ruslmd De brief uit Australië begint het belang van Ned. N.-Guinea in te zien 3 ZATERDAG 15 APRIL 1950 Toen Alexandrow drie dagen later het Octoberstation in de mooie inter nationale trein stapte, zou niemand ir hem de jonge boerenkerel hebben her kend. die thuis in een grof Russisch werkpak greppels had uitgediept. Hij droeg een licht Europees zomercostuum en mooie, zacht lederen schoenen. Zijn glanzende reiskoffer legde hij in bagagenet, maar de kleine stalen diplo- matencassette, die met het zegel va consulaire dienst was gesloten, hield hij bij zich. In z'n binnenzak voelde hij zijn aanstellingsbrieven en de bundel Rus sische en Franse bankbiljetten. „Je reist als diplomatiek koerier en al je uitgavi komen voor rekening van de Diploma tieke Dienst", had zijn chef gezegd. Maar nadat Alexandrow de hoge omw lingskoers van de roebel in francs had gezien, besloot hij 'het zo zuinig mogelijk te doen. Hij had broodjes bij zich ei: koffie kon hij goedkoop aan de tussen stations krijgen. Als hij de uiterste zui nigheid betrachtte, bewees hij het vader land een grote dienst, want Rusland had vee nodig en zaaigoed en landbouw werktuigen. Voor de prijs van één diner in de mooie restauratiewagen kon men in Dnjoroslav een toom kippen kopen! Alexandrow haalde zijn lijst met in structies te voorschijn en toen hij alle aanwijzingen van buiten had geleerd, kortte hij verder de tijd door zich te oefenen in de Franse conversatie: „Bon jour monsieur, je suis le secrétaire de 1U.S.S.R. Merci beaucoup, madame, avez-vous une modeste petite chamibre a coucher pour moi?" In eentonig cadans denderde de tirein door het vlakke step- penlandschap. In het Westen was de zor al onder de horizon gedaald, de scheme ring spreidde haar grauwe schaduwen over de velden. Alexandrow wikkelde zich in zijn reisdeken en strekte zich be haaglijk uit op de brede bank. De trein snelde verder, de donkere nacht tege moet. Van deze eerste grote reis herinnerde Alexandrow zich later alleen een aantal onsamenhangende flitsen, maar het ge voel van starre ontzetting, toen hij het Gare du Nord uitstapte, zou hem zijn leven lang bijblijven! Dichte drommen haastige reizigers drongen langs hem heen, duiwden "met koffers en ellebogen en riepen onverstaanbare klanken. Een andere trein daverde de overkapping binnen en spuwde nieuwe stromen i sen overhet perron uit. Een kranten jongen schoof zijn wagentje met schelle fluitstoten tussen de reizigersmassa door. Beduusd en met een gevoel van hope loze verlatenheid stond Alexandrow zijn koffers bij een pilaar, waar de maal stroom van de opdringende mer menigte hem had achtergelaten. In ang- stige twijfel vroeg hij zich af, of het Frans, dat de lerares van het Volks instituut hem had geleerd, wel echt de taal was, die de mensen hier spraken. De radde klanken tuimelden over hem heen, zonder dat hij de kans kreeg, grijpen. Een vrouw sprak hem aan, vriendelijke vrouw met prachtige rode lippen en donkere, melancholieke ogen. Maar hij- verstond haar niet. Met eei* ruk van haar schouders draaide ze zich orr en ging op een andere reiziger tde. Te leurgesteld keek Alexandrow haar na Ze had iets vriendelijks tegen hem ge zegd, maar hij had haar niet verstaan Misschien "had ze gezien, dat hij hier vreemd was en had ze hem willen hei- Een man met een groezelige blauwe kiel zei. iets tegen hem en greep zijn handkoffer. Alexandrow knikte berus tend en terwijl hij de man volgde, be dacht hij dat de geheime politie hier al even kort aangebonden was als bij hen. Bij de uitgang draaide de ander zich even om. ..Avez-vous quelq'chose a dé- clarer pour l'octroi?" Alexandrow had nauwlettend toegeluisterd, maar de mees te klanken stoven langs hem heen. Hij had maar één woord kunnen opvangen: déclarer. aangeven, verklaren. Of hij iets wilde verklaren? Hij keek naar de man in uniform, die bij