't keRstfeest HET DIAKENHUISVROUWTJE AU Monteur Bardot ontsloot de Sahara voor het autoverkeer in de Afrikaanse wildernis Hij is een eenvoudig man, de chef-monteur Bardot van de Shell in Algiers, maar hij heeft zijn grote verdiensten. Hij is het n.l., die de geweldige, eeuwenoude vlakte van de Sahara, waarin de eeuwen door de karavanen zwierven, verrijkte met een aantal hypermoderne oases. Niet het groen van palmen en de verlokking van koel bronwater wacht daar de reizigers, maar de glans van de gele benzinepomp met haar inhoud aan brandstof en smeerolie. Over meer dan 100.000 km karavaanweg bracht hij deze lafenis der motoren en, als er vandaag de dag een druk autoverkeer is door deze immense woestijn, dan is dat te danken aan monteur Bardot. De dieren verdrongen Hoe oud de historie van de Sahara ook is en zij is oud in al die tijden, zo hebben de geschiedkundigen uitgemaakt, zijn er, tot in de meest afgelegen uit hoeken van de woestijn reizigers ge weest. Een woestijn is net als de zee. Zij maakt geen scheiding tusssen landen en volken en culturen. Neen, zij verbindt die en schept de mogelijkheid voor de aanliggende gebieden, door het woestijn zand heen, met elkaar in contact te ko- Primitieve tekeningen, die in de grot ten van het Atlasgebergte gevonden zijn, vertellen van de eerste reizigers. Zij ge bruikten ezels als lastdieren, spanden later paarden voor de reis- en vracht wagens en schaften zich vervolgens dat wonderlijk schip der woestijn: de kameel aan, maar hier eerst in het begin van onze jaartelling. Midiamieten en Egyptenaren, Grieken en Romeinen, Moren en Berbers, Hanni bal en Napoleon zij hebben op die ma nier gereisd en getrokken. Het jaar 1922 bracht een omkeer. Toen, voor de eerste maal, drong een auto karavaan de woestijn in en door. De wielen waren voorzien van rupsbanden en er werden geweldige vrachten aan olie en benzine meegevoerd om het ex periment mogelijk te maken. Citroen en Renault voerden deze verkenningen uit. De eerste het is goed ons dat nog eens te herinneren, want het is amper 25 jaar geleden was die van Haardt Audoin-Dubreuill, die van 1922 tot 1924 duurde en van Touggourt naar Tim- boektoe voerde. In 1925, '26 en'27 werden soortgelijke tochten ondernomen tot in 1929 prins Sixte de Bourbon een laatste tocht ondernam van Algiers naar de Bel gische Congo langs het Tsjaad-meer. Nadien bleef het wel is waar een spor tieve prestatie door de Sahara te krui pen met een auto, maar de weg was ge baand en de mogelijkheden voor een autoverkeer aangetoond. De oude karavanen waren niet gebon den aan harde wegen. Voor hen waren de oases belangrijker dan de weg. En hier treedt die eenvoudige Shell- monteur Bardot uit Algiers op. De ont dekkers van de Sahara per auto hadden allo moeiten van een ongebaande weg moeten doorstaan. In Algiers bij de olie maatschappij begreep men, dat het nodig was, zonder uitstel de mogelijkheid voor de automobilisten te openen om, aan het eind van ieder dagtraject (dat in de Sa hara 400 tot 500 km. bedraagt), een ver- versingspost voor benzine en smeermid delen te vinden. Daardoor zou het mee voeren van brandstof en dus het verlies van nuttige laadruimte opgeheven zijn en zou het woestijntransport nuttiger kunnen worden. En men stelde zich daar bij voor, de Sahara een even voortreffe lijk georganiseerd distributie-apparaat te geven, met pompen en benzinekelders. Tot in Frans Oost Afrika (Nigeria) toe vinden de automobilisten benzine stations met inheemse bediening. als de gemakkelijker bereikbare wereld had. In Februari 1929 ging de eerste Sahara-missie onder leiding van Bardot op weg. Vijf jaar later waren de grote Sahara-routes: van Colomb Bechar naar Gao, van Ghardaia naar Agades en van Ouargla