PIETER SJOERDS GERBRANDY
ZONDAGSBLAD 22 APRIL 1950
PRINS VAN ORANJE
if-
ORGANISATOR VAN HET
NEDERLANDSE LEGER
Mouringh, die de vrije schepen
Van de seven-landsche buert
Veertigh jaren onbegrepen,
Onbekropen heeft gestuert,
Mouringh, die se door de baren
Van soo menigh tegen-tij
Voor de wind heeft leeren varen,
All en was 't maer wind op zij..,,
ZO dichtte Constantijn Huygcns zijn
„Scheepspraet" ,,ten overlijden van
Prins Maurits van Oranje". Hij kende
de Stadhouder, leefde in de hofkringen
in Den Haag en gaf in dit gedicht als 't
ware het leven van de Prins in vogel
vlucht.
Welke Nederlander kent Prins Mau
rits niet! Wij hoorden over hem vertel
len, toen we nog op de banken der lagere
school zaten, we genoten bij het ver
haal van de verrassing van Breda door
middel van een turfschip en van de wei
nige jaartallen, die men zich uit zijn
schooljaren herinnert is 1600, slag bij
Nieuwpoort, wel het voornaamste.
Prins Maurits, de krijgsman, die het
grootste deel van zijn leven in het leger
heeft doorgebracht, een van de grond
vesters van de Nederlandse staat!
Hij was de organisator van ons leger,
hij voerde de oorlog als een schaakspel,
waarbij hij geen stuk verplaatste, voor
dat hij de gevolgen grondig onder de
©gen had gezien, hij waagde niets zonder
grote kans om te winnen.
Moeilijk begin
Groot was de betekenis van deze
Oranjevorst, die met zijn vader en zijn
broer in een adem genoemd wordt.
Hij was nog maar 18 jaar, toen Prins
Willem door moordenaarshand viel ,en
leder vroeg zich af of de zoon een waar
dig opvolger zou worden van zijn grote
vader. En een krachtig leider was zo
nodig, want het zag er slecht uit voor
ons land. Spanje was machtiger dan
ooit, Parma een dapper veldheer en be
kwaam diplomaat. Zuid-Nederland ge
heel in handen van Philips, terwijl een
deel van het Noorden door het verraad
Van Rennenberg in Spaanse macht was.
Het overige deel der Noordelijke ge
westen lag open voor de invallen van de
vijand, die zich genesteld had iq de
grenssteden.
Daartegenover stond, dat wij onze
aanvoerder hadden verloren, het den
kend hoofd, dat steeds weer plannen had
gesmeed om de Nederlanden te verster
ken en Spanje afbreuk te doen.
Maar het zou nog erger worden. Ver
deeldheid verscheurde ons volk in de ko
mende jaren en het was, zoals prof.
Fruin het ons in weinige woorden te
kende: „Minachting voor de regering bij
het volk, tweedracht der regenten on
derling, verwarring en uitputting der
financiën, muiterij onder het krijgsvolk,
volslagen gemis aan beproefde veld
heren, zo was de toestand der republiek
bij het begin van 1588".
Nog altijd had Maurits geen gelegen
heid gehad, zijn krachten te ontplooien.
Niet dat hij zijn tijd in ledigheid had
doorgebracht. Integendeel. Met zijn neef
Willem Lodewijk, stadhouder van Fries
land, bestudeerde hij de krijgskunst der
Grieken en Romeinen. Het leger her
vormde hij van lieverlede, de krijgstucht
handhaafde hij en toen men 1590 schreef,
sprak ieder in de Republiek over het
eerste wapenfeit van Maurits, de inne
ming van Breda. Wie had dit van deze
24-jarige jongeman verwacht! Maurits
had met zijn proefstuk zyn meesterstuk
geleverd. 4
Dit beloofde iets voor de toekomst. De
stadhouder heeft de verwachtingen niet
teleurgesteld en al spoedig had hij ge
legenheid om zijn theorie te toetsen aan
de practijk.
De jaren van 1590 tot 1594 zijn enig
in onze geschiedenis. Zy vormden één
reeks van opeenvolgende successen. Alle
frontiersteden heroverde hij volgens zijn
uitgewerkte plannen. Hij liet loopgraven
aanleggen, door ondergrondse gangen
naderde hij de wallen, en mijnen veroor
zaakten bressen in de muren. Met recht
kon de bevelhebber van Steenwijk zeg
gen, dat hij niet door wapenen was over
wonnen, maar als een vos uit zijn hol
was uitgegraven.
