Lijdensweg van de inlichtingendiensten
Het begin was al verkeerd
Kapiteinsrang was te laag voor hoofd
van de inlichtingendienst
Admiraal Furstner liet kolonel tobben
Tof welke slotbeschouwing de commissie kwam
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
PAGINA e
ZATERDAG 15 JULI 1550
^700R de oorlog in 1940 uitbrak had G.S. III, naar uit het rapport
van de commissie blijkt, geen enkele voorbereiding getroffen om
de inlichtingendiensten voort te zetten voor het geval de regering
naar een vreemd land zou moeten uitwijken. Men had volgens de ver
klaring van de toenmalige minister van Defensie, de heer Dyxhoorn,
aan zoiets zelfs niet gedacht. Zodoende stond de regeripg, toen ze in
Londen aankwam, zonder inlichtingendienst en dus zonder contact
met het bezette gebied. Het apparaat, dat men aan de nieuwe ver
houdingen had kunnen aanpassen, ontbrak ten enenmale. Dit is oor
zaak geworden van vele en velerlei moeilijkheden.
het bezette gebied, zulks op aanwijzing
van en in overleg met het hoofd van
het bureau M.V.T. Voorts moest het
bureau de uitzending van personen
voor het uitvoeren van bijzondere op
drachten of voor het overbrengen var
berichten aan personen, lichamen e.d.
in het bezette gebied organiseren en
leiden. De bevoegdheid voor het uit
voeren van deze taak berustte uitslui
tend bij het hoofd van het B.I.
Dit B.I. heeft gedurende de verdere
duur van de oorlog de verbindingen
met het bezette gebied onderhouden
«?n daarbij tevens gebruik gemaakt
van zijn buitenposten op het conti
nent. Hieronder vielen ook de zgn.
Zweedse en Zwitserse weg.
Het zal duidelijk zijn, dat door deze
merkwaardige gang van zaken ver
warring is ontstaan over het karakter
van de uitgezonden agenten. De inlich
tingen-agenten hoorden thuis onder
de C.I.D., de sabotage-agenten weer
onder het B.V.T. Gebleken is nu, dat
terwijl de sabotage-agenten in het
Englandspiel stuk voor stuk werden
opgepakt, er geen inlichtingen-agen
ten waren, zodat men in Engeland
niet van buitenaf heeft ervaren wat
aan de hand was.
Later werden, mede op grond van
waarschuwingen ontvangen door het
B.I., geen agenten meer uitgezonden.
Toch van Oorschot
Viermaal veranderd
van departement
Wel waren er in Londen een aantal
officieren, die bij de inlichtingendienst
hadden gewerkt. Zo waren daar de
luitenant-kolonel J. G. M. van de
Plassche, die hoofd geweest was van
de afdeling buitenland van G.S. III,
majoor C. M. Olifiers, die bij dezelfde
afdeling gewerkt had en de generaal-
majoor J. W. van Oorschot, die hoofd
geweest was van G.S. III, totdat het
bekende incident bij Venlo hem nood
zaakte ontslag te vragen. Generaal
Van Oorschot was op 10 Mei naar
Londen gezonden als hoofd van de
militaire missie.
Toen de regering echter op 19 Juli
1940 besloot een Centrale Inlichtingen
Dienst in het leven te roepen, om het
contact met het bezette gebied tot
stand te brengen, ging men aan deze
officieren voorbij en benoemde
de heer F. van 't Sant tot hoofd
deze dienst, met de persoonlijke titel
van generaal-majoor.
De heer Van 't Sant was verant
woording schuldig aan de minister var.
Justitie, doch moest tevens de minis
ters van Binnenlandse Zaken en
Defensie nauwkeurig inlichten, voor
zover dat voor hen van belang was.
Bij K.B. van 14 Augustus 1941 kwam
de Centrale Inlichtingendienst te res
sorteren, zij het tijdelijk, onder het
departement van Binnenlandse Zaken
met de verplichting de minister van
Justitie volledig in te lichten. De heer
Van 't Sant werd op zijn verzoek eer
vol van zijn taak ©ntheven en opge
volgd door mr. R. P. J. Derksema,
reserve-kapitein. In Februari van het
volgende jaar werd de heer Derksema
eervol van zijn functie ontheven en
opgevolgd door de kolonel der Mari
niers M. R. de Bruyne, die toen reeds
belast was met de leiding van het
„Bureau voorbereiding terugkeer Ne
derland en herstel van het wettig ge
zag aldaar". (B.V.T.)
