ruslmd
De brief uit
Australië begint het belang van
Ned. N.-Guinea in te zien
3
ZATERDAG 15 APRIL 1950
Toen Alexandrow drie dagen later
het Octoberstation in de mooie inter
nationale trein stapte, zou niemand ir
hem de jonge boerenkerel hebben her
kend. die thuis in een grof Russisch
werkpak greppels had uitgediept. Hij
droeg een licht Europees zomercostuum
en mooie, zacht lederen schoenen. Zijn
glanzende reiskoffer legde hij in
bagagenet, maar de kleine stalen diplo-
matencassette, die met het zegel va
consulaire dienst was gesloten, hield hij
bij zich. In z'n binnenzak voelde hij zijn
aanstellingsbrieven en de bundel Rus
sische en Franse bankbiljetten. „Je reist
als diplomatiek koerier en al je uitgavi
komen voor rekening van de Diploma
tieke Dienst", had zijn chef gezegd. Maar
nadat Alexandrow de hoge omw
lingskoers van de roebel in francs had
gezien, besloot hij 'het zo zuinig mogelijk
te doen. Hij had broodjes bij zich ei:
koffie kon hij goedkoop aan de tussen
stations krijgen. Als hij de uiterste zui
nigheid betrachtte, bewees hij het vader
land een grote dienst, want Rusland had
vee nodig en zaaigoed en landbouw
werktuigen. Voor de prijs van één diner
in de mooie restauratiewagen kon men
in Dnjoroslav een toom kippen kopen!
Alexandrow haalde zijn lijst met in
structies te voorschijn en toen hij alle
aanwijzingen van buiten had geleerd,
kortte hij verder de tijd door zich te
oefenen in de Franse conversatie: „Bon
jour monsieur, je suis le secrétaire de
1U.S.S.R. Merci beaucoup, madame,
avez-vous une modeste petite chamibre a
coucher pour moi?" In eentonig cadans
denderde de tirein door het vlakke step-
penlandschap. In het Westen was de zor
al onder de horizon gedaald, de scheme
ring spreidde haar grauwe schaduwen
over de velden. Alexandrow wikkelde
zich in zijn reisdeken en strekte zich be
haaglijk uit op de brede bank. De trein
snelde verder, de donkere nacht tege
moet.
Van deze eerste grote reis herinnerde
Alexandrow zich later alleen een aantal
onsamenhangende flitsen, maar het ge
voel van starre ontzetting, toen hij
het Gare du Nord uitstapte, zou hem zijn
leven lang bijblijven! Dichte drommen
haastige reizigers drongen langs hem
heen, duiwden "met koffers en ellebogen
en riepen onverstaanbare klanken. Een
andere trein daverde de overkapping
binnen en spuwde nieuwe stromen i
sen overhet perron uit. Een kranten
jongen schoof zijn wagentje met schelle
fluitstoten tussen de reizigersmassa door.
Beduusd en met een gevoel van hope
loze verlatenheid stond Alexandrow
zijn koffers bij een pilaar, waar de maal
stroom van de opdringende mer
menigte hem had achtergelaten. In ang-
stige twijfel vroeg hij zich af, of het
Frans, dat de lerares van het Volks
instituut hem had geleerd, wel echt de
taal was, die de mensen hier spraken.
De radde klanken tuimelden over hem
heen, zonder dat hij de kans kreeg,
grijpen. Een vrouw sprak hem aan,
vriendelijke vrouw met prachtige rode
lippen en donkere, melancholieke ogen.
Maar hij- verstond haar niet. Met eei* ruk
van haar schouders draaide ze zich orr
en ging op een andere reiziger tde. Te
leurgesteld keek Alexandrow haar na
Ze had iets vriendelijks tegen hem ge
zegd, maar hij had haar niet verstaan
Misschien "had ze gezien, dat hij hier
vreemd was en had ze hem willen hei-
Een man met een groezelige blauwe
kiel zei. iets tegen hem en greep zijn
handkoffer. Alexandrow knikte berus
tend en terwijl hij de man volgde, be
dacht hij dat de geheime politie hier al
even kort aangebonden was als bij hen.
Bij de uitgang draaide de ander zich
even om. ..Avez-vous quelq'chose a dé-
clarer pour l'octroi?" Alexandrow had
nauwlettend toegeluisterd, maar de mees
te klanken stoven langs hem heen. Hij
had maar één woord kunnen opvangen:
déclarer. aangeven, verklaren. Of hij iets
wilde verklaren? Hij keek naar de man
in uniform, die bij de deur stond. Het
was een mooie uniform van zachte wol
len stof, zonder vlekken en met blinkend
gepoetste knopen. Dat moest een hoge
ambtenaar zijn, waarschijnlijk de chef
van de andere man, die hem had ge
vraagd. f>i hij iets wilde verklaren.
