Alcohol bakpoeder en kunstmest ook uit de steenkool komen De ondergang van 's werelds grootste slagschip YAMATO (72.000 ton) na anderhalf uur in de golven verdwenen Moeilijkheden voor kleine importeurs Oranje-Groene Kruisvereniging ontwikkelt zich snel NIEUWE LHDSCHE COURANT 3 MAANDAG 26 JUNI 1950 Vernuftige installaties en gewel dige fabrieken mogen dan al bij de kolen-productie nodig zijn, de mijnwerker moet 't tenslotte doer.. Diep onder de grond werkt hij met zijn pneumatische beitel de zwarte rots in grote brokken los. DOMANIALE MIJN (800 JAAR) BIJNA LEEG i (Van een onzer verslaggevers.) ALS WIJ DE CIJFERS, die we in ons vorig artikel over mijnen en steenkolen noemden, in de her innering roepen, maken we metje. Een gezin stookt per jaar, laat ons aannemen, twaalf mud kolen, dat is ongeveer 840 kilogram, nog niet eens één mud. Er komt per jaar 12 millioen ton uit de Limburgse bodem. Wat moeten we met al die kolen? Het cijfer 12 millioen is echter bedrieglijk, want dat betreft schachtkolen en be halve anthraciet en cokes wordt daar nog zo het een en ander van gemaakt. Het zijn de enorme nevenbedrijven, vooral van de Staatsmijnen, die daar voor zorgen. Want die schachtkolen worden als volgt gesorteerdnootjes, industriebri ketten, eier-, stuk- en vetkolen. Allemaal handelsproducten. Maar een belangrijk deel van de vetkolen gaat naar de cokesfabrieken. Die van de staatsmijn Maurits is de grootste van West-Europa, heeft 564 ovens en produceert zes dui zend ton cokes per dag, een dikke twee millioen ton per jaar, waarvan de helft wordt uitgevoerd. Die productie is al drie maal zo groot als voor de oorlog (7200 ton cokes en 2,85 millioen kubieke meter gas per jaar). De cokesfabriek van de mijn Emma wordt aldus de plannen vervangen door de fabriek Emma II. De cokesfabrieken zorgen, be halve dan voor cokes en gas, ook voor benzol, ruwe naphtaline, teerolie, pek, zwavelzure ammoniak, anthraceen, en geel bloedloogzout. Opnieuw: allemaal producten voor de handel. De volgende etappe is het stikstofbin- dingsbedrijf. Daar wordt het cokesoven- gas gescheiden in waterstof, koolzuurgas, aethyleen (daar maakt men alcohol en aether van bijvoorbeeld) en stikstof. Dan komt er een heel rijtje andere fabrieken, allemaal behorende bij de Staatsmijnen. Uiteindelijk komen uit deze fabrieken de volgende afgewerkte producten: zwavelzuur, salpeterzuur, am moniak, salpeter van diverse samenstel lingen. soda, bakpoeder, chloorammo- nium, dichlooraethaan, nitro-producten zuurstof! Dramatische periode uit de strijd tegen Japan Nu kei rug. Voor de oorlog produceerden mijnen ongeveer net zoveel als wij kon den gebruiken. Wij voerden toen wel in, maar exporteerden ongeveer evenveel. Onze import van kolen is thans echter meer dan vier maal zo groot als de uit boen in Zuid-Limburg De Peel. Kleint Roermond, Arcen en de Gelderse Achter hoek. Er is zo neemt men aan nog 1500 millioen moedelijk nooit bij kunnen komen. Bij kolenprooductie van 13 millioen per jaar zal onze spaarpot dus c ruim honderd jaar wel zowat uitgeput zijn. (Er is verder nog een voorraad van 16 millioen ton turf en 5 millioen ton bruinkool. De olievoorraad is moeilijk te schatten, maar in Drente wordt reeds 25 procent van het binnenlands verbruik geproduceerd). bestaan inmiddels plannen tot ont- ng van het steenkolengebied Vlodrop-Herkenbosch, ten Oosten van Roermond, een voortzetting de steenkolen zelf te- kolengebied van De Peel. In Vlodrop 800.000 a 1.000.000 ton per jaar kunnen worden gedolven. Er ligt in totaal 60 millioen ton ontginbare kolen overweegt een combinatie met het Duitse gebied. Bovendien is in het Neuprich-Bleyerheide, dat in 1940 werd verlaten, nog 1V4 millioen