wraak van cle horig KRACHT EN ZWAKHEID onze jeuqó-p&qinó^ ONZE TEKENWEDSTRIJD DE BENGELS 2 ZONDAGSBLAD 14 JANUARI 1950 ZELFS de vrije burgers spreken er schande van. 'tWas ook schandelijk Graaf Gerard van 't Haarschild had het in zijn tyrannie durven bestaan om de horige Boudewijn van de Garven- buurt op te sluiten in het hol boven de slotgracht. En iedereen wist, dat het in dat kerkerhol spookte! Zó erg spookte het er, dat nog nooit iemand levend daaruit was weergekomen. Een leenheer van de Graaf had eens in een overmoedige bui verteld, dat Graaf Gerard dan zelf dat spook wel zou zijn watit het donkere grachtwater stond dikwijls lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll door Go Verburq lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllll dat stekende vlammen liep het spook in doodsangst rond. Zijn wit kleed fladderde om hem heen door de wilde angstbewegin gen Smekend gilde hij om hulp. Zo nu en dan stond hij op de gootlijsten, zijn armen gespreid, alsof hij de sprong naar het veilig plèveisel van het binnenplein, hem de dood betekenen kon, hol. de dorpel van het Maar de leenheer had ze' bier gedronken toen hij dat Alevel, de hoogmoedige Graaf ging met zijn raadselachtige glimlach door de buurtschap, alsof de gevangenneming van een onschuldig horige de gewoonste zaak van de wereld was. Ja, want onschuldig was Boudewijn. Wie kon het helpen, dat juist achter de armzalige plaggenhut van Boudewijn die half-vergane boomstronk tussen het hoog-gegroeide gras verborgen lag 't Was alsof de b^zg geest van de heks van Wimselerdijk het zo leidde, dat de Graaf zijn weg langs die plek zocht, toen hij jaagde op een everzwijn. Met een smak was het paard neer- getuimeld, toen het over de boomstronk struikelde, maar de Graaf, lenig ruiter die hij was, was er met een verstuikte voet afgekomen. Bevend voor zijn razend schelden, had de vrouw van Boudewijn een zwachtel rond de enkel gewikkeld, en. vol vage vrees, had ze haar man het bevel van de Graaf overgebracht, dat hij haar had toegebruld, alweer zittend op zijn van schrik schichtig paard. „Vrouw", had de Graaf geschreeuwd, „zorg dat je plichtvergeten man van avond. vóór de zon gedaald is. op 't kasteel is. zo je leven je lief is. Ik zal hem leren om zijn Heer naar het leven te slaan, door een boomstronk te ver bergen tussen 't gras, waardoor ik rijden Bleek had ze hem aangehoord, deze Godewina van de Garvenbuurt, en in haar angst had ze zich vermeten haar lippen te openen tegen de Graaf, maar ze kwam niet verder dan een smekend „Heer Toen reeds had Graaf Gerard van 't Haarschild dreigend zijn karwats geheven en de teugel van zijn trillend paard gewend in haar richting. Ze had haar jonge hoofd gebogen, in plotseling slaafs aanvaarden van al wat komer. mocht. Moe van 't beulen op de akker was Boudewijn thuis gekomen. Reeds was de zon gedaald tot vlak boven de bos rand In laatste gouden schittering gleden de stralen over het nu warm-bruin van de plaggen, en het rood en blauw van hier en daar een bloem. „Wat deert je?" had hij gevraagd, toen zij daar bleek geleund stond tegen de jonge boom voor de hut. ..De Graaf was hier", bracht ze uit en snikkend legde ze haar hoofd tegen zijn sterke schouders. Ze voelde zijn arm driftig om zich heen geklemd en in haar zij zijn gebalde vuist. „Zo was alles wat hij zei en in dat ene woordje legde hfj heel de machte loze woede van zijn jalouzie. Godewina merkte het en snel, om het verkeerd uitleggen van het gravelijk bezoek; zei ze „Nee Boudewijn, niet een