<*Diolet\^ uit czJïmeróloortóe bomen^ Uw. v&d&K weet zeesLxq bij öoqq€rsb&nk 4 ZONDAGSBLAD 29 JULI 1950 Bezoek aan 't schuurtje van Henk Oorthuis Van distributieambtenaar tot vioolbouwer TJTAAROM zou een viool uit Amers- foorts hout niet even mooi kun nen zingen als b.v. een Schwarzwal- der product? Henk Oorthuis, wiens huisje als motief voor een schilderij tje in de donkere bossen van De Treek ligt, heeft deze stelling waar gemaakt. Temidden der eeuwenoude woudreuzen werken zijn gevoelige handen in een klein schuurtje aan de vervulling van zijn grote droom: een viool te bouwen, die een eigen ziel heeft. Wanneer men ziet, wat hij reeds presteerde, is men even sprakeloos. Want deze oud-distributieambtenaar maakte met oude keukenmesjes en ander materiaal minutieuze schaafjes van 1 tot 2 cm groot, terwijl hij de hele kunst van het oude ambacht door zelfstudie zonder een leer meester zich eigen maakte. En al heeft hij dan ook geen micrometer om de dikte van het hout te kunnen bepalen, zo is hij toch in staat om een instrument _.te bouwen met een verrukkelijk zuivere toon. Tenslotte hadden de oude meesters in de zestiende en de zeventiende eeuw en dan denken we in de eerste plaats aan Stradivari ook geen verfijnde hulpmiddelen. Ze werkten met hun intuïtie, terwijl daarnaast een eindeloos geduld en een uitstekende materiaalkennis een belangrijke rol speelde. En daarom vindt Henk Oorthuis, dat een vioolbouwer in het bos moet wonen, want de bomen moeten een stukje van zijn eigen wezen worden. Hij moet de „psychologie" om dit woord te gebruiken van het hout leren doorgronden. Want hout is levend materiaal en heeft zijn eigen hebbelijkheden; slechts een kenner met gevoelige vingertoppen weet hieruit een instrument van nog geen 450 gram zwaar te toveren, welks „toonkleur" iedere toets der critiek kan doorstaan. De bovenzijde wordt gemaakt van het hout van de fijn- spar en mag slechts 2.5 tot 2.8 mm dik zijn. Voor de onderzijde gebruikt Oorthuis pérenr of appelhout, even eens van de Treeker bodem. De kersenboom levert, tenslotte het mate riaal voor het sierlijke halsje. Het klinkt alles vrij simpel, maar indien men ziet, met hoeveel liefde en vlijt uit het onwillige materiaal tenslotte de „Treeker"-viool ontstaat, gelooft men, bij een moderne tove- n~?r op bezoek te zijn. t spreektvanzelf, dat Oorthuis vt„ over vioolbouw gelezen heeft en uit het demonteren van fabrieks- en oude handwerkviolen zeer veel ge leerd. Hij bestudeerde de plaatsing van de zangbalk, het model, de wel vingen van het. hout en tal van an dere zaken meer. En alvorens hij toe was aan de mallen, de eigen vlijm scherpe mesjes, de wetten van de krornpasser, het drogen van het hout, het vernissen en het uitbalanceren van 1001 factoren, moest hij gees telijk als het ware van binnenuit het scheppingsproces van de viool in al zijn details doorleven. Want tenslotte gaat het hier om meer dan een kunstig ambacht; een viool moet geboren worden uit inspiratie en ge- Merkwaardig is, dat Henk Oort huis met iets, wat all een liefhebberij begon, ineens zijn levensroeping ont-* dekt heeft. Toen hy tijdens het eind van de oorlog in de ogen van zijn dochtertje keek, die smekend vroeg. „Pa, kan ik geen ciool krijgen?" be gon het plan in hem te leven. Pein zend keek hij omhoog naar de hoge stammen van het Treeker woud en het was, alsof éen stem in hem zei: „Waarom zou je niet? Je kunt het. Je bent ervoor geboren." Thans speelt niet slechts zijn doch ter, doch ook de