naar Djanet volledig uitgerust met benzinestations. Uiteraard niet alleen voor motoren van auto's. Ook die van vliegtuigen kunnen er gebruik van ma ken. Gedurende de oorlog stond de verzor ging van de buitenposten enige tijd stiL Maar daarna is dezelfde Bardot opnieuw de woestijn ingetrokken en hij heeft het distributiestelsel in de Sahara verder ver der vervolmaakt en uitgebreid. Op 6 De cember 1948 trok deze nieuwe karavaan de woestijn in. Een complete installatie om autogeen te lassen was er, en alle andere hulpmiddelen, zelfs een draag bare radiozender en medische hulpmid delen plus voedsel gingen mee. Een en dertig posten, verspreid over 8000 km. werden bezocht, vernieuwd en hersteld, terwijl 37 nieuwe posten werden inge steld. En zo kan het u overkomen, dat n, trekkend door het hete woestijnzand, In de volkomen eenzaamheid van zand en zand, opeens voor een moderne benzine pomp staat. En het grootste mirakel: er komt benzine uit ook! Behoefte oor» wegen Voor het moderne verkeer lagen de za ken anders. Ongebaande wegen zijn voor autoverkeer funest en een weg zonder hulpmiddelen, betekent een beperking van laadruimte, die het verkeer oneco nomisch maakt. IN het grote Rusland ligt temidden van uitgestrekte bossen een dorpje, dat men Krasnoje noemt. En op de rand van die bossen stonden voor enkele jaren vele huisjes van ge wone lieden. Men wist er niets van de wereld af en men gaf er ook niet om. Soms werden er feesten ingericht op een grote open plek midden in het bos, waar dan de dorpsmuzikanten optraden en waar men volksdansen uitvoerde en spelen deed.... Op een zomeravond, toen er weer zo gefeest werd in het bos om de verloving van de zoon van de oude Dimitrov met de dochter van Norafski te vieren, lie pen twee kinderen, een jongen en een meisje, een eindje verder te spelen. De jongen had een bloem, die reeds haar kelk had toegevouwen, op het jurkje van het meisje, dat twee jaar jonger was, gestoken. En hij was blij, dat hij het gedaan had; zij was lief, vond hij. „Maar Tsjera, zie je dan niet, dat mijn zuster er blij om is. Kijk, ze lacht met hem en danst". van de strijd „Petrev, is je vader er dan niet boos „Maar neen Tsjera, kjjk hoe vader lacht en hoe vriendelijk hij is tegen vader Dimitri". „En moest jij mij dan eens wegnemen, zou mijn vader er dan ook niet kwaad „Maar Tsjera, dat is toch helemaal maar kijk, wat een mooie bloem. Ik geef ze je, maar je mag ze niet wegwerpen, KORT VERHAAL Dick Houwaarf Aan de voet van het Atlasgebergteeen benzinepomp De stem van Jezus De stem van Jezus klonk zo stil: „Kom tot Mij, gij die dorst Ik ben uw leven kom en leg Uw hoofd aan Mijne borst!" Ik kwam tot Jezus als ik was, Bedroefd en moe en mat; Ik vond in Hem zó blijde rust, Dat ik mijn smart vergat. De stem van Jezus klonk zo teer: „Zie Mij hoe ik u geef Het levend water; dorstige, Buig neer en drink en leef!" Ik kwam tot Jezus en ik dronk, Zo dorstig al maar meer: Mijn dorst gelest, mijn ziel vernieuwd, Legde ik mij bij Hem neer. De stem van Jezus klonk zo zacht: „Ik ben het eeuwig licht, Hef op naar Mij, gij dolende, Uw smartelijk gezicht." Ik zag naar Jezus en ik vond, In Hem mijn Zon, mijn Al, Het licht waarbij ik immer meer, Ontvangen, leven zal. Dr. H. T. Oberman. Tsjera", en de jongen prikte ze op het warme jurkje van het meisje.... „Maar Petrev, kijk, nu geeft je zuster een kus aan Nikolaj. O, Petrev". „Dat is toch niets. O, ik zag het gis teren nog en verleden week in het bos. Heeft men jou nog niet gekust?" „Mijn mama en papaen mijn tante. Petrev...." ..Wel kijk, hier heb je er ook een van mij", en de jongen kuste het meisje op de kleine rode lippen „Maar Petrev, dat mag je niet, o Pe trev" en hij zag bij het licht van de lantaarns, dat