4 ZONDAGSBLAD 11 MAART 19S0 <=Qooien op de ranóe wijnalzlzer Met de vingers de druiven uit het groen drukken, dat is werk ZIJiN pezig gelaat heeft er een rode uitmonstering door gekregen. De oude, kromgewerkte Sylvain maakt één, twee passen in voorwaartse beweging, haalt z'n gerimpeld, door het vloeibare Franse zonlicht gebronsd hoofd uit ko lossaal brede nekplooien en spuugt dan, nadrukkelijk kort, maar krachtig. Ja, hij wil het weten, dat, volgens overleve ring, die rode uitmonstering er door een teveel aan vurige landwijn op aange bracht is. Hoe het zij, het is een bul van een man, onplezierig in de omgang en onuitstaanbaar op het werk. En deze man zal de wijncampagne leiden; hij is de chef van ons veld, hij zorgt voor het werktempo ende uitbetaling. Toch aanvaarden we dit pezige Franse kereltje zonder mokken; eigenlijk be zien we hem met een begrijpend oog. Immers, het is een uitgestrekt struiken- veld dat door ons, op korte termijn, be werkt moet worden en het is een enigs zins vreemde samenleving waarin we ons vrijwillig, gedrongen hebben. Natuurlijk is er een vaste staf van plukkers en pluksters, de bewoners van dit. ons vreemde land, maar eigenlijk zijn ze ditmaal in de minderheid. De ohef heeft veel mensen van buiten aangenomen, waarbij hij niet naar gezichten, doen meer naar bouw en handen keek. Het is volk van allerlei slag en nationaliteit. Losse werkkrachten, die ons, zo niet van de wereld, dan toch een staalkaart van Europa toeschijnen. Met dit volkje nu moet de chef oogsten en daarom mag hij wel een beetje bullig doen, wil er wat van terecht komen. „Wie te lang in ruste blijft, krijgt een trap tegen z'n zitvlak", heeft de chef gis teren gezegd, vriendschappelijk, maar we begrijpen allen dat hij zioh daar aan zal houden. „Bemoei je niet met die druipneus", is het advies, dat ons door landbewoners gegeven wordt. In de schuur, waar we verzameld zijn, vernemen we even vóór we wegtrekken, een diep, zacht gefluister. Een groepje mannen en vrouwen, van deze landstre ken, bidden een kort gebed met de hoofdvrouw. Zij vragen, naar oude ge woonte, zegen op het werk, dat zij da delijk zullen beginnen; het stille stem- mengeprevel doet ons goed. Dan begint in de vroege ochtend de uittocht naar de velden, die daar als een strakke streep tegen een lichte heuvel-helling aange trokken liggen, letterlijk wit om te oogsten. De druif, waaruit in feite het Franse volk zijn levenssappen put, zal zo dadelijk ook door onze handen gaan. Wij mogen van de chef een geroutineer de plukker vergezellen en aan zyn zijde wijden we ons weldra aan het nieuwe Op dampende velden Boven de dampende velden hangt een wat zoetige, maar nog frisse geur van aarde, blad en vrucht.Nog is het er pret tig werken en we geven er welgemoed onze krachten aan. Hij die ons vergezelt heet Jean-Pierre en geeft ons onderricht in de eerste pluk-beginselen. Ook dit gezicht en deze ogen zijn rooddoorlopen, doch hij is een aangename kameraad, die ons soms met grappige gretigheid zijn invallen vertelt. Als je zo enige tijd bezig bent. krijg je de juiste schikking van plant, blad en vrucht in het hoofd en grijpen de han den de zwaarste trossen in de Juiste greep aan. We plukken ons een weg door de struiken heen, naar voren; we voelen ons een vlug en vlijtig hulpje van de oude man, die door zijn leeftijd, geluk kig, een al te rappe plukgang mist. Pluk ken zeggen we, knippen moeten we schrijven, want dat is het toch. We mogen met de volgewerkte bakken naar de drager gaan, die regelmatig langs komt en ons dan de vrucht van de ar beid afneemt. Op zijn rug hangt een royale korf, waarin we het fruit uitleg