zoon van Oorthuis op een eigen viool van pa, terwijl de scheppingen van Oorthuis reeds in radiokringen de aandacht beginnen te trekken. Houd ook eens een bovendek van een van zijn violen tegen het licht: doorschijnend als papier en overal even symmetrisch uitgebeiteld en glad geschaafd. Laat nu eens met gesloten ogen de vingers critisch over de welving glijden: zo glad als een zacht-vervloeiend mu- ziekaccoord. Thans is Henk Oorthuis een geluk kig mens. Hij wil niets anders meer, dan violen bouwen. Al bedraagt de jaarproductie dan ook maar amper vijftien stuks hij weet, dat het goede gekenmerkt wordt door kwali teit en niet door kwantiteit. Wanneer een der bomen van de Treek door de storm ontworteld wordt, waarschuwt de boswachter dadelijk Henk Oorthuis, die met ken nersblik de voor hem geschikte stuk ken aanwijst. De zagerij zorgt voor de gewenste dikte, waarna eerst na een droogproces van ettelijke maan den het verwerken aan de orde komt. Overigens zou er over het hout nog veel te zeggen zijn. Iedere boom is tenslotte anders; soms zijn de nerven te grof en soms weer te fijn. Daar naast moet het zgn. wateren van het hout scherp in het oog gehouden wor den. Zo werkt deze vioolbouwer in de stilte van de Treeik met liefde voort. Hij speelt zelf cello en wanneer hij een van zijn instrumenten keurt, klemt hij deze tussen de knieën. Eén ding is zeker: het is een ver ademing om deze man te ontmoeten. Er straalt een grote rust van hem uit, want hij maakte zich los van het jach tende moderne leven. Hij ging de weg terug naar de natuur en bracht in zijn eigen leven ook iets, wat men het bes te met het woord „vioolmuziek" zou kunnen aanduiden TXERPLETTERD leunde Jan Kempers over de schutting van het var- kenshok en staarde door een waas naar het dier, dat verstijfd lag uitge strekt in het stro. Dood! Er was geen twijfel aan en toch leek het hem of hij droomde. Maar het zachte snikken van zijn vrouw, die met het hoofd op zijn schouder leunde, bracht hem telkens .weer tot de harde werkelijkheid terug. De slag was hard aangekomen; het was ook hun enige bezit. In het vooorjaar hadden zij het dier gekocht van Zwaagsma, een boer in de buurt. Het was toen nog een bigge tje, dat onwennig rondscharrelde in het vreemde hok, maar al spoedig thuis raakte, verwend als het werd door Jan en zijn vrouw. De biggen waren duur en het had lang geduurd voor Jan naar de boer durfde gaan om er een van diens grote KORT VERHAAL Ar ie van Mullem koppel te kopen. Zij hadden slechts de helft van het nodige bedrag bij el kaar kunnen schrapen, maar tot zijn opluchting had Zwaagsma niet het minste bezwaar gemaakt tegen zijn voorstel om het ontbrekende bedrag wekelijks aan te zuiveren. Met de voerhandelaar werd afge sproken dat zij het geleverde voer in November zouden betalen. Want dan zou het varken groot en vet kunnen zijn en zijn waarde in klinkende gul dens bewijzen. Vele berekeningen had den zij reeds gemaakt en het oorspron kelijke plan om het varken vóór eigen consumptie te laten slachten, moest in verband met de voerrekening gewij zigd worden. De beste oplossing leek om de helft te verkopen; daarvan kon het voer betaald worden en dan zou den ze de andere helft vrij hebben voor zichzelf. Als.... Ja, als hij niet doodging. Hoe vaak hadden ze die vrees niet als een sombere dreiging gevoeld en elkaar moed ingesproken. Dat was nu eenmaal het risico en dat moesten de boeren ook maar afwachten. Maar ja, die hadden er meer, doch bij hen ver