Toen Groningen in 1594 was heroverd,
was het nadeel, dat door het verraad
van Rennenberg was veroorzaakt, her
steld.,De tuin der Nederlanden was ge
sloten. De steden, die eerst een bedrei
ging vormden, waren nu als een muur ter
beveiliging der Republiek geworden.
Zes jaar later stond Maurits met een
leger in de Zuidelijke Nederlanden. Deze
tocht was tegen zijn zin ondernomen op
aandrang van Oldenbarnevelt. De Stad
houder waarschuwde tegen deze hache
lijke onderneming, want wanneer hij-
daar, buiten onze grenzen, de neder
laag leed, dan lag de Republiek voor de
Spanjaarden open.
Het ujos bij -Nieuwpoorts strand,
Waar slechts aan Maurits kling
Het zijn of niet meer zijn van 't
sidd'rend Neerland hing.
Slag bij Nieuwpoort
Bij Nieuwpoort kwam Maurits' strate
gisch talent hem meer dan ooit te sta
de. Albertus van Oostenrijk, die de
Spaanse troepen aanvoerde, scheen on
weerstaanbaar. Deze handhaafden hun
oude roem. Zou Maurits tegen hen be
stand zijn? Het scheen van niet. Reeds
begonnen onze soldaten te wijken. Maar
Maurits had zijn laatste zet nog niet
gedaan. In een duinpan had hij een af
deling reserve-rui te rij opgesteld, die niet
aan de slag deelnam. Zij moest wachten
en toen het beslissende ogenblik geko
men was, wierp Maurits haar in de stryd.
Een laatste mengeling en schok der
menigten beslist het groots geding.
Albertus' leger „bij d'opgang nog zo
roemrijk, zo geducht, zichzelf ont
bindend in een ordeloze vlucht."
Da Costa bezong de strijd in zijn ge
dicht: „De slag by Nieuwpoort", dat
hrj aldus eindigde:
Met wapperende veder
keert Maurits ruiterij van 't eenzaam
slagveld weder.
Geen vijand zag zij meer op deez'
haar laatste rit!
Maar de Overwinnaar in het stof ge
bogen, bidt.
Waar vindt men in de geschiedenis een
soortgelijk tafereel? Maar weinige aan
voerders geven God de eer voor de over
winning. Maurits, Gustaaf Adolf, De
Ruyter, het zijn uitzonderingen.
Voor het front van zijn troepen
knielde de overwinnaar neer en dankte
Hem, Die het lot der volkeren leidt, voor
de zege, die eo pas bevochten was.
Oldenbarnevelt
Negen jaren verliepen, beide partijen
waren de stryd moede. Oldenbarnevelt,
de machtige raadpensionaris wenste de
vrede. Maurits was evenwel van een
andere mening. Nu waren, volgens hem,
de kansen schoon, om Spanje op de knie-
en te brengen. Zelfs een wapenstilstand
achtte hij nadelig. Maar Oldenbarnevelt
en zijn partij behielden de overhand en
een bestand voor 12 jaar werd gesloten.
Deze tijd vormt een donkere bladzijde
in onze geschiedenis. Politieke en gods
dienstige twisten brachten het volk in
beroering.
Aanvankelijk bemoeide Maurits zich
er niet mede. Hij was noch staatsman,
noch theoloog. Dit was anders met z|n
vriend, zwager en neef Willem Lodewijk.
Deze was overtuigd Calvinist en zag de
grote betekenis van deze strijd «oor de
Gereformeerde kerk. Zou zij voortgaan
in de lijn van Calvijn of afwyken in de
richting der Remonstranten?
Telkens weer kwamen er brieven uit
Leeuwarden om Maurits aan te sporen
partij te kiezen. Lange tijd hield deze
zich afzijdig, totdat hij gedwongen werd
om kleur, te bekennen.