gen, dat hij dan weg draagt naar de chef, die de buit verzamelt. We werken de eerste ochtenduren in rustige regelmaat door. Maar net ben je zo'n beetje baas over je zelf als een log, zwaar gevoel je overvalt. We zien het boven ons: loom en zwaar staat de lucht daar, met wit van hitte de zon erin. Dit zijn de zwaarste uurtjes. In de vroege ochtend, toen we kwamen, dekte fris een mooie dauw de vrucht-velletjes als met een tranenwaas; en nu kleeft de druif klef in het zweet en stof van onze handen. Er is een hitte, welke men wit noemt; die hangt over de wijnvelden! De warmte die om ons wolkt, werkt ver- Kameraadschap te velde Strijkt er een schroeiende wind langs trage dorstige lippen, dan is er die aan gename attentie van een buurvrouw, die zó het vocht van onder de rijpe ranken wegtapt en ons gul het tintelende licht- zurige druivensap in'een drinknap aan reikt. Dat is kameraadschap te velde! Zij vertelt ons, dat dit nu het werk is is voor mensen, die alles verkeerd heb ben gedaan in hun leven, maar die wel hun handen willen weren. Ze is voor ons een vreemde, maar in een eenvoudig gesprek onder de arbeid begrijpen we deze stoere Franse land-vrouwe. Zij is met een gebed de arbeid begonnen. Ze behoeft maar zichzelf te zijn, in het zon nelicht, en peinst er dan niet langer over wat de wereld met haar voor heeft. Jonge deerns wiegen breed in haar heupen met de korven van de ene struik lage wagen geplaatst en 's avonds naar het pershuis gereden. Op de foto links zien tve de aankomst bij het pershuis. Foto rechtsDe oogst is zo overvloe dig, dat de kuipers extra fusten moeten vervaardigen om de nieuwe wijn te ontvangen. Ook voor dit werk is heel wat vakmanschap nodig. naar de andere Ze hebben die rustige, zekere en soepele gang over zich welke haar tot pluksters van formaat stempelen. Als de zon het onbarmhartigst op ons brandt, zetten de mannen en vrouwen een lied in. Het ontroert ons. „De pluk is de tijd van verlangen, van hoop", merkt Jean-Pierre filosofisch op. Als die plot seling begint te denken, weet je niet wat je hoort, somstijds. Hij zit daar ineenge doken achter het gewas gescholen en luistert lang naar da simpele zang en rilt als in koorts. Hij snuift nadrukkelijk door z'n neus en al is de verleiding groot, hij zingt niet meer met zijn oude ver sleten stem. Zo komen we de dag door. Een waar genoegen is het als we een enkele maal pauzeren en samenkomen op een beschut plekje. Op een gevlekt kleedje krijgen we wat spijzen opgediend. Aandachtig keuren we deze. het knappende brood is prima, de zuurruikende kaas die we, on danks deze kwaal, tot ons nemen is min der geslaagd, naar onze smaak De geu ren en kleuren van dit product zijn on- HET TARWEGRAAN Uw weg, o Heiland! op deez' aard, Was moeit' en bittre strijd. Geen smaad of hoon bleef U gespaard, Geen haat noch felle nijd. Begaan met onze levensnood, Gingt Gij gewillig in de dood, Gij sterft voor ons aan 't schandehout, Opdat Gij ons behouden zoudt. Gij, Jezus! waart het tarwegraan Van boven neergedaald. Een nacht van smart zijt G'ingegaan, Door onze schuld bepaald. Gij waart het tarwegraan, dat stierf. Maar door de dood nieuw leven wierf Zó hebt Gij voor Uw volk bereid De weg naar d'eeuwige heerlijkheid. Naar SAM. PREISWERK. beschrijfelijk! Er wordt ons nog iets dui delijk; we werken tot alle ledematen zo zwaar als lood wegen maarde moe heid kan de honger niet uit ons lichaam houden en we genieten kostelijk van een picknick met wijnspoeling. De chef (er is goed gewerkt), richt uit eigen beweging, improvisorisch, een bo dega in. Hij zet wat stoelen op de stenen stoep en laat jonge wijn aanrukken. We rusten