bezoek zoals hij wel aflegt bij andere vrouwen in de buurt was het. Dat niet.'t Was erger, veel erger. Hij veerde er door op, strijdlustig. „Vertel op", drong hij aan. Toen vertelde ze. geleund aan zijn schouder Lang zwegen toen die beiden, omdat ze de wreedheid en willekeur van hun Heer kenden. Hij zuchtte. ,.'k Zal gaan", zei hij, „hij is machtig, de Graaf, hij zou me laten vervolgen tot aan het einde der aarde als ik niet zou gaan Maar hij is niet almachtig, daarom moeten we ons niet banger maken dan nodig is." Ze knikte snikkend „Tot ziens dan, Boudewijn." fluisterde ze en ze keek hem diep in 't blauw van zijn ogen, waarin nog wild de drift flik kerde van tijd tot tijd. Met trage stap ging hij de weg naar 't kasteel Hij wist het, vóór zonsondergang kon hij onmogelijk daar zijn, 't Deerde hem niet. Té zeer was hij gewend aan het voortdurende gevaar van de wrede Graaf, die hij als jongen van gelijke leeftijd ge kend en gevreesd had. Het hol-klinken van zijn voetstappen op de slotbrug was hem als een afscheid van dit leven Terwijl de poortwachter aanslofte over 't binnenplein, nam hij de schoonheid van de avond in zich op, als om er de leegte na het scheiden mee te vullen. In het overgegeven aanvaarden van wat nu zijn lot zou zijn, liep hij fier en on gebogen achter de poortwachter naar de grote zaal Alsof niet die hele dag van zwaar werk in de hete zomerzon achter hem lag. Zijn verstuikte voet op een kruk vóór zich en zelf geleund in een brede, ver gulde stoel, zat daar de Graaf in de een zaamheid van de burchtzaal. „U heeft my hier bevolen. Heer," zei Boudewijn. Als uit een verre droom ontwakend keek de Graaf hem aan. Een spottende lach trok over zijn nog jong gezicht Hij sprak tot zijn horige geen woord, maar met een ongeduldig bewegen van zijn rechterarm, wenkte hij twee lansknechten „Deze kerel heeft me naar het leven gestaan," zei hij, „sluit hem op in het hol waar het spook verkeert." Boudewijn huiverde Hij wist, dat dit zijn doodvonnis was. Hij wist daardoor ook. dat hij alleen een pijniging vooraf riskeerde, wanneer hij zich verdedigde. ,.U weet zelf, dat het niet waar is, Heer!" Hij zei het, zichzelf dwingend tot een onderdanige toon Toen barstte hij drif tig uit: „Of weet je soms niet meer. Ge rard van 't Haarschild. dat ik je tot twee maal toe het leven redde? Ben je ver-' geten, dat je één keer verdronken zou zijn, als ik er niet geweest was? En die andere keer. toen die vreemde lansknecht je achtervolgde, omdat je op hem ge schoten had. wat zou er toen gebeurd zi.m zonder mij?" Hij beefde van tomeloze drift en en- nog: „Wees toch voorzichtig, Boudewijn!". Hij antwoordde niet. Half-overtuigd, dat de binnenpoort gesloten zou zijn duwde hy ertegen aan. Geruisloos draaide de poort open. Zonder gerucht ging hij binnen. Vóór hem lag de wijde binnenplaats; rechts waren de stalgebouwen. Voor een deur flikkerde vaag een lantaarntje Daarheen ging hij, sluipend langs de muur. Boudewijn nam het lampje van de deur. Het aarzelend vlammetje kroop tegen een stro-halm, knetterde dan in duizendvou dige spreiding langs heel de zijkant van de stro-hoop, die in de stal lag opgetast. Tevreden lachend stond Boudewijn een ogenblik te staren m de gloed. Het lan taarntje slingerde hij midden in het vuur. Toen trok hij zich terug buiten de deur, in het veilig duister van het plein. Voordat de wacht gillend aanrende, nadenkend deed hij twee stappen naar de Graaf toe, zijn knoestige boerenknuis- ten gebald zwaaiend. Geschrokken veerde de Graaf