon! wees wel
gemoed; uw zonden zijn u vergeven",
(Matth. 9:2).
Dus daar helpt Jezus: niet aan de
noodlijdende buitenkant, maar in het
binnenste centrum, waar onze grootste
nood is, de nood van ons verscheurde
leven, de nood win onze menselijke
godverlatenheid. Dat betekent het
woord „zonde" immers, dat wij, door
wat voor reden dan ook, van God ge
scheiden raakten; dat het niet langer
in orde is tussen God en ons, deit wij
het hebben verknoeid.
Of het nu gaat om een ellendige mis
dadiger, een verlopen dronkaard, een
meisje dat zich heeft vergooid, een
soldaat die niel meer durft thuis te ko
men, een wereld die één chaos dreigt
te worden, of dat het gaat om een man,
een geraakte, die als een bundeltje
ellende wordt neergelaten voor de voe
ten van Jezus: het is alles enerlei, de
zonde, de gestoorde verhouding tussen
God en mens.
Maar hier helpt Jezus Christus.
Tegenover het woord „zonde" stelt Hij
het woord „vergeving", d-w.z. God be
gint opnieuw; reikt de hand aan hem,
die vertwijfelt en trekt hem aan Zijn
hart. God begint opnieuw met ons en
alles dat scheiding bracht, is wegge
daan. Daarom: mijn kind, wees web-
gemoed
Dan staat die lamme. Daar gaat hij
heen in aller tegenwoordigheid. Want
deze macht heeft Jezus, de Zoon des
Mensen.
„Mijn kind, wees welgemoed; uw
zonden zijn u vergeven". Daarmee is
alles gezegd. Daar is bij de wortel ge
holpen en zó alleen komt het goed.
Vergeving der zonden: géén hulp,
die zo diep, zo totaal herscheppend
vernieuwend in ons leven ingrijpt en
in de wereld. Géén hulp ook, die wij
zozeer nodig hebben. Vergeving der
zonden: deze hulp brenfft Jezus Chris
tus.
Hoe zal Hij ons helpen nu? Hoe zal
Hij nu de wereldnood overwinnen en
de nood van ons volk en de nood van
Kerk en Zending nu? Onze eigen per
soonlijke nood? Wij weten het niet.
Maar wij weten ivel, dat Hij ons hel
pen zal. „Mijn kind, wees welgemoed;
uw zonden zijn u vergeven". Hiermee
is alles gezegd. Hier wordt échte hulp
geboden en midden in al onze rade
loosheid uitzicht!
Wij zeggen u: hoopt! Weest welge
moed! Ge behoeft niet om te komen in
godverlatenheid. Ge behoeft niet de
moeilijke weg alleen te gaan. Hij is er,
die de reddende hand u biedt: Jezus
Christus! Wij, wie we ook zijn, of wat
wij ook gedaan hebben, wij mogen die
hand grijpen.
Leiden. J. GROOT.
mens krijgt in zijn leven een kans cm ak
je dde voorbij laat gaan, heb je er later
spijt van. Vader, Je mag hen hier niet in
de weg staan En ze hadden htm
kans gekregen
En Jaap? Hij ziet het joeh voor zich.
Hij is jong, maar hij heeft pit on is een
harde werker. Hij komt er welals hij
de kans krijgt En als hij mü aan 1 werk
gaat zal hij "t toch nooit zover brengen
hij dat diploma heeft
(Zie vervolg pag. S)
ZONDAGSBLAD 6 JANUARI 1951
7
fonzejeuqó-pa,qin&=B
Hoe \Kn.aa% g.kaag.
bij de veldmuizen terecht kwam
(Vervolg)
Hij kon toen nog net onder het
kussen uitwringen en naar zijn holle
tje rennen. Stil! Wat zei die grote
mensenstem daar? Jantje, omdat je
vandaag jarig bent, krijg je een paar
nieuwe schoenen van pappa en mam
ma. We zullen nu die oude schoenen
maar eens weggooien, want daar heb
je lang genoeg op gelopen. ,,0, wat
fijn!" hoorde Knaaggraag Jantje roe
pen. Daarna sprong Jantje zeker uit
bed, want een paar mensenvoeten
bonkten op de grond. ,,Zo!" zei Jan
tje, „dan hoef ik lekker die ouwe din
gen niet meer aan," en ineens werd
Knaaggraag heen en weer geschud,
want Jantje schopte hard tegen de
schoen, waarin het muisje zich schuil
hield. „Nou, nou, niet zo'n lawaai, op
de vroege morgen, Jantje!" comman
deerde vader. „Geef die schoenen
maar hier, 'dan zal ik ze op het werk
wel weggooien."
