VOOR óe VRQUW"^
DONKERBLAUW
TRUITJE
onze jeuqö-p&qinèu
JULLIE
JANKEN?
DE BENGELS
2
ZONDAGSBLAD 22 APRIL 1950
EEN VROUW.... EEN VROUW
EEN WOORD.... EEN WOORD
TEMAND had eens een teleurstelling
ondervonden en uitte zich bitter
gestemd met een licht schouderophalen
tegenover zijn vriend: „Nu ja. het was
ook maar een vrouw, die de belofte
deed."
Toen de vriend „de vrouw in 't alge
meen" verdedigen wilde tegen dezo
rechtstreekse aanval op haar eerlijkheid,
werd hij o.m. verslagen met het spreek
woordelijk gezegde: „Een man een man,
een woord een woord."
Uit bovenstaande blijkt, dat wij dus
een naam terug te veroveren hebben.
Wij mogen ons toch wèl eens afvragen,
waaraan we deze slechte roep in de
wereld te danken hebben?
Ik geloof niet. dat het 'm in bewust
liegen zit. Aan déze zonde maken mannen
zowel als vrouwen zich schuldig.
Veeleer moeten wij onze fout m.i.
zoeken bij de „zusjes en broertjes" van
de bewuste leugen en ons er op toe
leggen, op d i t terrein nauwgezet te gaan
leven.
Niet zo gauw en grif beloven, als we
ons niet van tevoren instinctief hebbon
afgevraagd, of wij deze belofte wel
kunnen nakomen. In grote, maar vooról
ook in kleine zaken. Immers zijn do
kleine dingen het meest intregerende
deel van ons leven? Beloof uw kinderen
toch niets, als u zo'n belofte niet kunt
uitvoeren. Onze kinderen, de groten en
de kleinen moeten op Moeders woord
To or honderd procent aan kunnen.
Hun vertrouwen wordt in niet geringe
mate geschokt, als Moeder wèl beloofd,
maar niet doet. Woord houden, juist in
de dagelijkse kleinigheden, stempelt ons
tot vrouwen, die de waarheid liefhebben
en met wie het een voorrecht is, om t*
gaan. Lichtzinnig gegeven beloften heb
ben al zoveel verdriet en ellende teweeg
gebracht. En in minder ernstige gevallen:
ergenis. Je hebt b.v. van die mensen, die
altijd en overal later komen dan afge
sproken was. Eerlijk gezegd vind ik dat
vervélende mensen om mee om te gaan.
Als wij beloofd hebben ergens om drie
uur te zijn. dan moeten zij. die op ons
wachten, daar op aan kunnen.
Zij moeten, óls wij op de afgesproken
tijd niet aanwezig zijn. de oorzaak hier
van zoeken buiten onze wil, omdat zij
ons kénnen als een vrouw van haar
woord. Als we iemand beloven te zullen
schrijven, moeten we dat ook zo spoedig
mogelijk doen, opdat dit niet in het ver
geetboek geraakt en wij dus wéér onze
belofte niet nakomen. Al deze zgn.
kleine nauwgezetheden veraangenamen
de samenleving zo.
En dan is er die óndere niet-oprechte
houding, die méér vrouwen dan mannen
eigen is en waaraan wij het waarschijn
lijk óók te danken hebben, dat het ge
zegde niet luidt: „Een vrouw een vrouw,
een woord een woord".
't Is beslist een charmant zusje van de
leugen, dat ik hier op 't oog heb.
U ként ze wel. die vrouwen, die ons
altijd zo overdreven hartelijk tegemoet
komen en bij wie ons tóch een onbehage
lijk, wantrouwend gevoel bekruipt. Ergens
in ons zit iets, dat waakzaam en critisch
toe blijft zien, als zij ons altijd maar
weer verzekeren, dat we er zo schattig
uitzien en dat die jurk ons zo flatteert
(ook als het een haast afgedankt ochtend
japonnetje betreft I)
Dat type vrouw kan ons b.v. zo harte
lijk uitnodigen te blijven eten. maar
voegt er dan aan toe: „of doe je 't liever
eens op een andere keer. als we van
tevoren een afspraak gemaakt hebben?"
Dit laatste is dan het halve woord, wat
een goed verstaander nodig heeft I
Of ze nodigen je allerhartelijkst op een
fuifje, als zij van tevoren weten, dat je
er geen geschikte japon voor hebt.