ton steenkolen Invoer Uitvoer (in duizend tonnen) 6604 5351 2935 426 3789 550 1948 3603 965 1949 4265 953 Nog honderd jaar De grond van Limburg is rijk. Toch komt er een eind aan die rijkdom. Eens komt de bodem van de spaarpot te zien; of zullen de schatten alleen nog maar zó diep liggen, dat exploitatie niet meer mogelijk is. Men heeft berekend, dat er in geheel ons land 1615 millioen ton exploiteerbare kolen liggen: 700 mil- cBestaat er nog een maatstaf voor goed Nederlands? "JN EEN PAAR ONZER DAGBLADEN hebben werkgevers er zeer kortgeleden J. ernstig over geklaagd dat de sollicitaties, die b(j hen binnenkwamen, voor een groot deel van zulk een gehalte waren, dat de gegadigden zich door de vorm en inhoud van hun brief, reeds dadelijk van mededinging uitsloten. Aan wie de schuld? Niet in de eerste plaats aan henzelf. Ten slotte kan men van een leerling niet verwachten, dat hy meer zal weten dan zijn meester hem heeft geleerd. En indien op de scholen het onderwys in de moedertaal wordt gegeven in de geest van de twee hierboven aangehaalde schrijvers, kan men moeilijk verwachten dat het in orde zal zijn. Er zijn mensen, die zich zorgen maken, wat er gebeuren moet als alle kolen op zijn. Och, men heeft vroeger wel benauwd gekeken bij de gedachte, dat er geen hout genoeg zou zijn en toen kwam er steenkool. Ongerustheid lijkt ons overbodig. In ieder geval kunnen nog tientallen jaren de schoor stenen van de mijnen en fabrieken in Limburg roken, boven de plaatsen, waar vijf en twintig duizend mensen dag aan dag in de grond kruipen, om ons aan anthraciet en bakpoeder, en electrisch licht te helpen. Zóveel kunnen de mijnen nog leveren Hieronder volgen, in volgorde van grootte, de Limburgse mijnen, met het jaar dat zij geopend werden, de voorraad steenkolen en ongeveer 't aantal jaren, dat de mijnen bij de huidige omvang der productie nog in exploitatie kunnen zijn: MIJN Staatsmijnen: MAURITS -1924 EMMA 1913 HENDRIK 1917 WILHELMINA 1906 Particuliere mijnen: ORANJE-NASSAU III 1917 JULIA 1921 ORANJE-NASSAU II 1904 ORANJE-NASSAU I 1900 LAURA 1905 DOMANIALE MIJN 1913 WILLEM-SOPHIA 1902 ORANJE-NASSAU IV 1928 Bevoordeling van grote, ten nadele van kleine Het is in de jaren na de oorlog wel meer gebeurd, dat ambtenaren aan een uitlating van een verantwoordelijke mi- het recht ontleenden regels te stellen en zelfs voor te schrijven. Enige tijd geleden kwam ons zo'n kwestie ter re terzake van invoer uit Duitsland. Een kleine importeur wist in Duitsland belangrijk goedkoper dan normaal auto onderdelen te koop. Hij diende bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer een verzoek in, wetende dat een aantal de viezen voor deze importen beschikbaar zijn gesteld. De C.D.I.U. berichtte dat de aanvraag voor afdoening was doorge geven aan het Centraal Rijksbureau. En bij dit Rijksbureau begonnen de moeilijkheden. ons bekende importeur kreeg be ticht, dat hij een verklaring moest over leggen, afgegeven door een „officiële" (grote) importeur. Eerst daarna kon in voer toegestaan worden. ~o was de situatie toen men zich tot wendde. Een dadelijk ingesteld onder zoek bracht aan het licht, dat de minis- an Verkeer en Waterstaat kenbaar had gemaakt, dat hij ons vrachtwagen park wenste te vernieuwen en daarom zo min mogelijk importen uit dumps in Duitsland wildé toestaan. Het Centraal Rijksbureau dekte zich door deze uit spraken en was zelfs niet bereid een na dere uitleg van deze vreemde en vol komen willekeurige handelwijze te geven. Een woordvoerder van het Ministerie van Verkeer verklaarde, dat een weige ring wel eens kon voorkomen, doch dat een verklaring, zoals door het Centraal Bureau gewenst, beslist niet noodzake lijk was. Overleg, zo