Mr ARNOLD JAN J'AILLY, JUDASPENNING sSlot .DE DAGDROOM 4 ZONDAGSBLAD 18 FEBRUARI 1950 Zeevaart Bankwezen Magistratuur Amsterdams burgemeester hij hoort hoe de heer d'Ailly innert, dat het grote verschil tussen za kenleven en burgemeesterschap de poli tiek is. Niet dat de politiek de burge meester niet zou aantrekken, maar ,jn het zakenleven gebeuren de dingen om dat het nodig is, dat ze geschieden. In de politiek spelen zoveel andere factoren een rol. Met verbazing zie je daarin, hoe zeer de politiek noodzakelijke voorzie ningen kan tegenhouden. Het schijnt erg ei lijk t Zljll. HET was in de dagen van de grote „uitleg" van Amsterdam. Hendrick de Keijzer deed, wat Dudok nu b.v. voor Den Haag doet: een nieuwe stad ontwerpen. De burgemeesters van Amsterdam waren reders, bankiers en magistraten. Hun schepen maakten van hun stad het pakhuis van Europa. Met hun geld financierden zij de oorlogen van meer dan één koning. En wat de magistra tuur betreft, zij legde hen geen windeieren. „Want", zegt de historieschrijver, sprekend over de „uitleggingen" van de stad, de stadsuitbreiding zouden wij zeggen: „door hun voorkennis was menig burgemeester in staat grof in Amsterdamse grond te speculeren." Dus geen combinatie meer van zeevaart, bankwezen en magistratuur. Maar een opvolging van functies in die drie maatschappelijke takken is zéér Amsterdams. En daarom verbaast het u niet, burgemeester Arnold Jan d'Ailly van Amsterdam, die troont tussen al het moois dat Hendrick de Keijzer en zijn medeburgemeesters aan de grachten neerzetten, zowel uit de zeevaart als uit het bankwezen te zien voortkomen. Met de Nederlanduit Hij is in Franeker geboren. Uit een Amsterdams Hugenotengeslacht. Zijn grootvader was apotheker in Amsterdam en zijn vader arts. Die vestigde zich in Doetinchem en daar bezocht Arnold Jan het gymnasium. Maar natuurlijk stu deerde hij aan de Amsterdamse univer siteit en, na zijn promotie, ging hij in dienst bij een specifiek Amsterdamse maatschappij: de stoomvaartmaatschappij „Nederland". Hij deed toen, wat talrijke vroegere regenten van Amsterdam ook gedaan hebben: hij trok er op uit naar de Indien, de Bi'itse en de Nederlandse, als secretaris van de directeur van de Nederland, de heer Bronsing. Een goed Amsterdams begin dus. En zoals vóór hem jonge Amsterdamse re genten verklaarden: hij deed een schat van ervaring en vele relaties op. Vandaar dat de stap naar de geld handel, geheel volgens Amsterdamse zede, volgen moest. Als secretaris diende mr. d'Ailly de Vereniging voor de Ef fectenhandel en in 1938 werd hij lid van de Raad van Beheer dier Vereniging. De ladder in de financiële wereld is hoog en steil. Maar mr. d'Ailly bereikte de hoogste sport: via directeur van de Kas- vereniging in 1940 werd hij directeur van de Nederlandse Bank. Dat is, financieel, wel zo ongeveer het hoogste wat er in Amsterdam en dus in ons land, op finan cieel gebied te bereiken is. Op dat ogenblik, het was October 1945, had Amsterdam een nieuwe energieke burgemeester nodig. En zoals zo vaak in het verleden, het vond die in de eigen Amsterdamse zakenwereld in mr. d'Ailly. Op 10 September 1946 kwam zijn benoe ming in de Staatscourant. Denkt men daaraan, burgemeester van Amsterdam te worden, als men langs het IJ dwaalt en naar de schepen van zijn maatschappij kijkt of op het Damrak zaken doet? „Ik heb er nooit aan gedacht dat het gc-beuren kon", zegt mr. d'Ailly, maar desneen: „het is een boeiend