tegenwoordigde die knorrende, slob berende veelvraat hun hele kapitaal. Hun zorgzaamheid was dan weer verdubbeld, hoewel zij elkaar uitlach ten om hun kinderachtigheid, en het varken was er wél bij gevaren; het ■was gegroeid tot een beest dat naar Jans voorzichtige schatting de drie honderd pond dicht naderdq. Hun geluk werd groter naar mate het varken groeide, maar ook hun be zorgdheid, want met de waarde van het dier was ook de voerrekening, en dus het risico, gestegen. En de gevreesde vlekziekte was zo heel dichtbij geko- „Weest in geen ding bezorgd", stond op de wandtekst die in hun kleine huisje boven de schoorsteenmantel hing. „Daar moeten we voor oppassen. Jan", had zijn vrouw wel eens gezegd en in zijn hart moest hij haar gelijk geven. Met meer vertrouwen zagen zy de toekomst tegemoet, ook toen het var ken de laatste dagen minder at dan gewoonlijk. „Hij raakt doorvoed, geloof ik", had Jan gezegd, vechtend tegen de opko mende vrees. Maar deze morgen, toen hjj de schuurdeur opende, had een angstig voorgevoel zijn hart beklemd, want het was zo vreemd stil in,het hok. An ders werd hij altijd ,met het bekende geknor verwelkomd. .En toen hij ver der liep trof hem de wrede werkelijk heid als een mokerslag. Verstijfd in de kille greep van de dood lag het voor werp van hun maandenlange zorgen op het stro uitgestrekt. En nu stonden ze daar beiden bij het hok en het leek wel of een donkere wolk hun ieder uitzicht benomen had. Nagestaard door zijn vrouw slofte Jan even later naar het dorp. Die avond waren ze bezig om het hok schoon te maken, toen meester Welling aan kwam lopen. Dat gebeur de wel eens meer, want hij woonde een paar huizen verder en daar Jan en zijn vrouw beiden oud-leerlingen van hem waren maakte de oude baas graag een praatje met hen. „Wat heb ik gehoord?" begon hij, „is je varken dood?" „Ja meester". Jan zette de bezem neer en keek zijn oude onderwijzer in diens trouwhartige ogen. „Jonge, jonge, daar keek ik raar van op; dat is een hele slag voor jullie". Zoekend naar woorden liep hij met korte pasjes het schuurtje op en neer. Hij kon zich goed indenken wat er in die harten omging. Even later zaten ze in huis bij de tafel en bij stukjes en beetjes kwam hij te weten op welke wankele grond slagen die varkenshouderij had gerust Hoofdschuddend ging hij even later naar huis, nadat hij hen de belofte had afgeperst, dat zij een avondje zouden komen. „De ouwe baas heeft zo weinig aanspraak nu hij gepensionneerd is", zei hij gekscherend, maar feiteliik deed hij het meer om die beide be droefde zielen wat uit de put te halen. Meer kon hij niet doen. Als-tie maar kon, dan Eensklaps bleef hij midden op de weg staan, nadenkend met de ene hand over zijn gedunde haren strijkend en met de andere krampachtig om de knop van zijn wandelstok. „Dat zou ie doen! En directJ" En meteen stapte hij driftig verder. Zon der op te zien ging hij voorbij zijn huis, waar van achter de gordijnen zijn vrouw hem bevreemd nakeek. Bij de boerderij van Zwaagsma ste vende hij regelrecht het erf op: zijn stok tikte met driftige bewegingen door het grind. Schuifelend tussen de klompen door bereikte hij de deur, stootte die open en stond tegelijk tegenover de boer zelf, die zich proes tend stond te wassen bij de pomp. Toen deze de meester gewaar werd droogde hij haastig zijn gezicht af en stak zijn hand uit. „Dag meester! Kom binnen". Nieuwsgierig staarde hij zijn bezoe ker aan; het gebeurde niet alle dagen dat deze bij hem over de