VOOR óe VRQUW"^ DONKERBLAUW TRUITJE onze jeuqö-p&qinèu JULLIE JANKEN? DE BENGELS 2 ZONDAGSBLAD 22 APRIL 1950 EEN VROUW.... EEN VROUW EEN WOORD.... EEN WOORD TEMAND had eens een teleurstelling ondervonden en uitte zich bitter gestemd met een licht schouderophalen tegenover zijn vriend: „Nu ja. het was ook maar een vrouw, die de belofte deed." Toen de vriend „de vrouw in 't alge meen" verdedigen wilde tegen dezo rechtstreekse aanval op haar eerlijkheid, werd hij o.m. verslagen met het spreek woordelijk gezegde: „Een man een man, een woord een woord." Uit bovenstaande blijkt, dat wij dus een naam terug te veroveren hebben. Wij mogen ons toch wèl eens afvragen, waaraan we deze slechte roep in de wereld te danken hebben? Ik geloof niet. dat het 'm in bewust liegen zit. Aan déze zonde maken mannen zowel als vrouwen zich schuldig. Veeleer moeten wij onze fout m.i. zoeken bij de „zusjes en broertjes" van de bewuste leugen en ons er op toe leggen, op d i t terrein nauwgezet te gaan leven. Niet zo gauw en grif beloven, als we ons niet van tevoren instinctief hebbon afgevraagd, of wij deze belofte wel kunnen nakomen. In grote, maar vooról ook in kleine zaken. Immers zijn do kleine dingen het meest intregerende deel van ons leven? Beloof uw kinderen toch niets, als u zo'n belofte niet kunt uitvoeren. Onze kinderen, de groten en de kleinen moeten op Moeders woord To or honderd procent aan kunnen. Hun vertrouwen wordt in niet geringe mate geschokt, als Moeder wèl beloofd, maar niet doet. Woord houden, juist in de dagelijkse kleinigheden, stempelt ons tot vrouwen, die de waarheid liefhebben en met wie het een voorrecht is, om t* gaan. Lichtzinnig gegeven beloften heb ben al zoveel verdriet en ellende teweeg gebracht. En in minder ernstige gevallen: ergenis. Je hebt b.v. van die mensen, die altijd en overal later komen dan afge sproken was. Eerlijk gezegd vind ik dat vervélende mensen om mee om te gaan. Als wij beloofd hebben ergens om drie uur te zijn. dan moeten zij. die op ons wachten, daar op aan kunnen. Zij moeten, óls wij op de afgesproken tijd niet aanwezig zijn. de oorzaak hier van zoeken buiten onze wil, omdat zij ons kénnen als een vrouw van haar woord. Als we iemand beloven te zullen schrijven, moeten we dat ook zo spoedig mogelijk doen, opdat dit niet in het ver geetboek geraakt en wij dus wéér onze belofte niet nakomen. Al deze zgn. kleine nauwgezetheden veraangenamen de samenleving zo. En dan is er die óndere niet-oprechte houding, die méér vrouwen dan mannen eigen is en waaraan wij het waarschijn lijk óók te danken hebben, dat het ge zegde niet luidt: „Een vrouw een vrouw, een woord een woord". 't Is beslist een charmant zusje van de leugen, dat ik hier op 't oog heb. U ként ze wel. die vrouwen, die ons altijd zo overdreven hartelijk tegemoet komen en bij wie ons tóch een onbehage lijk, wantrouwend gevoel bekruipt. Ergens in ons zit iets, dat waakzaam en critisch toe blijft zien, als zij ons altijd maar weer verzekeren, dat we er zo schattig uitzien en dat die jurk ons zo flatteert (ook als het een haast afgedankt ochtend japonnetje betreft I) Dat type vrouw kan ons b.v. zo harte lijk uitnodigen te blijven eten. maar voegt er dan aan toe: „of doe je 't liever eens op een andere keer. als we van tevoren een afspraak gemaakt hebben?" Dit laatste is dan het halve woord, wat een goed verstaander nodig heeft I Of ze nodigen je allerhartelijkst op een fuifje, als zij van tevoren weten, dat je er geen geschikte japon voor hebt. Zég je dit dan, dan