Alexandrow schudde het hoofd; nee. hij
had niets te verklaren. Er zat niets bij
zonders in zijn koffer, maar als de ge
heime politie toch moeilijkheden zou
maken, dan kon hij dat beter afkopen
bij die lagere ambtenaar. De chef in z'n
mooie uniform zou zeker meer geld
Ze mochten passeren en de beambte,
die de koffer droeg, vuurde weer een
serie klanken op hem af, waarvan hij
alleen het woord „hotel" verstond. De
man wilde weten, in welk hotel hij
logeerde. Terwijl ze hem vasthielden,
konden ze dan een microfoon in zijn
kamer aanleggen. Alexandrow glimlachte
sluw. Alsof hij dat op het instituut niet
had geleerd! Hij had nog geen hotel. Hij
wilde eerst naar de ambassade.
De andere man toonde geen teleur
stelling. „Ah oui, l'amibassade de Russie".
Hij wenkte een taxi en toen moest
Alexandrow toch wel even de handig
heid van de Franse geheime politie be
wonderen, want nu de maai zag dat zijn
plan mislukte, hield hij zijn hand op en
deed net, alsof hij een bedelaar was, die
de koffer alleen maar naar buiten had
gedragen om een beloning te verdienen!
Alexandi'ow gaf hem tien franc. Daar
na waohtte hij geduldig tot de ander
verdwenen was en nam toen zijn koffer
weer uit de auto. „Met' dit mooie weer
kan ik wel lopen", verklaarde hij in zijn
beste schoolfrans. „Maar misschien kunt
u mij wel de kortste weg aanduiden?"
Het antwoord van de taxichauffeur
ging grotendeels voor hem verloren, maar
weotui
toch kreeg hij de indruk dat die man
hem niet vriendelijk gezind was. Waar
schijnlijk was hij een politieke tegen-
Alexandrow vond de ambassade in een
deftige laan en hij bleef een ogenblik
staan om in stille trots het voorname
gebouw te bewonderen. In de ruime hal
stond een forse, witgesnorde Rus. Diens
eenvoudige donkere uniform kende, hij
niet, maar de fiere gestalte van de niet
meer jonge man maakte op Alexandrow
een eerbiedwaardige indruk. Hij zette
zijn koffer neer en stak de ander de
hand toe. „Goeden morgen, kameraad.
Mijn naam is Alexandrow Pretnikow. Ik
ben de door Kameraad Voronow aange
stelde nieuwe secretaris".
De portier nam de uitgestoken hand
niet aan, maar tikte beleefd aan zijn ge
galonneerde pet. „Ik hoop dat mijnheer
een aangename reis heeft gehad. Mijn
heer gelieve het mij niet kwalijk te
nemen, dat ik Serge niet met de wagen
naar de trein heb gestuurd, maar mijn
heer had niet getelegrafeerd, wanneer
hij zou aankomen. Mag ik mijnheer
voorgaan naar de lift? De particuliere
secretaris van Zijne Excellentie heeft mij
opgedragen u bij hem te introduceren."
Hij nam Alexandrow de koffer uit zijn
hand en ging hem voor naar de lift.
Alexandrow volgde hem verbijsterd. Hij
had nog nooit zo'n mooi huis gezien. De
gangen waren zo breed, dat er wel een
troika kon rijden, de wanden waren van
marmer en in de prachtige rode lopers
zonken zijn voeten weg. De portier bleef
voor een gebeeldhouwde dubbele deur
staan en klopte bescheiden. Toen hield
hij de deur open en liet Alexandrow
passeren. „Mijnheer Alexandrow Pretni
kow uit Moskou", kondigde hij aan.
Uit een diepe clubfauteuil wenkte een
hand. „Een vrouw!" dacht Alexandrow
verschrikt. Het was een slanke witte hand
met lange gemanicuurde nagels, die een
tere zacht-rose glans vertoonden. In een
opvallende ring fonkelde een grote licht
blauwe steen en om de dunne pols zag
Alexandrow een fijn gouden schakel-
kettinkje. Hij bleef verlegen bij de deur
staan, maar omdat er verder niets ge
beurde, deed hij een stap naar voren en
toen zag hij dat de dameshand, die sier
lijk op de armleuning van de stoel rustte,
aan een heer toebehoorde. In de fauteuil
lag een elegant geklede jongeman, die
met zichtbare belangstelling de illustra
ties van „La Vie Parisienne" bekeek. Hij
was zo in zijn lectuur verdiept, dat hij
spijtig de wenkbrauwen fronste, toen het
tot hem doordrong, dat zijn plicht hem
tot andere bezigheden riep. Met een
zucht legde hij het tijdschrift neer en
keek de ander van onder zijn halfgeslo
ten oogleden aan, terwijl hij een luste
loos gebaar maakte naar de fauteuil
tegenover hem. „Ik ben Alexandrow
Pretnikow" zei Alexandrow en de jonge-
knikte verveeld: „Ilja Markolnijef...
