PIETER SJOERDS GERBRANDY ZONDAGSBLAD 22 APRIL 1950 PRINS VAN ORANJE if- ORGANISATOR VAN HET NEDERLANDSE LEGER Mouringh, die de vrije schepen Van de seven-landsche buert Veertigh jaren onbegrepen, Onbekropen heeft gestuert, Mouringh, die se door de baren Van soo menigh tegen-tij Voor de wind heeft leeren varen, All en was 't maer wind op zij..,, ZO dichtte Constantijn Huygcns zijn „Scheepspraet" ,,ten overlijden van Prins Maurits van Oranje". Hij kende de Stadhouder, leefde in de hofkringen in Den Haag en gaf in dit gedicht als 't ware het leven van de Prins in vogel vlucht. Welke Nederlander kent Prins Mau rits niet! Wij hoorden over hem vertel len, toen we nog op de banken der lagere school zaten, we genoten bij het ver haal van de verrassing van Breda door middel van een turfschip en van de wei nige jaartallen, die men zich uit zijn schooljaren herinnert is 1600, slag bij Nieuwpoort, wel het voornaamste. Prins Maurits, de krijgsman, die het grootste deel van zijn leven in het leger heeft doorgebracht, een van de grond vesters van de Nederlandse staat! Hij was de organisator van ons leger, hij voerde de oorlog als een schaakspel, waarbij hij geen stuk verplaatste, voor dat hij de gevolgen grondig onder de ©gen had gezien, hij waagde niets zonder grote kans om te winnen. Moeilijk begin Groot was de betekenis van deze Oranjevorst, die met zijn vader en zijn broer in een adem genoemd wordt. Hij was nog maar 18 jaar, toen Prins Willem door moordenaarshand viel ,en leder vroeg zich af of de zoon een waar dig opvolger zou worden van zijn grote vader. En een krachtig leider was zo nodig, want het zag er slecht uit voor ons land. Spanje was machtiger dan ooit, Parma een dapper veldheer en be kwaam diplomaat. Zuid-Nederland ge heel in handen van Philips, terwijl een deel van het Noorden door het verraad Van Rennenberg in Spaanse macht was. Het overige deel der Noordelijke ge westen lag open voor de invallen van de vijand, die zich genesteld had iq de grenssteden. Daartegenover stond, dat wij onze aanvoerder hadden verloren, het den kend hoofd, dat steeds weer plannen had gesmeed om de Nederlanden te verster ken en Spanje afbreuk te doen. Maar het zou nog erger worden. Ver deeldheid verscheurde ons volk in de ko mende jaren en het was, zoals prof. Fruin het ons in weinige woorden te kende: „Minachting voor de regering bij het volk, tweedracht der regenten on derling, verwarring en uitputting der financiën, muiterij onder het krijgsvolk, volslagen gemis aan beproefde veld heren, zo was de toestand der republiek bij het begin van 1588". Nog altijd had Maurits geen gelegen heid gehad, zijn krachten te ontplooien. Niet dat hij zijn tijd in ledigheid had doorgebracht. Integendeel. Met zijn neef Willem Lodewijk, stadhouder van Fries land, bestudeerde hij de krijgskunst der Grieken en Romeinen. Het leger her vormde hij van lieverlede, de krijgstucht handhaafde hij en toen men 1590 schreef, sprak ieder in de Republiek over het eerste wapenfeit van Maurits, de inne ming van Breda. Wie had dit van deze 24-jarige jongeman verwacht! Maurits had met zijn proefstuk zyn meesterstuk geleverd. 