Zég je dit dan, dan klinkt haar uitroep:
«.Ach, wat jammert Misschien kan je er
één lenen?", nét even iets te geforceerd.
Zij wéét immers, dat je er niet over
dénkt, er één te lenenf
Ach, wie van ons werpt, waar het
dit charmante zusje van de leugen be
treft, de eerste steen?
Zijn wij altijd volkomen eerlijk tegen-
Laten wij er tenminste met Gods hulp
naar trachten. Géén lichtvaardig gegeven
beloften meerl Als we iets beloofd heb
ben, dit. het koste wat het wil: nakomenl
Vrouwen van ons woord zijn. Niet liet
doen in iemands gezicht en onze grieven
tegen hem of haar, achter de rug van de
betrokkene met anderen bespreken!
Geen gastvrije huisvrouw spélen,
maar het z ij n I
Geen vroomheid veinzen voor de
buitenwereld, en binnenshuis een sache-
rijnige, geprikkelde vrouw en moeder
Ja, vroomheid veinzen is wel de
verschrikkelijkste vorm van onwaar
achtigheid, die er bestaat. Hij. dié
Zichzelf „De ^Waarheid" noemde, gaf
dézen mensen de naam: Witgepleisterde
Laten we ieder voor onszelf jagen
naar een oprechte levenswandel, tot eer
van God en tol zegen voor onze naasten.
Dan zullen wij de slechte roep, dat men
op de belofte van een vrouw niet óan
kan, de wereld uithelpen.
MARGARITHA.
BORDUUR HO r/EF
w/r
Het kapsel blijft kort
Vele dames hebben zich afgevraagd, of
de modelijn, zoals zij in October werd ge
lanceerd door het Syndicat de la Haute
Coiffure Frangaise. zich zou handhaven,
of dat het langere haar het weer zal win
nen. Op ondubbelzinnige wijze is geble
ken, dat het korte haar zich zeer in de
gunst van de elegante Parisienne mag
verheugen.
Menige Hollandse vrouw denkt hierbij
aan sluik, glad haar. Dat is mis. De hoed-
vorm, zoals die is uitgebracht door de
Franse modistes naast het z.g. Cloche-
model, de „canotier", vraagt niet alleen
naast een zeer nauwkeurig verzorgde
coupe een minutieus gelegde watergolf.
Het uitkappen ervan moet echter zo los
en natuurlijk mogelijk gebeuren. De
korte coiffure houdt niet in, dat de jon
genskop anno 1922 nu weer mode is. Het
opknippen van het nekhaar is bijv. ten
enenmale verboden! Dit demonstreert
zeer duidelijk de coiffure bij de „chapeau
cloche". Deze coiffure is zo gelegd, dat
het haar waaiervormig over het achter
hoofd verdeeld, naar beneden ligt.
De nieuwe modetinten zijn: Chèvre-
feuille, een licht gematteerd warm blond;
Algue dorée, een blond met warm ko
perrode reflexen, en Tulipe Noire, een
warm bruin, overtogen met pruimkleu-
rige glanzen.
Maar dit is alleen voor de mondaine
vrouw of voor de gelukkige, die nu (voor
hoe kort of lang) van nature de mode-
tint heeft meegekregen.
//y rro/sjffeat
0 7?or>~
W e r k w y z e:
Randsteek: xx 1 r., l a, htrnaui van x*
af. In de volgende toeren de si; breien, zo
als deze zich voordoen, d.w.z. de r, st. van
de vorige toer a. en de a. st. van de vori
ge toer r.
Tricotsteek: De toeren aan de goede
zijde van het werk r: en de toeren aan de
a. kant van het werk a.
Het voorpand: Zet voor het boordje 80
st. op en brei hierop in de randsteek tot
op een hoogte van 4 c.m. Dan in de le toer
boven het boord 10 st. mrd, verdeeld over
de gehele naald, zodat er 90 st. op de nld.
komen te staan. Nu in de tricolsteek ver
der breien tot op 4 c.m. boven het boord,
daarna aan weerskanten van elke 4e toer
1st. mrd., totdat er in het geheel 118 st.
op de naald staan. Vervolgens zonder mrd.
verder breien, totdat het gedeelte in tri
cotsteek 16 c.m. hoog is. Dan aan het be
gin van twee opeenvolgende toeren 8 st.
ineens bijmeerderen voor de mouwtjes.