(Voor vervolg pag. 5 eerstè kolom)
Het gouden oorijzer
„ACH," schijnen de dorps
mensen te denken:
,rAch, zo'n volkswijk
wie gaat daar nu ook wo
nen? Dat moet wel het
minste van het minste we
zen; een fatsoenlijk mens
zou ervoor bedanken om
in zo'n rommelig buurtje
te kruipen...." En na deze
conclusie keren ze terug
tot hun wijde velden, hun
machtige boerderijen en
hun propere eigengeërfde
huisjes. Zulks vermoed ik
ïlthans, want slechts hoogst
zelden schenkt een dorpe
ling een gave voor mijn
arbeid. Maar wie weet
mogelijk komt menig dor
peling zelf nog wel eens in
de volkswijk terecht; mo
gelijk drijft tegenwind ook
hem derwaarts. En dan zal
hij ontdekken dat men
daar heel vaak niet woont
uit eigen keuze of uit
hoofde van eigen lamlen
digheid. Dat heb ik nooit
zo goed verstaan als op die
dag dat ik kennis maakte
met het Gouden Oorijzer.
Het was feitelijk een
dubbel-gouden Oorijzer.
Enerzijds omdat het zo'n
sierlijk hoofddeksel was
zoals lang geleden ontel
bare vrouwen droegen; an
derzijds omdat de draag
ster ervan juist een gouden
bruid was. Toen ik bij hen
aanbelde, wist ik dat wel
iswaar niet, want niemand
kende hen zó goed dat hij
me op dit feit attent had.
kunnen maken. Geen krant
ook, die van dit echtpaar
een foto had opgenomen,
noch zelfs een adverten
tie waarin zonen en doch-
teren met klein, en achter
kleinkinderen dit heugelijk
gebeuren bekend maakten.
Neen, wanneer niet mijn
dagtaak mij bij hen bin
nengevoerd had, zou noch
ik, noch iemand anders
ooit geweten hebben van
het stille, geruisloze her
denkingsfeest, dat binnen
deze vier muurtjes gevierd
is. En zelfs mijn bezoek
zou me niet wijzer hebben
gemaakt, zo ik er geen
prijs op gesteld had om al
hun gezinsgegevens precies
te noteren.
Een klei]i kamertje, wat
kaal, wat armoedig, maar
netjes. Aan de wand en
kele vergeelde dorpsfoto's:
een kerkje, een straatje,
een huisje. Een oud man
netje met zo'n boerenpetje
op dat hij overigens bij mijn
binnenkomst
meteen naast
zich neerge
legd had, ne
vens de asbak
waarin het
ufgeknabbelde doorroker
tje lag. En een even oud
vrouwtje met dat Gouden
Oorijzer. Zij deed het
woord: levendig, rad; de
man keek aandachtig naar
haar snel-bewegende lip
pen en knikte zo nu en
dan instemmend; zweeg
overigens zelf in alle talen.
Eerst wat vragen mijner
zijds: „Gedoopt?" „Ja
wel", daar ginds, ergens in
ons Hollands polderland.
„Lidmaat?" opnieuw
een bevestigend antwoord,
belijdenis gedaan bij do-
miné X, waarvan ik mis
schien wel eens gehoord
zou hebben? „Ach neen,
wat praat ik nou, dat ken
ommers niet; dat was lang
voor uw tijd; dat is om
mers al meer dan een
halve eeuw terug...." Wan
neer dorpscollega's van
voor vijftig jaar de revue
Uit de
VOLKSWIJK
passeren, voel ik me steeds
weer een zuigeling over
stadspredikanten uit die
oertijd hoor je maar hoogst
zelden: de stad vergeet
vlugger dan het dorp. Maar
goed ruim vijftig jaar
lidmaat hoe lang dan
wel getrouwd? En het ant
woord: „Vijftig jaar krekt
vandaag vijftig jaar...."
De radde vrouwtjesstem,
even ontroerd. En een trot
se, dankbare knik van in
stemming bij de man.
Wat later hebben ze me
verteld en sindsdien weet
ik hoe dorpsmensen in de
volkswijk terecht kunnen
komen. Dit is het verhaal:
eens een jong getrouwd
stel, dat voor
uit wil in de
wereld, een
man, die hard
werkt en goed
zijn brood
verdient; een vrouw, die
stevig meezwoegt; een
wolk van 'n baby, die het
gezin compleet komt ma
ken. Dan opeens een ern
stige ziekte van de man,
die hem tot levenslang in
valide slaat: volslagen
doof, grotendeels verlamd,
en geen kans op enige be
terschap. En daarmee een
streep door alle toekomst
verwachtingen: een jong
bedrijfje, dat met verlies
van de hand gedaan moet
worden en een ander, klei
ner, bedrijfje ivaarin de
vrouw een hoofdrol meent
te kunnen gaan spelen.