ze een kleur kreeg. „Maar Petrev", zei ze nog eens en toen gingen ze naar het pleintje, waar druk gefeest werd, waar op het gezang der mannen gedanst werd en waar de laarzen rhythmisch tokten op de plan ken vloer.... In dat dorpje Krasnoje werden deze twee kinderen groot. En zoals ze vroeger vaak speelden, gingen ze nu vaak wan delen. Petrev Norafski was reeds acht tien jaar, toen ze op een morgen samen door de bossen heen naar Smolensk gingen, naar de grote stad, waar ze het diploma, dat Petrev moest ontvangen, zouden halen. Hij had vele weken ge leden een examen afgelegd in de land bouwkunde en de professoren hadden hem gefeliciteerd. „Petrev", zei Tsjera eens, toen ze ver poosden op de weg van Krasnoje naar Smolensk, „wat ga je nu doen met dat diploma?" „Maar Tsjera, dat heb ik je toch al duizend maal gezegd. Dat ik'naar mijn oom in Perikowo ga". „Is dat heel ver, Petrev?" „Ja, wel tien maal zo ver als van Krasnoje naar Smolensk". Ze zag dat hij trots werd en ook reed» De donkere dagen voor had ze opgemerkt, dat zijn ogen schit terden als hij over Perikowo sprak. En toen het middag werd zagen ze de oude Petrutsko. De zanger, die van streek tot streek en van dorp tot dorp trok met zijn vedel en die overal waar hij kwam blij toegejuicht werd. Tsjera lachte toen ze de grappige man zag met zijn hoed, waar een pluim op stak en met zijn vloeren kleden, die uit gerafeld waren. Maar Petrev zag dat Petrutsko niet vrolijk was en dat hij ook niet van ver zijn naam riep, zoals hij gewoon was te doen, wanneer ze elkaar ontmoetten. Neen, Petrev wist, dat er iets scheelde. „Wel Petrutsko, hoe gaat het?" en hij sloeg de oude man vriendschappelijk op de schouder. Petrev kende Petrutsko reeds heel lang. Hij wist, dat men Petrutsko zelf het nieuws moest vragen, want anders zou hij het niet zeggen. „Morgen Petrev, morgen Tsjera. Kin deren, ik heb groot nieuws. Ik ben door de veldmaarschalk van Rybinsk gezon den om jullie allemaal te zeggen dat ons land in oorlog is en dat iedere man boven de achttien jaar zich op het kan toor te Smolensk moet melden. O, kin deren, en de Duitse keizer of hoe dat daar heet, heeft gezegd, dat hij heel Rus land zal verwoesten. Petrev, ik loop gauw verder, want je ouders moeten het ook weten. Dag lieve Tsjera" en mom pelend liep de oude Petrutsko weg. „Wacht Petrutsko, we gaan met je mee naar huis". „Maar Petrev, je diploma", zei Tsjera. „Kom meisje, wij moeten .naar huis, het is oorlog" en ze liepen de oude ve delaar, die grote passen nam, achterna. „Is dat erg, Petrev, dat het oorlog is", vroeg Tsjera. O ja, Tsjera, dat is heel erg, dan ko men er mannen met geweren en schieten op alle mensen en steken huizen in „Maar Petrev", zei Tsjera en ze keek angstig om zich heen en ze wilde juist om Petrutsko roepen toen ze in de hel dere lucht twee stipjes zag. „Kijk, Petrev, grote vogels". ..Maar neen, Tsjera, het zijn motoren. Kijk. ze komen hierheen, Tsjera. Tsjera, laat je vallen. Pas op, Petrutsko" en hij trok de oude man op de grond. „Pas op!" riep hij nog eens, toen ze iets zagen vallen uit een der vliegende mo<oren, die groter en groter werden. Enkele ogenblikken later zagen ze een honderdtal meters verder een grote vuurwolk en ze hoorden een zware slag. „Pas op!" riep Petrev nog eens en ze drukten zich stevig tegen elkaar. Ze hoorden het gekletter van de kogels Tond zich en rookwolken boven het bos. „O. Petrev", riep Tsjera en keek met verschrikte ogen rond zich. Toen begon ze te schreien. ,,'s Avonds kwamen een jongen en een meisje hand in hand met verwilderde haren en met hun kleren in flarden aan in het dorpje Krasnoje. En ze riepen overal, dat het oorlog was. Maar men wist het al, want achter het grote plein lagen twee puinhopen, waar deze mor gen nog twee huisjes stonden van Dos- torafski En die nacht schelde Tsjera lang om die oude Petrutsko, die door een groot stuk ijzer was neergeslagen op de weg van Krasnoje naar Smolensk.... De volgende dag ging Tsjera's vader weg. Petrev begeleidde hem tot aan de rand van het bos. Daar nam hij lang en teder afscheid van Tsjera. „Tot ziens, Tsjera", zei hij. „Tot ziens, Petrev". 