aangenaam." Toen sloot hij vermoeid de
ogen. Alexandrow vroeg zich af, of er
van hem werd verwacht, dat hij rapport
over zijn reis zou uitbrengen en toen de
man bleef zwijgen, begon hij haastig: „Ik
heb een verzegelde cassette met diplo
matieke inhoud, die ik u hierbij over
handig, Gedurende de reis zijn er geen
bijzonderheden geweest. Alleen op het
station hier
De ander geeuwde en opende toen
weer de ogen. „Komt u juist van
station? Dan zal een whiskeyDe zin
eindigde in een kwijnende zucht e;
blanke hand maakte een vaag gebaar.
„Wilt u evenbellenja, daar."
Alexandrow vond de schel en e'
later kwam er een jonge livreibediende
binnen. Op een wenk van de chef haalde
hij een karaf en glazen uit de boeken
kast. „Whiskey puur of soda, mijnheer?"
.Fifty-fifty", beval de jonge diplomaat
en de bediende schonk de glazen halfvol
whiskey, waarna 'hij ze met soldawater
bijvulde. Met een vluchtig „Santé" sloeg
de chef zijn glas achterover, terwijl
Alexander voorzichtig proefde. Hij vond
de smaak een beetje flauw, doch niet
onaangenaam, maar de geur deed hem
aan chloroform denken. Intussen had de
chef een plat sleuteltje uit zijn porte
feuille genomen, waarmede hij de
sebte opende. Er lagen grote getypte
veloppen met gewichtige lakken in, die
de secretaris achteloos opzij legde. Maar
helemaal onderin vond hij een platte
verzegelde doos. Alexandrow keek eer
biedig toe. hoe de ander de lakzegels
verwijderde en de kruisband doorsneed.
Toen hij het deksel er af nam, zag
Alexandrow voor het eerst van zijn leven
juwelen. Hij had er over gelezen, dat
vóór de Rode Revolutie de ontaarde
vorsten en aartshertogen de boeren
de arbeiders lieten verhongeren om him
vrouwen kostbare juwelen om te kun
nen hangen, maar hij had zich nooit af
gevraagd, hoe die juwelen en sieraden
er wel uit zouden zien. Nu zag hij i
handen van zijn chef een prachtig hals
snoer, waarvan de briljanten hem kleine
sterren toeschenen,, die vurige vonken
sproeiden in het gouden zonlicht. De
secretaris bekeek het snoer nauwkeurig
en knikte tevreden. Toen herinnerde hij
zich, dat hij niet alleen was en dat deze
jongen kersvers in de „carnere" kwam.
Hij sloot de doos en zette die weer i
cassette. Daarna keek hij de nii
medewerker onderzoekend aan. „U weet
natuurlijk, dat de inhoud van diploma
tieke 'zendingen streng geheim is. Wi;
ontvangen hier een enkele maal Waarde
volle stukken uit de verzameling Rus
sische kroonjuwelen, die op de inter
nationale diamantbeurzen moeten wor
den aangeboden."
Alxandrow knikte. „Ik begrijp, dat ik
over alles moet zwijgen en ik begrijp
ook. dat het Russische volk meer
landbouwmachines en transportmiddelen
heeft dan aan halssnoeren."
De ander knikte bedachtzaam. „Ja. het
Russische volk heeft weinig aan hals-
renals de halzen, die ze kunnen
dragen, ontbreken."
Alexandrow keek verbaasd op, i
de dromerige ogen onder de zware, half
gesloten oogleden, zagen hem lusteloos
„Kunt u zichzelf voorstellen aan
omische adviseur? Kamer acht.
Hij zalu wel watwegwijs.
maken." Toen Alexandrow de kamer
verliet lag de secretaris weer in de fau
teuil en ritselde „La Vie Parisienne".