Er zijn dan 134 st. op de naald. Ga dan
verder met aan weerskanten van het werk
1 mrd. aan het begin en eind van elke 4e
toer. Als het gedeelte in tricotsteek 20 c.m.
hoog is (gemeten van het boord af), wordt
het splitje aan de voorkant gevormd. Ver
deel hiervoor het aantal st. in twee ge
lijke delen en brei op elk deel afzonder
lijk verder. Mrd. in de le toer, welke aan
de zijde van het splitje begint, 4 st. ineens
voor de zoom van het splitje (deze 4 st.
worden naderhand naar de binnenkant
omgevouwen en vastgenaaid). Ook bij het
andere deel worden 4 st. aan de zijde van
het splitje bijgemeerderd.
Ga verder met mrd. voor de mouw op
dezelfde wijze als reeds is aangegeven.
Het lypisch moderne kapsel bij de
«chapeau cloche
met aangebreide mouwtjes
Benodigd: Ongeveer 100 gram fijne don
kerblauwe wol, twee breinaalden no. 2,
een restje witte wol en rode wol.
Afkortingen: steek is st., rechts is r.,
averechts is a., meerderen is mrd., minde-
Berekening: 30 st. geven een breedte
van 10 c.m. en 40 toeren een hoogte van*
10 c.m.
Als het splitje een hoogte ueeft van 7 c.m.
moeten er 83 st. op de naald staan. Nu
worden in de volgende toer aan de goede
zijde van het werk) aan de zijde van het
splitje 10 st. afgekant voor de hals, dan de
toer uitgebreid en aan het begin van de
volgende toer (dus aan de kant van het
armsgat) voor de schouder 5 st. afgekant.
Op deze wijze worden er voor de hals nog
een maal 3 st. en 5 maal 1 st. afgekant tn
voor de schouder telkens 5 st. Daarna aan
de halszijde verder breien zonder mind,
en alleen voor de schouder telkens 5 st.
blijven afkanten (dit in het geheel 13
maal), totdat alle st. opgewerkt zijn.
Het andere schoudertje wordt op de
zelfde wijze opgebreid.
Het rugpand; Dit wordt geheel ge
breid als het voorpand, doch zonder
splitje en hals'. Als voor de schouders aan
weerskanten van het werk 65 st. afgekant
zijn in 13 groepen van 5 st., worden ten
slotte de in het midden overgebleven st.
voor de rughals ineens afgekant.
De afwerking. Beide delen van het
truitje met een vochtige doek oppersen,
vooral de zijkanten daar deze gauw om
krullen tijdens het breien. Dan de schou
der- en zijnaden dichtnaaien. Het 4 st.
brede gedeelte bij het splitje naar de bin
nenkant omslaan en vasthechten In het
mouwtje een zoompje maken vd" 1 c.m.
ZONDAGSBLAD 22 APRIL 1950
7
Hallo,
Mijn hond Herta zit hier bedroefd te
janken. Maar dat hij verdrietig is, is
voor een groot deel zijn eigen schuld. Hij
is immers erg ongehoorzaam geweest.
Toen ik deze week met hem liep te
wandelen, is hij plotseling weggelopen.
Ik riep en floot, stampte op de grond,
maar Herta deed zijn eigen zin en ver
dween in de verte. Alleen keerde ik"
naar huis terug. Toen ik het lege hon
denhok zag, werd ik toch wel erg onge
rust. Ik had nog zo'n beetje hoop, dat
Herta nog bijtijds terug zou komen.
Maar, niks hoor! Geen Herta.
Een leeg hok
Toen ging ik aan het zoeken. Maar,
welke kant moest ik uit? Ik zocht wat
rondom het huis Geen Herta te vinden.
Moe en verdrietig ging ik naar binnen.
Het was ondertussen al erg laat gewor
den. Misschien zou hij vannacht wel
voor de deur staan, dacht ik.
En met die gedachte sliep ik in.
Herta rende maar door. Hé, waar wa
ren nu zijn vriendjesZojuist zag
hij ze deze hoek nog omgaan en nu
waren ze allemaal weg. Dan maar ver
der zoeken. Zo dwaalde Herta steeds
verder van het veilig, warme hok.
Tenslotte gaf hij het zoeken maar op.
Hij was moe en de nacht was zo donker.
Honger knaagde aan zijn maag. En niets
herkende hij hier. Alles was zo vreemd,
zo heel anders dan thuis. Allemaal klei
ne laantjes, die dwars door elkaar lie
pen. Waar moest hij heen? Waar was
zijn hok? Waar zijn etensbakje?