4 Dit beloofde iets voor de toekomst. De stadhouder heeft de verwachtingen niet teleurgesteld en al spoedig had hij ge legenheid om zijn theorie te toetsen aan de practijk. De jaren van 1590 tot 1594 zijn enig in onze geschiedenis. Zy vormden één reeks van opeenvolgende successen. Alle frontiersteden heroverde hij volgens zijn uitgewerkte plannen. Hij liet loopgraven aanleggen, door ondergrondse gangen naderde hij de wallen, en mijnen veroor zaakten bressen in de muren. Met recht kon de bevelhebber van Steenwijk zeg gen, dat hij niet door wapenen was over wonnen, maar als een vos uit zijn hol was uitgegraven. Toen Groningen in 1594 was heroverd, was het nadeel, dat door het verraad van Rennenberg was veroorzaakt, her steld.,De tuin der Nederlanden was ge sloten. De steden, die eerst een bedrei ging vormden, waren nu als een muur ter beveiliging der Republiek geworden. Zes jaar later stond Maurits met een leger in de Zuidelijke Nederlanden. Deze tocht was tegen zijn zin ondernomen op aandrang van Oldenbarnevelt. De Stad houder waarschuwde tegen deze hache lijke onderneming, want wanneer hij- daar, buiten onze grenzen, de neder laag leed, dan lag de Republiek voor de Spanjaarden open. Het ujos bij -Nieuwpoorts strand, Waar slechts aan Maurits kling Het zijn of niet meer zijn van 't sidd'rend Neerland hing. Slag bij Nieuwpoort Bij Nieuwpoort kwam Maurits' strate gisch talent hem meer dan ooit te sta de. Albertus van Oostenrijk, die de Spaanse troepen aanvoerde, scheen on weerstaanbaar. Deze handhaafden hun oude roem. Zou Maurits tegen hen be stand zijn? Het scheen van niet. Reeds begonnen onze soldaten te wijken. Maar Maurits had zijn laatste zet nog niet gedaan. In een duinpan had hij een af deling reserve-rui te rij opgesteld, die niet aan de slag deelnam. Zij moest wachten en toen het beslissende ogenblik geko men was, wierp Maurits haar in de stryd. Een laatste mengeling en schok der menigten beslist het groots geding. Albertus' leger „bij d'opgang nog zo roemrijk, zo geducht, zichzelf ont bindend in een ordeloze vlucht." Da Costa bezong de strijd in zijn ge dicht: „De slag by Nieuwpoort", dat hrj aldus eindigde: Met wapperende veder keert Maurits ruiterij van 't eenzaam slagveld weder. Geen vijand zag zij meer op deez' haar laatste rit! Maar de Overwinnaar in het stof ge bogen, bidt. Waar vindt men in de geschiedenis een soortgelijk tafereel? Maar weinige aan voerders geven God de eer voor de over winning. Maurits, Gustaaf Adolf, De Ruyter, het zijn uitzonderingen. Voor het front van zijn troepen knielde de overwinnaar neer en dankte Hem, Die het lot der volkeren leidt, voor de zege, die eo pas bevochten was. Oldenbarnevelt Negen jaren verliepen, beide partijen waren de stryd moede. Oldenbarnevelt, de machtige raadpensionaris wenste de vrede. Maurits was evenwel van een andere mening. Nu waren, volgens hem, de kansen schoon, om Spanje op de knie- en te brengen. Zelfs een wapenstilstand achtte hij nadelig. Maar Oldenbarnevelt en zijn partij behielden de overhand en een bestand voor 12 jaar werd gesloten. Deze tijd vormt een donkere bladzijde in onze geschiedenis. Politieke en gods dienstige twisten brachten het volk in beroering. Aanvankelijk bemoeide Maurits zich er niet mede. Hij was noch staatsman, noch theoloog. Dit was anders met z|n vriend, zwager en neef Willem Lodewijk. Deze was overtuigd Calvinist en zag de grote betekenis van deze strijd «oor de Gereformeerde kerk. Zou zij voortgaan in de lijn van Calvijn of afwyken in de richting der Remonstranten? Telkens weer kwamen er brieven uit Leeuwarden om Maurits aan te sporen partij te kiezen. Lange tijd hield deze zich afzijdig, totdat hij gedwongen werd om kleur, te bekennen. (Voor vervolg pag. 5 eerstè kolom) Het gouden oorijzer „ACH," schijnen de dorps mensen te denken: ,rAch, zo'n volkswijk wie gaat daar nu ook wo nen? Dat moet wel het minste van het minste we zen; een fatsoenlijk mens zou ervoor bedanken om in zo'n rommelig buurtje te kruipen...." En na deze conclusie keren ze terug tot hun wijde velden, hun machtige boerderijen en hun propere eigengeërfde huisjes. Zulks vermoed ik ïlthans, want slechts hoogst zelden schenkt een dorpe ling een gave voor mijn arbeid. Maar wie weet mogelijk komt menig dor peling zelf nog wel eens in de volkswijk terecht; mo gelijk drijft tegenwind ook hem derwaarts. En dan zal hij ontdekken dat men daar heel vaak niet woont uit eigen keuze of uit hoofde van eigen lamlen digheid. Dat heb ik nooit zo goed verstaan als op die dag dat ik kennis maakte met het Gouden Oorijzer. Het was feitelijk een dubbel-gouden Oorijzer. Enerzijds omdat het zo'n sierlijk hoofddeksel was zoals lang geleden ontel bare vrouwen droegen; an derzijds omdat de draag ster ervan juist een gouden bruid was. Toen ik bij hen aanbelde, wist ik dat wel iswaar niet, want niemand kende hen zó goed dat hij me op dit feit attent had. kunnen maken. Geen krant ook, die van dit echtpaar een foto had opgenomen, noch zelfs een adverten tie waarin zonen en doch- teren met klein, en achter kleinkinderen dit heugelijk gebeuren bekend maakten. Neen, wanneer niet mijn dagtaak mij bij hen bin nengevoerd had, zou noch ik, noch iemand anders ooit geweten hebben van het stille, geruisloze her denkingsfeest, dat binnen deze vier muurtjes gevierd is. En zelfs mijn bezoek zou me niet wijzer hebben gemaakt, zo ik er geen prijs op gesteld had om al hun gezinsgegevens precies te noteren. Een klei]i kamertje, wat kaal, wat armoedig, maar netjes. Aan de wand en kele vergeelde dorpsfoto's: een kerkje, een straatje, een huisje. Een oud man netje met zo'n boerenpetje op dat hij overigens bij mijn binnenkomst meteen naast zich neerge legd had, ne vens de asbak waarin het ufgeknabbelde doorroker tje lag. En een even oud vrouwtje met dat Gouden Oorijzer. Zij deed het woord: levendig, rad; de man keek aandachtig naar haar snel-bewegende lip pen en knikte zo nu en dan instemmend; zweeg overigens zelf in alle talen. Eerst wat vragen mijner zijds: „Gedoopt?" „Ja wel", daar ginds, ergens in ons Hollands polderland. „Lidmaat?" opnieuw een bevestigend antwoord, belijdenis gedaan bij do- miné X, waarvan ik mis schien wel eens gehoord zou hebben? „Ach neen, wat praat ik nou, dat ken ommers niet; dat was lang voor uw tijd; dat is om mers al meer dan een halve eeuw terug...." Wan neer dorpscollega's van voor vijftig jaar de revue Uit de VOLKSWIJK passeren, voel ik me steeds weer een zuigeling over stadspredikanten uit die oertijd hoor je maar hoogst zelden: de stad vergeet vlugger dan het dorp. Maar goed ruim vijftig jaar lidmaat hoe lang dan wel getrouwd? En het ant woord: „Vijftig jaar krekt vandaag vijftig jaar...." De radde vrouwtjesstem, even ontroerd. En een trot se, dankbare knik van in stemming bij de man. Wat later hebben ze me verteld en sindsdien weet ik hoe dorpsmensen in de volkswijk terecht kunnen komen. Dit is het verhaal: eens een jong getrouwd stel, dat voor uit wil in de wereld, een man, die hard werkt en goed zijn brood verdient; een vrouw, die stevig meezwoegt; een wolk van 'n baby, die het gezin compleet komt ma ken. Dan opeens een ern stige ziekte van de man, die hem tot levenslang in valide slaat: volslagen doof, grotendeels verlamd, en geen kans op enige be terschap. En daarmee een