vloer kwam, er moest dus bepaald iets bijzonder* zijn. De meester liet hem niet lang in het onzekere; met zijn stok op de tegels tikkend stak hij van wal: „Zwaagsma, ik kom voor een bij zonder geval. Die Jan Kempers heeft dit voorjaar een big van je gekocht, dat weet je zeker nog wel?" De boer knikte. „Nou, en die is nou dood „Daar ken ik toch niks aan doen?" klonk het stroef terug. „Nee, dat bedoel ik ook niet, maar Boven: De halsjes der violen worden nil kersenhout eveneens nil de Treek gesneden. Hierbij een close- up van dit geduldswerk. ZONDAGSBLAD Z9 JULI 1351) 5 Q 5 AUGUSTUS 1781 J Zoutmarvtentoonstelling op komst? die mensen zijn nu zwaar gedupeerd. De hele zomer door hebben ze voer op voorschot genomen met de bedoeling om het in de herfsit van de opbrengst van het varken te betalen. Je weet zelf wel dat het daar armoe troef is en voor zulke mensen is één varken net zoveel als voor jou vijftig. Nou wou ik eens met je praten of het niet mogelijk was om die mensen een varken er voor in de plaats te geven." Meester Welling haalde diep adern na dit betoog en keek met ogen vol verwachting naar de zwijgende boer. „Ja, ja, meester," begon deze toen, „dat ken u nou wel makkelijk klaar maken, maar dat gaat zo maar niet. Weet u wel dat ik er ook al vier dood heb en bovencjien, zo'n beest is al gauw een dikke tweehonderd gulden waard. Ik ken ze ook maar niet. van een boompje schudden." „Weet ik wel, weet ik wel", weerde de meester ongeduldig af; „ik bedoel ook niet dat jij een heel varken geven moet; maaT als ik zo nog eens een paar mensen kon vinden, dan zou het toch wel gaan; ik doe zelf ook mee. Die mensen moeten geholpen worden, alleen al omdat het onze naasten zijn. God heeft je niet voor niets met goe deren gezegend, Zwaagsma!" Ja, als dde oude meester goed op dreef kwam, was hij onweerstaan baar. Hij hield net zo lang vol tot Zwaagsma toegegeven had. Maar toen was hij ook met geen mo gelijkheid meer te houden en haastig stapte hij het erf weer af. Zo was hy de gehele avond in de Hij kende de mensen daar in de buurt op zijn duimpje; niet voor niets had hij een kleine dertig jaar op dit dorp doorgebracht; daardoor wist hij precies waar 'hij moest wezen en waar by ieder vari hén de zwakke plek zat, want verschillende van hen kende hij van de schoolbanken af. Tenslotte moest hij toch ophouden, want het werd te laat en bovendien begon zijn been weer pijnlijk te trek- Met een zucht van verlichting viel hij thuis in zijn leuningstoel neer en nadat hij zijn vrouw de nodige ophelde ringen had verschaft oveT zijn onge wone gedTag van die avond telde hij in zijn notitieboekje het verzamelde bedrag bijeen. Hij schoot al aardig op, als hij morgenochtend nog een vijftig gulden bij elkaar kon schar relen, was hét voor elkaar. Van slapen kwam er weinig die nacht, evenmin als in het huis van Jan Kempers, al waren de zorgen ver schillend van aard- De volgende dag, na het middag maal, stond meester Welling weer bij buurman Kempers aan de deur. „Ik kom vragen of jullie vanavond komen koffiedrinken bij ons." „Ja, ja, dat kan gemakkelijk," ver volgde hij snel, toen hy hun aarze ling opmerkt^," „mijn -vrouw is ja rig geweest en nqu houdt ze niet op met zeuren." In zijn ogen dansten vrolijke lich tjes en bemoedigend klopte hy Jan op de schouder.Dat van zijn vrouws verjaardag was geen smoesje, alleen was het al een, maand geleden. Jan begreep wel waarom hij kwam met die uitnodiging. Natuurlijk om hen op te beuren; zo was