Mr ARNOLD JAN J'AILLY,
JUDASPENNING
sSlot
.DE DAGDROOM
4
ZONDAGSBLAD 18 FEBRUARI 1950
Zeevaart
Bankwezen
Magistratuur
Amsterdams
burgemeester
hij hoort hoe de heer d'Ailly
innert, dat het grote verschil tussen za
kenleven en burgemeesterschap de poli
tiek is. Niet dat de politiek de burge
meester niet zou aantrekken, maar ,jn
het zakenleven gebeuren de dingen om
dat het nodig is, dat ze geschieden. In de
politiek spelen zoveel andere factoren
een rol. Met verbazing zie je daarin, hoe
zeer de politiek noodzakelijke voorzie
ningen kan tegenhouden. Het schijnt erg
ei lijk t
Zljll.
HET was in de dagen van de grote „uitleg" van Amsterdam. Hendrick de
Keijzer deed, wat Dudok nu b.v. voor Den Haag doet: een nieuwe stad
ontwerpen.
De burgemeesters van Amsterdam waren reders, bankiers en magistraten.
Hun schepen maakten van hun stad het pakhuis van Europa. Met hun geld
financierden zij de oorlogen van meer dan één koning. En wat de magistra
tuur betreft, zij legde hen geen windeieren. „Want", zegt de historieschrijver,
sprekend over de „uitleggingen" van de stad, de stadsuitbreiding zouden wij
zeggen: „door hun voorkennis was menig burgemeester in staat grof in
Amsterdamse grond te speculeren."
Dus geen combinatie meer van zeevaart, bankwezen en magistratuur.
Maar een opvolging van functies in die drie maatschappelijke takken is
zéér Amsterdams. En daarom verbaast het u niet, burgemeester Arnold Jan
d'Ailly van Amsterdam, die troont tussen al het moois dat Hendrick de Keijzer
en zijn medeburgemeesters aan de grachten neerzetten, zowel uit de zeevaart
als uit het bankwezen te zien voortkomen.
Met de Nederlanduit
Hij is in Franeker geboren. Uit een
Amsterdams Hugenotengeslacht. Zijn
grootvader was apotheker in Amsterdam
en zijn vader arts. Die vestigde zich
in Doetinchem en daar bezocht Arnold
Jan het gymnasium. Maar natuurlijk stu
deerde hij aan de Amsterdamse univer
siteit en, na zijn promotie, ging hij in
dienst bij een specifiek Amsterdamse
maatschappij: de stoomvaartmaatschappij
„Nederland". Hij deed toen, wat talrijke
vroegere regenten van Amsterdam ook
gedaan hebben: hij trok er op uit naar
de Indien, de Bi'itse en de Nederlandse,
als secretaris van de directeur van de
Nederland, de heer Bronsing.
Een goed Amsterdams begin dus. En
zoals vóór hem jonge Amsterdamse re
genten verklaarden: hij deed een schat
van ervaring en vele relaties op.
Vandaar dat de stap naar de geld
handel, geheel volgens Amsterdamse
zede, volgen moest. Als secretaris diende
mr. d'Ailly de Vereniging voor de Ef
fectenhandel en in 1938 werd hij lid van
de Raad van Beheer dier Vereniging. De
ladder in de financiële wereld is hoog
en steil. Maar mr. d'Ailly bereikte de
hoogste sport: via directeur van de Kas-
vereniging in 1940 werd hij directeur van
de Nederlandse Bank. Dat is, financieel,
wel zo ongeveer het hoogste wat er in
Amsterdam en dus in ons land, op finan
cieel gebied te bereiken is.
Op dat ogenblik, het was October 1945,
had Amsterdam een nieuwe energieke
burgemeester nodig. En zoals zo vaak in
het verleden, het vond die in de eigen
Amsterdamse zakenwereld in mr. d'Ailly.
Op 10 September 1946 kwam zijn benoe
ming in de Staatscourant.
Denkt men daaraan, burgemeester van
Amsterdam te worden, als men langs het
IJ dwaalt en naar de schepen van zijn
maatschappij kijkt of op het Damrak
zaken doet?