over- eiaid, steunend op de stoelleuning. „Waar wachten jullie op?" schreeuwde hij tegen de lansknechten. Snel grepen ze de dreigende horige en ijverig sleepten ze hem mee „Omdat je me zo goed geholpen hebt. zal ik je niet laten geselen." riep Graaf Gerard zijn horige nog na en honend lachte hij. Verlicht liet hij zich terugvallen in zijn Vanaf het binnenplein drong het woe dend geluid van Boudewijns stem tot hem door: „Denk om de dag waarop ik ge wroken zal worden, Gerard van 't Haar schild!" Toen viel weer de stilte over 't kasteel. Dit alles was niet verzwegen gebleven. De vrienden van Boudewijn morden daarover onder elkaar, maar als Gode wina er niet geweest was zou Boudewijn zijn graf gevonden hebben in de slot- Een week nog maar had haar man in 't spookhol gezeten, toen had ze haar plan nen klaar. Haar broer, een lansknecht van de Graaf, had haar verteld waar Boudewijn gevangen zat, en hij had haar ook de vrees gemeld voor 't spook aat rondging over 't donkere water van de slotgracht. Daarin had Godewina haar kans gezien en in het beschermend duister van de nacht was ze schimmig afgedaald in de gracht en, wadend waar ze kon, moei zaam zwemmend waar 't onmogelijk was. bereikte 2e het poortje boven "t wa ter, juist toen met een schrikschreeuw de wacht op de brug voor haar vluchtte. De roestige grendel van 't waterpoort- !e wilde nauwelijks wijken, maar ten an een leste schoof hij knersend terug Van binnen opengeduwd, draaide hei poortje krakend open en door het duister vonden Boudewijn en Godewina tastend eikaars hand. „Ga mee naar de overkant", fluisterde de vrouw. Hij gleed naast haar in het water. De poort duwden ze dicht. Hand in hand zeulden ze door de modder, naar de veilige overkant. Bijna hadden ze het diepe midden be reikt. toen Boudewijn plotseling stilstond. „Terug'" beval hij, „eerst de wraak". Zij weifelde, liet zich dan willoos mee terugvoeren, het nieuw gevaar tegemoet. Ze klommen het stenen trapje op, dat 4 het poortje tegen de glooiende wal- arbcven stond hun natte kleren. „Wat wil je doen?" vroeg Godewina. Ze zag hoe hij zijn armen uitbreidde naar het kasteel. „Verbranden zal ik dit satansnest", dreigde hfj. Langs de veilige boskant, waar de stallen lagen, gingen ze voort, tot waar de binnenplaals was. „Jij moet hier wachten", zei hij, „bin nen een uur bon ik terug". Ze schikte zich. zoals ze het nu al vier jaar gewend was. Toch waarschuwde ze stond de horige al weer buiten de binnenpoort, glurend door een kier. Snel vrat het vuur voort, eerst aarze lend. dan onhoudbaar snel vatte het hout van de zware moerbinten overal vlam. Van alle kanten kwam het burcht-per soneel aanlopen. Schichtig keken ze rond, wachtend op bevelen die niet kwamen. Van boven, vanaf het dak van de hoge stal. klonk opeens een krijsend gegil. De wanhopig rond-rennende kasteelbevol king keek omhoog, als versteend. „Het spook!" gilden ze en in paniek stemming renden allen terug naar hei veilig duister van de woongebouwen. Tussen de hier en daar al uit het dak zich wonderde hem. Zijn voorstelling nooit geziene, maar altijd gevreesde kasteelspook was anders. In donkere nachten had hij hem zich oo het water dansend voorgesteld of zwierend over ge bouwen en binnenplein. En nu....? Nog niet eens de kleine sprong naar 't slot plein durfde hij wagen! Het spook ris keerde het vuur boven de keien van het plein Langzaam drong een vaag vermoeden zich op aan de in -zenuwspanning snel werkende hersens van Boudewiin. Nog steeds was Graaf Gerard niet op het plein verschenen en