<*Diolet\^ uit czJïmeróloortóe bomen^
Uw. v&d&K weet
zeesLxq bij öoqq€rsb&nk
4
ZONDAGSBLAD 29 JULI 1950
Bezoek aan 't schuurtje van Henk Oorthuis
Van distributieambtenaar tot vioolbouwer
TJTAAROM zou een viool uit Amers-
foorts hout niet even mooi kun
nen zingen als b.v. een Schwarzwal-
der product? Henk Oorthuis, wiens
huisje als motief voor een schilderij
tje in de donkere bossen van De
Treek ligt, heeft deze stelling waar
gemaakt. Temidden der eeuwenoude
woudreuzen werken zijn gevoelige
handen in een klein schuurtje aan
de vervulling van zijn grote droom:
een viool te bouwen, die een eigen
ziel heeft.
Wanneer men ziet, wat hij reeds
presteerde, is men even sprakeloos.
Want deze oud-distributieambtenaar
maakte met oude keukenmesjes en
ander materiaal minutieuze schaafjes
van 1 tot 2 cm groot, terwijl hij de
hele kunst van het oude ambacht
door zelfstudie zonder een leer
meester zich eigen maakte. En al
heeft hij dan ook geen micrometer
om de dikte van het hout te kunnen
bepalen, zo is hij toch in staat om
een instrument _.te bouwen met een
verrukkelijk zuivere toon.
Tenslotte hadden de oude meesters
in de zestiende en de zeventiende
eeuw en dan denken we in de
eerste plaats aan Stradivari ook
geen verfijnde hulpmiddelen. Ze
werkten met hun intuïtie, terwijl
daarnaast een eindeloos geduld en
een uitstekende materiaalkennis een
belangrijke rol speelde.
En daarom vindt Henk Oorthuis,
dat een vioolbouwer in het bos moet
wonen, want de bomen moeten een
stukje van zijn eigen wezen worden.
Hij moet de „psychologie" om dit
woord te gebruiken van het hout
leren doorgronden. Want hout is
levend materiaal en heeft zijn eigen
hebbelijkheden; slechts een kenner
met gevoelige vingertoppen weet
hieruit een instrument van nog geen
450 gram zwaar te toveren, welks
„toonkleur" iedere toets der critiek
kan doorstaan. De bovenzijde wordt
gemaakt van het hout van de fijn-
spar en mag slechts 2.5 tot 2.8 mm
dik zijn. Voor de onderzijde gebruikt
Oorthuis pérenr of appelhout, even
eens van de Treeker bodem. De
kersenboom levert, tenslotte het mate
riaal voor het sierlijke halsje.
Het klinkt alles vrij simpel, maar
indien men ziet, met hoeveel liefde
en vlijt uit het onwillige materiaal
tenslotte de „Treeker"-viool ontstaat,
gelooft men, bij een moderne tove-
n~?r op bezoek te zijn.
t spreektvanzelf, dat Oorthuis
vt„ over vioolbouw gelezen heeft en
uit het demonteren van fabrieks- en
oude handwerkviolen zeer veel ge
leerd. Hij bestudeerde de plaatsing
van de zangbalk, het model, de wel
vingen van het. hout en tal van an
dere zaken meer. En alvorens hij toe
was aan de mallen, de eigen vlijm
scherpe mesjes, de wetten van de
krornpasser, het drogen van het hout,
het vernissen en het uitbalanceren
van 1001 factoren, moest hij gees
telijk als het ware van binnenuit
het scheppingsproces van de viool
in al zijn details doorleven. Want
tenslotte gaat het hier om meer dan
een kunstig ambacht; een viool moet
geboren worden uit inspiratie en ge-
Merkwaardig is, dat Henk Oort
huis met iets, wat all een liefhebberij
begon, ineens zijn levensroeping ont-*
dekt heeft. Toen hy tijdens het eind
van de oorlog in de ogen van zijn
dochtertje keek, die smekend vroeg.
„Pa, kan ik geen ciool krijgen?" be
gon het plan in hem te leven. Pein
zend keek hij omhoog naar de hoge
stammen van het Treeker woud en
het was, alsof éen stem in hem zei:
„Waarom zou je niet? Je kunt het.
Je bent ervoor geboren."