De C.I.D. veranderde voor de derde
maal van departement en kwam nu
onder Marine. Een deel van het werk,
n.l. het interneren van personen bin
nen het Verenigd Koninkrijk, bleef
echter ressorteren onder mr. Derkse
ma. Kolonel De Bruyne, hoofd van de
gehele dienst, bemoeide zich in hel
bijzonder met de uitzending van agen
ten om de verbindingen met het be
zette gebied te onderhouden. Eind Mei
1942 reeds werd de heer De Bruyne
op zijn verzoek ontheven van zijn
functie als hoofd C.I.D. Hij kreeg de
leiding van het „Bureau militaire voor
bereiding terugkeer" (M.V.T.). Dit
bureau had eveneens tot taak het
verzamelen van inlichtingen (politiek
en militair) over het bezette gebied
en zo ontstond, zij het dan niet offi
cieel, een militaire inlichtingendienst
(M.I.D.), ook onder kolonel De Bruyne.
De verwarring werd nog groter, door
dat twee officieren van de M.I.D.
tevens door de kolonel belast werden
met het uitzenden van agenten naar
het bezette gebied en al wat daarmee
samenhing.
Zwevend
De commissie verklaart dan ook
dat de positie van de C.I.D. in de
zomer van 1942 min of meer zwe
vend was. Een officieel hoofd was
er niet. De heren Warners en Lovink
kregen van de minister-president,
- Gerbrandy, opdracht te zorgen, dat
t er tijdens de reorganisatie, die aan
de gang was, geen ongelukken ge
beurden.
1 Op 28 November was men met de
reorganisatie klaar en werd het
Bureau Inlichtingen (B.I.) opgericht,
dat nu onder het ministerie van
Oorlog zou ressorteren. Hoofd van
het B.I. werd de res.-majoor H. G.
Broekman, die echter al spoedig we
gens ziekte vervangen werd door
de majoor van het K.N.I.L., dr. J.
M. Somer.
De taak van het bureau bestond uit
het inwinnen, verzamelen en te be-
voegder plaatse doorgeven van alle
inlichtingen, welke van belang waren
voor de handhaving van de rust er
veiligheid van het Koninkrijk, de oor
logvoering en de daaruit voortvloeien
de deelneming aan de geallieerde
oorlogvoering, alsmede voor de voor
bereiding tot het heroveren var
Nederlands grondgebied en het herstel
en het behoud van het wettig gezag
daarover.
Tevens moest het bureau zijn mede
werking verlenen tot het inwinnen
De connecties van Van Oorschot met
de Britten waren uitstekend.
Daar men zeer weinig ervaren
krachten te Londen had, had Van
Oorschot benoemd moeten worden.
Ook de andere officieren had men
kunnen en moeten gebruiken. De be
noeming van Van 't Sant acht de
"e onjuist, reeds omdat hij
secretaris van H. M. de Koningin was
Nederland reeds een veelbespro
ken figuur-
Tenslotte heeft het de commissie be
vreemd, dat zo belangrijke zaken als
nog overleg moest worden gepleegd
de instelling van de Centrale Inlich
tingendienst, de vraag, onder welk
departement deze behoorde te ressor
teren, alsmede vragen, wie daarvan
het hoofd moest worden en of de heer
Van 't Sant, gezien zijn andere functie
zijn persoon, wel de aangewezen
i daarvoor was, beslist zijn door
drietal Ministers, zonder dat daar
in de Ministerraad werd gekend. Hoe
wel de commissie begrijpt, dat het
bepaalde omstandigheden misschien
te verdedigen is, zaken, betrekking
hebbende op de geheime dienst, niet
in de volledige Ministerraad te behan-
Admiraal Furstner
delen, is zij van oordeel, dat dit niet
mag gelden, wanneer het gaat over de
algemene principes en de leiding van
de inlichtingendienst.
Periode Van 't Sant kenmerkte zich
door allerlei moeilijkheden
Toen de Londense regering het
besluit nam een C.I.D. op te rich
ten werd, zoals elders reeds gezegd,
de vroegere hoofdcommissaris van
politie uit Den Haag, de heer F.
van 't Sant, benoemd als hoofd
van de inlichtingendienst. De com
missie acht deze benoeming beslist
onjuist. Niet alleen omdat terzake
kundige officieren werden gepas
seerd, maar vooral omdat in de heer
Van 't Sant twee functies werden
gecombineerd, die volgens de com
missie een volkomen onaanvaard-
Om geheel volledig te zijn, vermeldt
de commissie nog, dat in Maart 1944
het Bureau Bijzondere Opdrachten tot
stand kwam, dat het bureau van de
kolonel De Bruyne moest ontlasten.
Dit bureau, dat het contact met de
verzetsbeweging in Nederland moest
onderhouden, kwam onder leiding van
de generaal Van Oorschot (de man
die men in 1940 te oud en te rheu-
matisch vond).
De commissie is tot de conclusie ge
komen, dat de regering zeer wel, zon
der de neutralitèit te schenden, de
nodige voorbereidingen had kunnen
treffen tot overplaatsing van de
inlichtingendienst naar het buiten
land. Deze had onder de Minister van
Defensie, Dijxhoorn, dienen te blijven
inplaats van, zoals te Londen is ge
beurd, onder Justitie, waar bovendien
met Binnenlandse Zaken. Ware dit
verworpen, dan had men de hele dienst
kunnen onderbrengen bij de Minister-
President.