daarboven danste 't spook Op 't zelfde moment dat hij zijn ver moeden vertelde aan zijn vrouw en zij samen'm de nu wijd open poort te kijken stonden, wierp het spook zijn witte hulk af en in zijn kort wambuis en kleurige kuitbroek stond daar de doodsbenauwde Graaf, schreeuwend en wenkend Moeilijk weerstond Boudewijn de ver leiding om nu de poort dicht te trekken cn weg te rennen, het veilige leven in. Veilic. want het doodvonnis van Graaf Gerard stond in vlammen getekend tegen de donkere nachthemel. Kort duurde zijn Ftrijd. Toen sprong hij de binnenplaats op. rende naar de open deur van een ander stalgebouw en droeg armen vol Godewina begreep hem en samen sta pelden ze de armen vol stro op tot een zacht heuveltje. Aan weerskanten daar van gingen ze staan, terwijl door de rondspattende vonken al vlammetjes op krulden uit 'het stro. „Spring!", beval Boudewijn en de Graaf, zijn ogen in doodsangst wijd-open, ge hoorzaamde. Het stro brak z'n val. Toch was hij ver- sufd door de klap waarmee hij neer kwam Boudewijn sleepte hem weg uit hel brandende stro. naar het midden van het Elein. Daar boog hij zich over de Graaf een en plechtig zei hij: „Dat is dan drie maal, Gerard van 't Haarschild De Graaf verdraaide moeilijk zijn hoofd. „Je bent dus vrij?" fluisterde hij Zijn horige knikte. Toen stond hij op. „Nog wel", antwoordde hij wrang. „Daarom zal ik nu moeten gaan, want Graaf Gerard is niet te vertrouwen". De Graaf tilde zijn hand op. „Blijf1", smeekte hij, „blijf en help me. Ik zal je belonen". „Waarmee?", vroeg Boudewijn. „Met de vrhheid e antwoordde de Graaf. „Hoe weet ik dat het waar is. wat je zegt?" aarzelde Boudewijn reeds hall- besloten. „Als ik je misleid mag je me doden. Laat je vrouw de schrijver roepen". Toen geloofde Boudewijn het. Op de kasteelboerderij, vlak bij de buurtschap Wimserdijk heeft Boudewijn geboerd. Nooit heeft iemand begrepen hoe het mogelijk was. dat Graaf Gerard hem zo veel voorrechten gaf, maar ook is er nooit iemand geweest die het de vrije boer Boudewijn misgunde. Een vierkant luik heeft nu het poortje boven de slotgracht vervangen. Nog is daar het stenen trapje, brokkelig en ver weerd. De jaren komen en gaan. De geschie denis blijft. boerderij", en zij zeidc„De Filistijnen over U, Simson", en hij zeide„Ik zal ditmaal uitgaan als andere malen.... want hij wist niet, dat de Heere van hem geweken was. Richteren 1620. SIMSON is een van de meest tragische figuren, die ons in de Bijbel ge tekend worden. Een man van zeldzame lichaamskracht, waarmee God hem bovenmate had ge- Een man tegelijk van innerlijke zwak heid. dewijl hij niet opgewassen bleek te zijn tegen een slechte vrouw. Wat had deze richter ongelooflijk veel kunnen bereiken, wanneer hij zijn gaven op de juiste wijze had benut. Hij zou gedurende jaren achtereen voor geheel het volk van Israël een sterke steun geweest zijn. Zijn persoon, zijn invloed, zijn schier onbegrensde kracht vermochten de vijanden op een afstand te houden, en waarborgden voor het volk des Hceren een rustig leven, dat zich naar alle zijden kon ontplooien in de tijd, dat het volk nog zonder koning was. Alleen door de kracht van die ene man was het leven van duizenden veilig gesteld. Maar Simson gebruikte zijn kracht op een verkeerde zondige manier. En toen die wrede, listige vrouw niet op hield, verklaarde hij haar het verborgen geheim en vertelde hy. dat zijn kracht gebroken zou zijn, wanneer de haar lokken van zijn hoofd werden afgeknipt. Hij kon geen weerstand bieden aan de verlokkingen