heerlijk, rondborstig aangeleund tegen de rug van Jean-Pierre en maken een babbel met hem. Onze goede moed is nu niet meer te doden en we zijn hem dankbaar voor zijn adviezen; we hebben zelfs een goed woord voor de chef, die immers zijn plukbrigade uitperst om zelf niet afgeperst te worden. Ons wachten weer de hete velden, maar al lopen we de benen krom, het leven en werken tussen harde mensen met hartstochtelijk bloed is iedere liefhebber aan te beve len. Ook de volgende wijncampagne zul len we, dan beter getraind, met de vin gers de druiven uit het groen drukken. „Ouwe wijven hebben de handigheid wel, maar verval van krachten maakt hen minder deugdzaam voor een zo ener verende arbeid", waarmede Jean-Pierre slechts slappe jonge borsten waarschu wen wil. Wij lieten een schoongeplukt veld achter, we rooiden de Franse wijn- De oogst wordt geïnsjtecteerd, gesor teerd en.... geconsumeerd! HET ZWARTE GOUD Het gebruik van steenkolen is al zeer oud en reeds in de vierde eeuw vóór Christus stookten Griekse metaalbewer kers en smeden hun vuren met het .zwarte goud der aarde". Voor die tijd en nog lang daarna, was en bleef hout de aangewezen brandstof en lang, zeer lang heeft het geduurd vóór het gebruuk van steenkolen algemeen werd. Onze voorvaderen n.l. waren fel gekant tegen het stoken met steenkolen. De toenmalige Engelse koning Eduard II, vaardigde een proclamatie uit, waar in hij ihet nadruk wees op voor de ge zondheid van de mens schadelijke kolen damp. Ook de artsen gaven een wenk in die richting. Volgens hun oordeel was menige besmettelijke ziekte aan kolen damp te wijten! Maar mets baatte. Het voortschrijdend gebruik van de steenkolen was niet te keren, al werden anderzijds de protesten feller en werd het verbruik verboden en werden de overtreders soms bloedig ge straft! In andere landen moest eenzelfde strijd worden gevoerd tegen de steenkolenge- bruikers, maar het „zwarte goud'' heeft glansrijke overwinningen behaald. Wat zou onze huidige maatschappij moeten beginnen zonder deze fel be geerde delfstof? Een cijferaar heeft berekend, dat onze bodem 5 a 5% milliard ton steenkolen bevat. De totale wereldvoorraad moet op 7400 milliard geschat worden. Om de steenkolen naar boven te bren gen, is soms het maken van diepe schachten nodig. Op Spitsbergen even wel liggen ze a h w. zo voor het grijpen en is de bouw van verticale schachten overbodig. Hier bereikt men de kolen- lagen door toegangen in de bergwanden. De klimatologische omstandigheden waaronder hier Noren en Russen echter werken, verschillen nogal van die, waar onder de meeste mijnarbeiders hun werk moeten verrichten, als men bedenkt, dat op dit eiland 129 dagen per jaar ge werkt wordt in het licht der midder nachtzon en men evenveel dagen dit hemellichaam niet boven de kim ziet verrijzen. Bovendien wijst het kwik 's zomers enkele graden boven het nul punt. doch 's winters daalt het vaak 30 k 40 gr. er onder. En toch vindt men hier, in dit boomloze gebied, dat maar wei nig aantrekkingskracht uitoefent op de moderne mens, voldoende arbeidskrach ten, omdat hier het levensonderhoud minder kostbaar is, daar er een speciale regeling der belasting is ingevoerd en diverse artikelen door de ontginnende maatschappij goedkoop geleverd worden. ZONDAGSBLAD 11 MAART 1950 5 G: ikende Inndgenoéen thuis 3 Prof. Dr. Gezina van der Molen Een leven in dienst van vrede door recht pROF. Dr. Gezina van der Molen woont aan de Klapheklaan in Aardetihout. Zij ontvangt in een ka. mer, waarvan de vensterbanken vol staan met zelf gekweekte bloemen. Cyclamen en azalea's in bloei. Op een naaimand ligt een stuk breiwerk. En langs de wanden