Weet je wat? Als hij eens zó hard
ging janken, dat alle neven en nichten
van Oom Karei hem hoorden en zü hem
zouden helpen de goede weg naar huis
terug le vinden! Wie weet, had oom
Karei nog wel vier mooie cadeautjes
voor de neefjes en nichtjes, die hem
thuis brachten
OOM KAREL
P.S. Hóren jullie allemaal Herta jan
ken? En helpen jullie mee, hem naar
zijn hokje te brengen? Knip de puzzle
maar uit en geeft met een rood potlood
je of duidelijke inkt de goede weg aan!
DE VLUCHT VAN
PIETJE
PIETJE, een helder-geel kanarie
vogeltje, met vlugge, glimmende
kraaloogjes, was de lieveling van een
oude dame. Hij werd heel erg ver
wend, want hij was haar enige gezel
schap. Als hij maar tevreden: piet,
piet zei wanneer zy tegen hem sprak,
was het al goed, maar wanneer hij
zong en dat deed hij werkelijk
prachtig dan was zij zo blij!
Hij kreeg dan ook een mooie, goud
glanzende kooi om in te wonen en
zijn bakjes waren steeds gevuld met
vers vogelzaad en helder, fris water
het lekkerste, dat zelfs een ver
wend kanarievogeltje als pietje, zich
maar wensen kan.
Ja, hij had het goed en hij voelde
zich ook een koning in zijn paleis.,
totdat op een keer toen het weer
voorjaar werd de zon begon te
stralen aan de hemel en de vogels
buiten: van de ochtend tot de avond
hun vreugde uitjubelden pietje
heel onrustig werd.
Misschien kreeg hij heimwee, mis
schien kwam er een vaag gevoel van
herinnering in hem op. Herinnering,
dat zijn voorouders weliswaar niet zo
rijk waren geweest als hij, maar dat
zij vrij waren. Zij hadden in een ver,
warm land maar heel gewoon buiten
gewoond, in nesten, net al? andere
vogels, maar zij konden er vliegen
waarheen zij wilden en datdat zou
hij toch ook zo graag eens willen....
Op een mooie dag in de schoon
maaktijd had de oude dame heel
vroeg 's morgens al het raam open
gezet en was yverig aan het werk
gegaan.
Daarna, een hele tijd latei', herin
nerde zij zich pas, dat pietje nog geen
eten had gehad.
Och-och-och.verschrikt dribbelde
zij bedrijvig naar de kooi.... och-
och-och, m'n beestje toch.... Haar
hoofd met de vriendelijke ogen heel
dicht bij de kooi, sprak zij lieve
woordjes tegen de vogel, die met een
treurig stemmetje antwoordde
Heeft m'n pietje-piet dan zo'n honger?
Maar het was niet de honger alleen,
die pietje treurig maakte.
Zij deed het deurtje open om hem
eten te geven, maar vergat in haar
haast dit weer te sluiten, terwijl, zij,
in elke hand een bakje, naar de
keuken ging....
De zon scheen zo warm naar binnen
en buiten floot een merel haar hoog
ste lied. Piet glipte ineens van het
stokje, stond met een paar spronge
tjes op zijn kleine drempel en keek
met zijn kraaloogjes verlangend naar
het streepje zonlicht, dat naar binnen
Zonder dat hij zelf goed wist wat
hij deed, was hij op de vensterbank
en vandaar naar buiten gevlogen
Heerlijk! Hij kon vliegen!! Nergens
stootte hij z'n kopjewijdon
metelijk spande zich de hemel boven
hem.
Recht omhoog vloog hij het lucht
ruim in. Vliegen! Nu pas voelde
hij zich écht een koning, vrij en rijk!
Geen blik of groet had hij voo»
andere vogels, die hem voorbijvlogen,
hij zag ze niet eens!
Maar deze keken verwonderd naar
het gele wonderzó'n vogel had
den zij nog nooit ontmoeten waar
wilde die toch helemaal naar toe?
Hoger en hoger steeg de kleine
vrijbuiter.
Maar ineens was het alsof
hij ontwaakte.
Hij was plotseling moe, doodmoe!
En geen wonder, want zijn vleugels
waren niet geoefend hij vloog
anders nooit en door zijn luie
leventje was hij ook te zwaar gewor
den om lang te vliegen.
Nergens was er iets, waarop hij
kon neerstrijken om even te rusten!