(Wordt vervolgd)
Andersen, de sprookjesdichter,
is 75 jaar geleden overleden
Zoon van arm schoen
makeitje heidacht
met eigen weik
mokertje in het kleine Deense ciorp Oden!
is er in geslaagd de gehele wereld zij
sprookjes te doen lezen. Reeds 75 jaar gi
leden (4 Aug.) stierf hij, maar nog steec
verschijnen er nieuwe uitgaven van zij
sprookjes en de mens van vandaag grijpt
nog gretig naar die verrukkelijke fanta
sieën uan Hans Christiaan Andersen. Dezt
Deense dichter ontving bijna geen onder
wijs en trok op 14-j. leeftijd naar Kopen
hagen om zijn fortuin te zoeken. Heel vee
moeilijkheden moest hij doormaken, maai
eindelijk werd hij geholpen en kon hij di
Latijnse school en de universiteit bezoe
ken. Zijn eerste bundeltje gedichten pu
bliceerdc hij op 4S-j. leeftijd (in 1850). La
ter schreef hij naar aanleiding van
reizen nog meer gedichten en ook n
len, maar beroemd is hij geworden
zijn „Sprookjes", die hij op 30-j. leeftijd
publiceerde. Het zijn geen volkssprookji
irtlei
's overoude tijden (b.v. 1
in Duimpje» en enkele in Gi
ellng „Kinder- und Haui
ir cultuursprookjes, d.z. bewuste schep-
leggen, maai
lal te behouden
zijner sprookjes. W
orookje „De Enge
Lida von Wedell
..DE ENGEL"
Telkens, wanneer er een lief kind ge-
lorven is, daalt er een van de engelen
an Onze Lieve Heer neer op de aarde
i neemt het kind in zijn armen. Dan
spreidt hij zijn grote witte vleugels uit
en zweeft over alle plekjes waarvan het
kind gehouden heeft en plukt er een
handvol bloemen, die hij naar Onze
Lieve Heer brengt opdat zij daar nog
mooier kunnen bloeien dan op aarde.
Onze Lieve Heer drukt alle bloemen
tegen zijn hart aan, maar die bloem,
welke Hem het liefst is. kust Hij. Dan
krijgt zij opeens een stem en kan mee
zingen in het grote koor der geluk
zaligen.
Ziet U, dit alles vertelde een Engel,
rwijl hij met een kind naar de hemel
zweefde, en het kind hoorde dit als in
;n droom. Zij vlogen over al die plaat-
in waar de kleine jongen gespeeld had;
>k over tuinen met prachtige bloemen.
„Welke willen wij nu meenemen en in
de hemel planten?" vroeg de Engel.
Daar stond een ranke, mooie rozen
struik, maar een wrede hand had de
am gebroken zodat al de takken, vol
et grote, half-ontloken knoppen, dor
droog omlaag hingen.
„Die arme rozenstruik!" riep het kind.
„Neem hem mee opdat hy bij Onze Lieve
Heer bloeien kan!"
Toen nam de Engel de struik op en
kuste het kind. En de kleine jongen deed
zijn oogleden -half open.
Zij plukten nog vele prachtige bloe-
en, doch namen ook de bescheiden
boterbloem en het wilde viooltje mee.
„Nu hebben wij bloemen!" juichte het
kind en de Engel knikte met het hoofd...
Maar hij vloog nog niet omhoog naar
Onze Lieve Heer.
Het werd nacht en zeer stil. Zij bleven
in de grote stad en zweefden door een
van de smalle stegen waar hopen stro,
as en veegsel lagen. Men was hier aan
het verhuizen geweest. Er waren scher
ven van borden, stukken gips. lompen
en oude hoeden. H.et was geen fraai ge
zicht.
De Engel wees tussen deze warboel op
de scherven van een bloempot en op een
kluit aarde die uit de pot gevallen was
maar nog bijeengehouden werd door de
wortels van een grove, verdroogde wilde
planr, die helemaal waardeloos was en
die men daarom achteloos in de steeg
geworpen had.
„Die nemen wy mee", sprak de Engel.
„Ik zal je vertellen waarom; onder het
verder vliegen."
„Daar beneden in
het smalle steegje,
in die lage kelder,
woonde een arme,
zieke jongen. Van
zijn eerste jaren al
moest hij steeds in
bed liggen. Af en
toe. als hij zich bij
zonder goed voelde,
mocht hij op zijn
krukken in de enge
ruimte wat heen en
niet. 's Zomers ge
beurde het een en
kele keer dat de
zon tot op de vloer
van de kelder een
half uur lang naar
binnen scheen. Als
dan de anme jon
gen zich in de
terde en zijn dun
ne vingertjes voor
zijn gezicht hield,-,
zodat hij het rode
bloed kon zien
doorschijnen, werd
er gezegd: „Van
daag is hij buiten
geweest". Hij
kende het bos in
de pracht van het
teder lentegroen
slechts door een
jonge beuketak,
die een buurjongen
voor hem meege
bracht had. Die tak
hield hij boven
zijn hoofd en
droomde dan dat
hij onder heerlijke
beukebomen wan
delde, vol zingen
de vogels en zilve
ren zonneglansen".
