wraak van cle horig
KRACHT EN
ZWAKHEID
onze jeuqó-p&qinó^
ONZE TEKENWEDSTRIJD
DE BENGELS
2
ZONDAGSBLAD 14 JANUARI 1950
ZELFS de vrije burgers spreken er
schande van. 'tWas ook schandelijk
Graaf Gerard van 't Haarschild had
het in zijn tyrannie durven bestaan om
de horige Boudewijn van de Garven-
buurt op te sluiten in het hol boven de
slotgracht. En iedereen wist, dat het in
dat kerkerhol spookte! Zó erg
spookte het er, dat nog nooit iemand
levend daaruit was weergekomen.
Een leenheer van de Graaf had eens
in een overmoedige bui verteld, dat
Graaf Gerard dan zelf dat spook wel
zou zijn watit het donkere grachtwater
stond dikwijls
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll door Go Verburq lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllll dat
stekende vlammen liep het spook in
doodsangst rond. Zijn wit kleed fladderde
om hem heen door de wilde angstbewegin
gen Smekend gilde hij om hulp. Zo nu
en dan stond hij op de gootlijsten, zijn
armen gespreid, alsof hij de sprong naar
het veilig plèveisel van het binnenplein,
hem de dood betekenen kon,
hol.
de dorpel van het
Maar de leenheer had ze'
bier gedronken toen hij dat
Alevel, de hoogmoedige Graaf ging
met zijn raadselachtige glimlach door de
buurtschap, alsof de gevangenneming
van een onschuldig horige de gewoonste
zaak van de wereld was.
Ja, want onschuldig was Boudewijn.
Wie kon het helpen, dat juist achter
de armzalige plaggenhut van Boudewijn
die half-vergane boomstronk tussen het
hoog-gegroeide gras verborgen lag
't Was alsof de b^zg geest van de heks
van Wimselerdijk het zo leidde, dat de
Graaf zijn weg langs die plek zocht,
toen hij jaagde op een everzwijn.
Met een smak was het paard neer-
getuimeld, toen het over de boomstronk
struikelde, maar de Graaf, lenig ruiter
die hij was, was er met een verstuikte
voet afgekomen.
Bevend voor zijn razend schelden, had
de vrouw van Boudewijn een zwachtel
rond de enkel gewikkeld, en. vol vage
vrees, had ze haar man het bevel van
de Graaf overgebracht, dat hij haar had
toegebruld, alweer zittend op zijn van
schrik schichtig paard.
„Vrouw", had de Graaf geschreeuwd,
„zorg dat je plichtvergeten man van
avond. vóór de zon gedaald is. op 't
kasteel is. zo je leven je lief is. Ik zal
hem leren om zijn Heer naar het leven
te slaan, door een boomstronk te ver
bergen tussen 't gras, waardoor ik rijden
Bleek had ze hem aangehoord, deze
Godewina van de Garvenbuurt, en in
haar angst had ze zich vermeten haar
lippen te openen tegen de Graaf, maar
ze kwam niet verder dan een smekend
„Heer Toen reeds had Graaf Gerard
van 't Haarschild dreigend zijn karwats
geheven en de teugel van zijn trillend
paard gewend in haar richting.
Ze had haar jonge hoofd gebogen, in
plotseling slaafs aanvaarden van al wat
komer. mocht.
Moe van 't beulen op de akker was
Boudewijn thuis gekomen. Reeds was
de zon gedaald tot vlak boven de bos
rand In laatste gouden schittering gleden
de stralen over het nu warm-bruin van
de plaggen, en het rood en blauw van
hier en daar een bloem. „Wat deert je?"
had hij gevraagd, toen zij daar bleek
geleund stond tegen de jonge boom voor
de hut.
..De Graaf was hier", bracht ze uit en
snikkend legde ze haar hoofd tegen zijn
sterke schouders. Ze voelde zijn arm
driftig om zich heen geklemd en in haar
zij zijn gebalde vuist.
„Zo was alles wat hij zei en in dat
ene woordje legde hfj heel de machte
loze woede van zijn jalouzie. Godewina
merkte het en snel, om het verkeerd
uitleggen van het gravelijk bezoek; zei
ze „Nee Boudewijn, niet een bezoek
zoals hij wel aflegt bij andere vrouwen
in de buurt was het. Dat niet.'t Was
erger, veel erger.
Hij veerde er door op, strijdlustig.