Wat moest hij doen? Hij kon ge
woon niet meer. Zijn vleugels waren
als verlamd en zijn hartje bonsde
alsof het wou springenHij zag
de schoonheid niet meer van zijn om
geving en verlangde alléén maar heel
erg naar zijn kooi z'n goede oude
stokje om op uit te rusten en zijn
waterbakje om z'n dorst te lessen...,
een dorst dat hij had!
Was hij maar nooit weggegaan....
Waren daar diep, diep onder hem
bomen, huizen? De kamer van zijn
vrouwtje waar was die?
Meer glijdende dan vliegende, was
hij tenslotte tóch omlaag gekomen en
had, net op het nippertje, toch nog
het uiterste takje van een boom te
pakken kunnen krijgen.. Hè hè.,
met open bekje van de dorst bleef
pietje daar even zitten, terwijl het
dunne takje hevig op en neer zwiepte
en hem er bijna weer af dreigde te
wippen
Toen de vogel wat uitgerust was,
wilde hij vooral eerst drinken
drinken. Hij hoorde het tjilpen van een
troepje mussen in de buurt en vloog
daarop af misschien zou ook hy
daar wel drinken vinden
Maar hoe schrok hij van hun woe
dende gekwetter toen hij in zijn mooie
gele pakje daar in him midden ver
scheen. De mussen waren woedend.
Stel je voor, om drinken komt zo'n
verwaande niksnut vragen aan óns!
Lelijke bleekjas.... zoek het zelil
Anders kijk je ons toch ook niet aan
als je in je gulden paleis zit. Dan eet
jij je buik rond en dik, terwijl wy
honger hebben en kou! Scheer je weg,
vort en ze begonnen het arme
pietje te pikken, die brutale mussen.
Helemaal ontdaan vloog de kanarie
nu naar de dichtbijstaande huizen toe,
die inmiddels gesloten waren, want
het wv avond geworden.
Hu, hij huiverde en verlangde heel
erg naar de gezellig-warme kamer en
zijn lieve vrouwtje. Misschien was zij
hier ergens achter??
Moe en uitgeput ging hij op een der
vensterbanken zitten uitrusten, maar
zijn: pieet pieet hoorde niemand.
Zou hij? Zachtjes begon hij tegen
het raam te tikken met zijn snaveltje
in de hoop het vriendelijke hoofd van
de oude dame te zien verschijnen. Ja,
hij hoorde al trippelende voetjes, die
nader kwamenhet raam werd
opengeschoven, maar.o schrik!
het was een klein, brutaal gezichtje
met lachende, blijde ogen, dat.daar
yerscheen!
Het vogeltje kromp ineen, maar een
kleine hand greep hem stevig vast en
haalde hem naar binnen, terwijl een
harde stem galmde: Moe, moe, kom 's
kijken, ik heb een vogeltje gevan
gen zo'n mooi!
Stil maar. 't Arme pietje kwam ten
slotte toch weer bij zijn eigen vrouw
tje, want die had een advertentie ge
plaatst. Jantje mocht hem zelf brengen
en kreeg een heleboel lekkers van de
lieve oude dame.
Er zijn genoeg ing;
ten van de doolhof,
nen. Zoek maar nèl
het hok uitkomt.
en, aan alle kan-
ir je kunt begin-
i lang, lot je bij
OOM KAREL
DAT GING MOEILIJK.
Verschrikt snelt ze naar boven en vindt
daar de beide heren in verwoed gevecht.
„Wat is dat!" zegt ze, terwijl ze de
vechtenden met moeite scheidt, „waarom
vechten jullie?"
Huilend van verontwaardiging ant
woordt de jongste: „Wim wou de helft
van het dek hebben!"
..Nu," zegt Moeder, „dat komt hem
toch toe. De ene helft van het dek is voor
hem. de andere helft voor jou. Moeten
jullie daarom ruzie maken?"
„Ja. maar snikt de jongste, „Wim
wil zijn helft in 't midden hebben!"
21
Dan legt hij zijn ene arm
om Does. zijn andere om
Annemarietje en Tum samen.
„Ja", zegt Vader, „ik wil
eens ernstig praten met jul
lie."
Dan kijkt hij naar het por
tret van Moeder, die gestor
ven is. De bengels hebben
haar haast niet gekend, Does
herinnert zich niets meer
van Moeder.
„Moeder is in de hemel",
zeg Vader stil, en de bengels
knikken. Ze weten het wel
„Maar Moeder zou er ver
driet van hebben, als ze wist,
dat haar meiskes allemaal
domme dingen doen, omdat
er geen Moeder is, aan wie
ze alles vragen kunnen. O ja
Snoecksie zorgt heel goed
voor ons, maar het is toch
niet zó als Moeder het ge
daan zou hebben."