ambt." Niet alleen omdat Amsterdam een stad met vele belangrijke vraagstukken is, maar meer nog omdat het ambt met zoveel verschillende mensen in aanraking brengt. Met zoveel verschillende men sen, dat de burgemeester over zes lichamen zou moeten beschikken, wilde hij alle representatieve plichten nakomen die hem roepen. Van ontvangsten van buitenlandse vertegenwoordigers en be zoekers af lot het openen van bazars toe! En of een dergelijk functionaris nim mer terugverlangt naar het zakelijk ver leden? De bezoeker van 's burgemeesters ka mer (een staande Friese klok tikt er de kostbare minuten weg en er zijn vele herinneringen aan recente gebeurtenis- politiek inzicht op één maatschappelijk doel te richten. En dat is uiterst be denkelijk. En het wordt in dit west- Europa steeds bedenkelijker!" „Een beleid", aldus de heer d'Ailly, „dient zó constructief gevoerd te worden, dat de wind uit de zeilen van het extre misme genomen wordt. Want revolutie is een nutteloze en dwaze bezigheid. Er wordt wel eens wat bereikt, maar kijk nu eens naar de beeldenstorm: nu we er vierhonderd jaar achter staan zeggen we: er schijnt een geverfde voorstelling on der de witkalk van die kerkpilaar te zit ten, we moesten die er voorzichtig af halen dan komt de tekening weer gaaf te voorschijn. En zo herstellen we moei zaam, wat in één slag in één omwente ling verloren ging. En in m'n eigen kerk, de Remonstrantse kerk. hingen we weer een kruis. Dat zie je altijd, die terugkeer naar het, in een omwentelmgsroes ver nietigde oude". Met weemoed denkt de heer d'Ailly, als hij over deze dingen spreekt, terug aan de eenheid in de bezettingstijd. Niet, zegt hij, omdat hij eenvormigheid zou voorstaan, maar omdat men toen door de verscheidenheid heen, het gemeenschap pelijk ideaal zag. Op iedere bladzijde de Vlugt Het voordeel van het burgemeester schap is, dat men de stad wél als een eenheid zien kan. Zijn studiejaren en loopbaan in Amsterdam maken het de heer d'Ailly gemakkelijk de sociale noden van zijn stad te zien. Hij was, ambteloos nog, reeds lid van verschil lende sociale instellingen. Dat komt nu goed te pas Belangrijke groeperingen kennen hem en hij hen. Dat hij bij iedere stap. die hij in Amsterdam doet. de ge-, dachte aan burgemeester de Vlugt tegen komt, ligt voor de hand. De burgemeester pakt een brievenboek. „Kijk", zegt hij. wijzend op een afdruk van een handtekening op het vloeiblad, „dat is de handtekening van de Vlugt". Die zette onmiskenbaar een diep stem pel op Amsterdam. Mr. d'Ailly heeft geen ambities zolang burgemeester van de hoofdstad te zijn, als „vader Willem" het was. Hij vindt het bepaald fout in een dergelijke stad, die een levend orga nisme is, je pensioen te halen. „Dat is niet goed voor de stad en ook niet voor de burgemeester zelf', meent hij. Is het de onrust van de man, die aan vankelijk de zeevaart als levensrichting koos? En is daaruit 's burgemeesters reislust te verklaren? Neen, die reislust is er natuurlijk, maar dat wordt bepaald overdreven. „Als u nu eens gaat tellen en u voegt alle rei zen. die ik als burgemeester van Am sterdam maakte bijéén, komt u aan een afwezigheid van nog geen twee maan den. Dat is, sinds 1946 niet veel. Maar het schijnt zoveel te zijn, omdat er in die twee maanden, dank zij het vlieg tuig, zoveel werd afgereisd; Moskou, Amerika en Suriname om maar drie uit reizen te noemen. Vooral het laatste land heeft diepe indruk op de heer d'Ailly