de deur stond. Het was een mooie uniform van zachte wol len stof, zonder vlekken en met blinkend gepoetste knopen. Dat moest een hoge ambtenaar zijn, waarschijnlijk de chef van de andere man, die hem had ge vraagd. f>i hij iets wilde verklaren. Alexandrow schudde het hoofd; nee. hij had niets te verklaren. Er zat niets bij zonders in zijn koffer, maar als de ge heime politie toch moeilijkheden zou maken, dan kon hij dat beter afkopen bij die lagere ambtenaar. De chef in z'n mooie uniform zou zeker meer geld Ze mochten passeren en de beambte, die de koffer droeg, vuurde weer een serie klanken op hem af, waarvan hij alleen het woord „hotel" verstond. De man wilde weten, in welk hotel hij logeerde. Terwijl ze hem vasthielden, konden ze dan een microfoon in zijn kamer aanleggen. Alexandrow glimlachte sluw. Alsof hij dat op het instituut niet had geleerd! Hij had nog geen hotel. Hij wilde eerst naar de ambassade. De andere man toonde geen teleur stelling. „Ah oui, l'amibassade de Russie". Hij wenkte een taxi en toen moest Alexandrow toch wel even de handig heid van de Franse geheime politie be wonderen, want nu de maai zag dat zijn plan mislukte, hield hij zijn hand op en deed net, alsof hij een bedelaar was, die de koffer alleen maar naar buiten had gedragen om een beloning te verdienen! Alexandi'ow gaf hem tien franc. Daar na waohtte hij geduldig tot de ander verdwenen was en nam toen zijn koffer weer uit de auto. „Met' dit mooie weer kan ik wel lopen", verklaarde hij in zijn beste schoolfrans. „Maar misschien kunt u mij wel de kortste weg aanduiden?" Het antwoord van de taxichauffeur ging grotendeels voor hem verloren, maar weotui toch kreeg hij de indruk dat die man hem niet vriendelijk gezind was. Waar schijnlijk was hij een politieke tegen- Alexandrow vond de ambassade in een deftige laan en hij bleef een ogenblik staan om in stille trots het voorname gebouw te bewonderen. In de ruime hal stond een forse, witgesnorde Rus. Diens eenvoudige donkere uniform kende, hij niet, maar de fiere gestalte van de niet meer jonge man maakte op Alexandrow een eerbiedwaardige indruk. Hij zette zijn koffer neer en stak de ander de hand toe. „Goeden morgen, kameraad. Mijn naam is Alexandrow Pretnikow. Ik ben de door Kameraad Voronow aange stelde nieuwe secretaris". De portier nam de uitgestoken hand niet aan, maar tikte beleefd aan zijn ge galonneerde pet. „Ik hoop dat mijnheer een aangename reis heeft gehad. Mijn heer gelieve het mij niet kwalijk te nemen, dat ik Serge niet met de wagen naar de trein heb gestuurd, maar mijn heer had niet getelegrafeerd, wanneer hij zou aankomen. Mag ik mijnheer voorgaan naar de lift? De particuliere secretaris van Zijne Excellentie heeft mij opgedragen u bij hem te introduceren." Hij nam Alexandrow de koffer uit zijn hand en ging hem voor naar de lift. Alexandrow volgde hem verbijsterd. Hij had nog nooit zo'n mooi huis gezien. De gangen waren zo breed, dat er wel een troika kon rijden, de wanden waren van marmer en in de prachtige rode lopers zonken zijn voeten weg. De portier bleef voor een gebeeldhouwde dubbele deur staan en klopte bescheiden. Toen hield hij de deur open en liet Alexandrow passeren. „Mijnheer Alexandrow Pretni kow uit Moskou", kondigde hij aan. Uit een diepe clubfauteuil wenkte een hand. „Een vrouw!" dacht Alexandrow verschrikt. Het was een slanke witte hand met lange gemanicuurde nagels, die een tere zacht-rose glans vertoonden. In een opvallende ring fonkelde een grote licht blauwe steen en om de dunne pols zag Alexandrow een fijn gouden schakel- kettinkje. Hij bleef verlegen bij de deur staan, maar omdat er verder niets ge beurde, deed hij een stap naar voren en toen zag hij dat de dameshand, die sier lijk op de armleuning van de stoel rustte, aan een heer toebehoorde. In de fauteuil lag een elegant geklede jongeman, die