van Dalila en bereidde daardoor zijn eigen ondergang voor. Daarin is Simson voor ons allen tot een waarschuwend voorbeeld. Kracht en zwakheid liggen in ons leven vaak zo heel dicht bij elkaar U kent ze wel, die sterke persoonlijk heden, die toch in één opzicht zo uiterst kwetsbaar zijn. Mensen, die met hun schone gaven en talenten zoveel konden bereiken, maar die telkens zo diep in een bepaalde zonde vallen, dat hun kracht daardoor gebroken wordt. En U hebt misschien ook wel eens iemand ontmoet, die uiterlijk over geen machtsinvloed beschikte, maar die inner lijk zo sterk bleek, dat zijn levenswan del voor anderen respect afdwong. God geeft aan ons, Christenen, nog al tijd zo veel krachtbronnen, dat wij daar mee wonderen zouden kunnen verrich ten. Maar wij geven, uit zwakheid, aan de zonde zulk een grote plaats, dat onze kracht meermalen gebroken wordt. In het leven van de enkelingen en in dat van onze gemoenschap openbaart zich die tragiek telkens weer. wanneer we toegeven aan zondige lusten en be geerten, wanneer we de wapenen niet gebruiken, waarover wij beschikken kunnen. Zie toch toe, wat gij doet met de kracht, die God u gegeven heeft In ons zelf zijn en blijven wij maar zwakke, hulpeloze mensen, maar die de Heere verwachten, zullen de kracht steeds ver- Want Eén, die veel meer is geweest dan Simson, wil zijn kracht elke dag in ons uitstorten door de Heilige Geest. Jezus Christus heeft nooit één ogen blik zwakheid gekend, ook niet, toen Hij Zich overgaf om gebonden en gekrui sigd te worden. Altijd was Hij de sterke held. Die elke aanval van de Boze heeft afgeslagen. Wie in Hem begrepen is, ja, die kan wel struikelen en vallen, maar nooit af vallen en voor altijd verliezen, want die mag zeggen: „Als ik zwak ben, dan ben ik machtig.' 's-Gravenhage. '.''V ZONDAGSBLAD 14 JANUARI 1950 7 JOSJE WOU EEN PAARDJE HEBBEN ton. In haar handje houdt ze stevig stuiver geklemd. Die heeft Josje van moeder gekregen, om te grabbelen. Dat ging maar niet zo één, twee drie! Nee, Josje heeft er een hele dag „lief" voor moeten zijn en dat wil wat zeggen voor de woelwater, die Josje is. Maarhet is gelukt en met verlangen is Josje naar Zondagsblad, dat begrijpen jullie wel. 't Is ook niet leuk. Van iets. dat je helemaal alleen maakt, heb je veel meer plezier, vind je niet? Ziezo, we hebben weer even gezellig gepraat. Nu maar allemaal weer uitkijken naar het volgende Zon- s joneei Enorm! Zóveel tekeningen, als de post bij Oom Karei bezorgd heeft Honderden van vier jaar tot 15 jaar heb ben meegedaan. Leuk hoor! Maar jullie maken me het toch wel heel moeilijk! Want allemaal hebben ze zó hun best ge daan, dat het niet gemakkelijk is om de beste uit te kiezen. Ze zijn stuk voor stuk tekening er dan wel by. Oom Karei had eigenlijk gevraagd om tekeningen 'an dingen, die jullie thuis hebben Maar heel wat kinderen hebben iets anders ge maakt; iets dat buiten het huis is: een sloot met eenden, een jongen aan de wa terkant. een land met kabouters. Eigen lijk was dat niet de bedoeling, maar vooruit, er zijn zoveel kinderen, die liever helemaal vrij zijn in wat ze tekenen moe ten, dat oom Karei nu zegt: teken maar wat je wilt en stuur maar in. Volgende week gaan we weer eens kijken, wie dan de gelukkigen zullen zijn! De vier van deze week hebben heel erg mooi getekend. Die kleine kleuter van vier jaar met haar aardige poesjes in de boot! En moet je die motorfiets eens be kijken. Zelfs het draadje voor de lamp zit er aan. En dan dat kinderkopje! „Vader leest de krant" is ook