4
ZONDAGSBLAD 11 MAART 19S0
<=Qooien op de ranóe wijnalzlzer
Met de vingers de druiven uit het groen drukken, dat is werk
ZIJiN pezig gelaat heeft er een rode
uitmonstering door gekregen. De
oude, kromgewerkte Sylvain maakt één,
twee passen in voorwaartse beweging,
haalt z'n gerimpeld, door het vloeibare
Franse zonlicht gebronsd hoofd uit ko
lossaal brede nekplooien en spuugt dan,
nadrukkelijk kort, maar krachtig. Ja,
hij wil het weten, dat, volgens overleve
ring, die rode uitmonstering er door een
teveel aan vurige landwijn op aange
bracht is. Hoe het zij, het is een bul van
een man, onplezierig in de omgang en
onuitstaanbaar op het werk. En deze
man zal de wijncampagne leiden; hij is
de chef van ons veld, hij zorgt voor het
werktempo ende uitbetaling.
Toch aanvaarden we dit pezige Franse
kereltje zonder mokken; eigenlijk be
zien we hem met een begrijpend oog.
Immers, het is een uitgestrekt struiken-
veld dat door ons, op korte termijn, be
werkt moet worden en het is een enigs
zins vreemde samenleving waarin we ons
vrijwillig, gedrongen hebben. Natuurlijk
is er een vaste staf van plukkers en
pluksters, de bewoners van dit. ons
vreemde land, maar eigenlijk zijn ze
ditmaal in de minderheid. De ohef heeft
veel mensen van buiten aangenomen,
waarbij hij niet naar gezichten, doen
meer naar bouw en handen keek. Het is
volk van allerlei slag en nationaliteit.
Losse werkkrachten, die ons, zo niet van
de wereld, dan toch een staalkaart van
Europa toeschijnen.
Met dit volkje nu moet de chef oogsten
en daarom mag hij wel een beetje bullig
doen, wil er wat van terecht komen.
„Wie te lang in ruste blijft, krijgt een
trap tegen z'n zitvlak", heeft de chef gis
teren gezegd, vriendschappelijk, maar
we begrijpen allen dat hij zioh daar aan
zal houden. „Bemoei je niet met die
druipneus", is het advies, dat ons door
landbewoners gegeven wordt.
In de schuur, waar we verzameld zijn,
vernemen we even vóór we wegtrekken,
een diep, zacht gefluister. Een groepje
mannen en vrouwen, van deze landstre
ken, bidden een kort gebed met de
hoofdvrouw. Zij vragen, naar oude ge
woonte, zegen op het werk, dat zij da
delijk zullen beginnen; het stille stem-
mengeprevel doet ons goed. Dan begint
in de vroege ochtend de uittocht naar de
velden, die daar als een strakke streep
tegen een lichte heuvel-helling aange
trokken liggen, letterlijk wit om te
oogsten. De druif, waaruit in feite het
Franse volk zijn levenssappen put, zal
zo dadelijk ook door onze handen gaan.
Wij mogen van de chef een geroutineer
de plukker vergezellen en aan zyn zijde
wijden we ons weldra aan het nieuwe
Op dampende velden
Boven de dampende velden hangt een
wat zoetige, maar nog frisse geur van
aarde, blad en vrucht.Nog is het er pret
tig werken en we geven er welgemoed
onze krachten aan. Hij die ons vergezelt
heet Jean-Pierre en geeft ons onderricht
in de eerste pluk-beginselen. Ook dit
gezicht en deze ogen zijn rooddoorlopen,
doch hij is een aangename kameraad, die
ons soms met grappige gretigheid zijn
invallen vertelt.
Als je zo enige tijd bezig bent. krijg
je de juiste schikking van plant, blad en
vrucht in het hoofd en grijpen de han
den de zwaarste trossen in de Juiste
greep aan. We plukken ons een weg door
de struiken heen, naar voren; we voelen
ons een vlug en vlijtig hulpje van de
oude man, die door zijn leeftijd, geluk
kig, een al te rappe plukgang mist. Pluk
ken zeggen we, knippen moeten we
schrijven, want dat is het toch.
We mogen met de volgewerkte bakken
naar de drager gaan, die regelmatig langs
komt en ons dan de vrucht van de ar
beid afneemt. Op zijn rug hangt een
royale korf, waarin we het fruit uitleg
gen, dat hij dan weg draagt naar de
chef, die de buit verzamelt.