„Ik heb er nooit aan gedacht dat het
gc-beuren kon", zegt mr. d'Ailly, maar
desneen: „het is een boeiend ambt." Niet
alleen omdat Amsterdam een stad met
vele belangrijke vraagstukken is, maar
meer nog omdat het ambt met zoveel
verschillende mensen in aanraking
brengt. Met zoveel verschillende men
sen, dat de burgemeester over zes
lichamen zou moeten beschikken, wilde
hij alle representatieve plichten nakomen
die hem roepen. Van ontvangsten van
buitenlandse vertegenwoordigers en be
zoekers af lot het openen van bazars toe!
En of een dergelijk functionaris nim
mer terugverlangt naar het zakelijk ver
leden?
De bezoeker van 's burgemeesters ka
mer (een staande Friese klok tikt er de
kostbare minuten weg en er zijn vele
herinneringen aan recente gebeurtenis-
politiek inzicht op één maatschappelijk
doel te richten. En dat is uiterst be
denkelijk. En het wordt in dit west-
Europa steeds bedenkelijker!"
„Een beleid", aldus de heer d'Ailly,
„dient zó constructief gevoerd te worden,
dat de wind uit de zeilen van het extre
misme genomen wordt. Want revolutie
is een nutteloze en dwaze bezigheid. Er
wordt wel eens wat bereikt, maar kijk
nu eens naar de beeldenstorm: nu we er
vierhonderd jaar achter staan zeggen we:
er schijnt een geverfde voorstelling on
der de witkalk van die kerkpilaar te zit
ten, we moesten die er voorzichtig af
halen dan komt de tekening weer gaaf
te voorschijn. En zo herstellen we moei
zaam, wat in één slag in één omwente
ling verloren ging. En in m'n eigen kerk,
de Remonstrantse kerk. hingen we weer
een kruis. Dat zie je altijd, die terugkeer
naar het, in een omwentelmgsroes ver
nietigde oude".
Met weemoed denkt de heer d'Ailly,
als hij over deze dingen spreekt, terug
aan de eenheid in de bezettingstijd. Niet,
zegt hij, omdat hij eenvormigheid zou
voorstaan, maar omdat men toen door de
verscheidenheid heen, het gemeenschap
pelijk ideaal zag.
Op iedere bladzijde
de Vlugt
Het voordeel van het burgemeester
schap is, dat men de stad wél als een
eenheid zien kan. Zijn studiejaren en
loopbaan in Amsterdam maken het de
heer d'Ailly gemakkelijk de sociale
noden van zijn stad te zien. Hij was,
ambteloos nog, reeds lid van verschil
lende sociale instellingen. Dat komt nu
goed te pas Belangrijke groeperingen
kennen hem en hij hen. Dat hij bij iedere
stap. die hij in Amsterdam doet. de ge-,
dachte aan burgemeester de Vlugt tegen
komt, ligt voor de hand.
De burgemeester pakt een brievenboek.
„Kijk", zegt hij. wijzend op een afdruk
van een handtekening op het vloeiblad,
„dat is de handtekening van de Vlugt".
Die zette onmiskenbaar een diep stem
pel op Amsterdam. Mr. d'Ailly heeft
geen ambities zolang burgemeester van
de hoofdstad te zijn, als „vader Willem"
het was. Hij vindt het bepaald fout in
een dergelijke stad, die een levend orga
nisme is, je pensioen te halen. „Dat is
niet goed voor de stad en ook niet voor
de burgemeester zelf', meent hij.
Is het de onrust van de man, die aan
vankelijk de zeevaart als levensrichting
koos? En is daaruit 's burgemeesters
reislust te verklaren?
Neen, die reislust is er natuurlijk, maar
dat wordt bepaald overdreven. „Als u
nu eens gaat tellen en u voegt alle rei
zen. die ik als burgemeester van Am
sterdam maakte bijéén, komt u aan een
afwezigheid van nog geen twee maan
den. Dat is, sinds 1946 niet veel. Maar
het schijnt zoveel te zijn, omdat er in
die twee maanden, dank zij het vlieg
tuig, zoveel werd afgereisd; Moskou,
Amerika en Suriname om maar drie uit
reizen te noemen. Vooral het laatste land
heeft diepe indruk op de heer d'Ailly ge
maakt en hij ziet er grote mogelijkheden
voor Nederland. In tegenstelling tot vele
anderen zegt hij: „een land om door Ne
derlandse emigranten in cultuur te laten
brengen. Tegen de ziekten hebben we nu
zoveel geneesmiddelen en de landbouw
techniek verstrekt zoveel hulpmiddelen,
dat de bezwaren van die kant licht gaan
tellen. Wat bereikte Bruynzeel er niet?