ge maakt en hij ziet er grote mogelijkheden voor Nederland. In tegenstelling tot vele anderen zegt hij: „een land om door Ne derlandse emigranten in cultuur te laten brengen. Tegen de ziekten hebben we nu zoveel geneesmiddelen en de landbouw techniek verstrekt zoveel hulpmiddelen, dat de bezwaren van die kant licht gaan tellen. Wat bereikte Bruynzeel er niet? Het klimaat is er tropisch, maar aange naam Maar emigratie moet natuurlijk volkomen voorbereid worden". Voorbereid worden moet er, om tot Amsterdam terug te keren, meer. De havens en Schiphol eisen de voortduren de aandacht van het gemeentebestuur. En dan is er de schrikkelijke achterstand in huizenbouw. Dat leidt in Amsterdam •tot veel verplichte samenwoning. De tunnelplannen bij de Hembrug, Velzen en onder het IJ zullen het vol gend jaar voortgang gaan vinden. En dan zijn er nog wegverbindingen met Utrecht en kanaalpanden tot de Rijn! Om van de uitbreidingsplannen van de stad niet te spreken. Van de beslommeringen rust de bur gemeester in zijn ambtswoning aan de Herengracht 502. Hij heeft een nog jong gezin. De oudste verliet het lyceum. En z n belangrijkste liefhebberij waartoe de tuin bij de ambtswoning alle gelegen heid biedt is tuinieren. „Ik heb altijd al van het kweken van bloemen en vruchten gehouden", zegt hij. Op vrije dagen is hij daar te vinden. De familie doet aan muziek en zij leest. Kortom, zij is een typische Amsterdamse burgemees tersfamilie: levende in het hart van de stad aan een gracht, in een huis, dat regenten stichtten, die ook eens zeevaar der en bankier warén. Als nu Arnold Jan d'Ailly, Amsterdams burgemeester. voor de Tsjechoslowaakse kerken f Communisten zullen weer een overwinning rijker worden bijzondere medewerker.) J^E volksdemocratieën hebben heel veel haast. Nog enkele grote pro blemen dienen opgelost te worden, stellig nog dit jaar, en wel zodanig, dat het gelijkschakelen eind van het jaar volledig wordt. Het verloop dezer acties is niet tot in de details gelijk. De plaatselijke omstandigheden eisen af en toe een andere tactiek en een ander tempo. Op het programma staat thans vooral het liquideren van de R. Kath. Kerk. In Hongarije werd de grootste slag ge slagen tegen kardinaal Mindszenty en het schijnt, dat daarmede het kerkelijke organiseren tijdelijk wordt verlamd. In Polen gaat men langzamer en voorzich tiger te werk. Voorlopig werd daar de r.k. Charitas getroffen en onder Staats toezicht geplaatst. In TsJechoslowakije werd de Charitas dadelijk na de Febru ari-putsch naar de agtie-comité's verwe zen. Later kwam het tot verdere acties en thans zal de beslissende eindstrijd worden gestreden. De beslissende? Wat kan er beslist worden? Slechts de morele en materiële ellende zal vergroot, verdere culturele waarden vernield worden en het einde zal hetzelfde zijn als van elke dictatuur. De totaliteit is op alle mogelijke gebie den door te voeren, indien men daartoe over de nodige machtsmiddelen beschikt. Op geestelijk gebied zijn deze ten enen male ontoereikend. Door de wet van 14 October 1949 wer den alle kerkgenootschappen onder staatscuratcle gesteld. Wel houdt deze wet de belofte in van materiele zeker heidstelling der kerkgenootschappen, door de Staat, maar tegelijk eiste zij het beheer hunner eigendommen aan zich op. Verder bepaalt de wet, dat het ker kelijk ambt slechts mag worden bekleed door personen, die daartoe vergunning van de Staat hebben en de voorgeschre ven