De moeilijkheden met Van 't Sant
geven aanleiding tot de opmerking,
dat men Dyxhoorn's bezwaar, dat Van
't Sant geen militair was, kan begrij
pen. Dit had echter niet het hoofdbe
zwaar mogen zijn. De opvattingen
over generaal Van Oorschot zijn ridi
cuul, aangezien men in 1944, dus toen
de generaal beslist 4 jaar ouder jÉ
wellicht nog rheumatischer was
worden dit was het oorspronkelijke
bezwaar wel een beroep op hem
heeft gedaan.
Toen men de hèer De Bruyne benoemde fof hoofd van de C.I.D. deed men
dat omdat hij de man leek, die aan het .gekonkel" een eind zou kunnen maken.
Oud-minister Furstner verklaart, dat hij de kolonel von der Plassche ongechikt
vond wegens hef gebeurde in de Mei-dagen van 1940 en de generaal
Oorschot te oud en te rheumatisch
slechte indruk^dat hij daarmede niet
verder wilde werken en het contact
heeft verbroken.
bare combinatie vormden. De heer
Van 't Sant toch was secretaris
van H.M. de Koningin en dit feit
alleen al had de betrokken mi
nisters er van terug moeten hou
den, hem in de delicate positie van
hoofd van de inlichtingendienst te
plaatsen.
Het begin was dus al niet juist en
lar het oordeel van de commissie zijn
vele moeilijkheden hieruit te verkla
ren. Want het regende klachten. Vrij
wel alle Engelandvaarders kwamen
met grieven en beschuldigingen tegen
de heer Van 't Sant. Weliswaar werd
het directe bewijs niet geleverd.
de heer van 't Sant was voor de oor
log in Nederland reeds een veel om
streden figuur. De beschuldiging die i
allerlei toonaard steeds werd her
haald was, dat de heer Van 't Sant
de wereldoorlog '14'18 van de Engel
sen bedrag van 25.000 .pond zou
hebben ontvangen, als loon voor de in
die oorlog aan Engeland bewezen
diensten. De heer Van 't Sant hééft dit
pertinent ontkend en de commissie
onthoudt zich van een oordeel in
deze. Ze constateert alleen, dat het
niet juist was zo iemand op een der
gelijke post te plaatsen.
Maar er waren ook bezwaren tegen
zijn beleid. Er werd te weipjg gedaan.
Slechts weinig agenten, zij het van
goede kwaliteit, werden uitgezonden.
De heer Van 't Sant liet dit te veel
de Engelsen over.
Periode van mislukking
Op 1 Juli 1942 werd het B.V.T.
overgebracht naar het Ministerie van
Oorlog en omgedoopt in M.V.T.
Bureau Militaire Voorbereiding Terug
keer. En nu komt de kern van het
Englandspiel. In zijn kwaliteit van
hoofd van de C.I.D. zijn door de heer
De Bruyne als agenten naar Neder
land gezonden de heren jhr. mr. E. W.
de Jonge en E. Radema, benevens de
heren J. Emmer en jhr. F. D. Ortt.
Dit geschiedde in samenwerking met
het hoofd van de Nederlandse sectie
van S.I.S., de heer Rabagliatti. Dit
waren n.l. agenten, die inlichtingen
moesten verzamelen. Immers door het
bureau N.V.T., waarvan de heer De
Bruyne tegelijkertijd commandant
was, zijn andere agenten uitgezonden.
De eerste was de heer Jambroes. Door
het arresteren van de agenten Van
de Reyden en Lauwers, was het Eng
landspiel al aan de gang en werd Jam
broes bij zijn aankomst al gearres
teerd. Het N.V.T. heeft toen alsnog
gezonden de volgende sabotage-agen
ten, die dus geen opdracht hadden orr
spionnage te verrichten of inlichtingen
te verzamelen.