Het klimaat is er tropisch, maar aange
naam Maar emigratie moet natuurlijk
volkomen voorbereid worden".
Voorbereid worden moet er, om tot
Amsterdam terug te keren, meer. De
havens en Schiphol eisen de voortduren
de aandacht van het gemeentebestuur.
En dan is er de schrikkelijke achterstand
in huizenbouw. Dat leidt in Amsterdam
•tot veel verplichte samenwoning.
De tunnelplannen bij de Hembrug,
Velzen en onder het IJ zullen het vol
gend jaar voortgang gaan vinden. En dan
zijn er nog wegverbindingen met Utrecht
en kanaalpanden tot de Rijn! Om van de
uitbreidingsplannen van de stad niet te
spreken.
Van de beslommeringen rust de bur
gemeester in zijn ambtswoning aan de
Herengracht 502. Hij heeft een nog jong
gezin. De oudste verliet het lyceum. En
z n belangrijkste liefhebberij waartoe
de tuin bij de ambtswoning alle gelegen
heid biedt is tuinieren. „Ik heb altijd
al van het kweken van bloemen en
vruchten gehouden", zegt hij. Op vrije
dagen is hij daar te vinden. De familie
doet aan muziek en zij leest. Kortom, zij
is een typische Amsterdamse burgemees
tersfamilie: levende in het hart van de
stad aan een gracht, in een huis, dat
regenten stichtten, die ook eens zeevaar
der en bankier warén. Als nu Arnold
Jan d'Ailly, Amsterdams burgemeester.
voor de Tsjechoslowaakse kerken
f Communisten zullen weer een overwinning rijker worden
bijzondere medewerker.)
J^E volksdemocratieën hebben heel
veel haast. Nog enkele grote pro
blemen dienen opgelost te worden,
stellig nog dit jaar, en wel zodanig,
dat het gelijkschakelen eind van het
jaar volledig wordt. Het verloop dezer
acties is niet tot in de details gelijk.
De plaatselijke omstandigheden eisen
af en toe een andere tactiek en een
ander tempo. Op het programma staat
thans vooral het liquideren van de R.
Kath. Kerk.
In Hongarije werd de grootste slag ge
slagen tegen kardinaal Mindszenty en
het schijnt, dat daarmede het kerkelijke
organiseren tijdelijk wordt verlamd. In
Polen gaat men langzamer en voorzich
tiger te werk. Voorlopig werd daar de
r.k. Charitas getroffen en onder Staats
toezicht geplaatst. In TsJechoslowakije
werd de Charitas dadelijk na de Febru
ari-putsch naar de agtie-comité's verwe
zen. Later kwam het tot verdere acties
en thans zal de beslissende eindstrijd
worden gestreden.
De beslissende? Wat kan er beslist
worden? Slechts de morele en materiële
ellende zal vergroot, verdere culturele
waarden vernield worden en het einde
zal hetzelfde zijn als van elke dictatuur.
De totaliteit is op alle mogelijke gebie
den door te voeren, indien men daartoe
over de nodige machtsmiddelen beschikt.
Op geestelijk gebied zijn deze ten enen
male ontoereikend.
Door de wet van 14 October 1949 wer
den alle kerkgenootschappen onder
staatscuratcle gesteld. Wel houdt deze
wet de belofte in van materiele zeker
heidstelling der kerkgenootschappen,
door de Staat, maar tegelijk eiste zij het
beheer hunner eigendommen aan zich
op. Verder bepaalt de wet, dat het ker
kelijk ambt slechts mag worden bekleed
door personen, die daartoe vergunning
van de Staat hebben en de voorgeschre
ven belofte aflegden Bedoelde vergun
ning mag volgens de wet slechts worden
verleend aan geestelijken, die de
Tsjechoslowaakse nationaliteit bezit
ten, in politiek opzicht betrouwbaar en
van onberispelijk gedrag zijn en overi
gens voldoen aan de voorwaarden, waar
op opname in Staatsdienst kan volgen.