met zichtbare belangstelling de illustra ties van „La Vie Parisienne" bekeek. Hij was zo in zijn lectuur verdiept, dat hij spijtig de wenkbrauwen fronste, toen het tot hem doordrong, dat zijn plicht hem tot andere bezigheden riep. Met een zucht legde hij het tijdschrift neer en keek de ander van onder zijn halfgeslo ten oogleden aan, terwijl hij een luste loos gebaar maakte naar de fauteuil tegenover hem. „Ik ben Alexandrow Pretnikow" zei Alexandrow en de jonge- knikte verveeld: „Ilja Markolnijef... aangenaam." Toen sloot hij vermoeid de ogen. Alexandrow vroeg zich af, of er van hem werd verwacht, dat hij rapport over zijn reis zou uitbrengen en toen de man bleef zwijgen, begon hij haastig: „Ik heb een verzegelde cassette met diplo matieke inhoud, die ik u hierbij over handig, Gedurende de reis zijn er geen bijzonderheden geweest. Alleen op het station hier De ander geeuwde en opende toen weer de ogen. „Komt u juist van station? Dan zal een whiskeyDe zin eindigde in een kwijnende zucht e; blanke hand maakte een vaag gebaar. „Wilt u evenbellenja, daar." Alexandrow vond de schel en e' later kwam er een jonge livreibediende binnen. Op een wenk van de chef haalde hij een karaf en glazen uit de boeken kast. „Whiskey puur of soda, mijnheer?" .Fifty-fifty", beval de jonge diplomaat en de bediende schonk de glazen halfvol whiskey, waarna 'hij ze met soldawater bijvulde. Met een vluchtig „Santé" sloeg de chef zijn glas achterover, terwijl Alexander voorzichtig proefde. Hij vond de smaak een beetje flauw, doch niet onaangenaam, maar de geur deed hem aan chloroform denken. Intussen had de chef een plat sleuteltje uit zijn porte feuille genomen, waarmede hij de sebte opende. Er lagen grote getypte veloppen met gewichtige lakken in, die de secretaris achteloos opzij legde. Maar helemaal onderin vond hij een platte verzegelde doos. Alexandrow keek eer biedig toe. hoe de ander de lakzegels verwijderde en de kruisband doorsneed. Toen hij het deksel er af nam, zag Alexandrow voor het eerst van zijn leven juwelen. Hij had er over gelezen, dat vóór de Rode Revolutie de ontaarde vorsten en aartshertogen de boeren de arbeiders lieten verhongeren om him vrouwen kostbare juwelen om te kun nen hangen, maar hij had zich nooit af gevraagd, hoe die juwelen en sieraden er wel uit zouden zien. Nu zag hij i handen van zijn chef een prachtig hals snoer, waarvan de briljanten hem kleine sterren toeschenen,, die vurige vonken sproeiden in het gouden zonlicht. De secretaris bekeek het snoer nauwkeurig en knikte tevreden. Toen herinnerde hij zich, dat hij niet alleen was en dat deze jongen kersvers in de „carnere" kwam. Hij sloot de doos en zette die weer i cassette. Daarna keek hij de nii medewerker onderzoekend aan. „U weet natuurlijk, dat de inhoud van diploma tieke 'zendingen streng geheim is. Wi; ontvangen hier een enkele maal Waarde volle stukken uit de verzameling Rus sische kroonjuwelen, die op de inter nationale diamantbeurzen moeten wor den aangeboden." Alxandrow knikte. „Ik begrijp, dat ik over alles moet zwijgen en ik begrijp ook. dat het Russische volk meer landbouwmachines en transportmiddelen heeft dan aan halssnoeren." De ander knikte bedachtzaam. „Ja. het Russische volk heeft weinig aan hals- renals de halzen, die ze kunnen dragen, ontbreken." Alexandrow keek verbaasd op, i de dromerige ogen onder de zware, half gesloten oogleden, zagen hem lusteloos „Kunt u zichzelf voorstellen aan omische adviseur? Kamer acht. Hij zalu wel watwegwijs. maken." Toen Alexandrow de kamer verliet lag de secretaris weer in de fau teuil en ritselde „La Vie Parisienne". (Wordt vervolgd) Andersen, de sprookjesdichter, is 75 jaar geleden overleden Zoon van arm schoen makeitje heidacht met eigen weik mokertje in het kleine Deense ciorp Oden! is er in geslaagd de gehele wereld zij sprookjes te doen