Daarnevens zijn door het later te
noemen bureau P.I. nog eens 43 agen
ten uitgestuurd. Zij zijn echter altijd
buiten het Englandspiel gebleven. Een
bijzonder slechte verklaring werd af
gelegd door één van de parachutisten
Van B.I., mr. P. L. baron d'Aulnis de
Bourouill. Hij verklaart hieromtrent,
dat hij een aanbod van de heer De
Bruyne om ingedeeld te worden bij
zijn dienst, teneinde als agent te wor
den uitgezonden, aanvankelijk heeft
aangenomen. Een week later is hij
echter naar de heer De Bruyne terug
gegaan en heeft hy gezegd, dat hy niet
voldoende courage had om dit soort
werk te doen en dat hij liever naar de
infanterie terugging. Hij verklaart,
dat hij het contact met de heer De
Bruyne om een zeer bepaalde reden
heeft afgebroken. Het bleek hem
namelijk, dat het binnen enkele weken
in de Nederlandse club en in andere
gelegenheden, waar Nederlanders bij
eenkwamen, aan een ieder bekend
was, dat hij naar Nederland zou terug
keren. Hij verklaart nog, dat men ir
het bijzonder bij de heer Lieftinck een
praatje kon gaan maken, hoe het in
Nederland zou gaan. Dat werd dan uit
en ter na besproken, waarbij voor
beelden werden aangehaald. Hij kreeg
De heer van 't Sant tuerd opgevolgd door mr. R. P. J. Derksema, die
'eserve-kapitein bij het bureau werkzaam was. Het bureau ging meteen
naar het Departement van Binnenlandse Zaken en mocht Slechts via
dit Departement inlichtingen aan derden verstrekken. Naar buiten mocht
het slechts contact hebben met de Engelse inlichtingendienst de S.IS. De
opmerking is gemaakt, dat de rang van kapitein te laag was voor de
beheerder van zo'n bureau, zodat zelfs een Engelse kolonel gezegd zou
hebben, dat de heer Derksema, ware hij generaal-majoor geweest, wellicht
beter voor dit werk geschikt zou zijn geweest, zodat hij wellicht op de
schouder van een minister had kunnen kloppen!
sn Slagters.
Van der Reyden heeft zijn code af
gegeven aan de Duitsers. Dit was hem
in Engeland van te voren toegestaan,
als hij maar niet zijn zekerheidsteken
(identitycheck) verried. Hij heeft een
paar keer voor de Duitsers geseind.
Ook dit zou hem toegestaan zijn; de
uitzendingen mislukten echter.
Fouten en nog eens
weer fouten
Van 't Sant zou Derksema nog v_„
advies dienen, maar daarvan is niets
terecht gekomen. In zyn plaats traden
toen wel op als adviseurs de heren
Vrinten en Pinto, de laatste een
Nederlander in Britse dienst.. De
samenwerking tussen Derksema
Engelse kolonel Rabagliatti werd ge
kenmerkt door wederzijdse critiek,
wat bij de samenwerking met Van
't Sant nooit was voorgekomen. De
eerste fout van Derksema was het uit
zenden van freule Roëll. Deze jonge
dame was secretaresse geweest aar
het Nederlandse gezantschap in Kaap
stad. Haar enige opleiding bestond in
het leren van een code. Via Portugal
kwam zij in Nederland terug. Zo wei
nig was zij getraind, dat zij zich, tot
het verkrijgen van inlichtingen over
de Spoorwegen, wat haar instructies
waren, in het wilde weg heeft gewend
tot een hoge spoorwegambtenaar
onder de mededeling „dat zij een
Engels vriendje had". Niet geheel ten
onrechte vreesde deze ambtenaar met
een Duitse provocatrice te doen te
hebben. Haar naam had gestaan op
een lijst van onbetrouwbare Neder
landers, die in die tijd circuleerde, wat
vermoedelijk te wijten was aan het
feit, dat zij via München uit Portugal
terugkwam. Een nog hogere ambte
naar heef» zich tot de Duitsers gewend,
die freule Roëll hebben gearresteerd
en zij heeft tot het einde van de oor
log in een concentratiekamp gezeten.
Derksema verklaart verder, dat de
agent Ter Laak niet door hem is
gezonden; hoewel hij meent, dat
door hem overleg is gepleegd met
de Engelsen kan hij zich dat niet meer
herinneren! Na deze wonderlijke ge
vallen komt dan de zaak Van der
Reyden, een oud-N.S.B.-er. Mr. Derk-
ma was gekant tegen zijn uitzending.
Van dei Reyden
Toch is Van der Reyden inderdaad
uitgezonden na contact met Seymour,
systeem van de double-transposition
bij te brengen. Omdat hij bij zy'n over
brenging zijn toestel heeft verspeeld,
heeft hij gebruik gemaakt van
apparaat van Ter Laak, die later
gearresteerd door de verraders Poos
Engelse secretaresse,
Jones. Deze dienst was volgens haar
compleet gekkenhuis en Derk-
is later dan ook wegens zenuw
overspanning vervangen. De opleiding
deugde niet, evenmin als de aan
werving.
De veiligheidsafdeling van de C.I.D.
als een zelfstandige dienst de
„Politie Buitendienst", onder de Minis
ter van Justitie gekomen.
De minister van Binnenlandse
Zaken, die in het ziekenhuis lag, was
er niet over geconsulteerd, dat deze
dienst aan zijn Departement zou wor
den onttrokken.
Overigens was er bij het Departe
ment van Binnenlandse Zaken een
Bureau Documentatie onder de boven
genoemde majoor Oliviers, die zich
met hetzelfde werk belastte. Zo slecht
was het Bureau Politie Buitendienst
in het begin, dat een aldaar geplaatst
inspecteur van politie om overplaat
sing vroeg. Een typisch voorbeeld
daarvan is het geval Springer.