zei deze woordvoerder met een „officiële" importeur, (waarbij dan de vraag wat een „officiële" importeur is, open blijft) is bevorderlijk voor het overzicht van het aanwezige materiaal. Nadat wij onze verwondering over deze handelwijze hadden te kennep gegeven en de desbetreffende importeur, die zich tot ons had gewend, hadden ingelicht, bereikte ons enkele dagen later het be richt, dat de verlangde vergunningen zonder verder overleg waren verstrekt! Eens temeer blijkt dus, dat de ambte naren door een subjectieve handelwijze ten aanzien van nauwelijks bestaande regels, de handel en zijn betrekkingen op ernstige wijze kunnen benadelen. Wanneer men uitgaat van de gedachte dat zo goed als alles, dat wel eens door iemand is geschreven, daarom alleen al juist is, bestaan er geen grenzen mei dit gebied. Als men beweert (en ik haal hier een gedeelte uit een door een leraar in het Nederlands geschreven artikel aan) dat bree en gebreën evengoed Ne derlands is als breide en gebreid en mer is zelf ten opzichte van geloofd en ge- gloofd in twijfel, terwijl men fouten tegen het gebruik van kennen en kun- niet meer durft aan te strepen, be staat er dan nog énige maatstaf juist en onjuist Nederlands? In alle ernst is verdedigd woof, foof, gewoven en gefoven even goed te men als wuifde, fuifde, gewuifd er fuifd, want „dat hoort men toch zoveel". Men vergeet daarbij dat het oorspronke lijk een tamelijk flauw studentengrapje is, overgenomen door de onwetende massa. Maar indien men dit gaat goed keuren, waarom dan niet consequent verder gegaan? Van twee vechtenden of twistenden hoorde men in mijn studie tijd vaak in plaats van: „hij heeft het onderspit gedolven" (wat zeker wat te deftig klonk): „hij heeft Delft onder gespoten". In studentenkringen kan men ook horen: Ben je al verhozen? (voor: verhuisd). Betekent dit nu, dat men dat in de be schaafde omgangstaal moet gaan over nemen? Maar dan kan men alle eigen aardigheden van groep- en kringtalen of dialecten even goed op de troon zet- en tot gangbaar Nederlands verkla- Nemen we als voorbeeld het Haagse dialect. Daarin zijn tal van eigenaardig heden, waarmee we thans nog de draak steken. Maar wie waarborgt me, indien doorgaat in de bovengenoemde rich ting, dat er niet vele daarvan binnen kort door verwoede taalvernieuwers den overgenomen? En ik kan heus wel drogredenering opstellen, waarmei dit te verdedigen is. Wilt ge een voorbeeld? Er zijn Hage- aars die zeggen: Het is van zyn. Hun hebben het gezegd. Welnu, in Zeeland zegt men: Ons hebben het gedaan. Dus 1 toch evengoed zeggen: Hun hebben het gedaan. In Zuid-Afrika wordt enzo gebruikt als in Zeeland. Wat is er dan tegen het in het algemeen beschaafd Nederlands ook te doen? Al leen dit: Een beschaafde Nederlander spreekt zo niet en daarom is het niet goed. Want alleen dit mag steeds de maatstaf zijn voor juist taalgebruik: zegt de beschaafde Nederlander, die eerbied heeft voor zijn moedertaal dit, ja of En wanneer nu een onderwijzer of leraar, met een flauwe, afgezaagde mop aankomt en tot een leerling zegt: „Heb je het gesnopen" (voor gesnapt), dan betekent dit volstrekt niet, dat anderen dit in ernst moeten overnemen, ook al erd het door een beschaafd spreker gezegd. Als iemand de woorden „over (doen)" i „opnieuw (doen)" verwart en dan gaat zeggen „overnieuw doen", betekent dit volstrekt niet, dat men nu dit „over- ils een prachtige vondst moet beschouwen en zo gauw mogelijk moet :n. Want het is volstrekt over bodig en verknoeit de taal. Indien men nu en dan spreekt over een „baan", dan wil dat ook helemaal niet zeggen, dat ieders werk (van de loop jongen tot de minister toe), nu maar met dat woord „baan" kan aangeduid wor