Thans speelt niet slechts zijn doch
ter, doch ook de zoon van Oorthuis
op een eigen viool van pa, terwijl de
scheppingen van Oorthuis reeds in
radiokringen de aandacht beginnen
te trekken. Houd ook eens een
bovendek van een van zijn violen
tegen het licht: doorschijnend als
papier en overal even symmetrisch
uitgebeiteld en glad geschaafd. Laat
nu eens met gesloten ogen de vingers
critisch over de welving glijden: zo
glad als een zacht-vervloeiend mu-
ziekaccoord.
Thans is Henk Oorthuis een geluk
kig mens. Hij wil niets anders meer,
dan violen bouwen. Al bedraagt de
jaarproductie dan ook maar amper
vijftien stuks hij weet, dat het
goede gekenmerkt wordt door kwali
teit en niet door kwantiteit.
Wanneer een der bomen van de
Treek door de storm ontworteld
wordt, waarschuwt de boswachter
dadelijk Henk Oorthuis, die met ken
nersblik de voor hem geschikte stuk
ken aanwijst. De zagerij zorgt voor
de gewenste dikte, waarna eerst na
een droogproces van ettelijke maan
den het verwerken aan de orde komt.
Overigens zou er over het hout nog
veel te zeggen zijn. Iedere boom is
tenslotte anders; soms zijn de nerven
te grof en soms weer te fijn. Daar
naast moet het zgn. wateren van het
hout scherp in het oog gehouden wor
den.
Zo werkt deze vioolbouwer in de
stilte van de Treeik met liefde voort.
Hij speelt zelf cello en wanneer hij
een van zijn instrumenten keurt,
klemt hij deze tussen de knieën.
Eén ding is zeker: het is een ver
ademing om deze man te ontmoeten.
Er straalt een grote rust van hem uit,
want hij maakte zich los van het jach
tende moderne leven. Hij ging de weg
terug naar de natuur en bracht in zijn
eigen leven ook iets, wat men het bes
te met het woord „vioolmuziek" zou
kunnen aanduiden
TXERPLETTERD leunde Jan Kempers
over de schutting van het var-
kenshok en staarde door een waas
naar het dier, dat verstijfd lag uitge
strekt in het stro.
Dood! Er was geen twijfel aan en
toch leek het hem of hij droomde.
Maar het zachte snikken van zijn
vrouw, die met het hoofd op zijn
schouder leunde, bracht hem telkens
.weer tot de harde werkelijkheid terug.
De slag was hard aangekomen; het
was ook hun enige bezit.
In het vooorjaar hadden zij het dier
gekocht van Zwaagsma, een boer in
de buurt. Het was toen nog een bigge
tje, dat onwennig rondscharrelde in
het vreemde hok, maar al spoedig
thuis raakte, verwend als het werd
door Jan en zijn vrouw.
De biggen waren duur en het had
lang geduurd voor Jan naar de boer
durfde gaan om er een van diens grote
KORT VERHAAL
Ar ie van Mullem
koppel te kopen. Zij hadden slechts
de helft van het nodige bedrag bij el
kaar kunnen schrapen, maar tot zijn
opluchting had Zwaagsma niet het
minste bezwaar gemaakt tegen zijn
voorstel om het ontbrekende bedrag
wekelijks aan te zuiveren.
Met de voerhandelaar werd afge
sproken dat zij het geleverde voer in
November zouden betalen. Want dan
zou het varken groot en vet kunnen
zijn en zijn waarde in klinkende gul
dens bewijzen. Vele berekeningen had
den zij reeds gemaakt en het oorspron
kelijke plan om het varken vóór eigen
consumptie te laten slachten, moest in
verband met de voerrekening gewij
zigd worden. De beste oplossing leek
om de helft te verkopen; daarvan kon
het voer betaald worden en dan zou
den ze de andere helft vrij hebben
voor zichzelf.
Als.... Ja, als hij niet doodging.
Hoe vaak hadden ze die vrees niet
als een sombere dreiging gevoeld en
elkaar moed ingesproken. Dat was nu
eenmaal het risico en dat moesten de
boeren ook maar afwachten. Maar ja,
die hadden er meer, doch bij hen ver
tegenwoordigde die knorrende, slob
berende veelvraat hun hele kapitaal.