„O", dacht Knaaggraag, „weggooi
en...? Waar zou ik dan wel terecht
komen...? Zou ik..." Nee, de muis
durfde toch niet weg te springen. Er
stonden ook zóveel mensen om de
schoen. Daar werd Knaaggraag hoog
opgetild met schoen en al. Hij kroop
nog verder weg in de neus... Daarna
hoorde Knabbelgraag iets schuren en
ineens was het weer donker. Vader
had de schoenen in zijn fietstas ge
daan. Wel een uur lang gebeurde er
niets. En toen begon het! Knaag
graag werd geschud en geslingerd en
op en neer gegooid. De grote man
fietste nu natuurlijk dacht de muis.
O, wat duurde dat schudden lang!
Knaaggraag deed zich pijn aan de
spijkers, die in de schoen zaten. Hoe
had Jantje daarop kunnen lopen!
Na een hele poos hoorde Knaag
graag weer die zware mensenstem
praten. „Zo, ouwe jongens" zei de
stem „nou jullie eerst eens er uit" en
met een zwaai werd eerst de ene
schoen weggegooid. Knaaggraag hoor
de een plons! Water! O! O! Dan zou
hij verdrinken!? Hoepla! daar ging
de schoen al. Een harde klap! Au!
Knaaggraag stootte zich toch zó lelijk
Maar wat was dat...? Er kwam geen
water binnen! Heel voorzichtig durf
de de muis nu te kijken over het rand
je. De grote man fietste weg en de
schoen bleef drijven! Knaaggraag
DE STERREN
Als 's avonds in het Westen
*t Zonnetje heilen vlucht,
Dan komen al die sterren,
Daar boven in de lucht.
Die kleine lieve sterren,
Zien mij- zo~vriéndelijk aan.
Ik-vind ze veel, veel mooier.
Dan heel die grote maan.
Ze lijken net op oogjes,
Die op mij nederzien.
En die mij willen vragen:
Was jy soms stout misschien?
Maar neen, ze lachen altijd
En kijken nimmer boos.
Ik hoor ze zachtjes fluist'ren:
Slaap zacht, mijn kleine roos!
Ik ga zo rustig slapen.
De hele lange nacht.
Want 'k weet: de kleine sterren
Die houden trouw de wacht.
Ze zullen blijven schitl'ren,
Ook als 'k mijn oogjes sluit,
En morgen komt de zon pas
En blaast die lichtjes uit.
niet zo bang meer. Nu
ook geen gevaar! De
schoen dreef en ..kijk! dat houtje kon
hij best gebruiken.
Knaaggraag viste een stukje hout
op, dat in het water lag en knaagde
er net zo lang aan, tot het twee stuk
jes waren. Nu kon hij roeien! Maar
waarheen? Knaaggraag peddelde
maar eens door de sloot en hier
en daar stak een visje de kop boven
water uit om eens te zien, wat
dat nu toch wel voor een vreemde
snoeshaan in hun slootje was! Toen
Knaaggraag een hele tijd gevaren
had in de schoen, kwam hij voor
bij het huis van mijnheer de Rat.
Het huis lag helemaal aan het wa
ter. Knaaggraag kon er zó voor gaan
liggen met de schoen en belde net
jes aan. Misschien wist mijnheer de
Rat, die nog een beetje familie van
Knaaggraag was, de weg naar het
huis van de familie Knaaggraag.
Mijnheer de Rat deed slaperig open.