Eigenmachtig
In de houding
Een hevige ruzie ontstond tussen
de kolonels De Bruyne en Rabagliatti,
mede naar aanleiding van de over
komst van de adelborst Dogger. Deze
heldhaftige jongeman, die tegelijk met
Wiardi Beekman zou oversteken, wist
zich toen aan arrestatie te onttrek
ken, door tot aan zijn neus
water te gaan staan in de zee te Sche-
veningen en dit op 18 Januari 1942!
Hij is toen samen met Peter Tazelaar,
een adelborst van de groep Roelfzema,
die door deze in November 1941 aan
land was gezet, later in Londen ge
arriveerd. Op last van kolonel Raba
gliatti werd hij geïsoleerd tot hij zijn
rapport aan H. M. de Koningin had
kunnen uitbrengen. Na van Haar be
komen verlof meldde hij zich bij ad
miraal Furstner en kolonel
Bruyne, die vertoornd over het opont
houd, niet beter wisten te doen dan
de in burger geklede jongeman te ge
lasten in de houding te gaan staan!
Zo hoog liep dit conflict, dat de heer
De Bruyne op 1 Juli 1942 zich ging
beperken tot het bureau M.V.T. en bij
de C.I.D. opgevolgd werd door de
reserve-majoor Broekman. Ten aan
zien van deze zaak zegt de commissie:
De mislukking van het werk van de
C.I.D. in de periode-De Bruyne meent
de commissie dan ook niet in de eerste
plaats aan de heer De Bruyne te moe
ten wijten, doch aan het beleid var
de Nederlandse Regering. In het bij
zonder van de Minister van Marine,
de heer Furstner die, ondanks het
feit, dat de heer De Bruyne zich zelf
niet geschikt achtte voor de functie
van hoofd van de C.I.D., toch de ver
antwoordelijkheid voor diens benoe
ming heeft aanvaard had verwacht
mogen worden, dat hij de heer De
Bruyne de steun zou hebben verleend,
die nodig was om aan de bovenge
schetste moeilijkheden het hoofd te
bieden, c.q. daaraan een einde te
maken.
Dat de weinige agenten, die in deze
periode naar Nederland zijn uitgezon
den, hun werk op uitnemende wijze
hebben verricht, is dan ook, naar het
oordeel van de commissie, uitsluitend
te danken aan de kwaliteiten waar
over deze agenten beschikten, doch
zeker niet aan de verd.- .sten van de
Erger was dat hij eigenmachtig de
inlichtingen o.m. ook bestemd voor de
minister van Oorlog, niet aan deze
doorgaf. De commissie acht dit
grote fout.
Ernstig wordt de heer Van 't Sant
ook aangerekend, dat hij inlichtingen
liet verzamelen over de betrouwbaar
heid van Nederlandse ministers er
deze doorgaf aan de Britse autoritei
ten. Dat kwam natuurlijk helemaal
niet te pas.
Het behoorde ook tot de taak van de
heer Van 't Sant personen, die niet
volkomen betrouwbaar waren, te in
terneren. Maar ook hier rezen bezwa-
tegen de wijze waarop hij deze
opdracht vervulde. Zo liet hij over
ste Zegers, die op 10 Mei met de mili
taire missie in Londen was aange
komen, interneren. Begrijpelijk als
weet dat deze overste tot het zgn.
ambtenarenverbod lid was geweest
de N.S.B. Niet ieder was het daar
mee eens omdat overste Zegers wel
nat. soc. sympathieën had maar niet
pro-Duits was. Maar in oorlogstijd kan
nen nu eenmaal beter geen risico's
Een tweede geval van internering dat
nogal stof deed opwaaien was dat van
mr. Van Buuren. Deze heer, die goed
Italiaans kende, was in 1931 op
zoek van de Italiaanse gezant in Den
Haag met Mussert meegegaan toen
deze een bezoek bracht aan Mussolini.
Een daad die zeker in oorlogstijd niet
bepaald vertrouwen inboezemt. De
heer Van 't Sant treft hier dus geen
schuld. Maar wel onjuist was de hou
ding van de heer Van 't Sant toen
hij naliet de heer Van Buuren in vrij
heid te stellen toen de regering mee
deelde op zijn internering geen ver
dere prijs te stellen.
Manmoedig
Al deze dingen doen het de commis
sie betreuren, dat het een jaar geduurd
heeft, voor de regering inzag dat de
heer Van 't Sant op deze plaats niet
te handhaven was. Het was tenslotte
minister Van Kleffens, die na zijn te
rugkomst van een reis naar Indië de
kat de bel aanbond. Daar bestond n.l.
een zeer duidelijk wantrouwen tegen
Van 't Sant.