„Vertel op", drong hij aan.
Toen vertelde ze. geleund aan zijn
schouder
Lang zwegen toen die beiden, omdat
ze de wreedheid en willekeur van hun
Heer kenden.
Hij zuchtte.
,.'k Zal gaan", zei hij, „hij is machtig,
de Graaf, hij zou me laten vervolgen tot
aan het einde der aarde als ik niet zou
gaan Maar hij is niet almachtig, daarom
moeten we ons niet banger maken dan
nodig is."
Ze knikte snikkend
„Tot ziens dan, Boudewijn." fluisterde
ze en ze keek hem diep in 't blauw van
zijn ogen, waarin nog wild de drift flik
kerde van tijd tot tijd.
Met trage stap ging hij de weg naar 't
kasteel Hij wist het, vóór zonsondergang
kon hij onmogelijk daar zijn, 't Deerde
hem niet. Té zeer was hij gewend aan het
voortdurende gevaar van de wrede Graaf,
die hij als jongen van gelijke leeftijd ge
kend en gevreesd had.
Het hol-klinken van zijn voetstappen
op de slotbrug was hem als een afscheid
van dit leven Terwijl de poortwachter
aanslofte over 't binnenplein, nam hij de
schoonheid van de avond in zich op, als
om er de leegte na het scheiden mee te
vullen.
In het overgegeven aanvaarden van wat
nu zijn lot zou zijn, liep hij fier en on
gebogen achter de poortwachter naar de
grote zaal Alsof niet die hele dag van
zwaar werk in de hete zomerzon achter
hem lag.
Zijn verstuikte voet op een kruk vóór
zich en zelf geleund in een brede, ver
gulde stoel, zat daar de Graaf in de een
zaamheid van de burchtzaal.
„U heeft my hier bevolen. Heer," zei
Boudewijn.
Als uit een verre droom ontwakend
keek de Graaf hem aan. Een spottende
lach trok over zijn nog jong gezicht Hij
sprak tot zijn horige geen woord, maar
met een ongeduldig bewegen van zijn
rechterarm, wenkte hij twee lansknechten
„Deze kerel heeft me naar het leven
gestaan," zei hij, „sluit hem op in het hol
waar het spook verkeert."
Boudewijn huiverde Hij wist, dat dit
zijn doodvonnis was. Hij wist daardoor
ook. dat hij alleen een pijniging vooraf
riskeerde, wanneer hij zich verdedigde.
,.U weet zelf, dat het niet waar is,
Heer!"
Hij zei het, zichzelf dwingend tot een
onderdanige toon Toen barstte hij drif
tig uit: „Of weet je soms niet meer. Ge
rard van 't Haarschild. dat ik je tot twee
maal toe het leven redde? Ben je ver-'
geten, dat je één keer verdronken zou
zijn, als ik er niet geweest was? En die
andere keer. toen die vreemde lansknecht
je achtervolgde, omdat je op hem ge
schoten had. wat zou er toen gebeurd
zi.m zonder mij?"
Hij beefde van tomeloze drift en en-
nog: „Wees toch voorzichtig, Boudewijn!".
Hij antwoordde niet. Half-overtuigd,
dat de binnenpoort gesloten zou zijn
duwde hy ertegen aan. Geruisloos draaide
de poort open.
Zonder gerucht ging hij binnen. Vóór
hem lag de wijde binnenplaats; rechts
waren de stalgebouwen. Voor een deur
flikkerde vaag een lantaarntje Daarheen
ging hij, sluipend langs de muur.
Boudewijn nam het lampje van de deur.
Het aarzelend vlammetje kroop tegen een
stro-halm, knetterde dan in duizendvou
dige spreiding langs heel de zijkant van
de stro-hoop, die in de stal lag opgetast.
Tevreden lachend stond Boudewijn een
ogenblik te staren m de gloed. Het lan
taarntje slingerde hij midden in het vuur.
Toen trok hij zich terug buiten de deur,
in het veilig duister van het plein.
Voordat de wacht gillend aanrende,
nadenkend deed hij twee stappen naar
de Graaf toe, zijn knoestige boerenknuis-
ten gebald zwaaiend.
Geschrokken veerde de Graaf over-
eiaid, steunend op de stoelleuning.
„Waar wachten jullie op?" schreeuwde
hij tegen de lansknechten.