Hun zorgzaamheid was dan weer
verdubbeld, hoewel zij elkaar uitlach
ten om hun kinderachtigheid, en het
varken was er wél bij gevaren; het
■was gegroeid tot een beest dat naar
Jans voorzichtige schatting de drie
honderd pond dicht naderdq.
Hun geluk werd groter naar mate
het varken groeide, maar ook hun be
zorgdheid, want met de waarde van het
dier was ook de voerrekening, en dus
het risico, gestegen. En de gevreesde
vlekziekte was zo heel dichtbij geko-
„Weest in geen ding bezorgd", stond
op de wandtekst die in hun kleine
huisje boven de schoorsteenmantel
hing.
„Daar moeten we voor oppassen.
Jan", had zijn vrouw wel eens gezegd
en in zijn hart moest hij haar gelijk
geven.
Met meer vertrouwen zagen zy de
toekomst tegemoet, ook toen het var
ken de laatste dagen minder at dan
gewoonlijk.
„Hij raakt doorvoed, geloof ik", had
Jan gezegd, vechtend tegen de opko
mende vrees.
Maar deze morgen, toen hjj de
schuurdeur opende, had een angstig
voorgevoel zijn hart beklemd, want
het was zo vreemd stil in,het hok. An
ders werd hij altijd ,met het bekende
geknor verwelkomd. .En toen hij ver
der liep trof hem de wrede werkelijk
heid als een mokerslag. Verstijfd in de
kille greep van de dood lag het voor
werp van hun maandenlange zorgen
op het stro uitgestrekt.
En nu stonden ze daar beiden bij het
hok en het leek wel of een donkere
wolk hun ieder uitzicht benomen had.
Nagestaard door zijn vrouw slofte
Jan even later naar het dorp.
Die avond waren ze bezig om het
hok schoon te maken, toen meester
Welling aan kwam lopen. Dat gebeur
de wel eens meer, want hij woonde
een paar huizen verder en daar Jan
en zijn vrouw beiden oud-leerlingen
van hem waren maakte de oude baas
graag een praatje met hen.
„Wat heb ik gehoord?" begon hij,
„is je varken dood?"
„Ja meester". Jan zette de bezem
neer en keek zijn oude onderwijzer in
diens trouwhartige ogen.
„Jonge, jonge, daar keek ik raar van
op; dat is een hele slag voor jullie".
Zoekend naar woorden liep hij met
korte pasjes het schuurtje op en neer.
Hij kon zich goed indenken wat er in
die harten omging.
Even later zaten ze in huis bij de
tafel en bij stukjes en beetjes kwam
hij te weten op welke wankele grond
slagen die varkenshouderij had gerust
Hoofdschuddend ging hij even later
naar huis, nadat hij hen de belofte had
afgeperst, dat zij een avondje zouden
komen. „De ouwe baas heeft zo weinig
aanspraak nu hij gepensionneerd is",
zei hij gekscherend, maar feiteliik
deed hij het meer om die beide be
droefde zielen wat uit de put te halen.
Meer kon hij niet doen. Als-tie maar
kon, dan
Eensklaps bleef hij midden op de
weg staan, nadenkend met de ene hand
over zijn gedunde haren strijkend en
met de andere krampachtig om de
knop van zijn wandelstok.
„Dat zou ie doen! En directJ" En
meteen stapte hij driftig verder. Zon
der op te zien ging hij voorbij zijn
huis, waar van achter de gordijnen zijn
vrouw hem bevreemd nakeek.
Bij de boerderij van Zwaagsma ste
vende hij regelrecht het erf op: zijn
stok tikte met driftige bewegingen
door het grind. Schuifelend tussen de
klompen door bereikte hij de deur,
stootte die open en stond tegelijk
tegenover de boer zelf, die zich proes
tend stond te wassen bij de pomp.
Toen deze de meester gewaar werd
droogde hij haastig zijn gezicht af en
stak zijn hand uit.
„Dag meester! Kom binnen".
Nieuwsgierig staarde hij zijn bezoe
ker aan; het gebeurde niet alle dagen
dat deze bij hem over de vloer kwam,
er moest dus bepaald iets bijzonder*
zijn.