streep door alle toekomst verwachtingen: een jong bedrijfje, dat met verlies van de hand gedaan moet worden en een ander, klei ner, bedrijfje ivaarin de vrouw een hoofdrol meent te kunnen gaan spelen. Zorgvolle jaren waarin zij al haar tijd moet verdelen tussen de zieke man, de winkel en het kind, maar waarin zij niettemin ver der achteruit boeren: „Ach, in zo'n dorpje leven de ook niet altijd met je meeOp den duur gaat het niet langer en dun adviseren steedse familie leden: „Bij ons in de straat staat een winkelhuis open; kom hierheenWaarom zou daar niet lukken, wat in het dorp geen brood op leverde; zij wou toch wer ken? Zo komt de gouden kap in het waterslokerijtje te midden van zuurballen, kaakjes en koekjes. Het is en wordt een zuinig, steeds zuiniger leventje, maar het gaat. Tot in Mei '40 met de stad ook dit woninkje ondergaat. Overhaast vluchten de nu al oude mensen; slechts enkele schatten kunnen zë mee nemen: wat vergeelde foto- tjes van het dorp uit de goede, oude tijd èn het Gouden Oorijzer. De zoon gaat terug om nog wat méér te redden; had hij het maar niet gedaan, want ze hebben hem nooit terug gezien. Sindsdien wonen ze in het hartje van de Volks wijk: zonder geld, zonder bezit, zonder kind, zonder toekomst er resten slechts wat herinneringen èn het Oorijzer. Het vrouwtje vertelt het alle maalzonder wrok en de man leest haar de woor den van ie lippen af en maakt soms een bevend gebaar om te onderstre pen hoe zwaar het alies is geweest; hoe zwaar het nu nog is. Ver weg is hun dorp dat ligt nu in een glans van welige weide velden hier slaat één stervend bloempje voor een lichtloos raam. Wijkpredikant. ZONDAGSBLAD 22 APRIL 1950 5 Dekende landgenoten tin 'ij PROFESSOR MEESTER Vrije Friese Calvinist „MIJN GEZIN VOOROP" IN de jaren tachtig van de vorige eeuw stond er in het eenzame wijde land tysson Sneek en het Snekermeer (Goengamieden heette het daar) een boerderij waarop een bijzondere boer woonde. Hij was «en man, die eigen lijk niets liever gedaan zou hebben dan aan een hogeschool studeren gaan. Maar het was in de dagen, dat de wensen van kinderen nog helemaal niet telden, zeker niet als die kinde ren ook nog wezen waren. En zo had. den oudere, wijzere mensen beslist dat de jonge boer niet studeren, maar de boerderij beheren zou. Ieder mens komt op de plaats die God voor hem bestemde. Het is de vraag van wie meer invloed uitgaati van de geleerde, die boer blijft in zijn hart of van de boer, die innèrlijk een geleerde is. In ieder geval: die boer uit Goen gamieden heeft een uiterst dankbar» leerling gehad. En misschien komt er een moment in de geschiedenis van onze wereld (bijvoorbeeld als „de boeken worden geopend") waarin blijken zal, dat het Nederlandse volk aan die hogeschool voor het leven, die de boerderij in het Friese land bleek te zijn, meer te danken heeft gehad dan aan welke studeerkamer ook. Want in die boerderij is de kiem der vrijheid gelegd in het hart van de jonge Pieter Sjoerds Gerbrandy, die er 'geboren werd als zoon van die boer met het geleerden-hart, en vier bange, oorlogsjaren lang hebben tien millioen Nederlandse mensen hier en zeventig millioen Nederlandse mensen ginds zich aan die Pieter Sjoerds en zijn geloof in de vrijheid vastge klampt! Opvoeding tot vrijheid Het zijn merkwaardige mensen, die Friezen. Ze hebben ogen, lichtblauw als het water van hun meren, als zij PRINS MAURITS (vervolg van pag. 4) In zijn hart stond hij sinds het begin van het bestand reeds