lezen. Reeds 75 jaar gi leden (4 Aug.) stierf hij, maar nog steec verschijnen er nieuwe uitgaven van zij sprookjes en de mens van vandaag grijpt nog gretig naar die verrukkelijke fanta sieën uan Hans Christiaan Andersen. Dezt Deense dichter ontving bijna geen onder wijs en trok op 14-j. leeftijd naar Kopen hagen om zijn fortuin te zoeken. Heel vee moeilijkheden moest hij doormaken, maai eindelijk werd hij geholpen en kon hij di Latijnse school en de universiteit bezoe ken. Zijn eerste bundeltje gedichten pu bliceerdc hij op 4S-j. leeftijd (in 1850). La ter schreef hij naar aanleiding van reizen nog meer gedichten en ook n len, maar beroemd is hij geworden zijn „Sprookjes", die hij op 30-j. leeftijd publiceerde. Het zijn geen volkssprookji irtlei 's overoude tijden (b.v. 1 in Duimpje» en enkele in Gi ellng „Kinder- und Haui ir cultuursprookjes, d.z. bewuste schep- leggen, maai lal te behouden zijner sprookjes. W orookje „De Enge Lida von Wedell ..DE ENGEL" Telkens, wanneer er een lief kind ge- lorven is, daalt er een van de engelen an Onze Lieve Heer neer op de aarde i neemt het kind in zijn armen. Dan spreidt hij zijn grote witte vleugels uit en zweeft over alle plekjes waarvan het kind gehouden heeft en plukt er een handvol bloemen, die hij naar Onze Lieve Heer brengt opdat zij daar nog mooier kunnen bloeien dan op aarde. Onze Lieve Heer drukt alle bloemen tegen zijn hart aan, maar die bloem, welke Hem het liefst is. kust Hij. Dan krijgt zij opeens een stem en kan mee zingen in het grote koor der geluk zaligen. Ziet U, dit alles vertelde een Engel, rwijl hij met een kind naar de hemel zweefde, en het kind hoorde dit als in ;n droom. Zij vlogen over al die plaat- in waar de kleine jongen gespeeld had; >k over tuinen met prachtige bloemen. „Welke willen wij nu meenemen en in de hemel planten?" vroeg de Engel. Daar stond een ranke, mooie rozen struik, maar een wrede hand had de am gebroken zodat al de takken, vol et grote, half-ontloken knoppen, dor droog omlaag hingen. „Die arme rozenstruik!" riep het kind. „Neem hem mee opdat hy bij Onze Lieve Heer bloeien kan!" Toen nam de Engel de struik op en kuste het kind. En de kleine jongen deed zijn oogleden -half open. Zij plukten nog vele prachtige bloe- en, doch namen ook de bescheiden boterbloem en het wilde viooltje mee. „Nu hebben wij bloemen!" juichte het kind en de Engel knikte met het hoofd... Maar hij vloog nog niet omhoog naar Onze Lieve Heer. Het werd nacht en zeer stil. Zij bleven in de grote stad en zweefden door een van de smalle stegen waar hopen stro, as en veegsel lagen. Men was hier aan het verhuizen geweest. Er waren scher ven van borden, stukken gips. lompen en oude hoeden. H.et was geen fraai ge zicht. De Engel wees tussen deze warboel op de scherven van een bloempot en op een kluit aarde die uit de pot gevallen was maar nog bijeengehouden werd door de wortels van een grove, verdroogde wilde planr, die helemaal waardeloos was en die men daarom achteloos in de steeg geworpen had. „Die nemen wy mee", sprak de Engel. „Ik zal je vertellen waarom; onder het verder vliegen." „Daar beneden in het smalle steegje, in die lage kelder, woonde een arme, zieke jongen. Van zijn eerste jaren al moest hij steeds in bed liggen. Af en toe. als hij zich bij zonder goed voelde, mocht hij op zijn krukken in de enge ruimte wat heen en niet. 