belofte aflegden Bedoelde vergun ning mag volgens de wet slechts worden verleend aan geestelijken, die de Tsjechoslowaakse nationaliteit bezit ten, in politiek opzicht betrouwbaar en van onberispelijk gedrag zijn en overi gens voldoen aan de voorwaarden, waar op opname in Staatsdienst kan volgen. Van de eis van Tsjechoslowaakse natio naliteit kon in bijzondere gevallen wor den afgezien. Deze wet trad in werking op 1 November 1949. Controle over de Kerk De zin der wet is duidelijk. Hij geeft de Staat de controle over de ker ken in handen, in elk opzicht. Aarts bisschop Beran leverde op deze wet felle critiek en noemde de staatsbezoldiging der geestelijkheid een Judaspenning. Later heeft het r.k. Episcopaat er in toegestemd, dat de priesters de belofte aflegden, echter onder voorwaarde, dat zij zich tot niets verbonden wat in strijd is met de goddelijke en kerkelijke wet ten of met de mensenrechten. Deze voorwaarde heeft de regering afgewezen en zij begint nu de wet met buitengewone gestrengheid in toepassing te brengen. De communistische pers be weert. dat de grote meerderheid der r.k. priesters de belofte aflegt. Vermoe delijk zullen wij te horen krijgen, dat dit door tenminste 90 pet- werd gedaan. Intussen zullen wij het onze ervan den ken. Zeker is, dat bij deze actie alle mogelijke terreur wordt toegepast en dat priesters de kampen voor gedwon gen arbeid beginnen te vullen. Priesters, die de formule van belofte hebben ondertekend, zullen heel spoedig ervaren, dat deze ondertekening niet het einde van hun lijdensgeschiedenis betekent, maar veelmeer het begin daarvan. De communisten houden hun eigen plannen er op na hoe met het Christendom te handelen, in het bijzon der met de r.k. Kerk, die in Tsjecho- slowakije voor hen gevaarlijk is door haar universaliteit. Reeds in Juni van het vorige jaar werd een nieuwe orga nisatie opgericht, de zgn. Kath. Actie. Tot haar programma behoorde de coör dinatie van de Kerk met de volksdemo- cratische ideologie, maar haar ware doelstelling is de voorbereiding van een schisma. Scheiding met Rome Priesters, die de belofte hebben afge legd, zullen worden verplicht tot het lidmaatschap van die Kath. Actie. Aldus worden zij geïsoleerd van de kerkelijke hiërarchie en van het Vaticaan. Vroeg of laat zal het tot een versmelting ko men van de Kath- Actie met de zgn. Tsjechoslowaakse Kerk, die na de eerste wereldoorlog is ontstaan als een poging van weinig betekenis om het Tsjecho slowaakse Katholicisme van Rome te scheiden. Uiteindelijk zal een weg naar de eenwording met de Russische Ortho doxe Kerk worden gevonden, om aldus één schaapskooi en één herder te ver krijgen. (Zie voor vervolg pag. 6) ZONDAGSBLAD 18 FEBRUARI 1950 5 KASTELEN U IN ZlllD-HOLLAND BIJ SASSENHEIM Laatste Residentie van „vrouw jacoB" C*VEN drijft een windstootje de mist in flarden uiteen en het is, alsof het doek van een gigantisch toneel opgaat. Het décor is middeleeuws. Een grauw brok muur met vensternissen, klein en groot, rijst machtig op tegen de vage achtergrond van een paar spichtige bo men. Dan keert de mist terug en het doek valt alsof een onzichtbare hand bevreesd is een illusie te verstoren. Wantwie naderbij komt, ziet dat de vensternissen hol en leeg zijn en dat de muur aan de bovenzijde abrupt eindigt in een golvende lijn van brokkelend puin. Die bemerkt, dat de mensen, wier leven zich eens afspeelde legen dit décor van massieve steen, in kleur en fleur, in