De meester liet hem niet lang in het
onzekere; met zijn stok op de tegels
tikkend stak hij van wal:
„Zwaagsma, ik kom voor een bij
zonder geval. Die Jan Kempers heeft
dit voorjaar een big van je gekocht,
dat weet je zeker nog wel?"
De boer knikte.
„Nou, en die is nou dood
„Daar ken ik toch niks aan doen?"
klonk het stroef terug.
„Nee, dat bedoel ik ook niet, maar
Boven: De halsjes der violen worden
nil kersenhout eveneens nil de Treek
gesneden. Hierbij een close- up van
dit geduldswerk.
ZONDAGSBLAD Z9 JULI 1351)
5
Q 5 AUGUSTUS 1781 J
Zoutmarvtentoonstelling op komst?
die mensen zijn nu zwaar gedupeerd.
De hele zomer door hebben ze voer op
voorschot genomen met de bedoeling
om het in de herfsit van de opbrengst
van het varken te betalen. Je weet
zelf wel dat het daar armoe troef is
en voor zulke mensen is één varken
net zoveel als voor jou vijftig. Nou
wou ik eens met je praten of het niet
mogelijk was om die mensen een
varken er voor in de plaats te geven."
Meester Welling haalde diep adern
na dit betoog en keek met ogen vol
verwachting naar de zwijgende boer.
„Ja, ja, meester," begon deze toen,
„dat ken u nou wel makkelijk klaar
maken, maar dat gaat zo maar niet.
Weet u wel dat ik er ook al vier dood
heb en bovencjien, zo'n beest is al
gauw een dikke tweehonderd gulden
waard. Ik ken ze ook maar niet. van
een boompje schudden."
„Weet ik wel, weet ik wel", weerde
de meester ongeduldig af; „ik bedoel
ook niet dat jij een heel varken geven
moet; maaT als ik zo nog eens een
paar mensen kon vinden, dan zou het
toch wel gaan; ik doe zelf ook mee.
Die mensen moeten geholpen worden,
alleen al omdat het onze naasten zijn.
God heeft je niet voor niets met goe
deren gezegend, Zwaagsma!"
Ja, als dde oude meester goed op
dreef kwam, was hij onweerstaan
baar. Hij hield net zo lang vol tot
Zwaagsma toegegeven had.
Maar toen was hij ook met geen mo
gelijkheid meer te houden en haastig
stapte hij het erf weer af.
Zo was hy de gehele avond in de
Hij kende de mensen daar in de
buurt op zijn duimpje; niet voor niets
had hij een kleine dertig jaar op dit
dorp doorgebracht; daardoor wist hij
precies waar 'hij moest wezen en waar
by ieder vari hén de zwakke plek zat,
want verschillende van hen kende
hij van de schoolbanken af.
Tenslotte moest hij toch ophouden,
want het werd te laat en bovendien
begon zijn been weer pijnlijk te trek-
Met een zucht van verlichting viel
hij thuis in zijn leuningstoel neer en
nadat hij zijn vrouw de nodige ophelde
ringen had verschaft oveT zijn onge
wone gedTag van die avond telde hij
in zijn notitieboekje het verzamelde
bedrag bijeen. Hij schoot al aardig
op, als hij morgenochtend nog een
vijftig gulden bij elkaar kon schar
relen, was hét voor elkaar.
Van slapen kwam er weinig die
nacht, evenmin als in het huis van
Jan Kempers, al waren de zorgen ver
schillend van aard-
De volgende dag, na het middag
maal, stond meester Welling weer bij
buurman Kempers aan de deur.
„Ik kom vragen of jullie vanavond
komen koffiedrinken bij ons."
„Ja, ja, dat kan gemakkelijk," ver
volgde hij snel, toen hy hun aarze
ling opmerkt^," „mijn -vrouw is ja
rig geweest en nqu houdt ze niet op
met zeuren."
In zijn ogen dansten vrolijke lich
tjes en bemoedigend klopte hy Jan
op de schouder.Dat van zijn vrouws
verjaardag was geen smoesje, alleen
was het al een, maand geleden.
Jan begreep wel waarom hij kwam
met die uitnodiging. Natuurlijk om
hen op te beuren; zo was tie, die oude
baas, maar evengoed, zagen ze er te
gen op; zy waren het zo eenvoudig
gewend en bij de meester was alles
veel deftiger.