prachtig. Net of, ie zó met je zal gaan praten Maar écn ding moeten we even afspreken: jullie mogen géén plaatjes uit een boek over trekken. Dat hebben veel kinderen wé! gedaan. Zij komen natuurlijk niet in het Ko Hoog. 11 jaar. dagsblad. Iedereen, die Oom Karei geluk kig nieuwjaar heeft gewenst: dank je wel hoor. Tini van Meeteren heeft de dochter van Oom Karei getekend. Ook hartelijk dank. maar Oom Karei heeft geen doen- ter. Toch was het leuk. OOM KAREL ti. d. Haak, 13 jaar aardig. Er zijn kachels getekend, orgels, vazen, duiventillen, kinderkopjes, poppen huizen, keukentjes, een radio, kabouters, muizen, katten; teveel, om ze een voor een op te noemen. Prachtig zou het zijn, om ze allemaal in het Zondagsblad te zet ten. Jammer, dat zoiets niet gaat. Vier hebben we er uitgekozen. De jongste is vier en de oudste is 13 jaar. Nee. niet boos zijn, omdat jou tekening er niet- in staat, hoor, en ook niet zeggen: „Nou. de mijne is veel mooier". Allemaal zijn ze mooi. Ook de jouwe. Volgende week staan er weer een paar in het Zondagsblad en, wie weet, is jouw Zo'n smulpaap De koning van Luilekkerland Had vreselijke buikpijn, want Hij had, dat was zijn eigen schuld, Veel te veel zoetigheid gesmuld: Wel dertig repen chocola, Vijf- grote schalen kersenvla, Ook zeven dozen vol gebak. En pruimen: wel een muddenzak! Hij was een echte lekkerbek. Maar ditmaal werd het toch te gek, Juist toen hij om nog meer wou vragen, Begon de buikpijn hem te plagen. Hij wist niet wat hij aan moest vangen, De tranen liepen langs zijn wangen, Een schaar van hovelingen stond Al bevend om zijn troon in 't rond. Om zijn ellende te vergeten Begon hij van zijn kroon te eten (Die was gemaakt van marsepein). Maar 't hielp geen ziertje voor de pijn. Ook honig baatte er niet voor, De kwaal werd er nog erger door. En 't einde van het liedje was: De dokter kwam er aan te pas. De dokter zei: O, majesteit! Die pijn raakt u maar zo niet kwijt. Slechts één ding kan u nog genezen: Het moet een bitter drankje wezen.' Toen schrok de koning zo vervaarlijk! Hij huilde en snikte onbedaarlijk, En schreeuwde bijna moord en brand; Aan bitter had hij erg het land! Maar hoe hij ook te keer mocht gaan, Er hielp geen lieve moeder aan: Drie lepels bittere medicijn Moest hij gaan slikken voor de pijn! Toen was hij weldra weer gezond, De pijn verdween weer, en terstond Heeft hij drie taarten opgegeten, Om 't nare drankje te vergeten! PIET PRINS. Ar ie de Kuyter, 4 jai de school gestapt, waar de bazar gehou den wordt. Ze ziet niets van de kleurig versierde zaal, van de stalletjes met leuk- aangeklede poppen. Heeft zélfs geen ogen voor de oliebollen-kraam; anders een lek kernij, waar Josje vast niet voorbijgaat zonder er verlangend naar gekeken en de geur diep opgesnoven te hebben. Néé. grabbelen moet Josje! Stel je eens voor: Jantje van de buren heeft oók ge grabbeld en er zó maar een paardje uit gehaald! Toen Josje dat hoorde, was ze niet meer te houden. Denk eens even: een paardje!! Josje's gedachten liebben toen heel snel gewerkt Er is een plan netje in haar opgekomen, zó prachtig, dat Josje haar adem inhoudt, nu ze bij de grabbelton staat. Vader heeft een winkeL waarin óók speelgoed verkocht wordt. Josje weet, dat vader en moeder heel veel zuchten tegenwoordig. En. kleine zakenvrouw als vader naar noemt, vermoedt Josje. dat de winkel niet hard gaat Er zijn bijna nooit mensen meer in. die wat kopen. En nu is dc grabbelton gekomen. Met z'n honderd mogelijkheden. Met z'n paardje, 'n Paardje voor vijf