Snel grepen ze de dreigende horige en
ijverig sleepten ze hem mee
„Omdat je me zo goed geholpen hebt.
zal ik je niet laten geselen." riep Graaf
Gerard zijn horige nog na en honend
lachte hij.
Verlicht liet hij zich terugvallen in zijn
Vanaf het binnenplein drong het woe
dend geluid van Boudewijns stem tot hem
door: „Denk om de dag waarop ik ge
wroken zal worden, Gerard van 't Haar
schild!"
Toen viel weer de stilte over 't kasteel.
Dit alles was niet verzwegen gebleven.
De vrienden van Boudewijn morden
daarover onder elkaar, maar als Gode
wina er niet geweest was zou Boudewijn
zijn graf gevonden hebben in de slot-
Een week nog maar had haar man in
't spookhol gezeten, toen had ze haar plan
nen klaar. Haar broer, een lansknecht
van de Graaf, had haar verteld waar
Boudewijn gevangen zat, en hij had haar
ook de vrees gemeld voor 't spook aat
rondging over 't donkere water van de
slotgracht.
Daarin had Godewina haar kans gezien
en in het beschermend duister van de
nacht was ze schimmig afgedaald in de
gracht en, wadend waar ze kon, moei
zaam zwemmend waar 't onmogelijk
was. bereikte 2e het poortje boven "t wa
ter, juist toen met een schrikschreeuw
de wacht op de brug voor haar vluchtte.
De roestige grendel van 't waterpoort-
!e wilde nauwelijks wijken, maar ten
an een leste schoof hij knersend terug
Van binnen opengeduwd, draaide hei
poortje krakend open en door het duister
vonden Boudewijn en Godewina tastend
eikaars hand.
„Ga mee naar de overkant", fluisterde
de vrouw. Hij gleed naast haar in het
water. De poort duwden ze dicht. Hand
in hand zeulden ze door de modder, naar
de veilige overkant.
Bijna hadden ze het diepe midden be
reikt. toen Boudewijn plotseling stilstond.
„Terug'" beval hij, „eerst de wraak".
Zij weifelde, liet zich dan willoos mee
terugvoeren, het nieuw gevaar tegemoet.
Ze klommen het stenen trapje op, dat
4 het poortje tegen de glooiende wal-
arbcven stond
hun natte kleren.
„Wat wil je doen?" vroeg Godewina.
Ze zag hoe hij zijn armen uitbreidde
naar het kasteel.
„Verbranden zal ik dit satansnest",
dreigde hfj.
Langs de veilige boskant, waar de
stallen lagen, gingen ze voort, tot waar
de binnenplaals was.
„Jij moet hier wachten", zei hij, „bin
nen een uur bon ik terug".
Ze schikte zich. zoals ze het nu al vier
jaar gewend was. Toch waarschuwde ze
stond de horige al weer buiten de
binnenpoort, glurend door een kier.
Snel vrat het vuur voort, eerst aarze
lend. dan onhoudbaar snel vatte het hout
van de zware moerbinten overal vlam.
Van alle kanten kwam het burcht-per
soneel aanlopen. Schichtig keken ze rond,
wachtend op bevelen die niet kwamen.
Van boven, vanaf het dak van de hoge
stal. klonk opeens een krijsend gegil. De
wanhopig rond-rennende kasteelbevol
king keek omhoog, als versteend.
„Het spook!" gilden ze en in paniek
stemming renden allen terug naar hei
veilig duister van de woongebouwen.
Tussen de hier en daar al uit het dak
zich
wonderde hem. Zijn voorstelling
nooit geziene, maar altijd gevreesde
kasteelspook was anders. In donkere
nachten had hij hem zich oo het water
dansend voorgesteld of zwierend over ge
bouwen en binnenplein. En nu....? Nog
niet eens de kleine sprong naar 't slot
plein durfde hij wagen! Het spook ris
keerde het vuur boven de keien van het
plein
Langzaam drong een vaag vermoeden
zich op aan de in -zenuwspanning snel
werkende hersens van Boudewiin. Nog
steeds was Graaf Gerard niet op het plein
verschenen en daarboven danste 't spook
Op 't zelfde moment dat hij zijn ver
moeden vertelde aan zijn vrouw en zij
samen'm de nu wijd open poort te kijken
stonden, wierp het spook zijn witte hulk
af en in zijn kort wambuis en kleurige
kuitbroek stond daar de doodsbenauwde
Graaf, schreeuwend en wenkend
Moeilijk weerstond Boudewijn de ver
leiding om nu de poort dicht te trekken
cn weg te rennen, het veilige leven in.