Zorgvolle jaren waarin zij
al haar tijd moet verdelen
tussen de zieke man, de
winkel en het kind, maar
waarin zij niettemin ver
der achteruit boeren: „Ach,
in zo'n dorpje leven de
ook niet altijd met
je meeOp den duur
gaat het niet langer en dun
adviseren steedse familie
leden: „Bij ons in de straat
staat een winkelhuis open;
kom hierheenWaarom
zou daar niet lukken, wat
in het dorp geen brood op
leverde; zij wou toch wer
ken?
Zo komt de gouden kap
in het waterslokerijtje te
midden van zuurballen,
kaakjes en koekjes. Het is
en wordt een zuinig, steeds
zuiniger leventje, maar het
gaat. Tot in Mei '40 met
de stad ook dit woninkje
ondergaat. Overhaast
vluchten de nu al oude
mensen; slechts enkele
schatten kunnen zë mee
nemen: wat vergeelde foto-
tjes van het dorp uit de
goede, oude tijd èn het
Gouden Oorijzer. De zoon
gaat terug om nog wat
méér te redden; had hij
het maar niet gedaan, want
ze hebben hem nooit terug
gezien.
Sindsdien wonen ze in
het hartje van de Volks
wijk: zonder geld, zonder
bezit, zonder kind, zonder
toekomst er resten
slechts wat herinneringen
èn het Oorijzer. Het
vrouwtje vertelt het alle
maalzonder wrok en de
man leest haar de woor
den van ie lippen af en
maakt soms een bevend
gebaar om te onderstre
pen hoe zwaar het alies is
geweest; hoe zwaar het nu
nog is. Ver weg is hun
dorp dat ligt nu in een
glans van welige weide
velden hier slaat één
stervend bloempje voor
een lichtloos raam.
Wijkpredikant.
ZONDAGSBLAD 22 APRIL 1950
5
Dekende landgenoten tin
'ij
PROFESSOR MEESTER
Vrije Friese Calvinist
„MIJN GEZIN VOOROP"
IN de jaren tachtig van de vorige
eeuw stond er in het eenzame wijde
land tysson Sneek en het Snekermeer
(Goengamieden heette het daar) een
boerderij waarop een bijzondere boer
woonde. Hij was «en man, die eigen
lijk niets liever gedaan zou hebben
dan aan een hogeschool studeren gaan.
Maar het was in de dagen, dat de
wensen van kinderen nog helemaal
niet telden, zeker niet als die kinde
ren ook nog wezen waren. En zo had.
den oudere, wijzere mensen beslist dat
de jonge boer niet studeren, maar de
boerderij beheren zou.
Ieder mens komt op de plaats die
God voor hem bestemde. Het is de
vraag van wie meer invloed uitgaati
van de geleerde, die boer blijft in zijn
hart of van de boer, die innèrlijk een
geleerde is.
In ieder geval: die boer uit Goen
gamieden heeft een uiterst dankbar»
leerling gehad. En misschien komt er
een moment in de geschiedenis van
onze wereld (bijvoorbeeld als „de
boeken worden geopend") waarin
blijken zal, dat het Nederlandse volk
aan die hogeschool voor het leven, die
de boerderij in het Friese land bleek
te zijn, meer te danken heeft gehad
dan aan welke studeerkamer ook.
Want in die boerderij is de kiem der
vrijheid gelegd in het hart van de
jonge Pieter Sjoerds Gerbrandy, die
er 'geboren werd als zoon van die
boer met het geleerden-hart, en vier
bange, oorlogsjaren lang hebben tien
millioen Nederlandse mensen hier en
zeventig millioen Nederlandse mensen
ginds zich aan die Pieter Sjoerds en
zijn geloof in de vrijheid vastge
klampt!