staan boekenkasten met enkele duizenden banden: volken recht, boeken over vreemde landen, ingebonden jaargangen van „Friedens- warte". Tegen het behang portretten: Calvijn; Kuyper; twee in het verzet gevallen jonge mannen; vader van der Molen, kamerlid en burgemeester. Een kamer met veel vrouwelijke sfeer. Die komt de hulp voor halve dagen nog versterken door te zeggen: mevrouw, de slager is aan de telefoon. En aangezien de gastvrouw niet alleen doceert en studeert en dat veel en graag doet, maar naast het btoemen- verzorgen ook van breien als er tijd voor is) en eten koken houdt en het laatste dagelijks doet, gaat zij zelf de slager te woord staan. Is het wonder, dat de meisjes-studenten van haar zeggen: ,.U bent zo echt vrouw gebleven, al bent U dan ook professor!" Als man vindt je dat een geweldig compliment, want de werkende vrouw „Ja. die moet trouw blijven aan haar eigen vrouwelijke aard; maar waarom zou de vrouw geen gebruik maken van de gaven die God haar gegeven heeft? Natuurlijk onder zekere voor behouden. Wat er van de werkende gehuwde vrouwen worden kan leren Amerika en Frankrijk. Dat zijn af schrikwekkende voorbeelden. Want de taak van de gehuwde vrouw ligt primair in het gezin. Natuurlijk kunnen er oor zaken zijn, dat de gehuwde vrouw mee moet werken, maar ik huiver voor het argument „de kinderen kunnen een be tere opleiding krijgen, als ik meewerk". Want de vrouwen kunnen enorm veel „verdienen" door het eenvoudige huis werk van elke dag. Als zij zelf wassen en naaien, zich intens bezig houden met het werk en dc liefhebberijen van haar kin deren. dan is voor haar het gezin de „hoofdbaan". Nooit mag het gezinswerk de bijbaan" worden van de gehuwde vrouw. De taak van de vrouw is: het scheppen van de gezinssfeer. En in heel veel gevallen, waarin de vrouw mee werkt. komen de kinderen tekort. Ik ken individuele gevallen, waarin gehuwde vrouwen als helpsters van predikanten b.v. in het evangelisatiewerk groot en belangrijk werk verrichten. Maar het zijn enkele gevallen. Inmiddels: de invloed van de vrouwen op het maatschappelijk leven is wel zo geworden, dat het zeer noodzakelijk is, dat zij in de vertegenwoordigende licha men van ons volk haar plaats innemen. Het is een grote fout van b.v. de A.R. Partij, dat het daar nog niet het geval is. Maar „de deur staat open" voor een andere beslissing, zo is destijds gezegd en dat is dus geen principiële afwijzing. Dat zou ook niet kunnen. Stemrecht van de vrouwen bij de be noeming van kerkelijke ambtsdragers is eveneens een eis des tijds". Deze eerste vrouwelijke hoogleraar aan de Amsterdamse Vrije Universiteit is er zelf een bewijs van, dat een vrouw voor bestemd kan zijn voor een belangrijke maatschappelijke taak. De dochter van de meester Haar vader was onderwijzer in Baflo, toen zij daar in 1892 geboren werd. De vaders van die tijd hadden er moeite mee of zij hun begaafde dochters zouden laten studeren of niet. Er moge in het gezin van der Molen destijds al sprake zijn geweest van het gymnasium, het werd voor haar de kweekschool. Zij be haalde dc acte. maar stond toch nooit voor een eigen klas. omdat in 1914 de oorlog uitbrak en zij het gevoel had: „Ik moet iets doen om het lot van zovelen te helpen verzachten". Dat werd aanleiding tot de opleiding voor verpleegster, maar langer dan an derhalf jaar heeft zij dat niet volgehou den. Het werk was te zwaar en de voorbe reiding op dit vak vroeg te veel eigen tijd. „Je was 's avonds te moe om ook maar een boek te lezen, zodat je geeste lijke ontwikkeling helemaal op dc ach tergrond raakte". Maar dankbaar is zij wel voor die ver- pleegsterstijd en om méér dan