klinkt haar uitroep: «.Ach, wat jammert Misschien kan je er één lenen?", nét even iets te geforceerd. Zij wéét immers, dat je er niet over dénkt, er één te lenenf Ach, wie van ons werpt, waar het dit charmante zusje van de leugen be treft, de eerste steen? Zijn wij altijd volkomen eerlijk tegen- Laten wij er tenminste met Gods hulp naar trachten. Géén lichtvaardig gegeven beloften meerl Als we iets beloofd heb ben, dit. het koste wat het wil: nakomenl Vrouwen van ons woord zijn. Niet liet doen in iemands gezicht en onze grieven tegen hem of haar, achter de rug van de betrokkene met anderen bespreken! Geen gastvrije huisvrouw spélen, maar het z ij n I Geen vroomheid veinzen voor de buitenwereld, en binnenshuis een sache- rijnige, geprikkelde vrouw en moeder Ja, vroomheid veinzen is wel de verschrikkelijkste vorm van onwaar achtigheid, die er bestaat. Hij. dié Zichzelf „De ^Waarheid" noemde, gaf dézen mensen de naam: Witgepleisterde Laten we ieder voor onszelf jagen naar een oprechte levenswandel, tot eer van God en tol zegen voor onze naasten. Dan zullen wij de slechte roep, dat men op de belofte van een vrouw niet óan kan, de wereld uithelpen. MARGARITHA. BORDUUR HO r/EF w/r Het kapsel blijft kort Vele dames hebben zich afgevraagd, of de modelijn, zoals zij in October werd ge lanceerd door het Syndicat de la Haute Coiffure Frangaise. zich zou handhaven, of dat het langere haar het weer zal win nen. Op ondubbelzinnige wijze is geble ken, dat het korte haar zich zeer in de gunst van de elegante Parisienne mag verheugen. Menige Hollandse vrouw denkt hierbij aan sluik, glad haar. Dat is mis. De hoed- vorm, zoals die is uitgebracht door de Franse modistes naast het z.g. Cloche- model, de „canotier", vraagt niet alleen naast een zeer nauwkeurig verzorgde coupe een minutieus gelegde watergolf. Het uitkappen ervan moet echter zo los en natuurlijk mogelijk gebeuren. De korte coiffure houdt niet in, dat de jon genskop anno 1922 nu weer mode is. Het opknippen van het nekhaar is bijv. ten enenmale verboden! Dit demonstreert zeer duidelijk de coiffure bij de „chapeau cloche". Deze coiffure is zo gelegd, dat het haar waaiervormig over het achter hoofd verdeeld, naar beneden ligt. De nieuwe modetinten zijn: Chèvre- feuille, een licht gematteerd warm blond; Algue dorée, een blond met warm ko perrode reflexen, en Tulipe Noire, een warm bruin, overtogen met pruimkleu- rige glanzen. Maar dit is alleen voor de mondaine vrouw of voor de gelukkige, die nu (voor hoe kort of lang) van nature de mode- tint heeft meegekregen. //y rro/sjffeat 0 7?or>~ W e r k w y z e: Randsteek: xx 1 r., l a, htrnaui van x* af. In de volgende toeren de si; breien, zo als deze zich voordoen, d.w.z. de r, st. van de vorige toer a. en de a. st. van de vori ge toer r. Tricotsteek: De toeren aan de goede zijde van het werk r: en de toeren aan de a. kant van het werk a. Het voorpand: Zet voor het boordje 80 st. op en brei hierop in de randsteek tot op een hoogte van 4 c.m. Dan in de le toer boven het boord 10 st. mrd, verdeeld over de gehele naald, zodat er 90 st. op de nld. komen te staan. Nu in de tricolsteek ver der breien tot op 4 c.m. boven het boord, daarna aan weerskanten van elke 4e toer 1st. mrd., totdat er in het geheel 118 st. op de naald staan. Vervolgens zonder mrd. verder breien, totdat het gedeelte in tri cotsteek 16 c.m. hoog is. Dan aan het be gin van twee opeenvolgende toeren 8 st. ineens bijmeerderen voor de mouwtjes. Er zijn dan 134 st. op de naald. Ga dan verder met aan