den. Evenmin als het verrijking van de taal betekent „fijn" te gebruiken in de zin van leuk, aardig, prachtig, heerlijk, lekker, schitterend, enz. Want ook dit is taalverarming. En wanneer schooljongens het woord „behoorlijk" bezigen in de zin van ge weldig, groots, prachtig, enorm, dave rend. voortreffelijk, enz., laat men dan toch in vredesnaam niet menen, dat men zijn moedertaal er een dienst mee doet. door te pas en te onpas dat woord „be hoorlijk!" te gebruiken, want dit is geen Nederlands! Een gecommitteerde bij de eind examens vertelde me, dat hij aan een H.B.S. als zodanig had dienst gedaan en dat de leraar in het Nederlands daar één der opstellen zo. bijzonder levendig en natuurlijk had gevonden (en dus met een hoog cijfer wilde waarderen), om dat een der candidaten de kussens van een autobus had aangeduid als „van een mieterse kleur". Da^r zou ik, ouder wetse schoolmeester, nu een dikke streep (Bijzondere correspondentie) WASHINGTON, Juni. Zeeslagen hebben steeds sterk tot de verbeelding der mensheid gespro ken. De dramatische episode, welke zich in de laatste wereldoorlog afspeelde bij de achtervolging van het Duitse slagschip Bismarck, dat het geweldige Engelse admiraalsschip Hood in de grond boorde, hield de wereld in ademloze spanning. Aan de andere zijde van de aarde, in de Grote Oceaan, nabij de Oost-Chinese Zee, hebben zich echter gebeur tenissen op zee voorgedaan, nog veel dramatischer, waarvan de bijzon derheden feitelijk nooit goed tot hun recht gekomen zijn, hoewel daar toch een der machtigste vloten, de Japanse, na maandenlange strijd vol komen vernietigd werd door Amerikaanse bombardementsvliegtuigen, van de vliegdekschepen opgelaten. Hoe hierbij het monster-slagschip, de 72 000 Ion metende Yamato, het vlag- geschip van Admiraal Ito, ten onder is gegaan heeft de Amerikaanse comman dant van het eskader, Admiraal b.d. Fre derick C. Sherman, onlangs voor het onder gezet hebben, want dit is geen gangbaar Nederlands, maar knoeitaal. Ik kan me ook nog steeds niet ve enigen met een concert beluisteren of een heel andere toon in een rede beluis teren. Ik meen dat een dokter een hart slag of een ademhaling beluistert en da! men ook beluisteren kan gebruiken ir de zin van afluisteren, maar dat mer naar een concert luistert en een heel andere toon in een rede hoort. Het wil er bij mij niet in dat een rijker wordt door allerlei functies één bepaald woord op te dragen of door er velerlei betekenissen aan te hechten. Dit alles maakt de taal mijns in slechts armer en de mogelijkheid schakering veel geringer. Mijn leerlingen schrijven vaak in hun opstellen: .gedag zeggen", maar al we dat dit in Den Haag een vrij gangbare uitdrukking is. ik zal er niet aan denken dit goed te keuren, want het is plaatselijke eigenaardigheid en daarom niet te gebruiken in het algemeen be schaafd Nederlands. Ik vind het ook altijd nog slordig staan, anneer een leerling de woorden een, mijn en zijn niet meer schijnt te kennen zonder uitzondering 'n, m'n ei schrijft, onverschillig in welke stijl. Laat hij dat maar niet in een sollicotatiebrief proberen! En toch zijn er leraren die het zelf doen. Een veel voorkomende slordigheid is tegenwoordig deze: Men schnjft(?), of zegt althans: Het huis, wat ik kocht; het kind wat ik zag, terwijl het toch beslist dat moet zijn. Maar ik vermoed dat de z g. vernieuwers dit wel spoedig tot goed Nederlands zullen verklaren. Wat betreft „destijds" en „indertijd", daartussen kennen velen het onderscheid r, terwijl toch „destijds" uitslui- •tend kan gebruikt worden als men i ;en tevoren genoemde tijd spreekt .indertijd" slechts, wanneer dit niet het geval is. Ik eindig met het antwoord op mijn eigen