We werken de eerste ochtenduren in
rustige regelmaat door. Maar net ben je
zo'n beetje baas over je zelf als een log,
zwaar gevoel je overvalt. We zien het
boven ons: loom en zwaar staat de lucht
daar, met wit van hitte de zon erin. Dit
zijn de zwaarste uurtjes. In de vroege
ochtend, toen we kwamen, dekte fris
een mooie dauw de vrucht-velletjes als
met een tranenwaas; en nu kleeft de
druif klef in het zweet en stof van onze
handen. Er is een hitte, welke men wit
noemt; die hangt over de wijnvelden! De
warmte die om ons wolkt, werkt ver-
Kameraadschap te velde
Strijkt er een schroeiende wind langs
trage dorstige lippen, dan is er die aan
gename attentie van een buurvrouw, die
zó het vocht van onder de rijpe ranken
wegtapt en ons gul het tintelende licht-
zurige druivensap in'een drinknap aan
reikt. Dat is kameraadschap te velde!
Zij vertelt ons, dat dit nu het werk is
is voor mensen, die alles verkeerd heb
ben gedaan in hun leven, maar die wel
hun handen willen weren. Ze is voor
ons een vreemde, maar in een eenvoudig
gesprek onder de arbeid begrijpen we
deze stoere Franse land-vrouwe. Zij is
met een gebed de arbeid begonnen. Ze
behoeft maar zichzelf te zijn, in het zon
nelicht, en peinst er dan niet langer over
wat de wereld met haar voor heeft.
Jonge deerns wiegen breed in haar
heupen met de korven van de ene struik
lage wagen geplaatst en 's avonds naar
het pershuis gereden. Op de foto links
zien tve de aankomst bij het pershuis.
Foto rechtsDe oogst is zo overvloe
dig, dat de kuipers extra fusten moeten
vervaardigen om de nieuwe wijn te
ontvangen. Ook voor dit werk is heel
wat vakmanschap nodig.
naar de andere Ze hebben die rustige,
zekere en soepele gang over zich welke
haar tot pluksters van formaat stempelen.
Als de zon het onbarmhartigst op ons
brandt, zetten de mannen en vrouwen een
lied in. Het ontroert ons. „De pluk is de
tijd van verlangen, van hoop", merkt
Jean-Pierre filosofisch op. Als die plot
seling begint te denken, weet je niet wat
je hoort, somstijds. Hij zit daar ineenge
doken achter het gewas gescholen en
luistert lang naar da simpele zang en
rilt als in koorts. Hij snuift nadrukkelijk
door z'n neus en al is de verleiding groot,
hij zingt niet meer met zijn oude ver
sleten stem.
Zo komen we de dag door. Een waar
genoegen is het als we een enkele maal
pauzeren en samenkomen op een beschut
plekje. Op een gevlekt kleedje krijgen
we wat spijzen opgediend. Aandachtig
keuren we deze. het knappende brood is
prima, de zuurruikende kaas die we, on
danks deze kwaal, tot ons nemen is min
der geslaagd, naar onze smaak De geu
ren en kleuren van dit product zijn on-
HET TARWEGRAAN
Uw weg, o Heiland! op deez' aard,
Was moeit' en bittre strijd.
Geen smaad of hoon bleef U gespaard,
Geen haat noch felle nijd.
Begaan met onze levensnood,
Gingt Gij gewillig in de dood,
Gij sterft voor ons aan 't schandehout,
Opdat Gij ons behouden zoudt.
Gij, Jezus! waart het tarwegraan
Van boven neergedaald.
Een nacht van smart zijt G'ingegaan,
Door onze schuld bepaald.
Gij waart het tarwegraan, dat stierf.
Maar door de dood nieuw leven wierf
Zó hebt Gij voor Uw volk bereid
De weg naar d'eeuwige heerlijkheid.
Naar SAM. PREISWERK.
beschrijfelijk! Er wordt ons nog iets dui
delijk; we werken tot alle ledematen zo
zwaar als lood wegen maarde moe
heid kan de honger niet uit ons lichaam
houden en we genieten kostelijk van een
picknick met wijnspoeling.