Van de eis van Tsjechoslowaakse natio
naliteit kon in bijzondere gevallen wor
den afgezien. Deze wet trad in werking
op 1 November 1949.
Controle over de Kerk
De zin der wet is duidelijk. Hij
geeft de Staat de controle over de ker
ken in handen, in elk opzicht. Aarts
bisschop Beran leverde op deze wet felle
critiek en noemde de staatsbezoldiging
der geestelijkheid een Judaspenning.
Later heeft het r.k. Episcopaat er in
toegestemd, dat de priesters de belofte
aflegden, echter onder voorwaarde, dat
zij zich tot niets verbonden wat in strijd
is met de goddelijke en kerkelijke wet
ten of met de mensenrechten.
Deze voorwaarde heeft de regering
afgewezen en zij begint nu de wet met
buitengewone gestrengheid in toepassing
te brengen. De communistische pers be
weert. dat de grote meerderheid der
r.k. priesters de belofte aflegt. Vermoe
delijk zullen wij te horen krijgen, dat
dit door tenminste 90 pet- werd gedaan.
Intussen zullen wij het onze ervan den
ken. Zeker is, dat bij deze actie alle
mogelijke terreur wordt toegepast en
dat priesters de kampen voor gedwon
gen arbeid beginnen te vullen.
Priesters, die de formule van belofte
hebben ondertekend, zullen heel spoedig
ervaren, dat deze ondertekening niet
het einde van hun lijdensgeschiedenis
betekent, maar veelmeer het begin
daarvan. De communisten houden hun
eigen plannen er op na hoe met het
Christendom te handelen, in het bijzon
der met de r.k. Kerk, die in Tsjecho-
slowakije voor hen gevaarlijk is door
haar universaliteit. Reeds in Juni van
het vorige jaar werd een nieuwe orga
nisatie opgericht, de zgn. Kath. Actie.
Tot haar programma behoorde de coör
dinatie van de Kerk met de volksdemo-
cratische ideologie, maar haar ware
doelstelling is de voorbereiding van een
schisma.
Scheiding met Rome
Priesters, die de belofte hebben afge
legd, zullen worden verplicht tot het
lidmaatschap van die Kath. Actie. Aldus
worden zij geïsoleerd van de kerkelijke
hiërarchie en van het Vaticaan. Vroeg
of laat zal het tot een versmelting ko
men van de Kath- Actie met de zgn.
Tsjechoslowaakse Kerk, die na de eerste
wereldoorlog is ontstaan als een poging
van weinig betekenis om het Tsjecho
slowaakse Katholicisme van Rome te
scheiden. Uiteindelijk zal een weg naar
de eenwording met de Russische Ortho
doxe Kerk worden gevonden, om aldus
één schaapskooi en één herder te ver
krijgen.
(Zie voor vervolg pag. 6)
ZONDAGSBLAD 18 FEBRUARI 1950
5
KASTELEN U IN ZlllD-HOLLAND
BIJ SASSENHEIM
Laatste Residentie van „vrouw jacoB"
C*VEN drijft een windstootje de mist in
flarden uiteen en het is, alsof het
doek van een gigantisch toneel opgaat.
Het décor is middeleeuws. Een grauw
brok muur met vensternissen, klein en
groot, rijst machtig op tegen de vage
achtergrond van een paar spichtige bo
men. Dan keert de mist terug en het
doek valt alsof een onzichtbare hand
bevreesd is een illusie te verstoren.