een reden. De journalistiek volgde toen. Voor „De Amsterdammer" eerst. „De Standaard" later versloeg zij tal van congressen. „Het was een belangwekkende tijd en ik denk er altijd met vreugde aan terug". Wat voor de krantenman een gróte De journalistiek scheen toen toch iets gemoedelijker te zijn dan zij tegenwoordig is, want er was ook nog tUd voor iets anders. In de avond zelfs voor studie en dat viel helemaal niet mee, want me vrouw van der Molen was toen de dertig jaar al gepasseerd. Dat nam niet weg. dat ze. na colloquium doctum ge daan te hebben, toegelaten werd als stu dente aan de Vrije Universiteit waar zü rechten studeren ging. .Wat haar vooral trok was het Volkenrecht. Volkenrecht en huiselijkheid En nu vertelt zij zelf weer verder: „De liefde voor dat Volkenrecht da teert al van 1914. De oorlog, die toen uitbrak en die eerst oorzaak was, dat ik verpleegster wilde worden, heeft eigenlijk de stoot gegeven voor mijn latere studie. Het vraagstuk van oor log en vrede ging me bezighouden en daarin de centrale vraag: „Mag een Christen oorlog voeren?" Ónder in vloed van m\jn leermeester prof. mr. A. Anema begon ik te zien, dat vrede alleen door recht tot stand kan komen. Er moet in de wereld een volken, organisatie komen, die een rechtsorga nisatie is. Vandaar m'n lidmaatschap na die eerste oorlog van de Vereniging voor Volken bond en Vrede. Ik werd presidente van de Jeugdonderwijs-commissie van die vereniging. Dat de vraag nu wéér actueel is en er Christenen zijn, die worstelen met de vraag of er geen protest van de Christen heid moet uitgaan tegen de vervaardi ging van de waterstofbom is een gevolg van het feit, dat iedere generatie opnieuw voor deze allesbeheersende vragen komt te staan. Waarbij het voor mij vast staat, dat de Christen moet deelnemen aan rechtvaardige oorlogen, omdat recht bo ven vrede gaat en het recht desnoods met het zwaard verdedigd moet worden. Maar de oorlog is zo verschrikkelijk, vooral om het vele onrecht, dat er in ge schiedt. dat de Christen tot taak heeft er steeds tegen te strijden. En dan de atoombom? Ja het is moei lijk een positief antwoord te geven op de vraag of je die wel of niet gebruiken mag. Stel je eqps voor, dat de atoombom bij het begin van de oorlog met Duits land was gebruikt. Misschien waren dan al die Joden niet omgekomen. Maar het blijft de vraag of dat allemaal zo wel mag. En daarom is het goed, dat die din gen gewetenskwesties blijven. En dat alle middelen worden aangewend om tot vreedzame samenwerking te komen. Hoe moeilijk het ook is". Zo zagen we in 1946. direct na de be vrijding mevrouw van der Molen naar Lake Succes trekken, als Nederlands ver tegenwoordigster bij de Verenigde Naties. En nu nog maakt zij deel uit van een Nederlandse commissie tot codificatie van het Volkenrecht. Zo is zij bezig de idealen te verwerkelijken van de Italiaanse Cal vinist Alberico Gentili, wie zij in 1937 haar proefschrift wijdde. Hij was een voorloper van Hugo de Groot, beval arbi trage als oplossing van geschillen drin- Met grote liefde verzorgt „prof" hoor bloemen. gend aap, verwierp de godsdienstoorlog als onrechtvaardig, hoewel hij de verde digingsoorlog gerechtvaardigd achtte. „De verwachtingen ten aanzien van de Verenigde Naties zijn niet optimistisch. Maar al zijn er, die niet mee willen doen, indien de 50 andere naties doorgaan met te werken voor de vrede zijn toch goede grondslagen te bereiken." Wat die „gerechtvaardigde verdedi gingsoorlog" aangaat: mevrouw van der Molen heeft er, tijdens de bezetting dapper aan meegedaan Zij was mede werkster aan menig illegaal orgaan. En dat zij, na de oorlog een reis naar