De chef (er is goed gewerkt), richt uit
eigen beweging, improvisorisch, een bo
dega in. Hij zet wat stoelen op de stenen
stoep en laat jonge wijn aanrukken. We
rusten heerlijk, rondborstig aangeleund
tegen de rug van Jean-Pierre en maken
een babbel met hem. Onze goede moed
is nu niet meer te doden en we zijn hem
dankbaar voor zijn adviezen; we hebben
zelfs een goed woord voor de chef, die
immers zijn plukbrigade uitperst om zelf
niet afgeperst te worden. Ons wachten
weer de hete velden, maar al lopen we
de benen krom, het leven en werken
tussen harde mensen met hartstochtelijk
bloed is iedere liefhebber aan te beve
len. Ook de volgende wijncampagne zul
len we, dan beter getraind, met de vin
gers de druiven uit het groen drukken.
„Ouwe wijven hebben de handigheid
wel, maar verval van krachten maakt
hen minder deugdzaam voor een zo ener
verende arbeid", waarmede Jean-Pierre
slechts slappe jonge borsten waarschu
wen wil. Wij lieten een schoongeplukt
veld achter, we rooiden de Franse wijn-
De oogst wordt geïnsjtecteerd, gesor
teerd en.... geconsumeerd!
HET ZWARTE GOUD
Het gebruik van steenkolen is al zeer
oud en reeds in de vierde eeuw vóór
Christus stookten Griekse metaalbewer
kers en smeden hun vuren met het
.zwarte goud der aarde".
Voor die tijd en nog lang daarna, was
en bleef hout de aangewezen brandstof
en lang, zeer lang heeft het geduurd vóór
het gebruuk van steenkolen algemeen
werd. Onze voorvaderen n.l. waren fel
gekant tegen het stoken met steenkolen.
De toenmalige Engelse koning Eduard
II, vaardigde een proclamatie uit, waar
in hij ihet nadruk wees op voor de ge
zondheid van de mens schadelijke kolen
damp. Ook de artsen gaven een wenk in
die richting. Volgens hun oordeel was
menige besmettelijke ziekte aan kolen
damp te wijten!
Maar mets baatte. Het voortschrijdend
gebruik van de steenkolen was niet te
keren, al werden anderzijds de protesten
feller en werd het verbruik verboden en
werden de overtreders soms bloedig ge
straft!
In andere landen moest eenzelfde strijd
worden gevoerd tegen de steenkolenge-
bruikers, maar het „zwarte goud'' heeft
glansrijke overwinningen behaald.
Wat zou onze huidige maatschappij
moeten beginnen zonder deze fel be
geerde delfstof?
Een cijferaar heeft berekend, dat onze
bodem 5 a 5% milliard ton steenkolen
bevat. De totale wereldvoorraad moet op
7400 milliard geschat worden.
Om de steenkolen naar boven te bren
gen, is soms het maken van diepe
schachten nodig. Op Spitsbergen even
wel liggen ze a h w. zo voor het grijpen
en is de bouw van verticale schachten
overbodig. Hier bereikt men de kolen-
lagen door toegangen in de bergwanden.
De klimatologische omstandigheden
waaronder hier Noren en Russen echter
werken, verschillen nogal van die, waar
onder de meeste mijnarbeiders hun werk
moeten verrichten, als men bedenkt, dat
op dit eiland 129 dagen per jaar ge
werkt wordt in het licht der midder
nachtzon en men evenveel dagen dit
hemellichaam niet boven de kim ziet
verrijzen. Bovendien wijst het kwik
's zomers enkele graden boven het nul
punt. doch 's winters daalt het vaak 30
k 40 gr. er onder. En toch vindt men hier,
in dit boomloze gebied, dat maar wei
nig aantrekkingskracht uitoefent op de
moderne mens, voldoende arbeidskrach
ten, omdat hier het levensonderhoud
minder kostbaar is, daar er een speciale
regeling der belasting is ingevoerd en
diverse artikelen door de ontginnende
maatschappij goedkoop geleverd worden.
ZONDAGSBLAD 11 MAART 1950
5
G:
ikende Inndgenoéen thuis
3
Prof. Dr. Gezina van der Molen
Een leven in dienst van
vrede door recht
pROF. Dr. Gezina van der Molen
woont aan de Klapheklaan in
Aardetihout. Zij ontvangt in een ka.
mer, waarvan de vensterbanken vol
staan met zelf gekweekte bloemen.