's Zomers ge beurde het een en kele keer dat de zon tot op de vloer van de kelder een half uur lang naar binnen scheen. Als dan de anme jon gen zich in de terde en zijn dun ne vingertjes voor zijn gezicht hield,-, zodat hij het rode bloed kon zien doorschijnen, werd er gezegd: „Van daag is hij buiten geweest". Hij kende het bos in de pracht van het teder lentegroen slechts door een jonge beuketak, die een buurjongen voor hem meege bracht had. Die tak hield hij boven zijn hoofd en droomde dan dat hij onder heerlijke beukebomen wan delde, vol zingen de vogels en zilve ren zonneglansen". „Op een voorjaarsdag", zo vervolgde de Engel, „bracht de buurjongen hem ook veldbloemen en één toevallig nog met wortel. Die werd dan ook in een bloempot geplant en op de vensterbank dicht naast zijn bed neergezet. De plant was door een gelukkige hand in de aarde gedaan; zjj bleef fris, kreeg jonge sprui- BLOEMENFEEST IN DUIN LANDSCHAP SCHOONHEID EN CHARME en bloeide elk jaar opnieuw. Zij werd voor het jongetje zijn mooiste bloementuin, zijn dierbaarste schat hier op aarde. Hij gaf haar water en zorgde >or dat zij elk zonnestraaltje dat bin- het lage venster gleed volpp kon opvangen. Zijn dromen zelfs waren ver van de bloem, want voor hem bloeide zij en 'hem zond zij haar zoete geuren, -toe om -hem te verblijden. Naar haar keerde hij zich -toe -toen Onze Lieve Heer hem tot zich riep. Een jaar is u reeds in de hemel; een jaar lang heeft de bloem op de vensterbank ge staan, helemaal vergeten en verdroogd. Eerst met het verhuizen werd zij samen het veegsel naar buiten geworpen. En dat is deze' bloem, die arme, ver droogde bloem,, die wij bij onze andere bloemen gedaan hebben, want deze bloem heeft meer vreugde gegeven dan de ste bloem uit de tuin van een koningin!" Maar hoe weet U dat allemaal?" vroeg het kind dat door de Engel naar de hemel gedragen werd. „Ik weet het, omdat ik zelf die kleine, zieke jongen was, die op krukken liep... En ik herken mijn eigen bloem!" Het kind opende zijn ogen heel wijd i keek in het heerlijke, stralende ge zicht van de Engel. En op hetzelfde ogenblik waren zij in de hemel, die ver vuld was van vreugde en gelukzaligheid. Toen drukte Onze Lieve Heerhet dode kifd tegen zijn hart en opeens had het vleugels, net als de EngelNu zweefden zij hand in hand. Onze Lieve Heer hield vervolgens de bloemen tegen zijn hart en de arme, droge veldbloem kuste Hij. En de bloem kreeg nu een stem en begon mee te zin gen met al de engelen die om God zweefden, enkelen dichtbij, anderen sprak de EngeL er omheen, in kringen, welke groter en groter werden tot in het oneindige Maar allen waren even gelukzalig. En allen zongen zij, de kleinen en de groten, het lieve, gezegende kind en de arme veldbloem, welke tussen het veegsel ge legen had. weggeworpen op de verhuis dag, in het nauwe, donkere steegje. „T~\E Nederlanders bereiden zich voor op een bitter en hardnekkig gevecht om LJ de controle over Westelijk Nieuw-Guinea te behouden. Ik ben hiervan over tuigd na een tocht, waarop ik elke belangrijke bestuurspost in dit land heb bezocht en. met hoge Nederlandse officieren heb gesproken...,."; aldus Osmar White, de bijzondere verslaggever van The Herald, het leidende liberale orgaan van Mel bourne (Australië), die voor"zijn blad een onderzoekingstocht door Nieuw-Gulnea heeft gemaakt. Het .resultaat van deze strijd zo schryft'hü in zijn uiterst gedocumen teerd artikel is van het gróótste be lang voor de verdediging van Australië. Immers als de Nederlanders winnen, zal Australië in het bezit blijven van een schild tegen aanvallen en infijtraties uit Azië; doch als zij vérliezen, moet de ver dediging van het Gemenebest in Darwin beginnen. Drie maanden geleden, trok zich in Australië niemand de gene raals, die zich met de verdediging van het land bezighouden, uitgezonderd iets van d<at onmetelijke gebied aan, doch thans is dat afgelopen. Volgens White zijn de Nederlanders gebrand op het behoud van hun souve- reiniteit over Nieuw-Guinea, omdat het hun duidelijk is geworden, dat de R.I.S. het gebied in enkele jaren zal „Balka- niseren", omdat Nieuw-Guinea ruimte biedt voor industriële exploitatie en om dat een wijkplaats moet worden gevon den voor de duizenden uit Indonesië ver dreven, politieke vluchtelingen. De schrijver beklemtoont, dat de na tuurlijke