vraag: „Ja, er bestaan maatstaven goed Nederlands, mits de goede wil tot het erkennen daarvan aanwezig is niet klakkeloos („zonder meer" zeggen velen thans) alles opschrijft, wat eens hoort zeggen". Dr F. C. Dominicus. Salariëring van wijkverpleegsters blijft echter een probleem (Van een De dezer dagen te Utrecht gehouden jaarvergadering van de Bond van Prot. Chr. Verenigingen voor Wijkverpleging in Nederland, het Oranje-Groene Kruis, was zowel door de grote opkomst tot uit Groningen, Zeeland en Limburg toe artsen, burgemeesters, bestuursleden verpleegsters, o.w. vele diaconessen, als door het enthousiasme waarmee de be sprekingen werden gevoerd een open baring voor wat de omvang en groei var deze vereniging betreft. Of, zoals d( voorzitter dr J. van der Spek, genees heer-directeur van de stichting „Maas oord", het in het eerste nummer (Juni 1950) van de voorlopig 6 maal per jaar verschijnende eigen uitgave noemde: „Het Oranje-Groene Kruis is rijp ge worden voor de lange broek". De groei van losse commissies tot ge ordende organen heeft er toe geleid dat men aan het eind van 1949 kwam provinciale verenigingen. Het doel is niet alleen te ijveren de Prot .Chr. wijkverpleging; men streeft bovendien er naar een gelijkwaardige partner te worden van het Groene- en Wit-Gele Krujs om in samenwerking met deze verenigingen de gezondheids zorg in Nederland verder op te bouwen. Op de vergadering werd de achter grond van dit werk belicht door ds J. H. Renting uit Heinkenszand en door de directeur van het Centraal Bureau te Den Haag, de heer R. Smit, die o.m. spe ciaal er op wees dat de zorg der Kruis verenigingen niet slechts curatief, maar ook preventief dient te zijn, en dat de wijkverpleging moet worden uitgeoefend door bevoegde krachten, die in het bezit van de desbetreffende aantekening. Naast deze laatsten, de wijkverpleegsters (zij kunnen worden opgeleid in bij het Oranje-Groene Kruis aangesloten scho- te Amsterdam, Groningen, en in „Eudokia" te Rotterdam) zijn er n.l. ook :.g. „verpleegsters in de wijk", die deze aantekening niet bezitten, doch het zelfde werk verrichten. Een probleem is de salariëring der wijkverpleegsters. Over de normen verslaggevers) 2340 per jaar (d.i. 200 meer dan ver pleegsters in de wijk) met 8 jaarlijkse verhogingen van 120 is men tenslotte wel tot overeenstemming gekomen, doch de financiële basis van het Kruiswerk is te zwak om deze normen in praktijk te brengen. Ook het College van Rijksbe middelaars heeft dit ingezien, en daarom voorlopig de jaarlijkse verhogingen niet verplicht gesteld. Dit komt natuurlijk wel de verenigingen, maar niet de ver pleegsters ten goede. Gelukkig zijn er tekenen, dat niet al leen door de Rijks- maar ook door de Provinciale en Gemeentelijke Overheid deze moeilijkheden worden begrepen, men hoopt dan ook dat men door ge zamenlijk overleg een oplossing kan vin den waardoor aan de zusters een behoor lijk levensbestaan en een goede oude dagsvoorziening kan worden aangeboden zonder dat hierdoor van een verdere ontplooiing der wijkverpleging of zelfs het voortbestaan hiervan geen sprake jM|H kunnen zijn. eerst in al zijn finesses onthuld. Japan had in het geheim twee reu slagschepen laten bouwen, de Yamato de Musahi, welke in strijd met de vlo conventie van Washington het voorge schreven maximum van 45.000 ton, liefst met 27.000 ton overschreden en beiden met 72.000 ton de grootste slagschepen waren die de wereld tot heden heeft ge kend. Het was niet te verwonderen dat de Japs zich met hun enorme vloot deze twee geheime slagschepen super: voelden en meenden dat hun feitelijk op zee niets gebeuren kon. Temeer waai direct al Amerika bij Pearl Harbour zeer zware slag hadden