Maar deze hield piet op voor zij hun
belofte gegevep hadden. En toen ging
hij, zo snel als zijn stok en zijn benen
konden gaan, naar boer Zwaagsma.
Het viel hen dié avond hard mee
bij meester Welling. De avond vloog
om en toen het begon te schemeren
haastten zij zich naar huis.
Juist toen Jan de deur open deed, zei
zijn vrouW: „Jé, heb je de schuur
open gelatén?"
Inderdadd, de deur stond wagen
wijd open en schouderophalend ging
hij er heen:'
Toen blééf hij als aan de grond ge
nageld staam Er kwam gerucht uit de
schuur, een bekend strögeritsel en een
schurend géluid tegen de planken van
het varkenshok. Met één grote stap
was hij binnen én stormde toen weer
naar buiten:
„Vrouw, vrouw, kom 'eens hiér!"
Juichend klonk het en toen zij ge
naderd was, wees hij zonder een woord
te zeggen naar het hok.
Zij waren 'geen van beiden in staat
om te spréken. Een machtige ontroe
ring had zich van hen meester ge
maakt en stil keken zij naar de ronde
varkensrug, die wiegend door het hok
ging. Een gerimpelde snuit wroette in
het stro rond en kwam toen knorrend
omhoog terwijl twee kraalogen hen
domweg aanstaarden.
Zij was de eerste die sprak.
„Laten we nou danken, Jan!"
En op de ongeplaveide vloer van de
schuur knielden twee mensenkinde
ren neer, woorden stamelend uit een
overvol hart, terwijl de planken
kraakten door het gewicht van het
schurende varkenslijf.
T\E 10de Mei van het jaar 1724 werd
in de buurt van Reeuwijk geboren
,Jean Arnoü'd Zoutman, wiens naam
eenmaal met bewondering zou worden
genoemd.
Op zeer jeugdige leeftijd trad Zout
man in zeedienst, waar hij vrij snel
de verschillende rangen doorliep en
in 1779 door de stadhouder Willem V
werd benoemd tot Schout-bij-Nacht.
Een jaar later brak de Vierde En
gelse oorlog uit (178084).
Zoutman kreeg toen tart opdracht
een aantal koopvaardijschepen vanuit
het Vlie naar het Noorden te escorte
ren- Met een 7-tal linieschepen had
hij tot taak niet minder dan 70 han
delsvaartuigen te beschermen.
Op de vroege morgen van de 5de
Augustus 1781, zag de matroos in het
kraaiennest in de buurt van Doggers-
bank een vloot van meer dan 50 zei
len recht op Zoutmans linieschepen
aankomen. Ondanks de grote over
macht, waartegenover de Schout-bij-
Nacht zich geplaatst zag, gaf deze het
sein tot de aanval.
Een Hollandse ooggetuige schrijft:
„Het was tien minuten voor acht, toen
van beide zijden een geweldig kanon
vuur losbarstte. Soms had onze bevel
hebber met vier aanvallers tegelijk
te doen en U kunt zich dus een denk
beeld vormen met welk een moed hij
heeft moeten strijden.
Het werd een mooie samenkomst,
waarbij wij 3 uur en 36 minuten lang
aan tafel zaten om niets anders dan
groene erwten te eten! Dat was ten
minste de mening van de Engelsen,
die het rode tafellaken, dat men de
strijdvlag noemt, neerhaalden.. De on
zen waren daarentegen nog niet ver
zadigd. Ze verlangden naar het nage
recht. In één woord, onze Schout-bij-
Nacht, wiens schip de naam droeg
van „Admiraal de Ruyter" verhoogde
op waardige wijze de roem van deze
naam en ik moge u als ooggetuige de
verzekering geven, dat al de zeelieden,
die aan deze strijd deelnamen, zich als
een held hebben gedragen.
Ik twijfel niet of de vijand is ver
plicht geworden zulks eerlijk te be
kennen, want, ofschoon in de min
derheid, behielden de onzen het veld
Na een verwoed gevecht van 3% uur,
bleef de strijd onbeslist. Beide partij
en beschouwden zichzelf als de over
winnaar. Feit is, dat de Engelse ad
miraal, Hyde Parker, het eerst
het toneel van de strijd verliet, waar
op ook Zoutman, met zyn ontredder
de schepen, de terugtocht naar het va
derland aanvaardde. Op deze reis ver
loor hij nog de „Holland", die 64
stukken geschut voerde.