Veilic. want het doodvonnis van Graaf
Gerard stond in vlammen getekend tegen
de donkere nachthemel. Kort duurde zijn
Ftrijd. Toen sprong hij de binnenplaats
op. rende naar de open deur van een
ander stalgebouw en droeg armen vol
Godewina begreep hem en samen sta
pelden ze de armen vol stro op tot een
zacht heuveltje. Aan weerskanten daar
van gingen ze staan, terwijl door de
rondspattende vonken al vlammetjes op
krulden uit 'het stro.
„Spring!", beval Boudewijn en de Graaf,
zijn ogen in doodsangst wijd-open, ge
hoorzaamde.
Het stro brak z'n val. Toch was hij ver-
sufd door de klap waarmee hij neer
kwam
Boudewijn sleepte hem weg uit hel
brandende stro. naar het midden van het
Elein. Daar boog hij zich over de Graaf
een en plechtig zei hij: „Dat is dan drie
maal, Gerard van 't Haarschild
De Graaf verdraaide moeilijk zijn
hoofd.
„Je bent dus vrij?" fluisterde hij
Zijn horige knikte. Toen stond hij op.
„Nog wel", antwoordde hij wrang.
„Daarom zal ik nu moeten gaan, want
Graaf Gerard is niet te vertrouwen".
De Graaf tilde zijn hand op. „Blijf1",
smeekte hij, „blijf en help me. Ik zal je
belonen".
„Waarmee?", vroeg Boudewijn.
„Met de vrhheid e
antwoordde de Graaf.
„Hoe weet ik dat het waar is. wat je
zegt?" aarzelde Boudewijn reeds hall-
besloten.
„Als ik je misleid mag je me doden.
Laat je vrouw de schrijver roepen".
Toen geloofde Boudewijn het.
Op de kasteelboerderij, vlak bij de
buurtschap Wimserdijk heeft Boudewijn
geboerd. Nooit heeft iemand begrepen
hoe het mogelijk was. dat Graaf Gerard
hem zo veel voorrechten gaf, maar ook
is er nooit iemand geweest die het de
vrije boer Boudewijn misgunde.
Een vierkant luik heeft nu het poortje
boven de slotgracht vervangen. Nog is
daar het stenen trapje, brokkelig en ver
weerd.
De jaren komen en gaan. De geschie
denis blijft.
boerderij",
en zij zeidc„De Filistijnen
over U, Simson", en hij zeide„Ik
zal ditmaal uitgaan als andere
malen.... want hij wist niet, dat
de Heere van hem geweken was.
Richteren 1620.
SIMSON is een van de meest tragische
figuren, die ons in de Bijbel ge
tekend worden.
Een man van zeldzame lichaamskracht,
waarmee God hem bovenmate had ge-
Een man tegelijk van innerlijke zwak
heid. dewijl hij niet opgewassen bleek
te zijn tegen een slechte vrouw. Wat had
deze richter ongelooflijk veel kunnen
bereiken, wanneer hij zijn gaven op de
juiste wijze had benut. Hij zou gedurende
jaren achtereen voor geheel het volk
van Israël een sterke steun geweest zijn.
Zijn persoon, zijn invloed, zijn schier
onbegrensde kracht vermochten de
vijanden op een afstand te houden, en
waarborgden voor het volk des Hceren een
rustig leven, dat zich naar alle zijden
kon ontplooien in de tijd, dat het volk
nog zonder koning was.
Alleen door de kracht van die ene
man was het leven van duizenden veilig
gesteld.
Maar Simson gebruikte zijn kracht
op een verkeerde zondige manier. En
toen die wrede, listige vrouw niet op
hield, verklaarde hij haar het verborgen
geheim en vertelde hy. dat zijn kracht
gebroken zou zijn, wanneer de haar
lokken van zijn hoofd werden afgeknipt.
Hij kon geen weerstand bieden aan de
verlokkingen van Dalila en bereidde
daardoor zijn eigen ondergang voor.
Daarin is Simson voor ons allen tot
een waarschuwend voorbeeld.
Kracht en zwakheid liggen in ons
leven vaak zo heel dicht bij elkaar
U kent ze wel, die sterke persoonlijk
heden, die toch in één opzicht zo uiterst
kwetsbaar zijn.