Cyclamen en azalea's in bloei. Op een
naaimand ligt een stuk breiwerk. En
langs de wanden staan boekenkasten
met enkele duizenden banden: volken
recht, boeken over vreemde landen,
ingebonden jaargangen van „Friedens-
warte". Tegen het behang portretten:
Calvijn; Kuyper; twee in het verzet
gevallen jonge mannen; vader van der
Molen, kamerlid en burgemeester.
Een kamer met veel vrouwelijke
sfeer. Die komt de hulp voor halve
dagen nog versterken door te zeggen:
mevrouw, de slager is aan de telefoon.
En aangezien de gastvrouw niet alleen
doceert en studeert en dat veel en
graag doet, maar naast het btoemen-
verzorgen ook van breien als er tijd
voor is) en eten koken houdt en het
laatste dagelijks doet, gaat zij zelf de
slager te woord staan.
Is het wonder, dat de meisjes-studenten
van haar zeggen: ,.U bent zo echt vrouw
gebleven, al bent U dan ook professor!"
Als man vindt je dat een geweldig
compliment, want de werkende vrouw
„Ja. die moet trouw blijven aan haar
eigen vrouwelijke aard; maar waarom
zou de vrouw geen gebruik maken van
de gaven die God haar gegeven
heeft? Natuurlijk onder zekere voor
behouden. Wat er van de werkende
gehuwde vrouwen worden kan leren
Amerika en Frankrijk. Dat zijn af
schrikwekkende voorbeelden. Want de
taak van de gehuwde vrouw ligt primair
in het gezin. Natuurlijk kunnen er oor
zaken zijn, dat de gehuwde vrouw mee
moet werken, maar ik huiver voor het
argument „de kinderen kunnen een be
tere opleiding krijgen, als ik meewerk".
Want de vrouwen kunnen enorm veel
„verdienen" door het eenvoudige huis
werk van elke dag. Als zij zelf wassen en
naaien, zich intens bezig houden met het
werk en dc liefhebberijen van haar kin
deren. dan is voor haar het gezin de
„hoofdbaan". Nooit mag het gezinswerk
de bijbaan" worden van de gehuwde
vrouw. De taak van de vrouw is: het
scheppen van de gezinssfeer. En in heel
veel gevallen, waarin de vrouw mee
werkt. komen de kinderen tekort. Ik ken
individuele gevallen, waarin gehuwde
vrouwen als helpsters van predikanten
b.v. in het evangelisatiewerk groot en
belangrijk werk verrichten. Maar het zijn
enkele gevallen.
Inmiddels: de invloed van de vrouwen
op het maatschappelijk leven is wel zo
geworden, dat het zeer noodzakelijk is,
dat zij in de vertegenwoordigende licha
men van ons volk haar plaats innemen.
Het is een grote fout van b.v. de A.R.
Partij, dat het daar nog niet het geval
is. Maar „de deur staat open" voor een
andere beslissing, zo is destijds gezegd en
dat is dus geen principiële afwijzing. Dat
zou ook niet kunnen.
Stemrecht van de vrouwen bij de be
noeming van kerkelijke ambtsdragers is
eveneens een eis des tijds".
Deze eerste vrouwelijke hoogleraar aan
de Amsterdamse Vrije Universiteit is er
zelf een bewijs van, dat een vrouw voor
bestemd kan zijn voor een belangrijke
maatschappelijke taak.
De dochter van de
meester
Haar vader was onderwijzer in Baflo,
toen zij daar in 1892 geboren werd. De
vaders van die tijd hadden er moeite
mee of zij hun begaafde dochters zouden
laten studeren of niet. Er moge in het
gezin van der Molen destijds al sprake
zijn geweest van het gymnasium, het
werd voor haar de kweekschool. Zij be
haalde dc acte. maar stond toch nooit
voor een eigen klas. omdat in 1914 de
oorlog uitbrak en zij het gevoel had: „Ik
moet iets doen om het lot van zovelen
te helpen verzachten".
Dat werd aanleiding tot de opleiding
voor verpleegster, maar langer dan an
derhalf jaar heeft zij dat niet volgehou
den.
Het werk was te zwaar en de voorbe
reiding op dit vak vroeg te veel eigen
tijd. „Je was 's avonds te moe om ook
maar een boek te lezen, zodat je geeste
lijke ontwikkeling helemaal op dc ach
tergrond raakte".