cent en in vaders winkel kost het twintig cent Is dat eventjes wat? Als Josje dat paardje grabbelt, krijgt vader het. om voor 20 cent te verkopen, wat Josje voor 5 cent grabbelde Is het nog Josje's beurt niet? Josje popelt. Met een plechtig gebaar legt ze even later haar stuivertje in de hand van de juffrouw van de grabbelton. En ze grabbelt, grabbelt met zenuwach tige haast. Vijf keer een pakje nemend, weer wèg-stoppend, het is te klein, daar kan geen paardje inzitten. Dan houdt ze een pak in haar handjes, dat haar ogen doet schitteren. Een héél groot pan. Daar zit vast het paardje in. Met trillende vingertjes maakt ze het touwtje los. Het is raar. maar het is net, of Josjes vaders gezicht ziet glunderen, nu hij Josje zo ingespannen bezig ziet. En hij is niet eens hier in de school Na het touwi'je een krant. Na die krant wéér een krant O. maar het pak is neg zo groot daar kan nog best een krant af; met open mondje wikkelt Josje ver der. allemaal kranten Heel diep in Josje begint een stemmetje te zeuren: „Als het nu eens géén paardje is. Josje-'" Maar Josje verzet zich hier tegen met alle macht. „Wèl paardje,'' zegt ze dringend in zich zelf. En dan houdt ze een mooi vierkant doosje over! Alle kranten zijn er af O, maar hier zit het paardje in Al die kran ten waren natuurlijk om te foppen! Josje geniet stilletjes, als ze denkt dat ze zich zó liet foppen en dat Ze tóch overwin naar wordt. Kijk maar naar dit doosje. Met grote verwachting op haar gezichtje, dat al half glimlacht om het weten, wat er nü komt. doet ze voorzichtig het dek sel er af. ....Papierwol, een hoopje papierwol. Josje grabbelt, grabbelt. Met een hevig heid. die de papierwol rond doet vlieeen. Het kreunt in haar: „Paardje paardje. Vadertje. Vadertje", dan houdt ze een heel klein pakje over. „Klappertjes", weet ze. met onfeilbare zekerheid, klappertjes. Dan springt er een woede in Josje op, en ze smijt het doosje klappertjes in het gezicht van de grabbelton-juffrouw Dan holt) ze, hevig snikkend, de school uit De juffrouw zegt: „Wat een gek kind Maar buiten staat Josje, huilende en met stampende voetjes. Al haar blijde verwachting is oneens weg. Ze had zo stellig op een paardje ge hoopt TONNY WESTVEER. „Zuk knoeien!" zegt de een. „Smeerboel!" zegt de ander. ^Schiet op. jó!" roept Does „Mag dat wel van Vader en Moeder!" vraagt een vriende lijke stem achter hen. Het is ien dikke meneer met een gouden bril op. Hij schudt zijn „N-nee Meneer, 't is een verrassing voor Vader." Wei-wel, als Vader 't l de bengels i vindt, hè?' stapt door. Hij as om. Alle men- laar het geverfde zucht Does. ,,'t Is niets prettig ophouden," Maar de jongens blij vei staan grinniken en hebben vai alles te zeggen „Net doen of je niks hoort! fluistert Annemarietje. Does knikt. Ijverig vervei Telkens blijven er nu men sen staan. Sommigen zeggei. wat, anderen lachen. Dan lo- vindt Annemarietje ook. pen ze weer verder. Turn propt de kwasten in de Maar als de bengels een uur verf. Zo nemen ze de bussen geverfd hebben, heeft Does er mee naar de schuur Ze zijn genoeg van. Het wordt eok ^nu lang zo zwaar niet Zo bobbelig over de kapotte gele en gro verf, en de nieuwe kleuren lopen overal door elkaar. „We hadden één kleur moe ten kiezen," zegt ze tegen de anderen. „Laten we 't allemaal oranje maken!" stelt Tum voor. O. o, nu ze ophouden met schilderen en het hek eens be kijken. ziet het er toch heel Daar komt Alie de achter deur uit, ze moet even om een boodschap. Als ze de bemorste Rika erg r uit. „Ai, moet je die es