kracht en gratie, hier niets achter lieten dan een lege schelp, een leven loos ding. Was de mist er niet deze man tel der liefde die veel bedekt dan zou men de popperige moderne huisjes zien, die reeds opdringen tot vlak bij de slot gracht, alsof ze diti anachronisme in steen willen wegdringen van zijn plaats, willen overspoelen met lange rijen van huns gelijken: allemaal eendere woon- hokken, popperig, knus, eindeloze herha ling van een zelfde type, zielloos en doodsbang af te wijken van de buur man links of rechts. Maar de bouwers van dit monument van het individualisme zetten hun bouw werk zeven eeuwen geleden stevig" neer op muren van anderhalve meter dik en op fundamenten die de aarde schijnen te doorboren. Hooghartig ziet het neer op dat gedoe aan zijn voet, waar kinde ren met een bouwdoos spelen. Even hooghartig als het keek in het begin van de 17e eeuw, toen men een uitbun dig gebouw met trapgeveltjes en schoor stenen en dakkapellen bouwde tegen zijn rware muur. Dat wufte bouwsel heeft het ver overleefd en met deze nieuwe dingskens denkt het ook geen moeite te hebben. De zware torens en het poortgebouw zijn verdwenen en door een gaping in de slotmuur treedt de bezoeker onge hinderd op de binnenplaats. Eens oefen den zich hier de jonge leden van het oude geslacht Teylingcn in de wapen handel. Hier leerde Willem van Teylin- gen om met gesloten vizier en gevelde lans onbevreesd zijn tegenstander tege moet te rennen op het fiere ros. Hier keek hij met verlangende blikken zijn vader na als deze de poort uitreed met gekletter van ijzer op ijzer, zijn blazoen fier wapperend in de wind. Later reed Willem zelf de poort uit onder de keelen liebaart. gebroken met de barensteel van lazuur. Een gewichtige opdracht had hij: als legeraanvoerder in een troep van de Graaf van Holland trok hij ten strijde tegen Graaf Lode- wijk van Loon, die bij Leiden was ge signaleerd. We schrijven dan 1204. Maar helaas, er zijn tegenspoeden in het leven van de krijgsman, die door moed en dapperheid niet overwonnen worden. Als Willem met zijn krijgers over een brug galoppeert, onversaagd de tegenstander tegemoet, kan het houten bouwsel dig zware last van mannen en paarden en staal niet dragen. Krakend stort de brug naar beneden en heer Willem wordt ge- of stoot en zijn blazoen vertoont het Hollandse wapen, maar met een balk door het veld van keel. Dan wisselt het slot in roerige tijden meermalen van bewoner. Simon van Bentheim komt er wonen met Agniese, here Dirck Boeckelsdochter van Rotter dam en vele anderen na hem. De vro lijke tonen van de jachthoren weerklin- langen en hun verdriet, van hun dap perheid en trots. En tochruim twee honderd jaar geleden dachten de land bouwers in de omgeving van de burcht, die ook toen al een bouwval was, er anders over. Ondanks de beweringen van de eerwaarde heer Balthasar Bekker zouden zij niet graag in de omgeving van de grauwe steenklomp komen, als de dorpsklok var. Sassenheim de iiwaalf slagen van het middernachtelijk uur had laten horen. Witte gestalten waren gezien op de brokkelige kantelen, een vrouwengestalte zat in een venster nis, hoog in de muur van het slotge bouw. „Vrouw Jacob" wordt er gefluis terd in boerenwoningen er. hutten en van mond tot mond gaan de verhalen over haar, aan wier stormachtig leven op het oude slot een einde kwam. Met pracht en praal nam zi.i hier haar intrek, vrouwe Jacoba van Beieren, en nooit was er schoner schittering binnen de muren van Teylingcn. dan toen de gewezen gravinne van Holland hier als houtvesterin wonen kwam. Haar ne derlaag was een nederlaag met ere. Luis- ken tegen de grauwe muren als de Hol landse graven hun vrienden verzame len in wat nu hun jachtslot is. 