Maar dankbaar is zij wel voor die ver-
pleegsterstijd en om méér dan een reden.
De journalistiek volgde toen. Voor „De
Amsterdammer" eerst. „De Standaard"
later versloeg zij tal van congressen.
„Het was een belangwekkende tijd en
ik denk er altijd met vreugde aan terug".
Wat voor de krantenman een gróte
De journalistiek scheen toen toch iets
gemoedelijker te zijn dan zij tegenwoordig
is, want er was ook nog tUd voor iets
anders. In de avond zelfs voor studie en
dat viel helemaal niet mee, want me
vrouw van der Molen was toen de
dertig jaar al gepasseerd. Dat nam niet
weg. dat ze. na colloquium doctum ge
daan te hebben, toegelaten werd als stu
dente aan de Vrije Universiteit waar zü
rechten studeren ging. .Wat haar vooral
trok was het Volkenrecht.
Volkenrecht en
huiselijkheid
En nu vertelt zij zelf weer verder:
„De liefde voor dat Volkenrecht da
teert al van 1914. De oorlog, die toen
uitbrak en die eerst oorzaak was, dat
ik verpleegster wilde worden, heeft
eigenlijk de stoot gegeven voor mijn
latere studie. Het vraagstuk van oor
log en vrede ging me bezighouden en
daarin de centrale vraag: „Mag een
Christen oorlog voeren?" Ónder in
vloed van m\jn leermeester prof. mr.
A. Anema begon ik te zien, dat vrede
alleen door recht tot stand kan komen.
Er moet in de wereld een volken,
organisatie komen, die een rechtsorga
nisatie is.
Vandaar m'n lidmaatschap na die eerste
oorlog van de Vereniging voor Volken
bond en Vrede. Ik werd presidente van
de Jeugdonderwijs-commissie van die
vereniging.
Dat de vraag nu wéér actueel is en er
Christenen zijn, die worstelen met de
vraag of er geen protest van de Christen
heid moet uitgaan tegen de vervaardi
ging van de waterstofbom is een gevolg
van het feit, dat iedere generatie opnieuw
voor deze allesbeheersende vragen komt
te staan. Waarbij het voor mij vast staat,
dat de Christen moet deelnemen aan
rechtvaardige oorlogen, omdat recht bo
ven vrede gaat en het recht desnoods
met het zwaard verdedigd moet worden.
Maar de oorlog is zo verschrikkelijk,
vooral om het vele onrecht, dat er in ge
schiedt. dat de Christen tot taak heeft
er steeds tegen te strijden.
En dan de atoombom? Ja het is moei
lijk een positief antwoord te geven op
de vraag of je die wel of niet gebruiken
mag. Stel je eqps voor, dat de atoombom
bij het begin van de oorlog met Duits
land was gebruikt. Misschien waren dan
al die Joden niet omgekomen. Maar het
blijft de vraag of dat allemaal zo wel
mag. En daarom is het goed, dat die din
gen gewetenskwesties blijven. En dat alle
middelen worden aangewend om tot
vreedzame samenwerking te komen. Hoe
moeilijk het ook is".
Zo zagen we in 1946. direct na de be
vrijding mevrouw van der Molen naar
Lake Succes trekken, als Nederlands ver
tegenwoordigster bij de Verenigde Naties.
En nu nog maakt zij deel uit van een
Nederlandse commissie tot codificatie van
het Volkenrecht. Zo is zij bezig de idealen
te verwerkelijken van de Italiaanse Cal
vinist Alberico Gentili, wie zij in 1937
haar proefschrift wijdde. Hij was een
voorloper van Hugo de Groot, beval arbi
trage als oplossing van geschillen drin-
Met grote liefde verzorgt „prof"
hoor bloemen.
gend aap, verwierp de godsdienstoorlog
als onrechtvaardig, hoewel hij de verde
digingsoorlog gerechtvaardigd achtte.
„De verwachtingen ten aanzien van de
Verenigde Naties zijn niet optimistisch.
Maar al zijn er, die niet mee willen doen,
indien de 50 andere naties doorgaan met
te werken voor de vrede zijn toch goede
grondslagen te bereiken."
Wat die „gerechtvaardigde verdedi
gingsoorlog" aangaat: mevrouw van
der Molen heeft er, tijdens de bezetting
dapper aan meegedaan Zij was mede
werkster aan menig illegaal orgaan. En
dat zij, na de oorlog een reis naar
Palestina kon maken, op uitnodiging van
het verbond van Zionisten dankte zij aan
het werk voor Joodse kinderen, dat zij
tijdens de bezetting deed.