Hij was de hele nacht op jacht ge
weest en bromde een beetje op zijn
kleine neefje, omdat die hem uit de
slaap kwam halen. „Ik wil je wèl
thuis brengen, jongeman...!" zei de
Rat, toen Knaaggraag zijn verhaal
gedaan had, „maar dan moet je wach
ten tot vannacht. Overdag ga ik lie
ver niet op pad." Knaaggraag werd
binnengelaten en bleef de hele dag
bij mijnheer de Rat thuis. Maar 's
nachts kon zelfs mijnheer de Rat het
huis van Knaaggraag niet meer vin
den. „Weet je wat?" zei hij toen „ik
breng je bij de veldmuisjes, hier
vlak bij. Die willen je wel in hun ge
zin opnemen, alleen krijg je dan an
der eten, dan je gewend was." Zo ge
beurde het, dat de familie Veldmuis op
zekere dag een muisje uit de stad
kreeg en tot op vandaag is Knaag
graag nog bij hen. En nu behoeft hij
nooit lang te zoeken naar eten. En
bijna nooit zijn er mensen in de
buurt, die jacht op hem maken. Nee,
Knaaggraag heeft er helemaal geen
spijt van, dat hij in die oude schoen
is gekropen!
Goos Kamphuis.
Een verhaaltje, dat jullie mogen afmaken!
Beste neven en nichten,
In de eerste plaats allen, die ons een
ansichtkaartje stuurden: hartelijk dank,
hoor.! En dat geldt ook voor de neven
en nichten die hun goede wensen voor
Oom Karei en Tante Lies op een kaartje
hebben geschreven of in een brief. En
je weet allemaal, dat wij voor jullie ook
het beste wensen, want de oplossing van
de puzzle van de vorige week was:
alle
We hebben een hele berg inzendingen
gekregen en dat was dus inderdaad een
goed begin van het nieuwe jaar. Hier
zijn de namen van de eerste
van het jaar 1951:
Troostprijzen: Arie de Heus; Geesje
Wijmhorst; Frans van Duyneveldt; Ger-
da Lindeyer.
Gefeliciteerd, kinderen!
dat jullie het jammer vinden, dat
ijspret nu weer voorbij is. Maar wie
weet, hoeveel er nog komt vóór het weer
Maart is. Maar ondanks al de sneeuw
en ijs hebben jullie allemaal goed mee
gedaan aan de puzzles Fyn hoor. Ik heb
nu zo'n grote stapel brieven voor me
liggen. Allemaal beantwoorden gaat na
tuurlijk niet. Ik heb ze hier van twee
weken geleden bij, die zijn allemaal blij
ven liggen doordat ik ziek was. We zul
len dan vandaag maar beginnen bij Elly
Uilenbroek, die me een prachtige teke
ning stuurde. Had je die op school ge
maakt? Corric Boer, heeft dit keer voor
het eerst gesohreveq. Je had goed je
test gedaan op de rebus hoor Corrie.
aria Jansen vraagt of een bokking een
haring is. Ja Carla. De haring wordt dan
gerookt Natuurlijk majg je elke week
vragen stellen. Dat vind ik wel leuk.
Ria Dubbcld schrijft me. dat ze thuis een
Aaronskelk heeft maar dat er haast
geen bladeren aan komen. Heb je haar
wel eens wat kunstmest gegeven? An
ders moeten we het maar eens aan de
redacteur van de Kleine Vraagbaak vra
gen. Nellie van Hengel, wat zal het leuk
bij jullie zijn met zoveel broertjes en
zusjes. Is je jongste zusje erg lief? Gré
van der Steen, wat kan jy leuk rijmen.
Janneke van Schothorst nee hoor, dat
geeft niets. Waarom zouden een broertje
en zusje niet samen mee mogen doen.
Natuurlijk vertrouw ik er op, dat jullie
niet van elkaar afkijken. Rinekc Dom
burg, wat schrijf jij op een deftig post
papier. Zomaar met naam en adres be
drukt. Keurig hoor. Janny Zwart vraagt
me, of ik aan de neefjes en nichtjes wil
vragen, of ze haar gebruikte postzegels
wiUen sturen. Ze spaart voor het Prot.
Sanatorium te Breda. We willen alle
maal wel eens aan Janneke denken,
niet? Haar adres is: Hcistraat D. 153 Ca-
pelle (N.-Br Jammer. Ina en Anny
Scbipper dat jullie nu niet meer mee
kunnen doen. De foto zal ik gauw terug
sturen, hoor!