aan de kant der Calvinisten, die zich tegen de vredeson derhandelingen met Spanje hadden ver zet. Toen dan ook de raadpensionaris in de Statenvergadering er bij Maurits op aandrong, om in Den Briel met zijn troe pen tegen de Calvinisten op te treden, weigerde hij beslist. Hij liet zich de eed voorlezen, in 1586 afgelegd, waarbij hij gezworen had, de Gereformeerde religie te zullen beschermen. Daarna sprak hij de gedenkwaardige woonden: „Die gods dienst zal ik handhaven, zolang ik leef". Zo was dan de breuk met Oldenbarne- velt volkomen. Het volgend jaar liet hij de Klooster kerk in Den Haag voor de Contra-Re monstranten in orde brengen en woonde daar zelf een Gereformeerde preek van ds. Rosaeus bij. In politiek opzicht koos hij voor de partij van de Staten-Generaal, toen de Staten van Holland ,de Scherpe resolutie hadden aangenomen. Wij weten hoe deze strijd geëindigd is met de ondergang van Oldenbarnevelt, die 13 Mei 1619 op het Binnenhof werd onthoofd. Het einde Het bestand liep ten einde. Nog vier jaar daarna leefde Maurits, doch zijn energie was verdwenen. Van krijgsbe drijven horen wij in die tijd niet veel meer. Tot het laatst toe wilde hij ech ter naar het leger, maar zijn krachten begaven hem. In 1625 lag hij op zijn sterfbed. Juist in die tijd bevond ds. Bogerman, de vroegere voorzitter van de Dordtse synode, zich in Den Haag. Aan hem werd gevraagd de Prins de laatste geestelijke bijstand te verlenen. Met de belijdenis, dat hij rustte, alleen op de verdienste van Christus stierf deze de 23c April. Het volk was onder de indruk van het ©verlijden van de Oranjevorst, die zoveel voor ons land had gedaan. Huygens dichtte: Mouringh was te koy ekropen En den endeloose slaep Had zijn woeker oogh beslopen. En hem, Leeuw, gemaeckt tot Schaep Reëers en Matroosen riepen: Och! de groote Schipper, och! Waf sou 't schaên, of wij all sliepen, Waecïcfe schipper Mouringh noch!" Dr. D. LANGEDIJK. de zomerlucht weerkaatsen. Blauw met een schemering van wit. En ze hebben ergens diep in hun gedachten een klein hard plekje. Op dat plekje stuitte hij, Pieter Sjoerds Gerbrandy, vijf jaar lang iedere gedachte aan iets anders dan vrijheid volkomen af. Vijf jaar lang heeft deze man nooit iets anders geweten dan dit: „V/ij winnen de oorlog en Nederland zal weer vrjj zijn". Hij heeft dat geweten toén anderen zeurden over „een soort van vrede van Amiens" en bij Winston Churchill begrip voor een dergelijk compromis trachtten te vinden. En hij zegt van daag: „Met zoiets moest je in die da gen bij Winston Churchill aankomen. Dan was je helemaal aan het verkeer de kantoor". En eenmaal, toen een ander gezags drager hem vroeg: „Waar ga je nu heen, als we de oorlog eens verliezen", heeft hij stom verbaasd gestaan om dat er iemand was, die de mogelijk heid ook maar overwoog dat Duits land zou kunnen winnen!" „Verlie zen" kwam in hem niet op. „Winnen" stond voor hem vast. En hij zegt: „Ik wist dat men er in Nederland niet an ders over dacht. Dat men daar alles deed om de verloren vrijheid te her winnen. Dat men op ons rekende en achter ons stond. Iedereen en mijn gezin voorop! Het is goed, die laatste woorden vet te zetten. Ze zijn veel meer dan de ze kerheid van een vader. Ze zijn de kern van een levensbeschouwing. Ze wor den op die Friese boerderij hierboven genoemd bij die vader-boer, die had willen studeren. De zoon zegt: „Hij was een heel bij zonder mens. Hij behartigde de boer derij, maar veel gewichtiger was voor hem „de