Wantwie naderbij komt, ziet dat de
vensternissen hol en leeg zijn en dat de
muur aan de bovenzijde abrupt eindigt
in een golvende lijn van brokkelend
puin. Die bemerkt, dat de mensen, wier
leven zich eens afspeelde legen dit décor
van massieve steen, in kleur en fleur,
in kracht en gratie, hier niets achter
lieten dan een lege schelp, een leven
loos ding. Was de mist er niet deze man
tel der liefde die veel bedekt dan zou
men de popperige moderne huisjes zien,
die reeds opdringen tot vlak bij de slot
gracht, alsof ze diti anachronisme in
steen willen wegdringen van zijn plaats,
willen overspoelen met lange rijen van
huns gelijken: allemaal eendere woon-
hokken, popperig, knus, eindeloze herha
ling van een zelfde type, zielloos en
doodsbang af te wijken van de buur
man links of rechts.
Maar de bouwers van dit monument
van het individualisme zetten hun bouw
werk zeven eeuwen geleden stevig" neer
op muren van anderhalve meter dik en
op fundamenten die de aarde schijnen
te doorboren. Hooghartig ziet het neer
op dat gedoe aan zijn voet, waar kinde
ren met een bouwdoos spelen. Even
hooghartig als het keek in het begin
van de 17e eeuw, toen men een uitbun
dig gebouw met trapgeveltjes en schoor
stenen en dakkapellen bouwde tegen zijn
rware muur. Dat wufte bouwsel heeft
het ver overleefd en met deze nieuwe
dingskens denkt het ook geen moeite te
hebben.
De zware torens en het poortgebouw
zijn verdwenen en door een gaping in
de slotmuur treedt de bezoeker onge
hinderd op de binnenplaats. Eens oefen
den zich hier de jonge leden van het
oude geslacht Teylingcn in de wapen
handel. Hier leerde Willem van Teylin-
gen om met gesloten vizier en gevelde
lans onbevreesd zijn tegenstander tege
moet te rennen op het fiere ros. Hier
keek hij met verlangende blikken zijn
vader na als deze de poort uitreed met
gekletter van ijzer op ijzer, zijn blazoen
fier wapperend in de wind.
Later reed Willem zelf de poort uit
onder de keelen liebaart. gebroken met
de barensteel van lazuur. Een gewichtige
opdracht had hij: als legeraanvoerder in
een troep van de Graaf van Holland
trok hij ten strijde tegen Graaf Lode-
wijk van Loon, die bij Leiden was ge
signaleerd. We schrijven dan 1204. Maar
helaas, er zijn tegenspoeden in het leven
van de krijgsman, die door moed en
dapperheid niet overwonnen worden. Als
Willem met zijn krijgers over een brug
galoppeert, onversaagd de tegenstander
tegemoet, kan het houten bouwsel dig
zware last van mannen en paarden en
staal niet dragen. Krakend stort de brug
naar beneden en heer Willem wordt ge-
of stoot
en zijn blazoen vertoont het Hollandse
wapen, maar met een balk door het
veld van keel.
Dan wisselt het slot in roerige tijden
meermalen van bewoner. Simon van
Bentheim komt er wonen met Agniese,
here Dirck Boeckelsdochter van Rotter
dam en vele anderen na hem. De vro
lijke tonen van de jachthoren weerklin-
langen en hun verdriet, van hun dap
perheid en trots. En tochruim twee
honderd jaar geleden dachten de land
bouwers in de omgeving van de burcht,
die ook toen al een bouwval was, er
anders over. Ondanks de beweringen van
de eerwaarde heer Balthasar Bekker
zouden zij niet graag in de omgeving
van de grauwe steenklomp komen, als
de dorpsklok var. Sassenheim de
iiwaalf slagen van het middernachtelijk
uur had laten horen. Witte gestalten
waren gezien op de brokkelige kantelen,
een vrouwengestalte zat in een venster
nis, hoog in de muur van het slotge
bouw. „Vrouw Jacob" wordt er gefluis
terd in boerenwoningen er. hutten en
van mond tot mond gaan de verhalen
over haar, aan wier stormachtig leven
op het oude slot een einde kwam.
Met pracht en praal nam zi.i hier haar
intrek, vrouwe Jacoba van Beieren, en
nooit was er schoner schittering binnen
de muren van Teylingcn. dan toen de
gewezen gravinne van Holland hier als
houtvesterin wonen kwam. Haar ne
derlaag was een nederlaag met ere. Luis-
ken tegen de grauwe muren als de Hol
landse graven hun vrienden verzame
len in wat nu hun jachtslot is. 's Mor
gens rijden ze uit achter de meute en
's avonds verzamelen de ridders zich in
de grote zaal bij het knappend haard
vuur Dan gaat het glas rond en dave
ren de muren van vrolijk gelach.