Opvoeding tot vrijheid
Het zijn merkwaardige mensen, die
Friezen. Ze hebben ogen, lichtblauw
als het water van hun meren, als zij
PRINS MAURITS (vervolg van pag. 4)
In zijn hart stond hij sinds het begin
van het bestand reeds aan de kant der
Calvinisten, die zich tegen de vredeson
derhandelingen met Spanje hadden ver
zet. Toen dan ook de raadpensionaris in
de Statenvergadering er bij Maurits op
aandrong, om in Den Briel met zijn troe
pen tegen de Calvinisten op te treden,
weigerde hij beslist. Hij liet zich de eed
voorlezen, in 1586 afgelegd, waarbij hij
gezworen had, de Gereformeerde religie
te zullen beschermen. Daarna sprak hij
de gedenkwaardige woonden: „Die gods
dienst zal ik handhaven, zolang ik leef".
Zo was dan de breuk met Oldenbarne-
velt volkomen.
Het volgend jaar liet hij de Klooster
kerk in Den Haag voor de Contra-Re
monstranten in orde brengen en woonde
daar zelf een Gereformeerde preek van
ds. Rosaeus bij.
In politiek opzicht koos hij voor de
partij van de Staten-Generaal, toen de
Staten van Holland ,de Scherpe resolutie
hadden aangenomen. Wij weten hoe deze
strijd geëindigd is met de ondergang van
Oldenbarnevelt, die 13 Mei 1619 op het
Binnenhof werd onthoofd.
Het einde
Het bestand liep ten einde. Nog vier
jaar daarna leefde Maurits, doch zijn
energie was verdwenen. Van krijgsbe
drijven horen wij in die tijd niet veel
meer. Tot het laatst toe wilde hij ech
ter naar het leger, maar zijn krachten
begaven hem. In 1625 lag hij op zijn
sterfbed. Juist in die tijd bevond ds.
Bogerman, de vroegere voorzitter van
de Dordtse synode, zich in Den Haag.
Aan hem werd gevraagd de Prins de
laatste geestelijke bijstand te verlenen.
Met de belijdenis, dat hij rustte, alleen
op de verdienste van Christus stierf deze
de 23c April.
Het volk was onder de indruk van het
©verlijden van de Oranjevorst, die zoveel
voor ons land had gedaan.
Huygens dichtte:
Mouringh was te koy ekropen
En den endeloose slaep
Had zijn woeker oogh beslopen.
En hem, Leeuw, gemaeckt tot Schaep
Reëers en Matroosen riepen:
Och! de groote Schipper, och!
Waf sou 't schaên, of wij all sliepen,
Waecïcfe schipper Mouringh noch!"
Dr. D. LANGEDIJK.
de zomerlucht weerkaatsen. Blauw
met een schemering van wit. En ze
hebben ergens diep in hun gedachten
een klein hard plekje. Op dat plekje
stuitte hij, Pieter Sjoerds Gerbrandy,
vijf jaar lang iedere gedachte aan iets
anders dan vrijheid volkomen af. Vijf
jaar lang heeft deze man nooit iets
anders geweten dan dit: „V/ij winnen
de oorlog en Nederland zal weer vrjj
zijn".
Hij heeft dat geweten toén anderen
zeurden over „een soort van vrede
van Amiens" en bij Winston Churchill
begrip voor een dergelijk compromis
trachtten te vinden. En hij zegt van
daag: „Met zoiets moest je in die da
gen bij Winston Churchill aankomen.
Dan was je helemaal aan het verkeer
de kantoor".
En eenmaal, toen een ander gezags
drager hem vroeg: „Waar ga je nu
heen, als we de oorlog eens verliezen",
heeft hij stom verbaasd gestaan om
dat er iemand was, die de mogelijk
heid ook maar overwoog dat Duits
land zou kunnen winnen!" „Verlie
zen" kwam in hem niet op. „Winnen"
stond voor hem vast. En hij zegt: „Ik
wist dat men er in Nederland niet an
ders over dacht. Dat men daar alles
deed om de verloren vrijheid te her
winnen. Dat men op ons rekende en
achter ons stond. Iedereen en mijn
gezin voorop!
Het is goed, die laatste woorden vet
te zetten. Ze zijn veel meer dan de ze
kerheid van een vader. Ze zijn de kern
van een levensbeschouwing. Ze wor
den op die Friese boerderij hierboven
genoemd bij die vader-boer, die had
willen studeren.