's Mor gens rijden ze uit achter de meute en 's avonds verzamelen de ridders zich in de grote zaal bij het knappend haard vuur Dan gaat het glas rond en dave ren de muren van vrolijk gelach. Als het gezelschap weer wegtrekt naar eigen burcht, blijft één ridder eenzaam achter. Hij is 's graven houtvester over de waranden en wildernissen van Hol land en regeert hier met straffe hand over stropers en houtdieven. Menigmaal zuchtte toen een eenvoudig man onder de zware keldergewelven, waar vroeger de bottelier met de wijnkan zwaaide. Waar nu de bezoeker loopt, binnen de wanden van het hoofdgebouw en opziet naar de grijze hemel keek deze ongeluk kige tegen de witte gewelven aan. luis terend naar het klotsen van het gracht water tegen de muren van zijn somber verblijf en zich afvragend wanneer hij de blauwe lucht, dc grafelijke bossen en het grafelijke wild weer zou zien. verkleumen spichtige grassprietjes de bodem i dc felle zijn kerker vorst en valt een brok kalk van de hoogste trans met een korte tik recht streeks op de keldervloer neer, want alle zolderingen, alle afscheidingen tus sen gevangenen, knechten en heren zijn Niets is er meer over van hun gevoe lens van liefde en haat, van hun ver- Tweehonderd jaar geleden terrijk was door haar de ondergang van Hollands feodale zelfstandigheid. De grote hertog van Bourgondie telde haar weinig in zijn trotse plannen om een nieuw rijk te stichten tussen de ruines van het Duitse keizerrijk en het door Engeland zo zwaar gehavende Frankrijk. Toch heeft zijn fiere bloedverwante deze plannen jarenlang ver traagd en het was verlichting, dat Phi lips haar tenslotte binnen de muren van Teylingcn zageen eindelijk gekooide Wat voor schimmen zag zij voor haar geestesoog voorbij trekken, toen zij daar neerzat in die hoge venstern is Dacht zij aan de jonge Franse dauphin, waarmee zij voor het altaar stond en die ze al grafwaarts zag dragen toen ze nog nauwelijks vijf tien jaren telde Aan Jan van Brabant en Humphrey van Glou cester, die haar sma delijk in de steek lieten? Aan de trouwe burgers van Oudewater, Schoonhoven en Gouda, die lijf, goed en veste voor haar veil hadden? Weldra zat ze niet meer in de ven- Bternis, want een slopende kwaal wierp haar op haar sponde en jonkvrouwe Spierincx van Aelburch ging behoed zaam in en uit met medicijn voor het sluipend kwaad, waartegen in de kloos tertuin geen kruiden wiesen. Daar lag ze, tot de dag, dat broeder Pouwels kwam voor de laatste maal, voorafgegaan door kaarsen en een rinkelende bel. Dan wordt zij ter ruste gelegd in de Haagse hofkapel, waar zij eens stond als de jonge bruid van Jan van Brabant. Haar zagen de eenvoudige landlieden op donkere avonden, warend over de transen, zittend in de vensternis onder de twee kleine raambogen. Om hear maakten zy een omweg als zij in hel duister de steenklomp van de langzaam verbrokkelende burcht passeren moesten. Latere geslachten sloopten het bijbouw sel met de trapgevels en de dakkapel len: »le middeleeuwse slotkern lieten zij onaangetast. Zelfs die grootste van alle slopers, de tijd, heeft zich in zeven eeuwen niet door het hechte metselwerk kunnen heenknagen. Nu brengen dagjesmensen een bezoek