Als het gezelschap weer wegtrekt naar
eigen burcht, blijft één ridder eenzaam
achter. Hij is 's graven houtvester over
de waranden en wildernissen van Hol
land en regeert hier met straffe hand
over stropers en houtdieven. Menigmaal
zuchtte toen een eenvoudig man onder
de zware keldergewelven, waar vroeger
de bottelier met de wijnkan zwaaide.
Waar nu de bezoeker loopt, binnen de
wanden van het hoofdgebouw en opziet
naar de grijze hemel keek deze ongeluk
kige tegen de witte gewelven aan. luis
terend naar het klotsen van het gracht
water tegen de muren van zijn somber
verblijf en zich afvragend wanneer hij
de blauwe lucht, dc grafelijke bossen
en het grafelijke wild weer zou zien.
verkleumen spichtige grassprietjes
de bodem
i dc felle
zijn kerker
vorst en valt een brok kalk van de
hoogste trans met een korte tik recht
streeks op de keldervloer neer, want
alle zolderingen, alle afscheidingen tus
sen gevangenen, knechten en heren zijn
Niets is er meer over van hun gevoe
lens van liefde en haat, van hun ver-
Tweehonderd jaar geleden
terrijk was door haar de ondergang van
Hollands feodale zelfstandigheid. De
grote hertog van Bourgondie telde haar
weinig in zijn trotse plannen om een
nieuw rijk te stichten tussen de ruines
van het Duitse keizerrijk en het door
Engeland zo zwaar gehavende Frankrijk.
Toch heeft zijn fiere bloedverwante deze
plannen jarenlang ver
traagd en het was
verlichting, dat Phi
lips haar tenslotte
binnen de muren van
Teylingcn zageen
eindelijk gekooide
Wat voor schimmen
zag zij voor haar
geestesoog voorbij
trekken, toen zij daar
neerzat in die hoge
venstern is Dacht zij
aan de jonge Franse
dauphin, waarmee zij
voor het altaar stond
en die ze al grafwaarts
zag dragen toen ze
nog nauwelijks vijf
tien jaren telde Aan
Jan van Brabant en
Humphrey van Glou
cester, die haar sma
delijk in de steek
lieten? Aan de trouwe burgers van
Oudewater, Schoonhoven en Gouda, die
lijf, goed en veste voor haar veil hadden?
Weldra zat ze niet meer in de ven-
Bternis, want een slopende kwaal wierp
haar op haar sponde en jonkvrouwe
Spierincx van Aelburch ging behoed
zaam in en uit met medicijn voor het
sluipend kwaad, waartegen in de kloos
tertuin geen kruiden wiesen. Daar lag
ze, tot de dag, dat broeder Pouwels
kwam voor de laatste maal, voorafgegaan
door kaarsen en een rinkelende bel. Dan
wordt zij ter ruste gelegd in de Haagse
hofkapel, waar zij eens stond als de
jonge bruid van Jan van Brabant.
Haar zagen de eenvoudige landlieden
op donkere avonden, warend over de
transen, zittend in de vensternis onder
de twee kleine raambogen. Om hear
maakten zy een omweg als zij in hel
duister de steenklomp van de langzaam
verbrokkelende burcht passeren moesten.
Latere geslachten sloopten het bijbouw
sel met de trapgevels en de dakkapel
len: »le middeleeuwse slotkern lieten
zij onaangetast. Zelfs die grootste van
alle slopers, de tijd, heeft zich in zeven
eeuwen niet door het hechte metselwerk
kunnen heenknagen.