TANTE LIES.
„Kaboutertje": natuurlijk ben jij niet
te oud om mee te doen met ons clubje.
Welkom, hoor. Mtfntje Hark es vraagt,
wanneer er weer een tekenwedstrijd
komt. Nou. Mijntje, als er nog meer ne
ven en nichten zijn, die graag zo'n wed
strijd willen, dan doen we het. Afwach
ten dus maar. Wie weet, schrijven er
meer kinderen zoietsJopie" heeft
een brief geschreven met een krabbel
tje er in van haar broertje. Die is twee
jaar pas. Nou ja. Jopie heeft zijn handje
natuurlijk vast gehouden, maar leuk is
het in ieder geval.
Jaimekc Smitskamp. Ben' je nog ziek,
als je dit leest? Ik hoop maar van niet,
Janneke, en als het wèl zo is, beterschap
Joop Huisman heeft schaatsen gekre
gen en bekent, dat hij eerst wel honderd
keer is gevallen, maar nu kan hij al
aardig met zijn ijzers overweg. Vallen is
niets erg Joop. vind je wel? Het zou
eigenlijk niet eens leuk zijn, als je zo
gelijk al over het ijs kon zwieren.
jullie houden natuur
lijk erg veel van opstellen maken. Wel
nu, jullie kunnen dan deze week je hart
ophalen. Nou Ja, het is niet zo maar een
opstel over een onderwerp, dat ik jullie
opgeef, maar ik maak alvast een begin
netje en dan moeten jullie het verhaaltje
afmaken en sturen naar Oom Karei op
het bureau van de krant. Het leukste
stukje komt in de krant. Nou, jongene
en meisjes, doe je best. Behalve een
hoofdprijs zijn er verschillende
troostprijzen, dus als je verbaal niet
in het Zondagsblad staat, heb je kans,
dat je tóch een prijs krijgt. Hier is het
verhaaltje:
Kabouter Roodhaar maakte zijn
avondwandelingetje door het bos. Het
was eigenlijk maar een nietig ventje
tussen al die hoge bomen, maar daar
merkte kabouter Roodhaar niet veel
van, want hij was zijn hele leven al zo
klein geweest. Toen hij een eind van
zijn huisje in de oude berk af was, viel
er plotseling een grote beukenoot voor
zijn voeten. Kabouter Roodhaar schrola
er van, zo groot was die beuke
noot Hij keek eens naar boven of
soms die brutale Jopie Eekhoorn dat
gedaan had, want Jopie hield er van,
de kabouters te plagen. Maar nee, er
was geen eekhoorn te zien. Nét wilde
kabouter Roodhaar om de beukenoot
heen lopen, toen hij zag, dat dit een
bijzondere beukenoot was. Het was een
échte gouden! Er was een briefje op
geplakt, waarop stond: „Ik ben een
tover-beukenoot. De kabouter, die mij
vindt, kan twee wensen doen. Maar
dan moet hij mij eerst weer terug-
hangen in de boom. Doet hij dat niet,
dan wordt hij binnen twaalf uur ver
anderd in een paddenstoel
„Oef", schrok kabouter Roodhaar
ik wil bést twee wensen doen, maar
hoe krijg ik die zware beukenoot in
die hoge boom En een
paddenstoel wil ik toch heus niet
worden
Maken jullie dit verhaaltje af?
OOM KAKEL
toen hy plotseling de knallen heks was geluTckig verdwenen,
hoorde en het volgende ogenblik maar wat kon er wel allemaal in
kwim Grietje naar buiten bollen. 15f'?,v™aiaï™
er éen van open. Tot het deksel toe
Vlug maakte ze de sloten los en waren geVuld met goud en
broer en zus omarmden elkaar. sieraden.
94. „Hoera, nu zijn wy rijk!"
riep Hans en stopte zijn zakken vol
met allemaal sieraden, ringen en
edelstenen. En Grietje stopte haar
schortje vol en haar blouse en
onderjurk ook. Wat een vreugde
zou het zijn alle rijkdommen aan
Vader en Moeder te geven.