Mensen, die met hun schone gaven en
talenten zoveel konden bereiken, maar
die telkens zo diep in een bepaalde
zonde vallen, dat hun kracht daardoor
gebroken wordt.
En U hebt misschien ook wel eens
iemand ontmoet, die uiterlijk over geen
machtsinvloed beschikte, maar die inner
lijk zo sterk bleek, dat zijn levenswan
del voor anderen respect afdwong.
God geeft aan ons, Christenen, nog al
tijd zo veel krachtbronnen, dat wij daar
mee wonderen zouden kunnen verrich
ten. Maar wij geven, uit zwakheid, aan
de zonde zulk een grote plaats, dat onze
kracht meermalen gebroken wordt.
In het leven van de enkelingen en in
dat van onze gemoenschap openbaart
zich die tragiek telkens weer. wanneer
we toegeven aan zondige lusten en be
geerten, wanneer we de wapenen niet
gebruiken, waarover wij beschikken
kunnen.
Zie toch toe, wat gij doet met de
kracht, die God u gegeven heeft In ons
zelf zijn en blijven wij maar zwakke,
hulpeloze mensen, maar die de Heere
verwachten, zullen de kracht steeds ver-
Want Eén, die veel meer is geweest
dan Simson, wil zijn kracht elke dag
in ons uitstorten door de Heilige Geest.
Jezus Christus heeft nooit één ogen
blik zwakheid gekend, ook niet, toen Hij
Zich overgaf om gebonden en gekrui
sigd te worden.
Altijd was Hij de sterke held. Die elke
aanval van de Boze heeft afgeslagen.
Wie in Hem begrepen is, ja, die kan
wel struikelen en vallen, maar nooit af
vallen en voor altijd verliezen, want
die mag zeggen: „Als ik zwak ben, dan
ben ik machtig.'
's-Gravenhage. '.''V
ZONDAGSBLAD 14 JANUARI 1950
7
JOSJE WOU EEN
PAARDJE HEBBEN
ton. In haar handje houdt ze stevig
stuiver geklemd. Die heeft Josje van
moeder gekregen, om te grabbelen. Dat
ging maar niet zo één, twee drie! Nee,
Josje heeft er een hele dag „lief" voor
moeten zijn en dat wil wat zeggen voor
de woelwater, die Josje is. Maarhet
is gelukt en met verlangen is Josje naar
Zondagsblad, dat begrijpen jullie wel. 't Is
ook niet leuk. Van iets. dat je helemaal
alleen maakt, heb je veel meer plezier,
vind je niet? Ziezo, we hebben weer
even gezellig gepraat. Nu maar allemaal
weer uitkijken naar het volgende Zon-
s joneei
Enorm! Zóveel tekeningen, als de post
bij Oom Karei bezorgd heeft
Honderden van vier jaar tot 15 jaar heb
ben meegedaan. Leuk hoor! Maar jullie
maken me het toch wel heel moeilijk!
Want allemaal hebben ze zó hun best ge
daan, dat het niet gemakkelijk is om de
beste uit te kiezen. Ze zijn stuk voor stuk
tekening er dan wel by. Oom Karei had
eigenlijk gevraagd om tekeningen 'an
dingen, die jullie thuis hebben Maar
heel wat kinderen hebben iets anders ge
maakt; iets dat buiten het huis is: een
sloot met eenden, een jongen aan de wa
terkant. een land met kabouters. Eigen
lijk was dat niet de bedoeling, maar
vooruit, er zijn zoveel kinderen, die liever
helemaal vrij zijn in wat ze tekenen moe
ten, dat oom Karei nu zegt: teken maar
wat je wilt en stuur maar in. Volgende
week gaan we weer eens kijken, wie dan
de gelukkigen zullen zijn!
De vier van deze week hebben heel erg
mooi getekend. Die kleine kleuter van
vier jaar met haar aardige poesjes in de
boot! En moet je die motorfiets eens be
kijken. Zelfs het draadje voor de lamp zit
er aan. En dan dat kinderkopje! „Vader
leest de krant" is ook prachtig. Net of,
ie zó met je zal gaan praten Maar écn
ding moeten we even afspreken: jullie
mogen géén plaatjes uit een boek over
trekken. Dat hebben veel kinderen wé!
gedaan. Zij komen natuurlijk niet in het
Ko Hoog. 11 jaar.
dagsblad. Iedereen, die Oom Karei geluk
kig nieuwjaar heeft gewenst: dank je wel
hoor. Tini van Meeteren heeft de dochter
van Oom Karei getekend. Ook hartelijk
dank. maar Oom Karei heeft geen doen-
ter. Toch was het leuk.