weerskanten van het werk 1 mrd. aan het begin en eind van elke 4e toer. Als het gedeelte in tricotsteek 20 c.m. hoog is (gemeten van het boord af), wordt het splitje aan de voorkant gevormd. Ver deel hiervoor het aantal st. in twee ge lijke delen en brei op elk deel afzonder lijk verder. Mrd. in de le toer, welke aan de zijde van het splitje begint, 4 st. ineens voor de zoom van het splitje (deze 4 st. worden naderhand naar de binnenkant omgevouwen en vastgenaaid). Ook bij het andere deel worden 4 st. aan de zijde van het splitje bijgemeerderd. Ga verder met mrd. voor de mouw op dezelfde wijze als reeds is aangegeven. Het lypisch moderne kapsel bij de «chapeau cloche met aangebreide mouwtjes Benodigd: Ongeveer 100 gram fijne don kerblauwe wol, twee breinaalden no. 2, een restje witte wol en rode wol. Afkortingen: steek is st., rechts is r., averechts is a., meerderen is mrd., minde- Berekening: 30 st. geven een breedte van 10 c.m. en 40 toeren een hoogte van* 10 c.m. Als het splitje een hoogte ueeft van 7 c.m. moeten er 83 st. op de naald staan. Nu worden in de volgende toer aan de goede zijde van het werk) aan de zijde van het splitje 10 st. afgekant voor de hals, dan de toer uitgebreid en aan het begin van de volgende toer (dus aan de kant van het armsgat) voor de schouder 5 st. afgekant. Op deze wijze worden er voor de hals nog een maal 3 st. en 5 maal 1 st. afgekant tn voor de schouder telkens 5 st. Daarna aan de halszijde verder breien zonder mind, en alleen voor de schouder telkens 5 st. blijven afkanten (dit in het geheel 13 maal), totdat alle st. opgewerkt zijn. Het andere schoudertje wordt op de zelfde wijze opgebreid. Het rugpand; Dit wordt geheel ge breid als het voorpand, doch zonder splitje en hals'. Als voor de schouders aan weerskanten van het werk 65 st. afgekant zijn in 13 groepen van 5 st., worden ten slotte de in het midden overgebleven st. voor de rughals ineens afgekant. De afwerking. Beide delen van het truitje met een vochtige doek oppersen, vooral de zijkanten daar deze gauw om krullen tijdens het breien. Dan de schou der- en zijnaden dichtnaaien. Het 4 st. brede gedeelte bij het splitje naar de bin nenkant omslaan en vasthechten In het mouwtje een zoompje maken vd" 1 c.m. ZONDAGSBLAD 22 APRIL 1950 7 Hallo, Mijn hond Herta zit hier bedroefd te janken. Maar dat hij verdrietig is, is voor een groot deel zijn eigen schuld. Hij is immers erg ongehoorzaam geweest. Toen ik deze week met hem liep te wandelen, is hij plotseling weggelopen. Ik riep en floot, stampte op de grond, maar Herta deed zijn eigen zin en ver dween in de verte. Alleen keerde ik" naar huis terug. Toen ik het lege hon denhok zag, werd ik toch wel erg onge rust. Ik had nog zo'n beetje hoop, dat Herta nog bijtijds terug zou komen. Maar, niks hoor! Geen Herta. Een leeg hok Toen ging ik aan het zoeken. Maar, welke kant moest ik uit? Ik zocht wat rondom het huis Geen Herta te vinden. Moe en verdrietig ging ik naar binnen. Het was ondertussen al erg laat gewor den. Misschien zou hij vannacht wel voor de deur staan, dacht ik. En met die gedachte sliep ik in. Herta rende maar door. Hé, waar wa ren nu zijn vriendjesZojuist zag hij ze deze hoek nog omgaan en nu waren ze allemaal weg. Dan maar ver der zoeken. Zo dwaalde Herta steeds verder van het veilig, warme hok. Tenslotte gaf hij het zoeken maar op. Hij was moe en de nacht was zo donker. Honger knaagde aan zijn maag. En niets herkende hij hier. Alles was zo vreemd, zo heel anders dan thuis. Allemaal klei ne laantjes, die