toegebracht, die de Amerikaanse marine verschillende slagschepen kostte. De onderschatting van Amerika was de ondergang Het was ongeveer 1 April 1945. dat de Amerikaanse legers na bittere gevechten voet hadden gezet op het Japanse eiland Okinawa. Meer dan 100.000 man vochten tegen de Japanners om het eiland te ve overen. Voor dit leger was een vloot v: 100 schepen nodig die geregeld bezig was het van het nodige materiaal te zien, ammunitie, benzine, enz. ei deze schepen lagen gemeerd in de nabij heid van Okinawa. Een Japans slagschip dat er in zou slagen tot deze vloot door te dringen zou er zware verwoestingen onder kunnen aanrichten. Zo was d« situatie, toen de opperbevelhebber var de Japanse vloot, Admiraal Toyoda aar Admiraal Ito, commandant van een aan- valseskader opdracht gaf de Amerikaan se schepen bij Okinawa te gaan vernie tigen. Op 6 April vertrok Admiraal Ito uit de Japanse oorlogshaven om zijn taak te volbrengen. Zijn eskader bestond uit het 72000 metende slagschip Yamato, dat zijn ad miraalsvlag voer, de lichte kruiser Yahagi en 8 torpedojagers. Japan kampte reeds met benzinege brek en had moeite om voor dit eskader de nodige 2500 ton brandstof bijee krijgen. De Japanse „fighting spirit' doogde niet de vloot rustig thuis het eind te laten afwachten, zoals Mussolini zijn vloot deed. Toen het eskader de kust van Kyushu passeerde werd het opgemerkt door de Amerikaanse onder zeeboten Threadfin en Hackleback, die op de loer lagen. Het duurde niet lang of het eskader in Admiraal Sherman was door de radio op de hoogte gebracht derende vijandelijke schepen. pwelkom nieuwsHBHMi Amerikaanse luchteskaders die op de vliegdekschepen nabij Okinawa ter be scherming van de vloot en de troepen aren gestationneerd. De Japanse luchtvloot op Okinawa liet ch evenmin onbetuigd en was dag en nacht bezig de Amerikanen te bestoken. Doch zij konden niet tegen de superieure Amerikaanse eskaders op en verloren alleen op de 6e April bij Okinawa 105 machines in de lucht en 17 op de grond. Bij het aanbreken van de 7e April meldden Amerikaanse verkenningsvlieg tuigen dat het Japanse eskader gesigna leerd was, 500 km ten Noorden van Öki- rarende met een snelheid 12 knopen. Om geen contact meer te verliezen kregen direct 16 jagers opdracht hel eskader te blijven volgen en al zijn be wegingen te rapporteren. Daarop werd om 10 uur die morgen aan ieder beschikbaai bombardements- en torpedovliegtuig be vel gegeven zoveel mogelijk bommen en torpedo's aan boord te nemen als zij aar dragen konden. Zo kozen van de vliegdekschepen twee eskaders het luchtruim. In totaal 212 aan valsvliegtuigen en 160 jagers ter be scherming. Zij hadden maar.één opdracht: „Ver nietig de Yamato". Het uitzicht was niet best, er hing lage bewolking en dat was de grootste zorg dat men daardoor de Japanners niet in het oog kon krijgen. In de middag kreeg het Amerikaanse luchteskader de Japanse vloot in zicht- Men zag maar 3 Japanse vliegtuigen die op de vlucht en verdween in de wolken- Daarop gingen de meer dan 200 bombar dements- en torpedovliegtuigen positie kiezen om het beste de Yamato te kun nen bestoken. Het was een spannend moment toen deze zwerm van uiterst gevaarlijke wespen om het monsterslag schip ging heên cirkelen. Een hels vuur van het Japanse luchtdoelgeschut van het gehele eskader barstte los. Vooral van de reusachtige geschuttorens van de Yamato met zijn 18.1 kanonnen werden uiterst gevaarlijke salvo's zonder onder breking afgevuurd. De Japanse oorlogs schepen begonnen met een maximum snelheid te varen, daarbij hun koers zon der ophouden wijzigend, om het Ameri kaans eskader zo weinig mogelijk tref kans te geven. Daarop daalden de 212 bombardementsvliegtuigen