OOM KAREL
ti. d. Haak, 13 jaar
aardig. Er zijn kachels getekend, orgels,
vazen, duiventillen, kinderkopjes, poppen
huizen, keukentjes, een radio, kabouters,
muizen, katten; teveel, om ze een voor
een op te noemen. Prachtig zou het zijn,
om ze allemaal in het Zondagsblad te zet
ten. Jammer, dat zoiets niet gaat. Vier
hebben we er uitgekozen. De jongste is
vier en de oudste is 13 jaar. Nee. niet
boos zijn, omdat jou tekening er niet- in
staat, hoor, en ook niet zeggen: „Nou. de
mijne is veel mooier". Allemaal zijn ze
mooi. Ook de jouwe.
Volgende week staan er weer een paar
in het Zondagsblad en, wie weet, is jouw
Zo'n smulpaap
De koning van Luilekkerland
Had vreselijke buikpijn, want
Hij had, dat was zijn eigen schuld,
Veel te veel zoetigheid gesmuld:
Wel dertig repen chocola,
Vijf- grote schalen kersenvla,
Ook zeven dozen vol gebak.
En pruimen: wel een muddenzak!
Hij was een echte lekkerbek.
Maar ditmaal werd het toch te gek,
Juist toen hij om nog meer wou vragen,
Begon de buikpijn hem te plagen.
Hij wist niet wat hij aan moest vangen,
De tranen liepen langs zijn wangen,
Een schaar van hovelingen stond
Al bevend om zijn troon in 't rond.
Om zijn ellende te vergeten
Begon hij van zijn kroon te eten
(Die was gemaakt van marsepein).
Maar 't hielp geen ziertje voor de pijn.
Ook honig baatte er niet voor,
De kwaal werd er nog erger door.
En 't einde van het liedje was:
De dokter kwam er aan te pas.
De dokter zei: O, majesteit!
Die pijn raakt u maar zo niet kwijt.
Slechts één ding kan u nog genezen:
Het moet een bitter drankje wezen.'
Toen schrok de koning zo vervaarlijk!
Hij huilde en snikte onbedaarlijk,
En schreeuwde bijna moord en brand;
Aan bitter had hij erg het land!
Maar hoe hij ook te keer mocht gaan,
Er hielp geen lieve moeder aan:
Drie lepels bittere medicijn
Moest hij gaan slikken voor de pijn!
Toen was hij weldra weer gezond,
De pijn verdween weer, en terstond
Heeft hij drie taarten opgegeten,
Om 't nare drankje te vergeten!
PIET PRINS.
Ar ie de Kuyter, 4 jai
de school gestapt, waar de bazar gehou
den wordt. Ze ziet niets van de kleurig
versierde zaal, van de stalletjes met leuk-
aangeklede poppen. Heeft zélfs geen ogen
voor de oliebollen-kraam; anders een lek
kernij, waar Josje vast niet voorbijgaat
zonder er verlangend naar gekeken en
de geur diep opgesnoven te hebben.
Néé. grabbelen moet Josje! Stel je eens
voor: Jantje van de buren heeft oók ge
grabbeld en er zó maar een paardje uit
gehaald! Toen Josje dat hoorde, was ze
niet meer te houden. Denk eens even:
een paardje!! Josje's gedachten liebben
toen heel snel gewerkt Er is een plan
netje in haar opgekomen, zó prachtig,
dat Josje haar adem inhoudt, nu ze bij
de grabbelton staat.
Vader heeft een winkeL waarin óók
speelgoed verkocht wordt. Josje weet,
dat vader en moeder heel veel zuchten
tegenwoordig. En. kleine zakenvrouw als
vader naar noemt, vermoedt Josje. dat
de winkel niet hard gaat Er zijn bijna
nooit mensen meer in. die wat kopen.
En nu is dc grabbelton gekomen.
Met z'n honderd mogelijkheden. Met z'n
paardje, 'n Paardje voor vijf cent en in
vaders winkel kost het twintig cent Is
dat eventjes wat? Als Josje dat paardje
grabbelt, krijgt vader het. om voor 20
cent te verkopen, wat Josje voor 5 cent
grabbelde
Is het nog Josje's beurt niet? Josje
popelt. Met een plechtig gebaar legt ze
even later haar stuivertje in de hand
van de juffrouw van de grabbelton.