rijkdommen van Nieuw-Guinea groter zyn dan men ooit had durven denken en dat mits kapitaal kan wor den gefourneerd het land grote hoe veelheden olie, delfstoffen, hout en pro ducten uit de zee zal kunnen opbrengen. De Indonesiërs willen op hun beurt de Nederlanders uit „Irian" „smijten", om dat zij de strategische en economische positie van alle Europese landen in Zuid- Oost-Azië willen verzwakken, omdat zij beangst zijn voor Nederlandse en Austra lische bases van verdediging op hun flan ken en omdat zij van „Irian" zulk „een zaak des volks" hebben gemaakt, dat zij door het niet winnen van dit gebied, zekerlijk hun gezicht zullen verliezen. Nederlands kansen Volgens White hebben tactisch ge sproken de Nederlanders de beste winstkansen, doordat het Indonesische leger een slecht geslaagde mop is en de Nederlandse strijdkrachten daarentegen zó sterk zijn, dat ze elke Indonesische expeditie tot mosterd kunnen slaan Strategisch echter is Nederlands posi tie zwak. Den Haag is namelijk even on wetend betreffende de wezenlijke toe stand in Nieuw-Guinea als Canberra het is over die in het Australische deel van dit eiland. Bovendien is Den Haag uiter mate gevoelig voor Marshall-dollars. Nederlandse officiële personen geloveh nu nog steeds Is White aan het woord dat de Ver. Staten van Amerika ten laatste zullen inzien, dat de R.I.S. geen democratie ls, niet tot het zichzelf rege- in staat is en de Amerikaanse dol- .- Ttaven reinig effect, als Nationa listisch China dit dééd, zal opslurpen. Amerika ernstig begint te twijfelen de uitvoerbaarheid van „Indonesië als bolwerk tegen het communisme" er het Australische volk zich ten langen leste begint te realiseren, dat het door het steunen van Djokja's eisen op het verkeerde paard heeft gewed. Wrede toestanden Osmar White noemt de toestand op Nieuw-Guinea „wreed" en zegt, dat tien duizenden politieke vluchtelingen, vooi het merendeel Indo-Europese zakenlie- en ambtenaren om toelating tot Nieuw-Guinea vragen. Duizenden van hen zijn clandestien het land binnenge komen en leven thans in omstandig heden, die te vergelijken zijn met de levenswijzen in de Japanse gevangenen kampen. Zy huizen in kampen te te Manokwari. Hun dagelijks voedsel be staat uit rijst, waarin rijstwormen in massa's rondkruipen. Zij zijn totaal geschikt voor het zware werk in jungle, want zij zyn óf kantoor- óf i keibedienden. Een groot percentage hen bestaat bovendien uit ouden dagen, vrouwen en kinderen. Zij zullen 'egsterven óf een zware last voo reeds overbelaste Nederlandse civiele autoriteiten zijn. White beschrijft verder, dat de, de oorlog op Nieuw-Guinea bestaande, Europese nederzettingen door de oorlog en door verwaarlozing zyn verdw en dat het teruggekomen gouvernement tussen de overblijfselen daarvan een corï- tróle-apparaat huisvesting tracht te ver lenen. Het binnenland is aldus White geheel ongecontroleerd: het kanniba lisme heerst er in al zijn gruwelijke reedheid. Ten slotte zegt de bijzondere verslag ever van The Herald, dat de post n naar Nieuw-Guinea aan een strenge censuur is onderworpen. Een maatregel hiertegen zou het stichten van „supply- lines" tussen Australië en Nieuw-Guinea zijn, doch Den Haag wil zyn waardigheid niet verliezen en doet geen poging de Australische regering in dit opzicht te benaderen. Gouverneur Van Waardenburg en resident J. P. K. van Eekhout voerer homerisch gevecht, zegt White, or regering er van de overtuigen, De Nederlanders rekenen ook 'erandering in de gevoelens van Austra lië sinds Westerling de onbekwaamheid VarVrH,?t,a's reSerir|g heeft aangetoond en Moh. .Yamin Djakarta's geheime dro men over een imperium onthulde. Er zijn wel is waar by hen nog enige ressenti menten over de steun, die Australië de Indonesische revolutie eens heeft ver leend, doch wy menen, dat, nu is ge bleken, dat zij niet zo schurkachtig