aan de ruïne, offeren hun dubbeltje om te worden overgezet en luisteren naar de notedop geschiedenis, die over hen wordt leeggegoten. Af en toe komen er metselaars, gezonden door Monumenten zorg. en zij leggen elk steentje dat naar beneden dreigt te vallen weer netjes op zijn plaats De bewoners van de kleine huisjes rondom zien geen witte gestalten meer op de slotmuren, als de duisternis ge vallen is. Zij zitten gezellig onder de electrische lamp en luisteren naar Louis, de kleine klussiesman. Zij griezelen bij een hoorspel over- „Het spook in het eenzame huis", mnar zij griezelen gezel lig. want spoken bestaan alleen maar in hoorspelen en griezelverhalen. Zo hehben dan zelfs die schimmige bewoners tenslotte de burcht maar ver laten om zich te voegen bij het grote leger van werkloze spoken, die in onze nuchtere -ijd wie'haast nergens méést emplooi kunnen vinden. Nu: brok Toen moesten de kok en de bottelier op TeyliAgen het vuur wat minder op stoken en schrapen op de bodem van kist en vat. Toen moest de edele vrouwe de sleutel omdraaien in het deksel van de zware geldkist, drie keer, en de zware gouden munten tellen, want hoog was het' losgeld voor zo'n voornaam heer, geparenteerd aan de roemruchte huizen van Arkel en Brederode. Toen de zoon van deze onfortuinlijke ridder, heer Willem de jongere der waereld overleden was werd het stil op Teylingen. Slechts één dochter droeg nog de aloude geslachtsnaam en het leen viel terug aan de graaf. Maar graaf Flo- ris V zorgt er voor, dat het slot weer een bewoonster krijgt. Hij geeft het in leen aan de schone jonkvrouwe Cathe- rijne, nadat zij weduwe geworden is. Teylingen ligt dicht bij Floris geliefde verblijf Vogelenzang en niet zonder bij bedoelingen geeft hy Gatheryne de trotse burcht tot woon. Weldra speelt weer een jong edelman op het slotplein „HEB ik de eer vraagt de meneer op het spreekuur, „heb ik de eer om kennis te mogen maken met dominé en hij noemt mijn naam die ik met steeds minder succes onbekend wens te laten. Nu acht ik die eer voor mijn bezoeker slechts matig, maar ik luister nu eenmaal naar deze naam en dus knik ik flauwtjes en wacht af wat er nu weer komen zal. Klaar, blijkelijk zal dat machtig veel worden, want de me neer landt plechtstatig als een Zeppelin op een van mijn wat-aftandse stoelen; haalt een dikke porte feuille voor de dag, een sigaar-met-een-gouden bandje, een aansteker (die het prompt niet doet, maar dat verwachtte u zelf al), een spoorboekje, een veel gelezen aflevering van „De Spiegel", mitsgaders een potlood. Het lijkt wer kelijk even of hij besloten m heeft om mijn spreekka mer als uaste woonstee te adopteren en ik kijk hem derhalve ietwat verbijsterd ,Ik kom net uit Enge land", zegt de meneer. „Ja, dat zult u vreemd vinden, maar ik ben gis. teren nog even voor zaken naar Londen gevlogen en omdat ik u eergisteren in de kerk gehoord had, dacht ik: kom, ik loop even bij hem aan, voor ik mor gen weer naar Parijs ga, want de volgende week heb ik helemaal geen tijd; dan zit ik in Madrid. Of in Rome, dat weet ik nog niet zeker. U begrijpt wel, dat weet je nooit van te voren, als je in zaken bent. Vandaag hier; morgen daar. Zaken en reizen, dominé, dat is mijn lust en mijn leven Hoezeer het zijn lust en leven is, gevoelt allermeest mijn af tandse stoel, want terwijl de meneer triomfantelijk rondkijkt, laat hij zijn rug met geweld tegen de leu ning vallen, als ware mijn wrakke meubel de meters