Het vaderland overlaadde de hel
den van Doggersbank met uitbundige
eerbewijzen. De Prins schreef hun
een vleiende brief. Zoutman werd be
vorderd tot gewoon luitenant-admi
raal bij de Admiraliteit van Amster-
Bij Groen lezen we: Het beweren,
dat Nederland de overwinning be
haald had, moet op rekening „van de
overspannen gevoelens en overdreven
geestdrift worden gesteld".
Iemand schreef: „De naam der Dog-
gerbankse helden zweefde op de lip
pen van oud en jong. De straten weer
galmden van liederen te hunner eer.
Een ganse rij van dichters stemde voor
hen de lier
Op 14 Mei overleed Zoutman te
's-Gravenhage. Zijn stoffelijk over
schot werd bijgezet in de familiegraf
kelder in de Ned. Herv. Kerk te Geer-
truidenberg.
In 1846 werd in deze plaats een een
voudig monument tot gedachtenis
aan deze zeeheld onthuld.
Thans is er een comité opgericht,
dat in de Stedelijke Oudheidkamer te
Geertruidenberg een tentoonstelling
wil organiseren van voorwerpen, die
mogelijk uit de nalatenschap van de
admiraal zijn bewaard gebleven.
Zo wil men de gedachtenis vieren
van een van Nederlands, grootste zee
officieren uit de 18de eeuw, al is deze
ook lang niet op één lijn te stellen met
een De Ruyter of Tromp.
Intussen blijft het nog steeds een
open vraag, in welke betrekking Zout
man met „Den Berg" heeft gestaan.
«slag bij Doggersbank. naar
Als iemand verre reizen doet
dan kan hy wat
verhalen, beweert het
spreekwoord. Natuurlijk
is dut zo'n uitspraak uit
de goede oude tijd, toen
nog niet iedereen de halve
wereld overzwalkte en in
luttele uren even naar
Amerika of Indonesië trok.
De tijd der vertellers is
daarmee voorbij: het im-
poneert niemand meer als
iemand een- boom opzet
over zijn Ardennentocht;
het verveelt alleen maar,
want zijn hoorders zijn
daar immers ook geweest?
En het is dus zeer hache-
lijk om met een reisverhaal
aan te komen, zelfs in de
volkswijk. Want ook daar
trekt men naar alle landen:
er wonen de thuisgekomen
soldaten uit Indonesië
of „wonen" is wat te veel
c gezegd, daar ontbreekt nog
c wel eens iets aan, maar
dat is eèn ander hoofd-
c stuk er hebben varens-
c gezellen hun gezin, die zelf
alle zeeën bevaren: er le-
c ven ook enkele dozijnen
c mensen, dié „even" naar
Amerika of Canada zijn
c gegaan om daar hun ge-
c trouwde dóchter te bezoë-
kén; kortom ook daar kent
men de wereld als zijn
c vestzakje. Maar nochtans:
t het moet dit maal een reis-
c verhaal worden, want ook
Oubaas is op stap geweest
1 en wat hij gezien heeft, is
de moeite van het vertel-
1 len overwaai'd.
1 Het is jammer dat n
1 Oubaas niet kent. Dat is
overigens uw eigen schuld,
t want als u maar één keer
j de moeite zoudt genomen
c hebben om de volkswijk
c door te wandelen, had ti
1 hem zeker gezien. Als het
regent staat hij steevast in
de deur van zijn kleine
huisje: zijn pijp laat kleine
rookwolkjes wegkringelen
die droef naar beneden
slaan. En als. het mooi weer
is, staat hij aan de over
kant in het zonnetje. Ter
wijl hij bij heel erg zomer
se dagen zijn stoeltje mee
naar die overzijdige zonne-
kant sleept en er heerlijk
zit te bruinenJa, u zoudt
hem zeker zienals u maar
één maal deze kant uit
kwam en u zoudt hem ze
ker nooit meer vergeten
goed op hem
gelet had.
Want er zijn
weinig men-
sen wier ge
laat zo een mengeling van
rust en aanvaarding en in
nerlijke vreugde uitstraalt.