„Op een voorjaarsdag", zo vervolgde
de Engel, „bracht de buurjongen hem
ook veldbloemen en één toevallig nog
met wortel. Die werd dan ook in een
bloempot geplant en op de vensterbank
dicht naast zijn bed neergezet. De plant
was door een gelukkige hand in de aarde
gedaan; zjj bleef fris, kreeg jonge sprui-
BLOEMENFEEST IN DUIN
LANDSCHAP
SCHOONHEID EN CHARME
en bloeide elk jaar opnieuw. Zij
werd voor het jongetje zijn mooiste
bloementuin, zijn dierbaarste schat hier
op aarde. Hij gaf haar water en zorgde
>or dat zij elk zonnestraaltje dat bin-
het lage venster gleed volpp kon
opvangen. Zijn dromen zelfs waren ver
van de bloem, want voor hem
bloeide zij en 'hem zond zij haar zoete
geuren, -toe om -hem te verblijden. Naar
haar keerde hij zich -toe -toen Onze Lieve
Heer hem tot zich riep. Een jaar is
u reeds in de hemel; een jaar lang
heeft de bloem op de vensterbank ge
staan, helemaal vergeten en verdroogd.
Eerst met het verhuizen werd zij samen
het veegsel naar buiten geworpen.
En dat is deze' bloem, die arme, ver
droogde bloem,, die wij bij onze andere
bloemen gedaan hebben, want deze bloem
heeft meer vreugde gegeven dan de
ste bloem uit de tuin van een
koningin!"
Maar hoe weet U dat allemaal?"
vroeg het kind dat door de Engel naar
de hemel gedragen werd.
„Ik weet het, omdat ik zelf die kleine,
zieke jongen was, die op krukken liep...
En ik herken mijn eigen bloem!"
Het kind opende zijn ogen heel wijd
i keek in het heerlijke, stralende ge
zicht van de Engel. En op hetzelfde
ogenblik waren zij in de hemel, die ver
vuld was van vreugde en gelukzaligheid.
Toen drukte Onze Lieve Heerhet
dode kifd tegen zijn hart en opeens had
het vleugels, net als de EngelNu
zweefden zij hand in hand.
Onze Lieve Heer hield vervolgens de
bloemen tegen zijn hart en de arme,
droge veldbloem kuste Hij. En de bloem
kreeg nu een stem en begon mee te zin
gen met al de engelen die om God
zweefden, enkelen dichtbij, anderen
sprak de EngeL
er omheen, in kringen, welke groter en
groter werden tot in het oneindige
Maar allen waren even gelukzalig. En
allen zongen zij, de kleinen en de groten,
het lieve, gezegende kind en de arme
veldbloem, welke tussen het veegsel ge
legen had. weggeworpen op de verhuis
dag, in het nauwe, donkere steegje.
„T~\E Nederlanders bereiden zich voor op een bitter en hardnekkig gevecht om
LJ de controle over Westelijk Nieuw-Guinea te behouden. Ik ben hiervan over
tuigd na een tocht, waarop ik elke belangrijke bestuurspost in dit land heb bezocht
en. met hoge Nederlandse officieren heb gesproken...,."; aldus Osmar White, de
bijzondere verslaggever van The Herald, het leidende liberale orgaan van Mel
bourne (Australië), die voor"zijn blad een onderzoekingstocht door Nieuw-Gulnea
heeft gemaakt.
Het .resultaat van deze strijd zo
schryft'hü in zijn uiterst gedocumen
teerd artikel is van het gróótste be
lang voor de verdediging van Australië.
Immers als de Nederlanders winnen, zal
Australië in het bezit blijven van een
schild tegen aanvallen en infijtraties uit
Azië; doch als zij vérliezen, moet de ver
dediging van het Gemenebest in Darwin
beginnen. Drie maanden geleden, trok
zich in Australië niemand de gene
raals, die zich met de verdediging van
het land bezighouden, uitgezonderd
iets van d<at onmetelijke gebied aan,
doch thans is dat afgelopen.
Volgens White zijn de Nederlanders
gebrand op het behoud van hun souve-
reiniteit over Nieuw-Guinea, omdat het
hun duidelijk is geworden, dat de R.I.S.
het gebied in enkele jaren zal „Balka-
niseren", omdat Nieuw-Guinea ruimte
biedt voor industriële exploitatie en om
dat een wijkplaats moet worden gevon
den voor de duizenden uit Indonesië ver
dreven, politieke vluchtelingen.
De schrijver beklemtoont, dat de na
tuurlijke rijkdommen van Nieuw-Guinea
groter zyn dan men ooit had durven
denken en dat mits kapitaal kan wor
den gefourneerd het land grote hoe
veelheden olie, delfstoffen, hout en pro
ducten uit de zee zal kunnen opbrengen.