dwars door elkaar lie pen. Waar moest hij heen? Waar was zijn hok? Waar zijn etensbakje? Weet je wat? Als hij eens zó hard ging janken, dat alle neven en nichten van Oom Karei hem hoorden en zü hem zouden helpen de goede weg naar huis terug le vinden! Wie weet, had oom Karei nog wel vier mooie cadeautjes voor de neefjes en nichtjes, die hem thuis brachten OOM KAREL P.S. Hóren jullie allemaal Herta jan ken? En helpen jullie mee, hem naar zijn hokje te brengen? Knip de puzzle maar uit en geeft met een rood potlood je of duidelijke inkt de goede weg aan! DE VLUCHT VAN PIETJE PIETJE, een helder-geel kanarie vogeltje, met vlugge, glimmende kraaloogjes, was de lieveling van een oude dame. Hij werd heel erg ver wend, want hij was haar enige gezel schap. Als hij maar tevreden: piet, piet zei wanneer zy tegen hem sprak, was het al goed, maar wanneer hij zong en dat deed hij werkelijk prachtig dan was zij zo blij! Hij kreeg dan ook een mooie, goud glanzende kooi om in te wonen en zijn bakjes waren steeds gevuld met vers vogelzaad en helder, fris water het lekkerste, dat zelfs een ver wend kanarievogeltje als pietje, zich maar wensen kan. Ja, hij had het goed en hij voelde zich ook een koning in zijn paleis., totdat op een keer toen het weer voorjaar werd de zon begon te stralen aan de hemel en de vogels buiten: van de ochtend tot de avond hun vreugde uitjubelden pietje heel onrustig werd. Misschien kreeg hij heimwee, mis schien kwam er een vaag gevoel van herinnering in hem op. Herinnering, dat zijn voorouders weliswaar niet zo rijk waren geweest als hij, maar dat zij vrij waren. Zij hadden in een ver, warm land maar heel gewoon buiten gewoond, in nesten, net al? andere vogels, maar zij konden er vliegen waarheen zij wilden en datdat zou hij toch ook zo graag eens willen.... Op een mooie dag in de schoon maaktijd had de oude dame heel vroeg 's morgens al het raam open gezet en was yverig aan het werk gegaan. Daarna, een hele tijd latei', herin nerde zij zich pas, dat pietje nog geen eten had gehad. Och-och-och.verschrikt dribbelde zij bedrijvig naar de kooi.... och- och-och, m'n beestje toch.... Haar hoofd met de vriendelijke ogen heel dicht bij de kooi, sprak zij lieve woordjes tegen de vogel, die met een treurig stemmetje antwoordde Heeft m'n pietje-piet dan zo'n honger? Maar het was niet de honger alleen, die pietje treurig maakte. Zij deed het deurtje open om hem eten te geven, maar vergat in haar haast dit weer te sluiten, terwijl, zij, in elke hand een bakje, naar de keuken ging.... De zon scheen zo warm naar binnen en buiten floot een merel haar hoog ste lied. Piet glipte ineens van het stokje, stond met een paar spronge tjes op zijn kleine drempel en keek met zijn kraaloogjes verlangend naar het streepje zonlicht, dat naar binnen Zonder dat hij zelf goed wist wat hij deed, was hij op de vensterbank en vandaar naar buiten gevlogen Heerlijk! Hij kon vliegen!! Nergens stootte hij z'n kopjewijdon metelijk spande zich de hemel boven hem. Recht omhoog vloog hij het lucht ruim in. Vliegen! Nu pas voelde hij zich écht een koning, vrij en rijk! Geen blik of groet had hij voo» andere vogels, die hem voorbijvlogen, hij zag ze niet eens! Maar deze keken verwonderd naar het gele wonderzó'n vogel had den zij nog nooit ontmoeten waar wilde die toch helemaal naar toe? Hoger en hoger steeg de kleine vrijbuiter. Maar ineens was het alsof hij ontwaakte. Hij was plotseling moe, doodmoe! En geen wonder, want zijn vleugels waren niet geoefend hij vloog anders