zaak". De zaak. Dat was voor de mensen van toen: de zaak van God. Daar hebben ze geen enkele seconde van hun leven aan getwijfeld. De zaak omvatte: de kerk (in doleantiestrijd), de Vrije Universiteit (pas gesticht), de Christelijke school (omstreden), de' partij (phalanx tegen ongeloof). Daar werd over gepraat aan tafel, na het werk in de eenzaamheid van de lange avonden, op de Zon- en feestdagen, na de preek. En zij waren daar geweldig gegrepen door Kuyper en diens visie op staat en maatschappij. Gegrepen is te zwak. Geïnspireerd is beter. Dat gaf een geweldige belangstelling in dat Friese boerenhuis voor geschiedenis, voor theologie, voor zending, voor de Frie se beweging. En waar de dorst naar weten van de vader overgeslagen was op de zoons, trokken Pieter Sjoerds en zijn broer naar Zetten om er het gym nasium af te lopen. In 1904 kwam de jonge Gerbrandy in Amsterdam aan. om er. aan de Vrije Universiteit, rechten te gaan studeren. En weer was het het gezin van een geniaal man, dat grote invloed op hem ging uitoefenen: dat van ds. J. C. Sik kel. Hij was een der voormannen van de doleantie in Friesland geweest en in woord en geschrift kwam hij op voor de Gereformeerde belijdenis op sociaal terrein. Hij heeft de jonge stu dent van 1904 blijvende invloed mee gegeven in zijn verder leven.Zijn doch ter werd mevrouw Gerbrandy. De advocatenpraktijk, in 1911 begon nen, moest in 1914 onderbroken wor den voor de oorlog. Toen ik afzwaaide in 1918 zei ik: „Als er nog eens weer oorlog uitbreekt ben ik in ieder geval Nu, er brak weer oorlog uit. En hij was weer alle oorlogsdagen van de eerste tot de allerlaatste gemobiliseerd. Prof. Gerbrandy zegt er zelf van: „Ik heb altijd op plaatsen gestaan waar het rookte. Toen ik lid van Gedep. Staten van Friesland was van 1920 tot 1930 was daar juist een rumoerige electrici* teitskwestie aan de orde. Zijn hoogleraar worden in 1930 (aan de V.U. voor handels-, proces- en in ternationaal recht) is wel eens be schouwd als een vorm van „weg-pro- moveren". En iedereen herinnert zich nog, hoe zijn optreden als minister in 1939 in het kabinet dc Geer niet met eenparig gejuich werd begroet in het eigen politieke kamp. Het is vaker voorgekomen, dat een profeet in zijn vaderland niet geëerd was. Gerbrandy was het wél in het oorlogvoerend Engeland. Nederland dankte er zijn goodwill aan en de be vrijding. Welke gebeurtenis in die Londense dagen het meeste indruk op Prof. Ger brandy gemaakt heeft? Hij aarzelt als hij die vraag hoort. „Dat weet hij niet", zegt mevrouw Gerbrandy. „Het was voor mijn man allemaal even belangrijk. De hoofd zaak was voor hem: standhouden. Het was voor ons hier een enorme kracht te weten, dat er iemand in Londen was, die van geen wijken wist". Na de oorlog: teleurstelling Het behoeft geen betoog, dat voor een dergelijke man de tijd na de oorlog niet anders dan de grootste teleurstelfing kon brengen. „Omdat toen niet alleen de vrede verloren werd, maar meer nog, omdat Nederland de winst van de oorlog ver loor. Want waarvoor gingen Koningin en Regering in 1940 naar Londen? Voor het Rijk, dat voor 7/8 toen niet onder de voet gelopen was. Dat Rijk heeft men na de oorlog voor het groot ste deel verloren laten gaan. Voor de Engelsen is de na-oorlogse tijd ook reusachtig slecht geweest. Maar zij hebben het vermogen vast te houden wat zij hebben en de rijksgedachte leeft bij hen veel sterker dan bij ons. De gewone Engelsman is veel meer ge- interesseerd in het