De Indonesiërs willen op hun beurt de
Nederlanders uit „Irian" „smijten", om
dat zij de strategische en economische
positie van alle Europese landen in Zuid-
Oost-Azië willen verzwakken, omdat zij
beangst zijn voor Nederlandse en Austra
lische bases van verdediging op hun flan
ken en omdat zij van „Irian" zulk „een
zaak des volks" hebben gemaakt, dat zij
door het niet winnen van dit gebied,
zekerlijk hun gezicht zullen verliezen.
Nederlands kansen
Volgens White hebben tactisch ge
sproken de Nederlanders de beste
winstkansen, doordat het Indonesische
leger een slecht geslaagde mop is en de
Nederlandse strijdkrachten daarentegen
zó sterk zijn, dat ze elke Indonesische
expeditie tot mosterd kunnen slaan
Strategisch echter is Nederlands posi
tie zwak. Den Haag is namelijk even on
wetend betreffende de wezenlijke toe
stand in Nieuw-Guinea als Canberra het
is over die in het Australische deel van
dit eiland. Bovendien is Den Haag uiter
mate gevoelig voor Marshall-dollars.
Nederlandse officiële personen geloveh
nu nog steeds Is White aan het woord
dat de Ver. Staten van Amerika ten
laatste zullen inzien, dat de R.I.S. geen
democratie ls, niet tot het zichzelf rege-
in staat is en de Amerikaanse dol-
.- Ttaven reinig effect, als Nationa
listisch China dit dééd, zal opslurpen.
Amerika ernstig begint te twijfelen
de uitvoerbaarheid van „Indonesië als
bolwerk tegen het communisme" er
het Australische volk zich ten langen
leste begint te realiseren, dat het door
het steunen van Djokja's eisen op het
verkeerde paard heeft gewed.
Wrede toestanden
Osmar White noemt de toestand op
Nieuw-Guinea „wreed" en zegt, dat tien
duizenden politieke vluchtelingen, vooi
het merendeel Indo-Europese zakenlie-
en ambtenaren om toelating tot
Nieuw-Guinea vragen. Duizenden van
hen zijn clandestien het land binnenge
komen en leven thans in omstandig
heden, die te vergelijken zijn met de
levenswijzen in de Japanse gevangenen
kampen. Zy huizen in kampen te
te Manokwari. Hun dagelijks voedsel be
staat uit rijst, waarin rijstwormen in
massa's rondkruipen. Zij zijn totaal
geschikt voor het zware werk in
jungle, want zij zyn óf kantoor- óf i
keibedienden. Een groot percentage
hen bestaat bovendien uit ouden
dagen, vrouwen en kinderen. Zij zullen
'egsterven óf een zware last voo
reeds overbelaste Nederlandse civiele
autoriteiten zijn.
White beschrijft verder, dat de,
de oorlog op Nieuw-Guinea bestaande,
Europese nederzettingen door de oorlog
en door verwaarlozing zyn verdw
en dat het teruggekomen gouvernement
tussen de overblijfselen daarvan een corï-
tróle-apparaat huisvesting tracht te ver
lenen.
Het binnenland is aldus White
geheel ongecontroleerd: het kanniba
lisme heerst er in al zijn gruwelijke
reedheid.
Ten slotte zegt de bijzondere verslag
ever van The Herald, dat de post
n naar Nieuw-Guinea aan een strenge
censuur is onderworpen. Een maatregel
hiertegen zou het stichten van „supply-
lines" tussen Australië en Nieuw-Guinea
zijn, doch Den Haag wil zyn waardigheid
niet verliezen en doet geen poging de
Australische regering in dit opzicht te
benaderen.