tie, die oude baas, maar evengoed, zagen ze er te gen op; zy waren het zo eenvoudig gewend en bij de meester was alles veel deftiger. Maar deze hield piet op voor zij hun belofte gegevep hadden. En toen ging hij, zo snel als zijn stok en zijn benen konden gaan, naar boer Zwaagsma. Het viel hen dié avond hard mee bij meester Welling. De avond vloog om en toen het begon te schemeren haastten zij zich naar huis. Juist toen Jan de deur open deed, zei zijn vrouW: „Jé, heb je de schuur open gelatén?" Inderdadd, de deur stond wagen wijd open en schouderophalend ging hij er heen:' Toen blééf hij als aan de grond ge nageld staam Er kwam gerucht uit de schuur, een bekend strögeritsel en een schurend géluid tegen de planken van het varkenshok. Met één grote stap was hij binnen én stormde toen weer naar buiten: „Vrouw, vrouw, kom 'eens hiér!" Juichend klonk het en toen zij ge naderd was, wees hij zonder een woord te zeggen naar het hok. Zij waren 'geen van beiden in staat om te spréken. Een machtige ontroe ring had zich van hen meester ge maakt en stil keken zij naar de ronde varkensrug, die wiegend door het hok ging. Een gerimpelde snuit wroette in het stro rond en kwam toen knorrend omhoog terwijl twee kraalogen hen domweg aanstaarden. Zij was de eerste die sprak. „Laten we nou danken, Jan!" En op de ongeplaveide vloer van de schuur knielden twee mensenkinde ren neer, woorden stamelend uit een overvol hart, terwijl de planken kraakten door het gewicht van het schurende varkenslijf. T\E 10de Mei van het jaar 1724 werd in de buurt van Reeuwijk geboren ,Jean Arnoü'd Zoutman, wiens naam eenmaal met bewondering zou worden genoemd. Op zeer jeugdige leeftijd trad Zout man in zeedienst, waar hij vrij snel de verschillende rangen doorliep en in 1779 door de stadhouder Willem V werd benoemd tot Schout-bij-Nacht. Een jaar later brak de Vierde En gelse oorlog uit (178084). Zoutman kreeg toen tart opdracht een aantal koopvaardijschepen vanuit het Vlie naar het Noorden te escorte ren- Met een 7-tal linieschepen had hij tot taak niet minder dan 70 han delsvaartuigen te beschermen. Op de vroege morgen van de 5de Augustus 1781, zag de matroos in het kraaiennest in de buurt van Doggers- bank een vloot van meer dan 50 zei len recht op Zoutmans linieschepen aankomen. Ondanks de grote over macht, waartegenover de Schout-bij- Nacht zich geplaatst zag, gaf deze het sein tot de aanval. Een Hollandse ooggetuige schrijft: „Het was tien minuten voor acht, toen van beide zijden een geweldig kanon vuur losbarstte. Soms had onze bevel hebber met vier aanvallers tegelijk te doen en U kunt zich dus een denk beeld vormen met welk een moed hij heeft moeten strijden. Het werd een mooie samenkomst, waarbij wij 3 uur en 36 minuten lang aan tafel zaten om niets anders dan groene erwten te eten! Dat was ten minste de mening van de Engelsen, die het rode tafellaken, dat men de strijdvlag noemt, neerhaalden.. De on zen waren daarentegen nog niet ver zadigd. Ze verlangden naar het nage recht. In één woord, onze Schout-bij- Nacht, wiens schip de naam droeg van „Admiraal de Ruyter" verhoogde op waardige wijze de roem van deze naam en ik moge u als ooggetuige de verzekering geven, dat al de zeelieden, die aan deze strijd deelnamen, zich als een held hebben gedragen. Ik twijfel niet of de vijand is ver plicht geworden zulks eerlijk te be kennen, want, ofschoon in de min derheid, behielden de onzen het veld Na een verwoed gevecht van 3% uur, bleef de strijd