Nu brengen dagjesmensen een bezoek
aan de ruïne, offeren hun dubbeltje om
te worden overgezet en luisteren naar
de notedop geschiedenis, die over hen
wordt leeggegoten. Af en toe komen er
metselaars, gezonden door Monumenten
zorg. en zij leggen elk steentje dat naar
beneden dreigt te vallen weer netjes op
zijn plaats
De bewoners van de kleine huisjes
rondom zien geen witte gestalten meer
op de slotmuren, als de duisternis ge
vallen is. Zij zitten gezellig onder de
electrische lamp en luisteren naar Louis,
de kleine klussiesman. Zij griezelen bij
een hoorspel over- „Het spook in het
eenzame huis", mnar zij griezelen gezel
lig. want spoken bestaan alleen maar in
hoorspelen en griezelverhalen.
Zo hehben dan zelfs die schimmige
bewoners tenslotte de burcht maar ver
laten om zich te voegen bij het grote
leger van werkloze spoken, die in onze
nuchtere -ijd wie'haast nergens méést
emplooi kunnen vinden.
Nu:
brok
Toen moesten de kok en de bottelier
op TeyliAgen het vuur wat minder op
stoken en schrapen op de bodem van
kist en vat. Toen moest de edele vrouwe
de sleutel omdraaien in het deksel van
de zware geldkist, drie keer, en de
zware gouden munten tellen, want hoog
was het' losgeld voor zo'n voornaam heer,
geparenteerd aan de roemruchte huizen
van Arkel en Brederode.
Toen de zoon van deze onfortuinlijke
ridder, heer Willem de jongere der
waereld overleden was werd het stil
op Teylingen. Slechts één dochter droeg
nog de aloude geslachtsnaam en het leen
viel terug aan de graaf. Maar graaf Flo-
ris V zorgt er voor, dat het slot weer
een bewoonster krijgt. Hij geeft het in
leen aan de schone jonkvrouwe Cathe-
rijne, nadat zij weduwe geworden is.
Teylingen ligt dicht bij Floris geliefde
verblijf Vogelenzang en niet zonder bij
bedoelingen geeft hy Gatheryne de
trotse burcht tot woon. Weldra speelt
weer een jong edelman op het slotplein
„HEB ik de eer
vraagt de meneer op
het spreekuur, „heb ik de
eer om kennis te mogen
maken met dominé
en hij noemt mijn naam
die ik met steeds minder
succes onbekend wens te
laten. Nu acht ik die eer
voor mijn bezoeker slechts
matig, maar ik luister nu
eenmaal naar deze naam
en dus knik ik flauwtjes
en wacht af wat er nu
weer komen zal. Klaar,
blijkelijk zal dat machtig
veel worden, want de me
neer landt plechtstatig als
een Zeppelin op een van
mijn wat-aftandse stoelen;
haalt een dikke porte
feuille voor de dag, een
sigaar-met-een-gouden
bandje, een aansteker (die
het prompt niet doet, maar
dat verwachtte u zelf al),
een spoorboekje, een veel
gelezen aflevering van
„De Spiegel", mitsgaders
een potlood. Het lijkt wer
kelijk even of hij besloten m
heeft om mijn spreekka
mer als uaste woonstee te
adopteren en ik kijk hem
derhalve ietwat verbijsterd
,Ik kom net uit Enge
land", zegt de meneer.
„Ja, dat zult u vreemd
vinden, maar ik ben gis.
teren nog even voor zaken
naar Londen gevlogen en
omdat ik u eergisteren in
de kerk gehoord had,
dacht ik: kom, ik loop even
bij hem aan, voor ik mor
gen weer naar Parijs ga,
want de volgende week
heb ik helemaal geen tijd;
dan zit ik in Madrid. Of
in Rome, dat weet ik nog
niet zeker. U begrijpt wel,
dat weet je nooit van te
voren, als je in zaken bent.
Vandaag hier; morgen
daar. Zaken en reizen,
dominé, dat is mijn lust en
mijn leven Hoezeer
het zijn lust en leven is,
gevoelt allermeest mijn af
tandse stoel, want terwijl
de meneer triomfantelijk
rondkijkt, laat hij zijn rug
met geweld tegen de leu
ning vallen, als ware mijn
wrakke meubel de meters
diepe fauteuil van een
luxe-hotel. De leuning
kreunt, de stoel siddert en
mijn hart siddert mee. Er
zijn reeds teveel stoelen
dit jaar bezweken en waar
haal ik nieuwe?