Gouverneur Van Waardenburg en
resident J. P. K. van Eekhout voerer
homerisch gevecht, zegt White, or
regering er van de overtuigen,
De Nederlanders rekenen ook
'erandering in de gevoelens van Austra
lië sinds Westerling de onbekwaamheid
VarVrH,?t,a's reSerir|g heeft aangetoond
en Moh. .Yamin Djakarta's geheime dro
men over een imperium onthulde. Er zijn
wel is waar by hen nog enige ressenti
menten over de steun, die Australië de
Indonesische revolutie eens heeft ver
leend, doch wy menen, dat, nu is ge
bleken, dat zij niet zo schurkachtig zyn
als „Quisling Soekarno" heeft verkon
digd. men de koppen bij elkaar kan ste
ken om uit de schipbreuk nog wat
„veiligheid" te redden. In. nauw met
Den Haag in verbinding staande, offi
ciële kringen wordt zelfs geoordeeld, dat,
als Australië ronduit zou verklaren dat
het geen bedreiging van zijn strategische
belangen in het Noorden zal dulden, dat
de Indonesiërs dan gedwongen zouden
zijn hun nederlaag toe te geven. Echter
al moge dan ook voor de Nederlandse
verwachtingen gelden, dat de wens de
vader van de gedachte is, feit is tóch, dat
WEER ONGELOOF
EN REVOLUTIE
Naar aanleiding van ons artikel over
„Ongeloof en revolutie" ontvingen we
enkele reacties die het wenselijk maken
op deze materie nog even terug te ko
en op een enkel punt nog wat
nader in te gaan. Tevens biedt ons dat
de gelegenheid te verklaren dat het
>nze bedoeling geweest is dr De
Pater in te delen bij de historici uit de
historisdh-materialistisahe hoek. Wie dr
De Pater uit andere pennevruchten kent
veet trouwens beter. Wanneer we een
vorig maal wat nader ingingen op het
in het geding brengen van het sociaal-
economisch aspect dan was dat om te
wijzen op het gevaar dat hier dreigt
nl. dat men alleen op deze dingen gaat
letten en de diepere geestelijke begin
selen gaat veronachtzamen. Dat doet het
historisch materialisme, zy het dan ook
niet altijd consequent. Maar anderzijds
spreekt het vanzelf dat een historicus
bij zijn onderzoek deze aspecten zeker
niet mag verwaarlozen. Dr de Pater
heeft dat in zyn artikel in de lustrum
bundel van het „Gezelschap van Chris
telijke Historici" dan ook niet gedaan.
En dit, benevens het gehele historisch
onderzoek, bracht hem tot de conclusie
Groen's beschouwing de geschie
denis van de Franse revolutie werd
scheef getrokken en dat „Groen's op
vatting, dat het Schrikbewind en de
dictatuur van Robespierre slechts de
logische consequentie waren van de be
ginselen der Revolutie tegen het licht
nieuwere onderzoekingen niet houd
baar is".
Sommigen hebben daaruit de conclu-
e getrokken dat Groen's stelling, dat
de revolutie gevolg is Van het ongeloof,
nu had afgedaan. En deswege meende
een der scribenten dr. De Pater te moe
ten huldigen als de paladijn tegen
Groen. Zo is het natuurlijk niet. Ande-
;n het de schrijver kwalijk dat
hij datgene wat byna honderd jaar had
vastgestaan, waar men op gebouwd had.
nu van zijn fundament beroofde.
Maar wie de zaak zo stelt, stelt de
zaak verkeerd. Dat zou betekenen dat
men het historisch onderzoek bij voor
baat het zwijgen op zou leggen, dat men
alleen die onderzoekingen zou aanvaar
den met welker uitslag men het zou
weten eens te zyn. Maar dan was elk
wetenschappelijk onderzoek dwaasheid-
Dezulken vergeten niet alleen, dat
Groen zelf zich daar ten zeerste tegen
verzet zou hebben hij was het immers
die opkwam voor het publiceren van
archieven maar ze houden geen reke
ning met het feit dat het historisch
onderzoek in honderd jaar niet stil
staat.
Groen bewees zijn stelling dat revo
lutie de consequentie is van ongeloof
aan de hand van de geschiedenis van de
Franse revolutie. Maar daarbij kon hij
alleen gebruik maken van het toen be
staande materiaal. In zijn waardering
van het beschikbare materiaal was hij
ook kind van zijn tijd. Voor het sociaal-
economische had men destijds weinig be
langstelling. Bepaalde stukken, die men
toen niet voor bepaald belangrijk hield
heeft men later leren kennen als juist
van grote betekenis te zijn. Wanneer
men vandaag na behoorlijk onderzoek
en studie tot een andere slotsom komt
dan honderd jaar geleden dan betekent
dat niet, dat men daarmee Groen zou
afwijzen Het batekenit alleen dat da
historiscne wetenschap sinds Groen niet
heeft stil gestaan.
Natuurlijk kan men het resultaat van
het huidige onderzoek afwijzen, maar
dan zal men de argumentatie van da
hedendaagse historici moeten ontzenu
wen. Het feit dat men zich niet direct
schikken jcan in efen bepaalde conclusie
natuuriijk noch een argument noch
een bewijs.