De zoon zegt: „Hij was een heel bij
zonder mens. Hij behartigde de boer
derij, maar veel gewichtiger was voor
hem „de zaak". De zaak. Dat was voor
de mensen van toen: de zaak van God.
Daar hebben ze geen enkele seconde
van hun leven aan getwijfeld. De zaak
omvatte: de kerk (in doleantiestrijd),
de Vrije Universiteit (pas gesticht), de
Christelijke school (omstreden), de'
partij (phalanx tegen ongeloof). Daar
werd over gepraat aan tafel, na het
werk in de eenzaamheid van de lange
avonden, op de Zon- en feestdagen, na
de preek.
En zij waren daar geweldig gegrepen
door Kuyper en diens visie op staat en
maatschappij. Gegrepen is te zwak.
Geïnspireerd is beter. Dat gaf een
geweldige belangstelling in dat Friese
boerenhuis voor geschiedenis, voor
theologie, voor zending, voor de Frie
se beweging. En waar de dorst naar
weten van de vader overgeslagen was
op de zoons, trokken Pieter Sjoerds en
zijn broer naar Zetten om er het gym
nasium af te lopen.
In 1904 kwam de jonge Gerbrandy
in Amsterdam aan. om er. aan de Vrije
Universiteit, rechten te gaan studeren.
En weer was het het gezin van een
geniaal man, dat grote invloed op hem
ging uitoefenen: dat van ds. J. C. Sik
kel. Hij was een der voormannen van
de doleantie in Friesland geweest en
in woord en geschrift kwam hij op
voor de Gereformeerde belijdenis op
sociaal terrein. Hij heeft de jonge stu
dent van 1904 blijvende invloed mee
gegeven in zijn verder leven.Zijn doch
ter werd mevrouw Gerbrandy.
De advocatenpraktijk, in 1911 begon
nen, moest in 1914 onderbroken wor
den voor de oorlog. Toen ik afzwaaide
in 1918 zei ik: „Als er nog eens weer
oorlog uitbreekt ben ik in ieder geval
Nu, er brak weer oorlog uit. En hij
was weer alle oorlogsdagen van de
eerste tot de allerlaatste gemobiliseerd.
Prof. Gerbrandy zegt er zelf van: „Ik
heb altijd op plaatsen gestaan waar het
rookte. Toen ik lid van Gedep. Staten
van Friesland was van 1920 tot 1930
was daar juist een rumoerige electrici*
teitskwestie aan de orde.
Zijn hoogleraar worden in 1930 (aan
de V.U. voor handels-, proces- en in
ternationaal recht) is wel eens be
schouwd als een vorm van „weg-pro-
moveren". En iedereen herinnert zich
nog, hoe zijn optreden als minister in
1939 in het kabinet dc Geer niet met
eenparig gejuich werd begroet in het
eigen politieke kamp.
Het is vaker voorgekomen, dat een
profeet in zijn vaderland niet geëerd
was. Gerbrandy was het wél in het
oorlogvoerend Engeland. Nederland
dankte er zijn goodwill aan en de be
vrijding.
Welke gebeurtenis in die Londense
dagen het meeste indruk op Prof. Ger
brandy gemaakt heeft? Hij aarzelt als
hij die vraag hoort.
„Dat weet hij niet", zegt mevrouw
Gerbrandy. „Het was voor mijn man
allemaal even belangrijk. De hoofd
zaak was voor hem: standhouden. Het
was voor ons hier een enorme kracht
te weten, dat er iemand in Londen
was, die van geen wijken wist".
Na de oorlog: teleurstelling
Het behoeft geen betoog, dat voor
een dergelijke man de tijd na de
oorlog niet anders dan de grootste
teleurstelfing kon brengen.
„Omdat toen niet alleen de vrede
verloren werd, maar meer nog, omdat
Nederland de winst van de oorlog ver
loor. Want waarvoor gingen Koningin
en Regering in 1940 naar Londen?
Voor het Rijk, dat voor 7/8 toen niet
onder de voet gelopen was. Dat Rijk
heeft men na de oorlog voor het groot
ste deel verloren laten gaan. Voor de
Engelsen is de na-oorlogse tijd ook
reusachtig slecht geweest. Maar zij
hebben het vermogen vast te houden
wat zij hebben en de rijksgedachte
leeft bij hen veel sterker dan bij ons.