onbeslist. Beide partij en beschouwden zichzelf als de over winnaar. Feit is, dat de Engelse ad miraal, Hyde Parker, het eerst het toneel van de strijd verliet, waar op ook Zoutman, met zyn ontredder de schepen, de terugtocht naar het va derland aanvaardde. Op deze reis ver loor hij nog de „Holland", die 64 stukken geschut voerde. Het vaderland overlaadde de hel den van Doggersbank met uitbundige eerbewijzen. De Prins schreef hun een vleiende brief. Zoutman werd be vorderd tot gewoon luitenant-admi raal bij de Admiraliteit van Amster- Bij Groen lezen we: Het beweren, dat Nederland de overwinning be haald had, moet op rekening „van de overspannen gevoelens en overdreven geestdrift worden gesteld". Iemand schreef: „De naam der Dog- gerbankse helden zweefde op de lip pen van oud en jong. De straten weer galmden van liederen te hunner eer. Een ganse rij van dichters stemde voor hen de lier Op 14 Mei overleed Zoutman te 's-Gravenhage. Zijn stoffelijk over schot werd bijgezet in de familiegraf kelder in de Ned. Herv. Kerk te Geer- truidenberg. In 1846 werd in deze plaats een een voudig monument tot gedachtenis aan deze zeeheld onthuld. Thans is er een comité opgericht, dat in de Stedelijke Oudheidkamer te Geertruidenberg een tentoonstelling wil organiseren van voorwerpen, die mogelijk uit de nalatenschap van de admiraal zijn bewaard gebleven. Zo wil men de gedachtenis vieren van een van Nederlands, grootste zee officieren uit de 18de eeuw, al is deze ook lang niet op één lijn te stellen met een De Ruyter of Tromp. Intussen blijft het nog steeds een open vraag, in welke betrekking Zout man met „Den Berg" heeft gestaan. «slag bij Doggersbank. naar Als iemand verre reizen doet dan kan hy wat verhalen, beweert het spreekwoord. Natuurlijk is dut zo'n uitspraak uit de goede oude tijd, toen nog niet iedereen de halve wereld overzwalkte en in luttele uren even naar Amerika of Indonesië trok. De tijd der vertellers is daarmee voorbij: het im- poneert niemand meer als iemand een- boom opzet over zijn Ardennentocht; het verveelt alleen maar, want zijn hoorders zijn daar immers ook geweest? En het is dus zeer hache- lijk om met een reisverhaal aan te komen, zelfs in de volkswijk. Want ook daar trekt men naar alle landen: er wonen de thuisgekomen soldaten uit Indonesië of „wonen" is wat te veel c gezegd, daar ontbreekt nog c wel eens iets aan, maar dat is eèn ander hoofd- c stuk er hebben varens- c gezellen hun gezin, die zelf alle zeeën bevaren: er le- c ven ook enkele dozijnen c mensen, dié „even" naar Amerika of Canada zijn c gegaan om daar hun ge- c trouwde dóchter te bezoë- kén; kortom ook daar kent men de wereld als zijn c vestzakje. Maar nochtans: t het moet dit maal een reis- c verhaal worden, want ook Oubaas is op stap geweest 1 en wat hij gezien heeft, is de moeite van het vertel- 1 len overwaai'd. 1 Het is jammer dat n 1 Oubaas niet kent. Dat is overigens uw eigen schuld, t want als u maar één keer j de moeite zoudt genomen c hebben om de volkswijk c door te wandelen, had ti 1 hem zeker gezien. Als het regent staat hij steevast in de deur van zijn kleine huisje: zijn pijp laat kleine rookwolkjes wegkringelen die droef naar beneden slaan. En als. het mooi weer is, staat hij aan de over kant in het zonnetje. Ter wijl hij bij heel erg zomer se dagen zijn stoeltje mee naar die overzijdige zonne- kant sleept en er heerlijk zit te bruinenJa, u zoudt hem zeker zienals u maar één maal deze kant uit kwam en u zoudt hem ze ker