Hebben we ons in de strijd tegen da
revolutie dus ten onrechte op Groen
beroepen zoals een enkele meent? Al
lerminst. Groen's stelling op zichzelf is
niet onjuist. Wanneer dr. De Pater
honderd jaar na Groen tot de slotsom
komt dat Groen's beeld van de Franse
revolutie niet geheel klopt met het
resultaat der nieuwere onderzoekingen,
dan zegt hij aan het eind van zijn arti
kel toch: „In diepste wezen heeft Groen
gelijk- Als het regeringsgezag wordt
losgemaakt van het geloof in God, is de
weg gebaand voor terreur en dictatuur.
Het rechtsprincipe van het algemeen be
lang ontaardt dan in een machtsprin
cipe. dat geen grens meer kent en het
Staatsgezag plaatst boven het recht.
Daarom heeft zyn boek nog altijd een
boodschap voor onze tijd."
Inderdaad. Om met prof. Donner te
spreken, het gewaad waarin Groen zijn
boodschap bracht moge dan niet steeds
uit harmoniërende kledingstukken be
staan, daardoor komt de kern juist hel
der naar voren en krijgt het geheel een
benijdenswaardige kracht
Honderd jaar geleden gaf Groen een
antivoord op de vragen aangaande de
revolutie. Honderd jaar lang hebben we
ons feitelijk bij dat antwoord neerge
legd. Wanneer Christelijke historici van
daag een poging wagen de gestelde
vragen nader tot een oplossing te bren
gen, dan dient men deze poging dank
baar te aanvaarden, met ernstige be
langstelling te bestuderen. En daarom
is, zoals we schreven, deze lustrumbun
del van niet geringe betekenis.
Nieuw-Guinea een duurzame schuil
plaats biedt aan tienduizenden Indo-
Europese vluchtelingen (slachtoffers van
hun trouw aan Nederland) en dat het
eiland rijp is voor investering van Neder
lands kapitaal.
Zij kunnen intussen niet geloven, dat
Den Haag voor Hatta zal capituleren en
dat Australië zo dwaas zal zijn onver
schillig tegenover deze problemen te
blijven staan.
Van boeken en tijdschriften
Th. Delleman: Opdat wij niet vergeten.
Uitg. J. H. Kok - Kampen (752 Blz.).
Florence Marvyne Bauer: Jiet uw Koning
(vert. Nel Bergmans). Uitg. J. H. Kok
Kampen. 375 Blz.ï.
Dr W. jQhnson: Boven de vijftig (vert
Dr J. van Ham). Uitg. A. P. Luithing -
Amsterdam. (170 Blz.).
C. W. Coolsma: In Boeien. Uitg. A Jong'
bloed - Leeuwarden. (179 Blz).
Ernst Wiechert: Het ploegen der armen
(vert. Dra M. G Schenk). Uitg. de
Boekerij Baarn. (300 Blz.).
Dr H. J. Langman: Kuyper en de Volks
kerk. Uitg. J. H. Kok - Kampen. (294
Blz.)
Tom Sdhults: Practische aanwijzing bij
de pianostudie. Harmonie uitgave Hil
versum. (123 Blz).
Dr J. L. Koole: Liturgie en ambt in de
Apostolische Kerk. Uitg. J. H. Kok
Kampen. (108 Blz.).
Anne de Vries: De verloren zoon 0
Blz.; Mozes (39 Blz.); Het Kindje in
Kribbe (37 Blz De goede Herder 37
Blz.). Uitg. J. H. Kok - Kampen.
Ina Boudier-Bakker: Aan den groten
weg. Uitg. P. N, van Kampen Zoon -
Amsterdam. (331 Blz.).
Rinke Tolman: Landschappen en seizoe
nen. Lente. Uitg. N.V. Born - Assen.
(130 Blz.).
Vicky Baum: Liefde en dood op Bali;
2e druk. Uitg. W. de Haan - Utrecht
(356 Blz.).
Jo Niehuis: Wacht u voor de hond Uitg.
Kirchner - Amsterdam. (79 Blz i
H. de Weerd Wzn: Apostel Legenden.
Uitg. Kirchner - A'dam, (234 Blz
Dr R. B. J. Hyckx: Jongens der Weten
schap. Uitg. W. de Haan - Utrecht (208
Blz.).
D. C. van der Poel: Economische Ency
clopedie, 3e druk. Uitg. W. de Haan -
Utrecht. (539 Blz.).
Jhr dr D. J. van Lennep: Psychotech
niek als kompas voor het beroep. Uitg.
W. de Haan - Utrecht. (251 Blz).
Dr A. C. J. de Vrankijker: Het wer
vende Woord, geschiedenis der soc.
week- en dagbladpers in Nederland.
Uitg. De Arbeiderspers - Amsterdam.
(283 Blz.).
Clara Asschër-Pinkhof: De weg alleen.
Uitg. H. P. Leopolds - Den Haag. (196
Blz.).
(Op sommige uitgaven komen w«
nader terug).