zyn als „Quisling Soekarno" heeft verkon digd. men de koppen bij elkaar kan ste ken om uit de schipbreuk nog wat „veiligheid" te redden. In. nauw met Den Haag in verbinding staande, offi ciële kringen wordt zelfs geoordeeld, dat, als Australië ronduit zou verklaren dat het geen bedreiging van zijn strategische belangen in het Noorden zal dulden, dat de Indonesiërs dan gedwongen zouden zijn hun nederlaag toe te geven. Echter al moge dan ook voor de Nederlandse verwachtingen gelden, dat de wens de vader van de gedachte is, feit is tóch, dat WEER ONGELOOF EN REVOLUTIE Naar aanleiding van ons artikel over „Ongeloof en revolutie" ontvingen we enkele reacties die het wenselijk maken op deze materie nog even terug te ko en op een enkel punt nog wat nader in te gaan. Tevens biedt ons dat de gelegenheid te verklaren dat het >nze bedoeling geweest is dr De Pater in te delen bij de historici uit de historisdh-materialistisahe hoek. Wie dr De Pater uit andere pennevruchten kent veet trouwens beter. Wanneer we een vorig maal wat nader ingingen op het in het geding brengen van het sociaal- economisch aspect dan was dat om te wijzen op het gevaar dat hier dreigt nl. dat men alleen op deze dingen gaat letten en de diepere geestelijke begin selen gaat veronachtzamen. Dat doet het historisch materialisme, zy het dan ook niet altijd consequent. Maar anderzijds spreekt het vanzelf dat een historicus bij zijn onderzoek deze aspecten zeker niet mag verwaarlozen. Dr de Pater heeft dat in zyn artikel in de lustrum bundel van het „Gezelschap van Chris telijke Historici" dan ook niet gedaan. En dit, benevens het gehele historisch onderzoek, bracht hem tot de conclusie Groen's beschouwing de geschie denis van de Franse revolutie werd scheef getrokken en dat „Groen's op vatting, dat het Schrikbewind en de dictatuur van Robespierre slechts de logische consequentie waren van de be ginselen der Revolutie tegen het licht nieuwere onderzoekingen niet houd baar is". Sommigen hebben daaruit de conclu- e getrokken dat Groen's stelling, dat de revolutie gevolg is Van het ongeloof, nu had afgedaan. En deswege meende een der scribenten dr. De Pater te moe ten huldigen als de paladijn tegen Groen. Zo is het natuurlijk niet. Ande- ;n het de schrijver kwalijk dat hij datgene wat byna honderd jaar had vastgestaan, waar men op gebouwd had. nu van zijn fundament beroofde. Maar wie de zaak zo stelt, stelt de zaak verkeerd. Dat zou betekenen dat men het historisch onderzoek bij voor baat het zwijgen op zou leggen, dat men alleen die onderzoekingen zou aanvaar den met welker uitslag men het zou weten eens te zyn. Maar dan was elk wetenschappelijk onderzoek dwaasheid- Dezulken vergeten niet alleen, dat Groen zelf zich daar ten zeerste tegen verzet zou hebben hij was het immers die opkwam voor het publiceren van archieven maar ze houden geen reke ning met het feit dat het historisch onderzoek in honderd jaar niet stil staat. Groen bewees zijn stelling dat revo lutie de consequentie is van ongeloof aan de hand van de geschiedenis van de Franse revolutie. Maar daarbij kon hij alleen gebruik maken van het toen be staande materiaal. In zijn waardering van het beschikbare materiaal was hij ook kind van zijn tijd. Voor het sociaal- economische had men destijds weinig be langstelling. Bepaalde stukken, die men toen niet voor bepaald belangrijk hield heeft men later leren kennen als juist van grote betekenis te zijn. Wanneer men vandaag na behoorlijk onderzoek en studie tot een andere slotsom komt dan honderd jaar geleden dan betekent dat niet, dat men daarmee Groen zou afwijzen Het batekenit alleen dat da historiscne wetenschap sinds Groen niet heeft stil gestaan. Natuurlijk kan men het resultaat van het huidige onderzoek afwijzen, maar dan zal men de argumentatie van da hedendaagse historici moeten ontzenu wen. Het