nooit meer vergeten goed op hem gelet had. Want er zijn weinig men- sen wier ge laat zo een mengeling van rust en aanvaarding en in nerlijke vreugde uitstraalt. Wat dat betreft konden alle filmhelden en alle schoon heidskoninginnetjes jaloers op hem wezen, terwijl zelfs Picasso er niet in slagen zou van hem zo'n ultramo dern schilderij te maken, waarbij je ogen op je rug bungelen en je neus tussen je tanden wappert vanwe ge de innerlijke gespleten heid welke de kunstenaar nu eenmaal opmerkt en weergeeft. Want Oubaas is niet gespleten. En Oubaas is niet bezeten door helse driften. En die Oubaas heeft gereisd. lie geloof: zolang Oubaas onder ons woont, zal ik mijn jaarlijkse wijktocht blijven houden, al was het alleen om hem en al moest het nog veel meer kosten dan het al doet. Dat voor nemen heeft met twee fac toren te maken: de eerste Uit de VOLKSWIJK die nooit verder dan deze grauwe stad kwam ook eens éénmaal bossen en hei, strand en duinen te laten aanschouwen. Maar de andere factor is erg zelfzuchtig: het is zo'n wonderbaarlijk genot als Oubaas later over die tocht vertelt, want dan zie je alles wat je zelf meemaak te in zo'n volkomen ander licht. Kijk, als u en ik en vele overige wijk-tochte- lingen een reisverslag zou den moeten geven, dan zou dat waar schijnlijk zo uitvallen: eerst met zo- veel bussen door een tra ge motregen naar die en die bloemenveiling. Dan via een stortregen naar een tenslotte toch zonnig strand. Eindelijk door de duinen naar dat en dat beboste dorpje en vandaar weer naar huis. Maar zo zegt Oubaas de dingen niet; zo zegt hij ze nooit. Oubaas vertelt dit: „Wat is God toch goed, hè? Wat heeft Hij de wereld mooi gemaakt......" Stil staat hij aan zijn pijpje te trekken en knikt eens, en knikt nog eens, alsof hij zijn relaas eigenlijk niet aan mensen vertelt, maar aan de en gelen daar boven. Dan ver volgt hij: „Je begrijpt het eigenlijk niet dat God zo goed is als je aan je zelf denkt. Dat je dat nou maar allemaal zien mag. Dat God je daar ogen voor geeft. En dat je al die bloemetjes mag ruiken en die vogeltjes kunt horen zingen..." Weer knikt hij er is een lach op zijn gezicht en opeens zie je het allemaal weer zelf voor je. Toch heeft hij geen enkel beeldénd woord gebruikt: bloemetjes, vogeltjes', dat kun je toch geen vondsten van taalkunst noemen Je vraagt: „Wat heb je nu het allermooiste gevon den, Oubaas?" Je bent heel benieuwd Wat hij daarop antwoorden zal, want we hebben immers zoveel be zocht, zoveel genoten. Er zijn machtige kapitalisten, die na een wereldreis al leen maar weten te vertel len dat die wijn in dat luxehotel zo iets bijzonders was en hebben we op de wijktocht niet ergens ver- rukkelijk gegeten? „Het allermooiste?" her haalt Oubaas peinzend- ,JJet was eigenlijk alle maal even mooi. Het was allemaal telkens weer anders, maar het was altijd mooi. Je kunt het niet met elkaar vergelijken. Dat X zou niet eerlijk zijn. God X heeft het toch allemaal X zelf gemaakt. Maar als ik X kiezen moest het aller- mooiste vond ik die ber- gen. Die bergen van alle- X maal zand...-. Maar de rest X was ook allemaal Die bergen dat zijn onze blonde duinenNu ja, zeggen duizenden, wat zijn duinen nu; ik wil n""' Zwitserland, dat is wat. Maar in een klein straatje staat een oud man en kijkt je verbaasd a „Het een mooier dan het ander? En het wonder dan? X Dat God zelf het allemaal X maakte en dat je het zien X magX Wijkpredikant.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 10