„Tegenover de Hollandse Schouw
burg in Amsterdam, waar de Joden
saamgedreven werden, bevond zich
een kinderhuis, waarin de Duitsers
Joodse kinderen ondergebracht had
den. Door de school ernaast konden we
achter het tehuis komen. Daar stond
geen schildwacht. Langs die weg zijn
heel wat kinderen weggehaald en
naar veiliger oorden gebracht. De
schildwacht voor het gebouw keek
raar, als hij ons met een kind, dat
kennelijk niet bij ons hoorde, vlak
voor de deur van het tehuis op de
tram zag staan wachten. Maar het ging
steeds goed."
Totdat het eens misging (maar dat was
voor een andere zaak) en er een korte
gevangenisstraf volgde, omdat de Duit
sers niet wisten wie en wat zij gevangen
hadden. Maar een tijd van omzwerven
werd het wel. En van vluchten voor de
vijand niet minder. Met behulp van een
oude kinderwagen verhuisde zij in die
tijd van het ene oude, verlaten Amster
damse grachtenhuis naar het andere,
waar het nog vochtiger, killer en naar-
geestiger was, dan in het zojuist verlatene.
„En er waren mensen, die werkelijk
dachten, dat het ons om „romantische"
ervaringen te doen was."
Die Palestijnse reis was een enorme
belevenis. „Een niet te beschrijven ge
waarwording. Vooral het Nieuwe Testa
ment ging leven."
Wat het werk n u betrefthet is
enorm druk. Spreekbeurten, de leiding
van het „Trouwfonds" en het werk voor
de in Zwitserland, Duitsland en Frankrijk
begonnen „Christlicher Friedensdienst",
een werkelijk Christelijke Internationale
Vredesbeweging, die mevrouw van
der Molen in Nederland leidt. Zij staat
op een positief Christelijke grondslag,
wil niets weten van gebroken geweertjes
en dienstweigering, doch weet, dat de
vrede alleen door Christus verkregen
kan worden.
De voorbije zomer bracht een congres
van deze vredesbeweging in Baarn. waar
mevrouw van der Molen 22 stellingen
verdedigde, die alle te herleiden zijn tot
één opvattingvrede door recht.
Er zijn mensen bejubeld voor minder
grote idealen
Broekemans
pN dan zijn daar de brie
ven. Ik bedoel niet de
Uwe, lezers, die me recht
streeks of via de redactie
bereiken en verblijden met
allerlei kleine en grote
giften voor het werk.
Neen, vandaag heb ik het
over een volkomen andere
groep die uit de wijk
zelve. Hun komst wordt
vaak aangekondigd door
een dringend gebel van de
postbode, die er alleen af
stand van wenst te doen
nadat de bijbehorende
strafport betaald is. In de
wijk leeft nu eenmaal nog
die oude overtuiging, die
meer dan een eeuw gele
den de invoering van de
postzegel tegengehouden
heeft: dat men de ontvan
gende persoon beledigen
moet door als afzender de
verschuldigde porti te vol
doen, net alsof die aange
schrevene dat zelf niet zou
kunnen betalen. Overigens
betalen we gaarne deze
boetesom: we hebben het
gevoel dat de post die
meer dan verdiend heeft,
want 4s hü er in geslaagd
om aan te voelen waar de
bedoelde „Edelagtbare
Heer Domineer" woonde,
terwijl men toch zijn naam
en adres zo volkomen ver
minkt heeft aangebracht,
dat het meer op Egyptisch
dan op beschaafd Neder
lands lijkt!
Daar ligt dan de brief
laat ons die voorzichtig
openen, want er kan van
alles inzitten. Is er niet
eens een collega geweest,
die ook over de post een
ijselijk vies pakketje kreeg
toegezonden dat hij haastig
deponeerde bij de afdeling
„Gedragen en versleten
sokken-met-gaten" (of:
gaten-met-sok-restanten).