diepe fauteuil van een luxe-hotel. De leuning kreunt, de stoel siddert en mijn hart siddert mee. Er zijn reeds teveel stoelen dit jaar bezweken en waar haal ik nieuwe? „Ik kom dus net uit Stockholm", hervat de me neer het ge- sprek. „Weet tuurlijk Phi lips radio's. Philip zei gisteren nog te gen me: „Piet", zei hij, want we kennen mekaar van de schoolbanken af en ik kan wel zeggen dat hij zonder Piet nooit zo'n man in bonis zou zijn gewor den; „Piet", zegt die Phi. lip me vanmorgen ,J\j bent een goudbron voor het bedrijfWaarop de leuning opnieuw jam mert onder een aanval, die 'm nog jaren heugen zal. „Nou zult u zeggep, waarom kom je dan hier, Piet, maar dat zal ik u nu eens haarfijn uitleggen. Kijk eens, ik ken u niet en u kent mij niet, toe heb ben elkaar nog nooit ge zien of gesproken, maar u voelt in elk geval wel dat ik een groot zakenman ben. Informeert u maar eens naar me bij de ban ken in de stad. Neem nou ders zijn Uit de VOLKSWIJK de Handelmaatschappij, of de Rotterdamse Bank, of de Amsterdamse; ik kan u zeggen dat ze allemaal met vinger en duim er naar likken om zaken met me te doen. Maar ik zeg altijd: niet dringen, heren, ik kan er maar één tege lijk helpen en dan niet hier zo'n slordige tiendui zend en daar zo'n half tonnetje, maar dan ineens goed. Neem nou vanmor gen, ik was in Bern ja meneer, daar kijkt u van op, maar ik vlieg altijd heen en weer, dat moet je wel als je in diepvries vruchten werkt, want gesmolten, met die war me treinen en auto's is 't he lemaal niets. was ik nu ook pos afgebracht; wat wilde ik nu weer zeggen?" „U was inprobeer ik te helpen, maar ik ben zelf óók de draad kwijt en begin tevens wat onge rust te worden. Maar hij heeft genoeg aan een half woord en vervolgt mach tig: „O ja, ik was in Ge nua. Geloof me nou of niet, maar daar is voor iemand van mijn branche niets te beginnen. Toen ik er voor het eerst kwam en vroeg of ze belang stelden in margarine, zeiden ze alle maal Nee en nog eens Nee. Omdat ze daar alles braden en bakken in olijf olie. Maar toen zei ik: „Kun je die ook op je brood smeren?" en toen keken ze me ineens aan „Waar komt u eigenlijk precies voor?" onderbreek ik hemwant voor de deur van de spreekkamer ver heft zich dat dreigend ru moer, dat aanduidt dat er anderen binnengelaten wensen te worden. Dat ge rucht doet me ook op mijn horloge kijken en vervol, gens: „Ik heb niet zo heel veel tijd op het ogenblik; er staan nog anderen te wachten; ik kom liever zelf eens bij u thuis pra ten „O", zegt de meneer. „Nee, ik kom niet voor het een of ander. Ik kwam zo maar eens aanlopen, voor de gezelligheid. Maar als u bij mij wilt komen, wat graag. Ik woon en hij noemt een wijkstraat, waar men geen tonnen gouds noch welgeslaagde zakenexperts verwacht. Te gelijk pakt hij zijn bezit tingen weer kalm bij el kaar, zet de stoel recht en knikt me nog eens harte lijk toe. Dan wandelt hij de deur uit en is verdwe nen. Misschien denkt u nu dat hy gek is, maar dan kent u de mensen niet. Als u zelf een klein schrijver tje was op een groot kan toor, die alle grote steden enkel met name kent en nooit verder komt dan een grauwe straat, zoudt u zich mogelijk ook wel eens een kleine, speelse droom veroorloven. Of ligt u zelf nooit 's avonds wakker en denkt dat u een heel ander mens bent dan in werkelijkheid: een groter, geslaagder, mach. tig mens, die méér bete kent dan ieder ander? WIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 10