nooit en door zijn luie leventje was hij ook te zwaar gewor den om lang te vliegen. Nergens was er iets, waarop hij kon neerstrijken om even te rusten! Wat moest hij doen? Hij kon ge woon niet meer. Zijn vleugels waren als verlamd en zijn hartje bonsde alsof het wou springenHij zag de schoonheid niet meer van zijn om geving en verlangde alléén maar heel erg naar zijn kooi z'n goede oude stokje om op uit te rusten en zijn waterbakje om z'n dorst te lessen..., een dorst dat hij had! Was hij maar nooit weggegaan.... Waren daar diep, diep onder hem bomen, huizen? De kamer van zijn vrouwtje waar was die? Meer glijdende dan vliegende, was hij tenslotte tóch omlaag gekomen en had, net op het nippertje, toch nog het uiterste takje van een boom te pakken kunnen krijgen.. Hè hè., met open bekje van de dorst bleef pietje daar even zitten, terwijl het dunne takje hevig op en neer zwiepte en hem er bijna weer af dreigde te wippen Toen de vogel wat uitgerust was, wilde hij vooral eerst drinken drinken. Hij hoorde het tjilpen van een troepje mussen in de buurt en vloog daarop af misschien zou ook hy daar wel drinken vinden Maar hoe schrok hij van hun woe dende gekwetter toen hij in zijn mooie gele pakje daar in him midden ver scheen. De mussen waren woedend. Stel je voor, om drinken komt zo'n verwaande niksnut vragen aan óns! Lelijke bleekjas.... zoek het zelil Anders kijk je ons toch ook niet aan als je in je gulden paleis zit. Dan eet jij je buik rond en dik, terwijl wy honger hebben en kou! Scheer je weg, vort en ze begonnen het arme pietje te pikken, die brutale mussen. Helemaal ontdaan vloog de kanarie nu naar de dichtbijstaande huizen toe, die inmiddels gesloten waren, want het wv avond geworden. Hu, hij huiverde en verlangde heel erg naar de gezellig-warme kamer en zijn lieve vrouwtje. Misschien was zij hier ergens achter?? Moe en uitgeput ging hij op een der vensterbanken zitten uitrusten, maar zijn: pieet pieet hoorde niemand. Zou hij? Zachtjes begon hij tegen het raam te tikken met zijn snaveltje in de hoop het vriendelijke hoofd van de oude dame te zien verschijnen. Ja, hij hoorde al trippelende voetjes, die nader kwamenhet raam werd opengeschoven, maar.o schrik! het was een klein, brutaal gezichtje met lachende, blijde ogen, dat.daar yerscheen! Het vogeltje kromp ineen, maar een kleine hand greep hem stevig vast en haalde hem naar binnen, terwijl een harde stem galmde: Moe, moe, kom 's kijken, ik heb een vogeltje gevan gen zo'n mooi! Stil maar. 't Arme pietje kwam ten slotte toch weer bij zijn eigen vrouw tje, want die had een advertentie ge plaatst. Jantje mocht hem zelf brengen en kreeg een heleboel lekkers van de lieve oude dame. Er zijn genoeg ing; ten van de doolhof, nen. Zoek maar nèl het hok uitkomt. en, aan alle kan- ir je kunt begin- i lang, lot je bij OOM KAREL DAT GING MOEILIJK. Verschrikt snelt ze naar boven en vindt daar de beide heren in verwoed gevecht. „Wat is dat!" zegt ze, terwijl ze de vechtenden met moeite scheidt, „waarom vechten jullie?" Huilend van verontwaardiging ant woordt de jongste: „Wim wou de helft van het dek hebben!" ..Nu," zegt Moeder, „dat komt hem toch toe. De ene helft van het dek is voor hem. de andere helft voor jou. Moeten jullie daarom ruzie maken?" „Ja. maar snikt de jongste, „Wim wil zijn helft in 't midden hebben!" 