Palestina kon maken, op uitnodiging van het verbond van Zionisten dankte zij aan het werk voor Joodse kinderen, dat zij tijdens de bezetting deed. „Tegenover de Hollandse Schouw burg in Amsterdam, waar de Joden saamgedreven werden, bevond zich een kinderhuis, waarin de Duitsers Joodse kinderen ondergebracht had den. Door de school ernaast konden we achter het tehuis komen. Daar stond geen schildwacht. Langs die weg zijn heel wat kinderen weggehaald en naar veiliger oorden gebracht. De schildwacht voor het gebouw keek raar, als hij ons met een kind, dat kennelijk niet bij ons hoorde, vlak voor de deur van het tehuis op de tram zag staan wachten. Maar het ging steeds goed." Totdat het eens misging (maar dat was voor een andere zaak) en er een korte gevangenisstraf volgde, omdat de Duit sers niet wisten wie en wat zij gevangen hadden. Maar een tijd van omzwerven werd het wel. En van vluchten voor de vijand niet minder. Met behulp van een oude kinderwagen verhuisde zij in die tijd van het ene oude, verlaten Amster damse grachtenhuis naar het andere, waar het nog vochtiger, killer en naar- geestiger was, dan in het zojuist verlatene. „En er waren mensen, die werkelijk dachten, dat het ons om „romantische" ervaringen te doen was." Die Palestijnse reis was een enorme belevenis. „Een niet te beschrijven ge waarwording. Vooral het Nieuwe Testa ment ging leven." Wat het werk n u betrefthet is enorm druk. Spreekbeurten, de leiding van het „Trouwfonds" en het werk voor de in Zwitserland, Duitsland en Frankrijk begonnen „Christlicher Friedensdienst", een werkelijk Christelijke Internationale Vredesbeweging, die mevrouw van der Molen in Nederland leidt. Zij staat op een positief Christelijke grondslag, wil niets weten van gebroken geweertjes en dienstweigering, doch weet, dat de vrede alleen door Christus verkregen kan worden. De voorbije zomer bracht een congres van deze vredesbeweging in Baarn. waar mevrouw van der Molen 22 stellingen verdedigde, die alle te herleiden zijn tot één opvattingvrede door recht. Er zijn mensen bejubeld voor minder grote idealen Broekemans pN dan zijn daar de brie ven. Ik bedoel niet de Uwe, lezers, die me recht streeks of via de redactie bereiken en verblijden met allerlei kleine en grote giften voor het werk. Neen, vandaag heb ik het over een volkomen andere groep die uit de wijk zelve. Hun komst wordt vaak aangekondigd door een dringend gebel van de postbode, die er alleen af stand van wenst te doen nadat de bijbehorende strafport betaald is. In de wijk leeft nu eenmaal nog die oude overtuiging, die meer dan een eeuw gele den de invoering van de postzegel tegengehouden heeft: dat men de ontvan gende persoon beledigen moet door als afzender de verschuldigde porti te vol doen, net alsof die aange schrevene dat zelf niet zou kunnen betalen. Overigens betalen we gaarne deze boetesom: we hebben het gevoel dat de post die meer dan verdiend heeft, want 4s hü er in geslaagd om aan te voelen waar de bedoelde „Edelagtbare Heer Domineer" woonde, terwijl men toch zijn naam en adres zo volkomen ver minkt heeft aangebracht, dat het meer op Egyptisch dan op beschaafd Neder lands lijkt! Daar ligt dan de brief laat ons die voorzichtig openen, want er kan van alles inzitten. Is er niet eens een collega geweest, die ook over de post een ijselijk vies pakketje kreeg toegezonden dat hij haastig deponeerde bij de afdeling „Gedragen en versleten sokken-met-gaten" (of: gaten-met-sok-restanten). Ten onrechte, want zijn assistent dolf juist uit dat pakje op een zeer goede dag de somma van twee honderd briefjes van tien op. Daarom: voorzichtig, niet scheuren, niet