„Ik kom dus net uit
Stockholm", hervat de me
neer het ge-
sprek. „Weet
tuurlijk Phi
lips radio's.
Philip zei gisteren nog te
gen me: „Piet", zei hij,
want we kennen mekaar
van de schoolbanken af en
ik kan wel zeggen dat hij
zonder Piet nooit zo'n man
in bonis zou zijn gewor
den; „Piet", zegt die Phi.
lip me vanmorgen ,J\j
bent een goudbron voor
het bedrijfWaarop
de leuning opnieuw jam
mert onder een aanval, die
'm nog jaren heugen zal.
„Nou zult u zeggep,
waarom kom je dan hier,
Piet, maar dat zal ik u nu
eens haarfijn uitleggen.
Kijk eens, ik ken u niet en
u kent mij niet, toe heb
ben elkaar nog nooit ge
zien of gesproken, maar u
voelt in elk geval wel dat
ik een groot zakenman
ben. Informeert u maar
eens naar me bij de ban
ken in de stad. Neem nou
ders zijn
Uit de
VOLKSWIJK
de Handelmaatschappij, of
de Rotterdamse Bank, of
de Amsterdamse; ik kan
u zeggen dat ze allemaal
met vinger en duim er
naar likken om zaken met
me te doen. Maar ik zeg
altijd: niet dringen, heren,
ik kan er maar één tege
lijk helpen en dan niet
hier zo'n slordige tiendui
zend en daar zo'n half
tonnetje, maar dan ineens
goed. Neem nou vanmor
gen, ik was in Bern ja
meneer, daar kijkt u van
op, maar ik vlieg altijd
heen en weer, dat moet je
wel als je in diepvries
vruchten werkt, want
gesmolten,
met die war
me treinen en
auto's is 't he
lemaal niets.
was ik nu ook
pos afgebracht; wat wilde
ik nu weer zeggen?"
„U was inprobeer
ik te helpen, maar ik ben
zelf óók de draad kwijt
en begin tevens wat onge
rust te worden. Maar hij
heeft genoeg aan een half
woord en vervolgt mach
tig: „O ja, ik was in Ge
nua. Geloof me nou of niet,
maar daar is voor iemand
van mijn branche niets te
beginnen. Toen ik er voor
het eerst kwam en vroeg
of ze belang stelden in
margarine, zeiden ze alle
maal Nee en nog eens
Nee. Omdat ze daar alles
braden en bakken in olijf
olie. Maar toen zei ik:
„Kun je die ook op je
brood smeren?" en toen
keken ze me ineens aan
„Waar komt u eigenlijk
precies voor?" onderbreek
ik hemwant voor de deur
van de spreekkamer ver
heft zich dat dreigend ru
moer, dat aanduidt dat er
anderen binnengelaten
wensen te worden. Dat ge
rucht doet me ook op mijn
horloge kijken en vervol,
gens: „Ik heb niet zo heel
veel tijd op het ogenblik;
er staan nog anderen te
wachten; ik kom liever
zelf eens bij u thuis pra
ten
„O", zegt de meneer.
„Nee, ik kom niet voor het
een of ander. Ik kwam zo
maar eens aanlopen, voor
de gezelligheid. Maar als
u bij mij wilt komen, wat
graag. Ik woon en
hij noemt een wijkstraat,
waar men geen tonnen
gouds noch welgeslaagde
zakenexperts verwacht. Te
gelijk pakt hij zijn bezit
tingen weer kalm bij el
kaar, zet de stoel recht en
knikt me nog eens harte
lijk toe. Dan wandelt hij
de deur uit en is verdwe
nen. Misschien denkt u nu
dat hy gek is, maar dan
kent u de mensen niet. Als
u zelf een klein schrijver
tje was op een groot kan
toor, die alle grote steden
enkel met name kent en
nooit verder komt dan een
grauwe straat, zoudt u
zich mogelijk ook wel
eens een kleine, speelse
droom veroorloven. Of
ligt u zelf nooit 's avonds
wakker en denkt dat u
een heel ander mens bent
dan in werkelijkheid: een
groter, geslaagder, mach.
tig mens, die méér bete
kent dan ieder ander?
WIJKPREDIKANT.