Er is toen in het Kabinet gezegd:
als dat zo is, is het beter, dat de heer
Van 't Sant daar vandaan gaat. Men
heeft tegen de heer Van Kleffens ge
zegd: omdat jij dat komt mededelen,
moet jij het hem maar zeggen, hetgeen
hij heeft gedaan. In dit verband merkt
dc heer Van Kleffens op, dat de heer
Van 't Sant dit aanvaard heeft op een
wyze, welke niet manmoediger kon
De heer Van 't Sant toch heeft'hierop
geantwoord: ik aanvaard dat feit en
trek daaruit de consequentie; ik ben
hier niet om het iemand moeilijk te
maken; dan ga ik heen.
Zijn taak was elke telegrafist, die hij
in Nederland zou ontmoeten, het code-
Springer
De heer B. Springer, die in October
1941 naar Engeland is gegaan en daar
begin Juli 1942 is aapgekomen, heeft
bij zijn verhoor mededelingen gedaan
over zijn contact met de Politie Bui
tendienst. Hij vertelt, dat hij vertrok
ken is na een bespreking met de heer
Vorrink. Hij had n.l. van deze in diens
kwaliteit van voorzitter van een der
politieke partijen in Nederland de op
dracht gekregen om boodschappen
naar Engeland over te brengen en
deze persoonlijk mee te delen aan de
Koningin, de minister-president, de
ministers Albarda en Van den Tempel
eventueel de overige leden van het
Kabinet. Hij heeft op 17 Augustus
1942 te Londen een rapport over zijn
wederwaardigheden opgemaakt. Hij
kwam eerst terecht in de Patriotic
School. De Engelse autoriteiten, die
wisten, dat hij van zekere opdracht
gevers in Nederland boodschappen
had, verlangden, dat hij de namen van
deze opdrachtgevers zou noemen.
Toen de heer Springer zich echter
tegenover hen op dienstgeheim be
riep, hebben de Engelsen dit binnen
een dag geaccepteerd. Nadat hij door
de Engelse autoriteiten vrijgegeven
was, werd hij gebracht bij de Politie
Buitendienst. Hoewel hij eerst dacht,
dat hij bij een of ander steun- of be
middelingsbureau was terechtgeko
men, kwam hij er tenslotte achter, dat
hij bij de Nederlandse veiligheids
dienst was. Hier werd hy geïsoleerd.
Nadat hij daar enige dagen had door
gebracht, ontmoette hij een marine
officier, aan wie hij verzocht aan
kolonel De Bruyne te willen berich
ten, dat hij te Londen gearriveerd was.
Deze laatste liet hem onmiddellijk
op zijn bureau komen en sprak zyn
verwondering er over uit, dat hij niet
direct bij de aankomst van Springer
was gewaarschuwd, daar men al een
week op zijn komst zat te wachten. De
heer Springer had overeenkomstig zijn
opdracht by zijn verhoren door de
heer Derksema geweigerd de namen
zijn opdrachtgevers mede te delen.
Contact met Schouten c.s.
Bij zijn bezoek aan de heer De
Bruyne verlangde deze niet, dat hy
de namen van zyn opdrachtgevers zou
noemen. Op 4 Augustus 1942 kwam
de heer Springer terecht bij de minis
ter-president, aan wie hij de namen
van zijn opdrachtgevers noemde- Hij
deelde hem mede, dat hij een bood
schap had voor hem en de ministers
Albarda en Van den Tempel, welke
boodschap afkomstig was van de heer
Vorrink namens een coalitie van ver
schillende partyen. Van deze coalitie
maakten o.a. deel uit de politici
Schouten, Van Dijk, Vorrink en Joe-
kes. Bij een volgende bespreking op
18 Augustus, waarbij ook de heren
Albarda en Van den Tempel aanwezig
waren, had de heer Springer zijn rap
port klaar, dat van tevoren aan de
heren was toegezonden.
De ministers namen de zaak wel
serieus op, doch de heer Springer be
klaagt zich over mr. Derksema, die op
alle mogelijke manieren getracht heeft
verschillende namen los te krijgen. Op
zekere dag kreeg hij wederom een op
roep van de heer Derksema. Deze ge
lastte hem namens de Minister van
Justitie de namen van zijn opdracht
gevers te noemen. De heer Springer
bleef weigeren. Hierop zei de heer
Derksema hem, dat er iemand van
Engelse zijde was, die hem wenste te
spreken, waarop een zekere Van Kou-
trik verscheen, die optrad onder de
naam Kendell. Hy kreeg toen van deze
Kendell opdracht om zo gauw moge
lijk een rapport samen te stellen aan
de hand van een reeks vragen, die o.a.