Dat weten de bengels óók
wel. Bij Mop is het heel an
ders. En \yat hebben ze op
't strand dikwijls gezien, hoe
lief
Mo
„En ik zou mijn drie
meiskes zó graag een nieuwe,
lieve Moeder willen geven.'
„Vader!"
Doe® nloft op de grond
An»' rukt aan Va
ders arm, Tum slaat haar
armpjes stijf om Vaders hals.
„Is het dat, is het dat?"
„Dat is het!"
„O Vader, Vader!"
De bengels juichen. Vader
krijgt er even tranen in zijn
„Vinden jullie het heer
lijk?"
„Nóü. nóu!"
Ze kijken naar het portret.
Het lijkt bijna, of hun eigen
Moeder terug gaat komen
Tot Does ineens stil wordt.
Ze trekt aan Vaders mouw.
„Vader."
„Ja kindje?"
„Vader is 't dan een
een heel vreemde dame?"
Vader zie Does' verlegen
ogen en hy lacht.
„Nee, Does, jullie kennen
haar goed, en jullie houden
zó veel van haar net zo
veel als zij van jullie
„Snoecksie!" roept Tum.
Vader schatert. Hij pakt
Tum op drukt een dikke zoen
op haar ponny.
„Néé, malle meid! Snoeck
sie is Snoecksie maar
„Tante Elsie!" gilt Anne
marietje opeens, en als Vader,
met blije ogen, tegen haar
knikt, weten ze alle drie. wie
hun nieuwe Moeder zijn zal.
„Tante Elsie!"
door Ptaé Wijnbeek
Does denkt aan het ernstige
gesprek, aan het zwemmen
samen, aan haar lieve ge
zicht
Tante Elsie!
Ze zijn er beduusd van. Ze
kunnen het nog niet vatten.
T^nte Elsie altijd in huis.
wachtend op hen, als ze thuis
komen tante Elsie, die hun
jurken naait, hun haar krult,
net als de Moeder van Mop
..Komt ze dan hier wónen?"
vraagt Tum ademloos.
„Blijft ze dan altijd bij
ons?" dringt Annemarietje.
Maar Does is de grootste.
Ze voelt opeens, hoe heerlijk
het ook voor Vader is. Tante
Elsie, die met hèm óók praten
kan. veel van Vader houden
„Moet u dan getrouwd zijn
met Tante Elsie?"
..Natuurlijk, gek kind!"
snibt Annemarietje. Zij be
grijpt het wel. Ze vindt het
wat gewichtig. Morgen op
school gaat ze vertellen: „Mijn
Moeder
zegt
zal.
„Vader Vader",
zachtjes.
Het is nog teveel, zo op
eens. Alles lijkt heel ander3.
„En wanneer komt ze dan?"
„Straks", zegt Vader dood
kalm.
De bengels vliegen weer
op hem aan.
„Wét, wat? Nü al? Van
avond nog?"
„We zijn Maandag al ge
trouwd", legt Vader uit, „en
toen zijn we naar Berlijn ge-
gaaw
„Getróuwd?" Tum gelooft
er niets van.
Vader is getrouwd
hebben een nieuwe
gekregen van hem!"
Wat zullen de vriendinne
tjes wel zeggen!
,.Ach kind, alle Vaders en
Moeders zijn toch getrouwd?"
Weet Does. Ze is er wót trots
op. Vader, die getrouwd is!
En wat heeft Vader het fijn
bedacht, juist met Tante
Elsie!
Dat zegt ze Vader ook. Je
kan wel aan hem zien, dat
hij erg blij is.
Nu begrijpen de bengels
alles. Waarom Vader op reis
moest, en van het telegram
en van de schoonmaak....
Dan wordt er gebeld....
Rika klopt aan. Ze heeft haar
armen zó vol bloemen, dat
ze er bijna niet overheen kan
kijken.
„Ai, ai, Véder!"
„Ja", knikt Vader, „we
moeten 't toch een beetje
vrolijk maken, hè? Waar
blijft onze Snoecksie toch?"
„Die huilt", vertelt Tum
gauw.
„Snoecksie huilt ook Al
door!" pruilt Annemarietje
„net zo vervelend."
„Ja, Vader, weet u waar
om ze zo huilt?"
(Wordt vervolgd)