Ten onrechte, want zijn
assistent dolf juist uit dat
pakje op een zeer goede
dag de somma van twee
honderd briefjes van tien
op. Daarom: voorzichtig,
niet scheuren, niet kreuke
len. In dit bijzondere geval
echter had een vluggere
methode niets beschadigd,
want er zit slechts een
nietig episteltje in. Zo
luidt zulks: Meneer Eer.
waarde, asdat ik in de
overbrugging zit en datis
niets gedaan want mijn
vrouw loopt alledag op al
ledag en die loeders ach
ter de loketten zeggen wel
dat je werken moet maar
al evenmin
wat uit dan
het kastje
r den
Uit de
VOLKSWIJK
vangen. Dat is een zeld
zaamheid, want gewoonlijk
krijgen we meestal goede,
ren, die slechts door dwer
gen of stopnaald-slanke
lieden kunnen worden be
nut. Eenmaal maakten we
een manshoge Amerikaan
se schenkingsbaai open,
waaruit dozijnen manspak-
ken en vrouwenjurken
werden opgedolven; sinds
dien durven we voor geen
geld naar Amerika, zelfs
niet als we overtocht en
verblijf gratis kregen. We
hebben de indruk dat we
daar zouden rondwandelen
als Gulliver onder de
dwergen. We begrepen nu
ook hoe daar
wolkenkrab
bers gebouwd
kunnen
den: dat
sturen dat Kan ik ooll
maar daar wordt niet naar
gevraagd en nu heb ik
geen broek meer om aan
te trekken terwijl ik me
huishuur moet betalen en
het electra is ook al zo
Duur en ik ben toch ook
een Kind van god al Ben
ik dan geen kapetalist
maar als u hem brengen
komt dan mag het wel een
goeie grote zijn want we
hebben al zes kinderen die
we zullen laten dopen als
we in de gunst maggen
vallen met agting...." Vol
gen naam en adres, die me
verwijzen naar een perceel,
waarover mijn kaartsys.
teem zwijgt als een bus,
wat altijd een gevaarlijk
teken is met betrekking op
het kerkelijk meeleven der
aldaar woonachtigen.
Nu was het ons juist te
beurt gevallen dat we een
grote broek 'hadden ont-
geen kunst
als de mensen nauwelijks
een meter lang worden.
Zet het Empire Building
of hoe het heten mag in de
volkswijk en het zal in
een ommezientje door onze
opgeschoten en hoe
hoog opgeschoten jon
gens gesloopt zijn. Neen,
het was geen alledaagsheid
dat we juist bij de ont
vangst van die brief de ge
vraagde broek bleken te
hebben. Maar dientenge
volge toog een onzer op
blijde voeten naar het aan
gegeven- adres, maakte
kennis, noteerde de gezins-
gegevens, voerde een
waarlijk niet ongeestelijk
gesprek en liet tenslotte de
broek in kwestie bezorgen.
Welke pantalon blijkens
binnenkomende berichten
als aangegoten had gezeten
En toen rijgden dé dagen
~~u -jeer aaneen tot. we-
i de weken tot maan.
den en we vergaten de
wijde broek en zijn geluk
kige bezitter.
Tot op een morgen de
post opnieuw belde en
weer eens idem zoveel
wenste te ontvangen aleer
hij de grauwgele envelop
in onze gretige handen wil
de leggen. Toen ik die tol
betaald had en de brief
nader bekeek, kreeg ik dat
geheimzinnige gevoel dat
ik zo al eens eerder moest
gestaan hebben met net
zo'n couvert waarop met
net zulke hanepoten ook
,sEdelagtbare Heer Domi
neer" was geschreven. De
opnieuw voorzichtig be
dreven openingsceremonie
onthulde me dat ik me niet
vergiste. Ik las „Meneer
Eerwaarde asdat we een
belastingbiljet van de kerk
hebben gekregen en ik be
grijp niet Hoe u dat dur-
reft te sturen want we zijn
zitten in de overbrugging
en we hadden wel eens
gedacht dat u zellef zou
gekomen zijn maar Ho
maar, en we hebben nog
nooit wat van de kerk ge
trokken dan alleen die
smerige broek waar ik al
lang uitgegroeid ben die u
Net zo goed had kunnen
houwen met agting...."
En dan te denken dat je
maar één keer in een jaar
zo'n mooie grote broek
krijgt. Want nette keurige
heren van buitengewoon
formaat schijnen het zon
der te doen. Of hunlieder
vrouwen formeren er klei
ne broekjes uit voor de
lieve kinders. Hoe zou dat
precies kunnen nagaan uw
Wijkpredikant.