met een gie rend gehuil nabij de vijandelijke schepen neer en richten hun bommen en torpe do's op de doelen. De Yamato werd ge troffen door twee bommen bij de ach termast terwijl een torpedo hem raakte voor aan de boeg. Twee torpedojagers kregen voltreffers en bleven hulpeloos liggen, een derde kreeg een torpedo, vloog in brand, brak in tweeën en zonk kort daarop. De aanval op de Yamato werd voort gezet en deze kreeg nog 2 torpedotreffers. De jagers bleven ook niet werkeloos en vuurden rackets af om het luchtdoelge schut het zwijgen op te leggen. Kort daarop werd ook de lichte kruiser Yahagi in brand geschoten en uitgescha keld. De Yamato hoewel ernstig bescha digd. was nog steeds in staat met flinke snelheid door te varen. Op dat moment kwam een nieuw, vers Amerikaans lucht eskader te hulp, drie kwartier na de eer ste aanvallen. In totaal namen nu niet minder dan 386 Amerikaanse machines aan de aanval deel. De laatste aanval bezorgde <le Yamato drie nieuwe bomtreffers en negen torpe dotreffers bijna allen aan de boeg. Nu braken aan alle kanten op de Y'amato branden uit Hemelhoog verhieven zich de rookzuilen van het eens zo machtige slagschip, thans overgelaten als prooi aan de luchtvloot. Kort na elkaar vlogen de geschuttorens van de Yamato met enorme explosies de lucht in. Het monsterslagschip rolde langzaam over naar één kant en het was 2 uur 23 in de middag van de 7e April dat de Yamato met zijn 2000 opvarenden in de golven verdween. De Amerikaanse eskaders hadden hiervoor precies ander half uur nodig gehad. Daarop ging men weer aandacht besteden aan de andere Japanse oorlogsbodems. De Yahagi dreef nog altijd. Twee torpedo's deden het ten onder gaan. Nog 4 torpedojagers bleven over, waarvan er twee nog konden varen en twee zwaar beschadigd waren. De twee eerste hielden zich bezig met het redden van Japanse drenkelingen die bij duizenden in zee terecht gekomen i. In totaal gingen er 2498 Japanse" mensenlevens verloren bij de slag. De Amerikanen vertoren van hun 386 vlieg tuigen er slechts 10 met hun dappere bemanningen. Zo eindigde een illusie van Japan's heersers. Ook het tweede monsterslag schip de Musahi ging aan de vliegaan- vallen ten onder en wel in de 2e slag bij de Bhilippijnen. Zij waren de grootste slagschepen ooit geconstrueerd en Japan ad ze voor onoverwinnelijk gehouden. De uitschakeling van de eens zo mach tige Japanse vloot heeft bewezen welk en vernietigende uitwerking het lucht- vapen thans heeft in de strijd ter zee. (Nadruk verboden) Aardappelmeel te duur voor veevoeder Het aardappelmeel is te duur om het verschot als veevoéder tc gebruiken, zo eeft minister Mansholt op vragen van het Tweede Kamerlid Weiter (k.n.p.) ge- 'woord. Op de import van voedergra- zouden bovendien minder deviezen worden bespaard dan momenteel op de oer van tarwe, nu het aardappelmeel het brood wordt verwerkt. Slechts overschot aardappelmeel van min dere kwaliteit zou men eventueel in et veevoeder kunnen verwerken. Van de hoeveelheid tarwe, die Frank rijk in het kader van de internationale ereenkomst mag exporteren, heeft Nederland reeds ongeveer de helft aangekocht. Vermoedelijk zou voor ver- aankopen een hogere prijs moeten •orden betaald. Voor boeren-borgstellingsfonds 10 millioen gevraagd Aan de EC.A. in Den Haag is voor gesteld f 10 millioen te verstrekken het vormen van een borgstellings fonds ten behoeve van kleine boeren. Het ligt in de bedoeling, uit de be groting van Landbouw gelden te putten een proefneming met het verlener, crediet aan kleine tuinders in be paalde streken, b.v. Kennemerland en de Zuidhollandse venen. Met muziek door 't leven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 3