21 Dan legt hij zijn ene arm om Does. zijn andere om Annemarietje en Tum samen. „Ja", zegt Vader, „ik wil eens ernstig praten met jul lie." Dan kijkt hij naar het por tret van Moeder, die gestor ven is. De bengels hebben haar haast niet gekend, Does herinnert zich niets meer van Moeder. „Moeder is in de hemel", zeg Vader stil, en de bengels knikken. Ze weten het wel „Maar Moeder zou er ver driet van hebben, als ze wist, dat haar meiskes allemaal domme dingen doen, omdat er geen Moeder is, aan wie ze alles vragen kunnen. O ja Snoecksie zorgt heel goed voor ons, maar het is toch niet zó als Moeder het ge daan zou hebben." Dat weten de bengels óók wel. Bij Mop is het heel an ders. En \yat hebben ze op 't strand dikwijls gezien, hoe lief Mo „En ik zou mijn drie meiskes zó graag een nieuwe, lieve Moeder willen geven.' „Vader!" Doe® nloft op de grond An»' rukt aan Va ders arm, Tum slaat haar armpjes stijf om Vaders hals. „Is het dat, is het dat?" „Dat is het!" „O Vader, Vader!" De bengels juichen. Vader krijgt er even tranen in zijn „Vinden jullie het heer lijk?" „Nóü. nóu!" Ze kijken naar het portret. Het lijkt bijna, of hun eigen Moeder terug gaat komen Tot Does ineens stil wordt. Ze trekt aan Vaders mouw. „Vader." „Ja kindje?" „Vader is 't dan een een heel vreemde dame?" Vader zie Does' verlegen ogen en hy lacht. „Nee, Does, jullie kennen haar goed, en jullie houden zó veel van haar net zo veel als zij van jullie „Snoecksie!" roept Tum. Vader schatert. Hij pakt Tum op drukt een dikke zoen op haar ponny. „Néé, malle meid! Snoeck sie is Snoecksie maar „Tante Elsie!" gilt Anne marietje opeens, en als Vader, met blije ogen, tegen haar knikt, weten ze alle drie. wie hun nieuwe Moeder zijn zal. „Tante Elsie!" door Ptaé Wijnbeek Does denkt aan het ernstige gesprek, aan het zwemmen samen, aan haar lieve ge zicht Tante Elsie! Ze zijn er beduusd van. Ze kunnen het nog niet vatten. T^nte Elsie altijd in huis. wachtend op hen, als ze thuis komen tante Elsie, die hun jurken naait, hun haar krult, net als de Moeder van Mop ..Komt ze dan hier wónen?" vraagt Tum ademloos. „Blijft ze dan altijd bij ons?" dringt Annemarietje. Maar Does is de grootste. Ze voelt opeens, hoe heerlijk het ook voor Vader is. Tante Elsie, die met hèm óók praten kan. veel van Vader houden „Moet u dan getrouwd zijn met Tante Elsie?" ..Natuurlijk, gek kind!" snibt Annemarietje. Zij be grijpt het wel. Ze vindt het wat gewichtig. Morgen op school gaat ze vertellen: „Mijn Moeder zegt zal. „Vader Vader", zachtjes. Het is nog teveel, zo op eens. Alles lijkt heel ander3. „En wanneer komt ze dan?" „Straks", zegt Vader dood kalm. De bengels vliegen weer op hem aan. „Wét, wat? Nü al? Van avond nog?" „We zijn Maandag al ge trouwd", legt Vader uit, „en toen zijn we naar Berlijn ge- gaaw „Getróuwd?" Tum gelooft er niets van. Vader is getrouwd hebben een nieuwe gekregen van hem!" Wat zullen de vriendinne tjes wel zeggen! ,.Ach kind, alle Vaders en Moeders zijn toch getrouwd?" Weet Does. Ze is er wót trots op. Vader, die getrouwd is! En wat heeft Vader het fijn bedacht, juist met Tante Elsie! Dat zegt ze Vader ook. Je kan wel aan hem zien, dat hij erg blij is. Nu begrijpen de bengels alles. Waarom Vader op reis moest, en van het telegram en van de schoonmaak.... Dan wordt er gebeld.... Rika klopt aan. Ze heeft haar armen zó vol bloemen, dat ze er bijna niet overheen kan kijken. „Ai, ai, Véder!" „Ja", knikt Vader, „we moeten 't toch een beetje vrolijk maken, hè? Waar blijft onze Snoecksie toch?" „Die huilt", vertelt Tum gauw. „Snoecksie huilt ook Al door!" pruilt Annemarietje „net zo vervelend." „Ja, Vader, weet u waar om ze zo huilt?" (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 8