betrekking hadden op de verzetsmen
sen in Nederland, de organisatie van
het verzet en de naam van zijn op
drachtgever. De heer Springer kreeg
de indruk, dat deze Van Koutrik te
hulp geroepen was om namen van
hem los te krijgen. Van Koutrik deelde
hem mede, dat hij onder voorbehoud
vrijgelaten was uit de Patriotic School,
doch dat hij hem bij uitzondering in
de gelegenheid wilde stellen thuis zijn
rapport te schrijven, hetwelk binnen
een week moest worden ingeleverd,
daar de heer Springer anders zou wor
den geïnterneerd. Dit verklaarde de
heer Van Koutrik in het bijzijn van
de chef van de Nederlandse Politie
Buitendienst. Dit is gebeurd op een
ogenblik, dat de heer Springer reeds
contact had gehad met de minister
president en de andere ministers en
hij derhalve zijn opdracht, behalve
voorzover deze betrekking had op de
Koningin, reeds had vervuld.
Deze Van Koutrik was in Rotterdam
bij de Engelse paspoortcontrole ge
weest en verkocht in die tijd inlich
tingen aan de Duitsers. Bovendien
heeft hy zich tegenover de Engeland
vaarders misdragen door hun goud en
zilver afhandig te maken.. De commis
sie stelt dan ook vast, dat de keuze
van Derksema een fout is gebleken.
Zij veroordeelt het optreden van Van
't Sant toen hij ging samenwerken
met Rabagliatti en Hazelhof Roelfse-
ma. Wel meent de commissie, dat de
uitzending van freule Roëll voor een
groot deel te wijten is aan Van 't Sant
en niet alleen aan Derksema. Ook in
de zaak Van der Reyden meent zij,
dat hij vrijuit gaat.
Alblas; seinde, maar code was bekend
Goedhart wilde naar I konden worden gebracht
Enaeland Een byzonder dappere jongeman
was Alblas, die als marconist verbin
ding had met Engeland. Hier te lande
Het rapport van de enquêtecom-j had hij contacten met de Paroolgroep
missie staat vol met bijzonderheden en met de groep Vaz Dias.
over wat de verschillende agenten,
die in de bezettingstijd werden ge
dropt, of die als contacten in Neder
land werkten, hebben gedaan. Het is
niet doenlijk dit alles te vermelden.
We volstaan daarom met een enkele
greep, omdat daardoor tevens blijkt,
hoe voorzichtig men zijn moest en
hoe belangrijke opdrachten, onbewust,
Kolonel M. R. de Bruyne
van deze organisatie een dermate organisatie te Londen, die hen uitzond.
T\E Parlementaire Enquêtecommissie oefent in het rapport, dat
thans is verschenen en dat in het bijzonder handelt over
de Nederlandse geheime diensten te Londen en over de ver
bindingen met het bezette gebied, ernstige critiek op het beleid
van de Nederlandse regering te Londen. De verantwoordelijk
heid voor dit beleid, zo zegt de commissie, wordt in zoverre
door het Kabinet gedragen, dat dit zich alzijdig heelt gehouden
i de kernproblemen der geheime diensten en dal deze niet
de Ministerraad zijn besproken. In het bijzonder echter
wordt de verantwoordelijkheid gedragen door bepaalde be-
'indslieden.
Zeer ernstige critiek heelt de commissie met betrekking tot
de oprichting van de Centrale Inlichtingendienst. Deze oprich
ting komt voor verantwoordelijkheid van de ministers van
an Defensie en van Buitenlandse Zaken, derhalve van
de heren Gerbrandy, Dijxhoorn en Van Klellens. De slechte
gang van zaken bij de Centrale Inlichtingendienst, nadat deze
vas opgericht, komt voor de verantwoordelijkheid achtereen-
'olgens van de ministers van /ustitie. van Binnenlandse Zaken
•n van Marine, derhalve van de beren Gerbrandy. Van Boeyen
>n Furstner. De topbezetting is onvoldoende geweest, de uit
zending van de agenten was minimaal en er bestond een
volkomen afhankelijkheid van de Engelsen.
Nadat de Centrale Inlichtingendienst in November 1942
was vervangen door het Bureau Inlichtingen, kwam er een
nieuwe en betere periode met betrekking tol het inlichtingen
werk. De topbezetting van dit bureau was goed, het was
iel bij het uitzenden van agenten en hel heelt grote successen
geboekt bij het verkrijgen van inlichtingen uit het bezette ge
bied. Deze dienst was van de aanvang al minder afhankelijk
de Engelsen. Verantwoordelijk voor het beleid van deze
dienst was de minister van Oorlog, de beer Vpn Lidtb de Jeude.