feit dat men zich niet direct schikken jcan in efen bepaalde conclusie natuuriijk noch een argument noch een bewijs. Hebben we ons in de strijd tegen da revolutie dus ten onrechte op Groen beroepen zoals een enkele meent? Al lerminst. Groen's stelling op zichzelf is niet onjuist. Wanneer dr. De Pater honderd jaar na Groen tot de slotsom komt dat Groen's beeld van de Franse revolutie niet geheel klopt met het resultaat der nieuwere onderzoekingen, dan zegt hij aan het eind van zijn arti kel toch: „In diepste wezen heeft Groen gelijk- Als het regeringsgezag wordt losgemaakt van het geloof in God, is de weg gebaand voor terreur en dictatuur. Het rechtsprincipe van het algemeen be lang ontaardt dan in een machtsprin cipe. dat geen grens meer kent en het Staatsgezag plaatst boven het recht. Daarom heeft zyn boek nog altijd een boodschap voor onze tijd." Inderdaad. Om met prof. Donner te spreken, het gewaad waarin Groen zijn boodschap bracht moge dan niet steeds uit harmoniërende kledingstukken be staan, daardoor komt de kern juist hel der naar voren en krijgt het geheel een benijdenswaardige kracht Honderd jaar geleden gaf Groen een antivoord op de vragen aangaande de revolutie. Honderd jaar lang hebben we ons feitelijk bij dat antwoord neerge legd. Wanneer Christelijke historici van daag een poging wagen de gestelde vragen nader tot een oplossing te bren gen, dan dient men deze poging dank baar te aanvaarden, met ernstige be langstelling te bestuderen. En daarom is, zoals we schreven, deze lustrumbun del van niet geringe betekenis. Nieuw-Guinea een duurzame schuil plaats biedt aan tienduizenden Indo- Europese vluchtelingen (slachtoffers van hun trouw aan Nederland) en dat het eiland rijp is voor investering van Neder lands kapitaal. Zij kunnen intussen niet geloven, dat Den Haag voor Hatta zal capituleren en dat Australië zo dwaas zal zijn onver schillig tegenover deze problemen te blijven staan. Van boeken en tijdschriften Th. Delleman: Opdat wij niet vergeten. Uitg. J. H. Kok - Kampen (752 Blz.). Florence Marvyne Bauer: Jiet uw Koning (vert. Nel Bergmans). Uitg. J. H. Kok Kampen. 375 Blz.ï. Dr W. jQhnson: Boven de vijftig (vert Dr J. van Ham). Uitg. A. P. Luithing - Amsterdam. (170 Blz.). C. W. Coolsma: In Boeien. Uitg. A Jong' bloed - Leeuwarden. (179 Blz). Ernst Wiechert: Het ploegen der armen (vert. Dra M. G Schenk). Uitg. de Boekerij Baarn. (300 Blz.). Dr H. J. Langman: Kuyper en de Volks kerk. Uitg. J. H. Kok - Kampen. (294 Blz.) Tom Sdhults: Practische aanwijzing bij de pianostudie. Harmonie uitgave Hil versum. (123 Blz). Dr J. L. Koole: Liturgie en ambt in de Apostolische Kerk. Uitg. J. H. Kok Kampen. (108 Blz.). Anne de Vries: De verloren zoon 0 Blz.; Mozes (39 Blz.); Het Kindje in Kribbe (37 Blz De goede Herder 37 Blz.). Uitg. J. H. Kok - Kampen. Ina Boudier-Bakker: Aan den groten weg. Uitg. P. N, van Kampen Zoon - Amsterdam. (331 Blz.). Rinke Tolman: Landschappen en seizoe nen. Lente. Uitg. N.V. Born - Assen. (130 Blz.). Vicky Baum: Liefde en dood op Bali; 2e druk. Uitg. W. de Haan - Utrecht (356 Blz.). Jo Niehuis: Wacht u voor de hond Uitg. Kirchner - Amsterdam. (79 Blz i H. de Weerd Wzn: Apostel Legenden. Uitg. Kirchner - A'dam, (234 Blz Dr R. B. J. Hyckx: Jongens der Weten schap. Uitg. W. de Haan - Utrecht (208 Blz.). D. C. van der Poel: Economische Ency clopedie, 3e druk. Uitg. W. de Haan - Utrecht. (539 Blz.). Jhr dr D. J. van Lennep: Psychotech niek als kompas voor het beroep. Uitg. W. de Haan - Utrecht. (251 Blz). Dr A. C. J. de Vrankijker: Het wer vende Woord, geschiedenis der soc. week- en dagbladpers in Nederland. Uitg. De Arbeiderspers - Amsterdam. (283 Blz.). Clara Asschër-Pinkhof: De weg alleen. Uitg. H. P. Leopolds - Den Haag. (196 Blz.). (Op sommige uitgaven komen w« nader terug).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 3