imperium, dan de Nederlander. De Engelsen praten niet te veel over Malakka. Maar zij houden het vast. Wij praten eindeloos. En wij laten alles los wat we hebben. Het is een verschrikking." Die onervarendheid van de Neder lander in de strijd om het internatio nale bestaan speelde ons al parten in de oorlog- „Het duurde tot 1942 voor het ons gelukte iets te bemerken van de reactie, die het optreden van de Ne derlandse Regering in Londen in het vaderland veroorzaakte. Eerst in 1944 waren wij in Londen zó goed geïnfor meerd, dat we beter wisten hoe de toe stand in Nederland was, dan de men sen thuis zelf. Dat het zo lang duurde kwam door onze on-ervarenheid. We hadden geen geheime diensten en geenf strijdgroepen als andere volken, mee^ aan oorlog en onrust gewend. De Po len bijvoorbeeld. Het was goed te mer-' ken, dat die al eeuwen niet anders ge daan hadden dan vechten. Ik kwam eens een hooggeplaatst Pools ambte naar tegen die er nog al beschadigd' uitzag. Ik vroeg hem wat er was ge schied. Hij zei: „O, ik ben zes weken in Polen geweest en ik heb er nog al in de knoei gezeten". Dat was in onze verhoudingen onmogelijk. Prof. Gerbrandy leerde in Londen in ieder geval wél wat vechten was. Wie hem, na de bevrijding, actief zag in Rijkseenheid, weet dat. De juiste interpretatie van de Koninklijke rede van 7 December 1942, waarvoor prof. Gerbrandy de verantwoordelijkheid droeg, was de inzet van die strijd. Hij zegt: „Het was in die dagen nodig een gedachte te opperen over de toe komstige verhouding van de Europese landen en hun koloniën. De Britten onderhandelden druk met Brits-Indië (denk aan de missie van Stafford Crips) en de Amerikanen huldigden het parool: „geen droppel Amerikaans bloed voor het herstel van de koloniale wereldrijken". Wij konden wel hervormingen van het Koninkrijk overwegen, maar wij zaten daar met een aantal ministers bij elkaar, zonder parlement en het was dus duidelijk, dat wij geen hervormin gen op touw kónden zetten. Toen ia besloten, dat de Koriingin in een radio rede de gedachte zou poneren. Zo is de radio-rede gerijpt en wij zijn, gezien onze positie, daarin geen stap te ver gegaan. De gedachte der Rijkscenheid liep er als een gouden draad door heen. De tendens was: Eigen boontjes doppen, maar in samenwerking van Nederland met Indië. Wie had ooit kunnen denken, dat men er, na de oorlog, dit van zou maken! Vijftig jaren socialistische on dermijning van de verhouding Neder- land-Indië werpt nu z'n vruchten af." Voorwaarde: een gezond koninkrijk „Wat voor het ogenblik urgent is?" „Zorgen, dat we zo gauw mogelijk van deze regering afkomen. Want voor de eenheid van Europa betekenen so cialistische kabinetten niets. Hun hele economie is gericht op autarkie. Voor waarde voor Europese samenwerking is een gezond koninkrijk. Van dat laatste is geen sprake." Het gesprek werd gevoerd in Prof. Gerbrandy's woning a<m de Haagse Kanaalweg. In de kamer stonden bloe men. Tulpen, narcissen en seringen. Prof. Gerbrandy werd juist 65 jaar. De lentekleuren en de toewijding van zijn gezin waren de enige fleur op die dag. Voor de rest: somberheid rondom. In dit gezin overheerst die overigens niet. Hot zal er ongetwijfeld zijn als op die Friese boerderij, zestig jaar gele den. Daar sprak men van een geloof als van een mosterdzaad, dat bergen verzette en men zag de bergen ver schuiven. In mannen als prof. Gerbrandy leeft dat geloof nóg. HENDRIK GREVEN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 10