fJET contact met het bezette gebied ter stimulering van het
verzet was de taak van hef Bureau Voorbereiding Terug
keer IB.V.T.). dat in 7u/l J942 werd gereorganiseerd fof het
Bureau Militaire Voorbereiding (M.V.T.). De topbezetting
deze bureaux was onvoldoende en er was een volledige
afhankelijkheid ten opzichte van de Engelsen. De agenten van
deze dienst vielen tengevolge van hel Englandspiel allen
middellijk na hun dropping in handen van de Duitsers. De
verantwoordelijkheid voor deze gang van zaken wordt in eerste
instantie gedragen door de minister van Marine Furstner. Later
kwam de dienst onder verantwoordelijkheid van minister Van
Lidth de leude. Zodra het deze duidelijk werd. dat er ongelukken
waren gebeurd met de uitzending van agenten door dit bureau,
is een einde gemaakt aan de uilzendingen, terwijl tenslotte.
toen de omvang van de débócle duidelijk werd, het hoofd van
het bureau van zijn functie met betrekking lol de uitzending
van agenten werd ontheven.
De uitzending van agenten ter stimulering van bet verzet in
Nederland werd hierna overgenomen door het op 15 Maart
1944 opgerichte Bureau Bijzondere Opdrachten. De topbezetting
van dit bureau bestond uit deskundigen, het bureau had een
behoorlijke positie ten opzichte van de Engelsen en de uit
zending van agenten heelt in bet algemeen met succes plaats
gevonden. Een en ander is geschied onder verantwoordelijkheid
van de minister van Oorlog, de heer Van Lidth de leude.
Ook de minister-president, de heer Gerbrandy. hoewel hij in
die kwaliteit niet verantwoordelijk is geweest voor de gang
van zaken bij de verschillende geheim» diensten, is. zoals hij
zeil heelt medegedeeld, in alle belangrijke zaken, betrekking
hebbende op bovengenoemde diensten, gemoeid geweest. Het
oordeel over hel beleid van de ministers, die verantwoordelijk
waren voor de geheime diensten, geldt dus. voorzover zijn be
moeienis ging. ook voor bem.
SAMENVATTENDE kan worden gezegd, dat het beleid der
regering ten opzichte van de geheime diensten te Londen
gedurende de eerste jaren niet zo is geweest als het had
moeten zijn. Men dient hierbij echter niet te vergeten, dal dit
probleem een van de moeilijkste was. waarvoor de regering.
nadat zij zonder enige voorbereiding op dit gebied in Engeland
was aangekomen, werd gesteld. Zij bevond zich in' een vreemd
land en was geheel afhankelijk van de Engelsen.
De Enquêtecommissie ziet dan ook zeer wel in. dat het op
redelijke wijze laten funclionneren van een geheime dienst
onder de gegeven omstandigheden in de eerste jaren van de
oorlog eert zeer moeilijke taak was. Met betrekking lot bef
beleid der regering gedurende de latere jaren van de oorlog
heelt de commissie waardering voor hef werk. dat na de op
richting van het 3.1. en van hef B.B.O. is gedaan.
Via zijn zender kwam er uit Enge
land bericht, dat een vertegenwoor
diger van de Paroolgroep per eerste
gelegenheid naar Engeland kon over
komen. Deze groep, waartoe het hui
dige Tweede Kamerlid Frans Goed
hart behoorde, had n.l. verbinding
gezocht met de Nederlandse regering
in Londen, omdat ze van mening was,
dat de regering in Londen niet be
hoorlijk op de hoogte was van wat
er in het bezette gebied omging.
De commissie heeft onderzocht hoe
Goedhart weten kon, dat Wiardi
Beekman naar Engeland zou gaan.
Uit het verhoor van de heer Vorrink
is nu gebleken, dat Alblas niet alleen
met de groepen van Goedhart en Vaz
Dias in contact stond, maar ook tele
grammen te verwerken kreeg voor de
groep Vorrink-Wiardi Beekman. Zo
doende kwam Goedhart er achter dat
Wiardi Beekman naar Londen ontbo
den was en direct heeft hij daarop
gereageerd door te zeggen: „Waarom
kan ik ook niet mee".
De overtocht is échter mislukt. Zoals
bekend, werd Wiardi Beekman op het
Scheveningse strand gegrepen en
overleed hij later in gevangenschap.
De Duitsers waren n.l. op de hoogte
doordat, aldus een verklaring van
Schreieder, de uit Londen overgeko
men agent Van der Reyden voor Al
blas een nieuwe code had meegebracht.
Van der Reyden had bij zijn arres
tatie n.l. niet alleen zijn eigen code,
maar ook die van Alblas aan de Duit
sers meegedeeld. De Duitsers lieten
Alblas rustig seinen, om zodoende te
controleren wat er gaande was en of
er misschien toch iets van het aan
gevangen Englandspiel naar buiten
uitlekte.
Zodra de Duitsers dan ook bemerk
ten, dat Alblas naar Engeland door
gaf, dat er met de geparachuteerde
agent Jambroes (geparachuteerd in
het kader van het England-Spiel) ieta
niet klopte, namen ze geen verder
Alblas werd gearresteerd en
later gefusilleerd.