De gewone Engelsman is veel meer ge-
interesseerd in het imperium, dan de
Nederlander. De Engelsen praten niet
te veel over Malakka. Maar zij houden
het vast. Wij praten eindeloos. En wij
laten alles los wat we hebben. Het is
een verschrikking."
Die onervarendheid van de Neder
lander in de strijd om het internatio
nale bestaan speelde ons al parten in
de oorlog-
„Het duurde tot 1942 voor het ons
gelukte iets te bemerken van de
reactie, die het optreden van de Ne
derlandse Regering in Londen in het
vaderland veroorzaakte. Eerst in 1944
waren wij in Londen zó goed geïnfor
meerd, dat we beter wisten hoe de toe
stand in Nederland was, dan de men
sen thuis zelf. Dat het zo lang duurde
kwam door onze on-ervarenheid. We
hadden geen geheime diensten en geenf
strijdgroepen als andere volken, mee^
aan oorlog en onrust gewend. De Po
len bijvoorbeeld. Het was goed te mer-'
ken, dat die al eeuwen niet anders ge
daan hadden dan vechten. Ik kwam
eens een hooggeplaatst Pools ambte
naar tegen die er nog al beschadigd'
uitzag. Ik vroeg hem wat er was ge
schied. Hij zei: „O, ik ben zes weken
in Polen geweest en ik heb er nog al
in de knoei gezeten". Dat was in onze
verhoudingen onmogelijk.
Prof. Gerbrandy leerde in Londen
in ieder geval wél wat vechten was.
Wie hem, na de bevrijding, actief zag
in Rijkseenheid, weet dat. De juiste
interpretatie van de Koninklijke rede
van 7 December 1942, waarvoor prof.
Gerbrandy de verantwoordelijkheid
droeg, was de inzet van die strijd.
Hij zegt: „Het was in die dagen nodig
een gedachte te opperen over de toe
komstige verhouding van de Europese
landen en hun koloniën. De Britten
onderhandelden druk met Brits-Indië
(denk aan de missie van Stafford
Crips) en de Amerikanen huldigden
het parool: „geen droppel Amerikaans
bloed voor het herstel van de koloniale
wereldrijken".
Wij konden wel hervormingen van
het Koninkrijk overwegen, maar wij
zaten daar met een aantal ministers bij
elkaar, zonder parlement en het was
dus duidelijk, dat wij geen hervormin
gen op touw kónden zetten. Toen ia
besloten, dat de Koriingin in een radio
rede de gedachte zou poneren. Zo is de
radio-rede gerijpt en wij zijn, gezien
onze positie, daarin geen stap te ver
gegaan. De gedachte der Rijkscenheid
liep er als een gouden draad door
heen. De tendens was: Eigen boontjes
doppen, maar in samenwerking van
Nederland met Indië.
Wie had ooit kunnen denken, dat
men er, na de oorlog, dit van zou
maken! Vijftig jaren socialistische on
dermijning van de verhouding Neder-
land-Indië werpt nu z'n vruchten af."
Voorwaarde: een gezond
koninkrijk
„Wat voor het ogenblik urgent is?"
„Zorgen, dat we zo gauw mogelijk
van deze regering afkomen. Want voor
de eenheid van Europa betekenen so
cialistische kabinetten niets. Hun hele
economie is gericht op autarkie. Voor
waarde voor Europese samenwerking
is een gezond koninkrijk. Van dat
laatste is geen sprake."
Het gesprek werd gevoerd in Prof.
Gerbrandy's woning a<m de Haagse
Kanaalweg. In de kamer stonden bloe
men. Tulpen, narcissen en seringen.
Prof. Gerbrandy werd juist 65 jaar. De
lentekleuren en de toewijding van zijn
gezin waren de enige fleur op die dag.
Voor de rest: somberheid rondom.
In dit gezin overheerst die overigens
niet. Hot zal er ongetwijfeld zijn als op
die Friese boerderij, zestig jaar gele
den. Daar sprak men van een geloof
als van een mosterdzaad, dat bergen
verzette en men zag de bergen ver
schuiven.
In mannen als prof. Gerbrandy leeft
dat geloof nóg.
HENDRIK GREVEN.