En ze grabbelt, grabbelt met zenuwach
tige haast. Vijf keer een pakje nemend,
weer wèg-stoppend, het is te klein, daar
kan geen paardje inzitten. Dan houdt
ze een pak in haar handjes, dat haar
ogen doet schitteren. Een héél groot pan.
Daar zit vast het paardje in.
Met trillende vingertjes maakt ze het
touwtje los. Het is raar. maar het is net,
of Josjes vaders gezicht ziet glunderen,
nu hij Josje zo ingespannen bezig ziet.
En hij is niet eens hier in de school Na
het touwi'je een krant. Na die krant wéér
een krant O. maar het pak is neg zo
groot daar kan nog best een krant af;
met open mondje wikkelt Josje ver
der. allemaal kranten
Heel diep in Josje begint een stemmetje
te zeuren: „Als het nu eens géén paardje
is. Josje-'" Maar Josje verzet zich hier
tegen met alle macht. „Wèl paardje,''
zegt ze dringend in zich zelf.
En dan houdt ze een mooi vierkant
doosje over! Alle kranten zijn er af O,
maar hier zit het paardje in Al die kran
ten waren natuurlijk om te foppen! Josje
geniet stilletjes, als ze denkt dat ze zich
zó liet foppen en dat Ze tóch overwin
naar wordt. Kijk maar naar dit doosje.
Met grote verwachting op haar gezichtje,
dat al half glimlacht om het weten, wat
er nü komt. doet ze voorzichtig het dek
sel er af.
....Papierwol, een hoopje papierwol.
Josje grabbelt, grabbelt. Met een hevig
heid. die de papierwol rond doet vlieeen.
Het kreunt in haar: „Paardje paardje.
Vadertje. Vadertje", dan houdt ze een
heel klein pakje over.
„Klappertjes", weet ze. met onfeilbare
zekerheid, klappertjes.
Dan springt er een woede in Josje op,
en ze smijt het doosje klappertjes in het
gezicht van de grabbelton-juffrouw Dan
holt) ze, hevig snikkend, de school uit
De juffrouw zegt: „Wat een gek kind
Maar buiten staat Josje, huilende en
met stampende voetjes.
Al haar blijde verwachting is oneens
weg. Ze had zo stellig op een paardje ge
hoopt
TONNY WESTVEER.
„Zuk knoeien!" zegt de een.
„Smeerboel!" zegt de ander.
^Schiet op. jó!" roept Does
„Mag dat wel van Vader en
Moeder!" vraagt een vriende
lijke stem achter hen. Het is
ien dikke meneer met een
gouden bril op. Hij schudt zijn
„N-nee Meneer, 't is een
verrassing voor Vader."
Wei-wel, als Vader 't
l de bengels
i vindt, hè?'
stapt door. Hij
as om. Alle men-
laar het geverfde
zucht Does.
,,'t Is niets prettig
ophouden,"
Maar de jongens blij vei
staan grinniken en hebben vai
alles te zeggen
„Net doen of je niks hoort!
fluistert Annemarietje.
Does knikt. Ijverig vervei
Telkens blijven er nu men
sen staan. Sommigen zeggei.
wat, anderen lachen. Dan lo- vindt Annemarietje ook.
pen ze weer verder. Turn propt de kwasten in de
Maar als de bengels een uur verf. Zo nemen ze de bussen
geverfd hebben, heeft Does er mee naar de schuur Ze zijn
genoeg van. Het wordt eok ^nu lang zo zwaar niet
Zo bobbelig
over de kapotte gele en gro
verf, en de nieuwe kleuren
lopen overal door elkaar.
„We hadden één kleur moe
ten kiezen," zegt ze tegen de
anderen.
„Laten we 't allemaal oranje
maken!" stelt Tum voor.
O. o, nu ze ophouden met
schilderen en het hek eens be
kijken. ziet het er toch heel
Daar komt Alie de achter
deur uit, ze moet even om een
boodschap. Als ze de bemorste
Rika
erg r
uit.
„Ai, moet je die es zien!
roept een meisje, dat met haar
zusje achterop komt langsfiet-
Die twee zusjes proesten en
kijken telkens om.