zien! roept een meisje, dat met haar zusje achterop komt langsfiet- Die twee zusjes proesten en kijken telkens om. De bengels schrikken er nu ook van. En. „O Tum, je schoenen!" „O Does, je kousen, o, en je jurk. Ze zitten onder de verfvlek- ken en het hek is nog lang niet klaar. De verf is haast op. Er is vreselijk mee gemorst, en de arme heg. b. wat zien de nieuwe groene olaadjes er uit! bengels ziet, gilt z slaat haar handen i en holt de keuken i Daar komen Snoecksie ook aan. „Nee maar, nee maar! Wat hebben jullie uitgevoerd?" ,,'t Hek geverfd," legt Does uit. ,,'t Hèk? met dié kleuren?'' Rika en Alie hollen naar voren. Snoecksie trekt Anne marietje cn Tum naar binnen. Does loopt stilletjes achter hen aan. 't Was een verrassing voor Vader, waarom is 't dan tóch niet prettig? Als Vader om over zevenen komt aanfietsen, ziet hij in de verte al een paar mensen voor 't huis staan. Kijk, nu lopen ze door, maar twee meisjes blijven staan Wat zou er te zien zijn? Vader trapt wat harder. En dan ziet hij het hek. En de heg. En de verfmorserijen in het zand. Hij begrijpt er niets van, blijft maar staan door Fhé Wijnbeek kijken. En ineens gaat de voordeur open en vliegen de bengels naar buitep. „Vader. Vader 't was een verrassing, maar !t is een b^tje fout gegaan Vader kijkt naar het hek. „Hebben jullie dat gedaan?" Ze knikken hard Dan begint Vader te lachen. Hij strijkt zijn drie meisjes over 't hoofd. „Wel, wel, 't is héél mooi. Maarre. Rika komt er bij staan. De bengels babbelen honderd uit over de kale meneer en de dikke kwasten. ,.U moest er niet om lachen, Meneer", zegt Rika dan. ,,'t Hele hek bedorven en de heg ook. en hun jurken en hun schoenen krijgen we nooit meer schoon och, en al die kostelijke verf. Vader knikt. Zijn gezicht betrekt. Dan kijkt hij naar zijn bengels, die toch niets ondeu gends bedoeld hebben, en zo blij zijn. dat Vader het Dan komt ook de schilder en maakt het hele hek don kergroen. Het staat wel mooi, maar de bengels vonden blauw Het is Bijbelles in de klas van Does. Heel stil zitten de meisjes en de jongens, want Meneer Van Bleek kan prach tig vertellen. Deze keer is het de geschie- knecht denis van de kinderen, die door de Heere Jezus gezegend werden. Does vindt het prach tig. Ze ziét het voor zich, hoe de Heere Jezus daar bij de stenen bron zat. en de kinde ren dicht bij Hem stonden Hij legde Zijn handen op hun hoofdjes Er waren ook heel arme kinderen bij, die lelijke jurkjes droegen. Dat maakte voor Hem geen verschil De armste of dc rijkste Kindertjes zijn voor de Heere Jezus alle maal gelijk. Meneer Van Bleek zegt dat nog eens extra duidelijk. „Er zijn wel jongens en meisjes, die zelf netjes ge kleed gaan, maar die erg neerzien op arme kinderen, die oude jurkjes en kapotte schoe nen dragen. Dat is slecht. Dat wil de Heere niet van ons. Hij wil, dat we juist goed zijn voor de armen, cn hun geven van wat we zelf hebben." Peter Drebbe steekt zijn vinger op. „Ja, Peter?" „Meneer, mijn Tante heeft een arme jongen helemaal ge wassen en netjes aangekleed en toen hebben wij een hele boel speelgoed gegeven en schoenen van mij, en toen mocht hy r huls gaan. (Wordt vervolgd) DE EERLIJKE KNECHT „Mijnheer", sprak de kan toorknecht, „ik heb deze gulden naast uw bureau ge vonden". „Dank je wel", antwoordde mijnheer. „Het doet me ge noegen, dat je zo eerlijk bent. Ik had hem daar expres neer gelegd om je op de proef te stellen". „Ja, dat dacht ik ook al direct mijnheer", zei de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 8