Wat dat betreft konden alle
filmhelden en alle schoon
heidskoninginnetjes jaloers
op hem wezen, terwijl zelfs
Picasso er niet in slagen
zou van hem zo'n ultramo
dern schilderij te maken,
waarbij je ogen op je rug
bungelen en je neus tussen
je tanden wappert vanwe
ge de innerlijke gespleten
heid welke de kunstenaar
nu eenmaal opmerkt en
weergeeft. Want Oubaas is
niet gespleten. En Oubaas
is niet bezeten door helse
driften. En die Oubaas
heeft gereisd.
lie geloof: zolang Oubaas
onder ons woont, zal ik
mijn jaarlijkse wijktocht
blijven houden, al was het
alleen om hem en al moest
het nog veel meer kosten
dan het al doet. Dat voor
nemen heeft met twee fac
toren te maken: de eerste
Uit de
VOLKSWIJK
die nooit verder dan deze
grauwe stad kwam ook
eens éénmaal bossen en
hei, strand en duinen te
laten aanschouwen. Maar
de andere factor is erg
zelfzuchtig: het is zo'n
wonderbaarlijk genot als
Oubaas later over die tocht
vertelt, want dan zie je
alles wat je zelf meemaak
te in zo'n volkomen ander
licht. Kijk, als u en ik en
vele overige wijk-tochte-
lingen een reisverslag zou
den moeten geven, dan zou
dat waar
schijnlijk zo
uitvallen:
eerst met zo-
veel bussen
door een tra
ge motregen naar die en die
bloemenveiling. Dan via
een stortregen naar een
tenslotte toch zonnig
strand. Eindelijk door de
duinen naar dat en dat
beboste dorpje en vandaar
weer naar huis. Maar zo
zegt Oubaas de dingen
niet; zo zegt hij ze nooit.
Oubaas vertelt dit: „Wat
is God toch goed, hè? Wat
heeft Hij de wereld mooi
gemaakt......" Stil staat hij
aan zijn pijpje te trekken
en knikt eens, en knikt nog
eens, alsof hij zijn relaas
eigenlijk niet aan mensen
vertelt, maar aan de en
gelen daar boven. Dan ver
volgt hij: „Je begrijpt het
eigenlijk niet dat God zo
goed is als je aan je zelf
denkt. Dat je dat nou
maar allemaal zien mag.
Dat God je daar ogen voor
geeft. En dat je al die
bloemetjes mag ruiken en
die vogeltjes kunt horen
zingen..." Weer knikt hij
er is een lach op zijn
gezicht en opeens zie je het
allemaal weer zelf voor je.
Toch heeft hij geen enkel
beeldénd woord gebruikt:
bloemetjes, vogeltjes', dat
kun je toch geen vondsten
van taalkunst noemen
Je vraagt: „Wat heb je
nu het allermooiste gevon
den, Oubaas?" Je bent heel
benieuwd Wat hij daarop
antwoorden zal, want we
hebben immers zoveel be
zocht, zoveel genoten. Er
zijn machtige kapitalisten,
die na een wereldreis al
leen maar weten te vertel
len dat die wijn in dat
luxehotel zo iets bijzonders
was en hebben we op de
wijktocht niet ergens ver-
rukkelijk gegeten?
„Het allermooiste?" her
haalt Oubaas peinzend-
,JJet was eigenlijk alle
maal even mooi. Het was
allemaal telkens weer
anders, maar het was altijd
mooi. Je kunt het niet met
elkaar vergelijken. Dat X
zou niet eerlijk zijn. God X
heeft het toch allemaal X
zelf gemaakt. Maar als ik X
kiezen moest het aller-
mooiste vond ik die ber-
gen. Die bergen van alle- X
maal zand...-. Maar de rest X
was ook allemaal
Die bergen dat zijn
onze blonde duinenNu ja,
zeggen duizenden, wat zijn
duinen nu; ik wil n""'
Zwitserland, dat is
wat. Maar in een klein
straatje staat een oud man
en kijkt je verbaasd a
„Het een mooier dan het
ander? En het wonder dan? X
Dat God zelf het allemaal X
maakte en dat je het zien X
magX
Wijkpredikant.