kreuke len. In dit bijzondere geval echter had een vluggere methode niets beschadigd, want er zit slechts een nietig episteltje in. Zo luidt zulks: Meneer Eer. waarde, asdat ik in de overbrugging zit en datis niets gedaan want mijn vrouw loopt alledag op al ledag en die loeders ach ter de loketten zeggen wel dat je werken moet maar al evenmin wat uit dan het kastje r den Uit de VOLKSWIJK vangen. Dat is een zeld zaamheid, want gewoonlijk krijgen we meestal goede, ren, die slechts door dwer gen of stopnaald-slanke lieden kunnen worden be nut. Eenmaal maakten we een manshoge Amerikaan se schenkingsbaai open, waaruit dozijnen manspak- ken en vrouwenjurken werden opgedolven; sinds dien durven we voor geen geld naar Amerika, zelfs niet als we overtocht en verblijf gratis kregen. We hebben de indruk dat we daar zouden rondwandelen als Gulliver onder de dwergen. We begrepen nu ook hoe daar wolkenkrab bers gebouwd kunnen den: dat sturen dat Kan ik ooll maar daar wordt niet naar gevraagd en nu heb ik geen broek meer om aan te trekken terwijl ik me huishuur moet betalen en het electra is ook al zo Duur en ik ben toch ook een Kind van god al Ben ik dan geen kapetalist maar als u hem brengen komt dan mag het wel een goeie grote zijn want we hebben al zes kinderen die we zullen laten dopen als we in de gunst maggen vallen met agting...." Vol gen naam en adres, die me verwijzen naar een perceel, waarover mijn kaartsys. teem zwijgt als een bus, wat altijd een gevaarlijk teken is met betrekking op het kerkelijk meeleven der aldaar woonachtigen. Nu was het ons juist te beurt gevallen dat we een grote broek 'hadden ont- geen kunst als de mensen nauwelijks een meter lang worden. Zet het Empire Building of hoe het heten mag in de volkswijk en het zal in een ommezientje door onze opgeschoten en hoe hoog opgeschoten jon gens gesloopt zijn. Neen, het was geen alledaagsheid dat we juist bij de ont vangst van die brief de ge vraagde broek bleken te hebben. Maar dientenge volge toog een onzer op blijde voeten naar het aan gegeven- adres, maakte kennis, noteerde de gezins- gegevens, voerde een waarlijk niet ongeestelijk gesprek en liet tenslotte de broek in kwestie bezorgen. Welke pantalon blijkens binnenkomende berichten als aangegoten had gezeten En toen rijgden dé dagen ~~u -jeer aaneen tot. we- i de weken tot maan. den en we vergaten de wijde broek en zijn geluk kige bezitter. Tot op een morgen de post opnieuw belde en weer eens idem zoveel wenste te ontvangen aleer hij de grauwgele envelop in onze gretige handen wil de leggen. Toen ik die tol betaald had en de brief nader bekeek, kreeg ik dat geheimzinnige gevoel dat ik zo al eens eerder moest gestaan hebben met net zo'n couvert waarop met net zulke hanepoten ook ,sEdelagtbare Heer Domi neer" was geschreven. De opnieuw voorzichtig be dreven openingsceremonie onthulde me dat ik me niet vergiste. Ik las „Meneer Eerwaarde asdat we een belastingbiljet van de kerk hebben gekregen en ik be grijp niet Hoe u dat dur- reft te sturen want we zijn zitten in de overbrugging en we hadden wel eens gedacht dat u zellef zou gekomen zijn maar Ho maar, en we hebben nog nooit wat van de kerk ge trokken dan alleen die smerige broek waar ik al lang uitgegroeid ben die u Net zo goed had kunnen houwen met agting...." En dan te denken dat je maar één keer in een jaar zo'n mooie grote broek krijgt. Want nette keurige heren van buitengewoon formaat schijnen het zon der te doen. Of hunlieder vrouwen formeren er klei ne broekjes uit voor de lieve kinders. Hoe zou dat precies kunnen nagaan uw Wijkpredikant.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 10