De bengels schrikken er nu
ook van. En.
„O Tum, je schoenen!"
„O Does, je kousen, o, en je
jurk.
Ze zitten onder de verfvlek-
ken en het hek is nog
lang niet klaar. De verf is
haast op. Er is vreselijk mee
gemorst, en de arme heg.
b. wat zien de nieuwe groene
olaadjes er uit!
bengels ziet, gilt z
slaat haar handen i
en holt de keuken i
Daar komen
Snoecksie ook aan.
„Nee maar, nee maar! Wat
hebben jullie uitgevoerd?"
,,'t Hek geverfd," legt Does
uit.
,,'t Hèk? met dié kleuren?''
Rika en Alie hollen naar
voren. Snoecksie trekt Anne
marietje cn Tum naar binnen.
Does loopt stilletjes achter hen
aan. 't Was een verrassing voor
Vader, waarom is 't dan tóch
niet prettig?
Als Vader om over zevenen
komt aanfietsen, ziet hij in de
verte al een paar mensen
voor 't huis staan. Kijk, nu
lopen ze door, maar twee
meisjes blijven staan Wat zou
er te zien zijn? Vader trapt
wat harder.
En dan ziet hij het hek. En
de heg. En de verfmorserijen
in het zand. Hij begrijpt er
niets van, blijft maar staan
door Fhé Wijnbeek
kijken. En ineens gaat de
voordeur open en vliegen de
bengels naar buitep.
„Vader. Vader 't was een
verrassing, maar !t is een
b^tje fout gegaan
Vader kijkt
naar het hek.
„Hebben jullie dat gedaan?"
Ze knikken hard
Dan begint Vader te lachen.
Hij strijkt zijn drie meisjes
over 't hoofd.
„Wel, wel, 't is héél mooi.
Maarre.
Rika komt er bij staan. De
bengels babbelen honderd uit
over de kale meneer en de
dikke kwasten.
,.U moest er niet om lachen,
Meneer", zegt Rika dan.
,,'t Hele hek bedorven en de
heg ook. en hun jurken en hun
schoenen krijgen we nooit
meer schoon och, en al die
kostelijke verf.
Vader knikt. Zijn gezicht
betrekt. Dan kijkt hij naar zijn
bengels, die toch niets ondeu
gends bedoeld hebben, en zo
blij zijn. dat Vader het
Dan komt ook de schilder
en maakt het hele hek don
kergroen. Het staat wel mooi,
maar de bengels vonden blauw
Het is Bijbelles in de klas
van Does. Heel stil zitten de
meisjes en de jongens, want
Meneer Van Bleek kan prach
tig vertellen.
Deze keer is het de geschie- knecht
denis van de kinderen, die
door de Heere Jezus gezegend
werden. Does vindt het prach
tig. Ze ziét het voor zich, hoe
de Heere Jezus daar bij de
stenen bron zat. en de kinde
ren dicht bij Hem stonden Hij
legde Zijn handen op hun
hoofdjes Er waren ook heel
arme kinderen bij, die lelijke
jurkjes droegen. Dat maakte
voor Hem geen verschil De
armste of dc rijkste Kindertjes
zijn voor de Heere Jezus alle
maal gelijk.
Meneer Van Bleek zegt dat
nog eens extra duidelijk.
„Er zijn wel jongens en
meisjes, die zelf netjes ge
kleed gaan, maar die erg
neerzien op arme kinderen, die
oude jurkjes en kapotte schoe
nen dragen. Dat is slecht. Dat
wil de Heere niet van ons. Hij
wil, dat we juist goed zijn
voor de armen, cn hun geven
van wat we zelf hebben."
Peter Drebbe steekt zijn
vinger op.
„Ja, Peter?"
„Meneer, mijn Tante heeft
een arme jongen helemaal ge
wassen en netjes aangekleed
en toen hebben wij een hele
boel speelgoed gegeven en
schoenen van mij,
en toen mocht hy
r huls gaan.
(Wordt vervolgd)
DE EERLIJKE KNECHT
„Mijnheer", sprak de kan
toorknecht, „ik heb deze
gulden naast uw bureau ge
vonden".
„Dank je wel", antwoordde
mijnheer. „Het doet me ge
noegen, dat je zo eerlijk bent.
Ik had hem daar expres neer
gelegd om je op de proef te
stellen".
„Ja, dat dacht ik ook al
direct mijnheer", zei de