's Anderendaags ging Petrev zich aan melden in het geheime leger en enkele dagen later, het was 's nachts, schoot hij, voor de eerste maal in zijn leven, een mens neer, een man, die een meisje mis handeld had en gauw trachtte weg te rijden op zijn motorfiets.... En zo ging de winter voorbij. In Kras noje leden de mensen koude en honger. Maar op een frisse lentemorgen, toen de bloemen in bloei stonden en heel het bos rook naar de bloesem, klonk door de stilte heen het motorgeraas, men hoorde het luide roepen van de soldaten, de vijand trok af. En het volk, dat hoop koesterde, liep tezamen en vierde feest. En de vluchtelingen kwamen terug. Ook Tsjera's vader. Maar 's avonds kon men de vlammen van verre zien opgaan boven Krasnoje; de woeste soldaten hadden het dorp in brand gestoken en het 's morgens zo verheugde volk zag van uit de bossen, waarheen het weer gevlucht was, de huisjes in de vlammen opgaan En Petrev stond te kijken, alleen met Tsjera's vader DIE maand December is toch wel een héérlijke maand! Natuurlijk in de eerste plaats voor hen, die een gezellig, huiselijk leven hebben, maar, al is men nóg zo eenzaam, of al zijn eigen levens omstandigheden nóg zo moeilijk, men moet toch wel een erge „nurks" zijn, om geen oog te hebben voor de vele stralen de kindergezichten, die na Sint Nicolaas ons tegenlachen! Éérst is er die geheimzinnige, ver wachtingsvolle sfeer, die de harten van de kleinen (en óók wel van de groten!) sneller deed kloppen, geweest. Dat was vóór 5 December. En toen „het heerlijk avondje" gekomen was, scheen dit jaar de maan al héél mooi door de bomen. Gelukkig d i e kinderen, die niet over laden zijn met grote cadeaux, maar die nog echt blij waren met een taai-popje, een tol of door Moeder gemaakte pop- penkleertjes! En gelukkig die volwasse nen, die toen zij voor Sint Nicolaas stonden, nog iets voelden trillen in hun hart van dat bevend-eerbiedige gevoel uit hun kinderjaren! Wij hebben allen weer de gelegenheid gehad, een ander blij te maken of om elkaar op een fijne manier de waarheid te zeggen. Dit bij uitstek Hollandse feest ligt nu weer ach ter ons. Het behoort tot „de kleine vreugden" in ons dikwijls zo donker aards bestaan. Die „kleine vreugden", die toch zovéél kunnen uitwerken, die de poëzie in het leven brengen, de gezinnen samenbinden, gelegenheden scheppen om anderen wél te doen we mógen ze niet met een hautain gebaar negeren, maar laten wij ze liever dankbaar plukken, als de bloe men, die God op onze wegen strooit. Nu leven wij in de korte, donkere da gen vóór 't Kerstfeest. Ik hoop niet, dat iemand uwer veronderstelt, dat ik hier mee luchtig van het éne feest op het andere overga. Deze twee zijn immers niet met elkaar te vergelijken? Waar het éne slechts een oud-vaderlandse gewoon te is, bezit het andere eeuwigheidswaar de voor heel de wereld en door alle eemven heen. Het Kerstfeest is een feest, waarop wij ons uitermate mogen ver heugen, maar waarop wij ons ook in schaamte en schuldbesef diep moeten nederbuigen, met de belijdenis in ons hart: „Voor mij, ook voor mij moest Hij de hemel der heerlijkheid verlaten en in zo'n diepe armoede nederdalen. Iedere Beijver u alle gebreken en zwak heden van anderen geduldig te dragen omdat ook gij zelf in vele dingen door anderen gedragen moet worden. THOMAS A KEMPIS Zondag kunnen wij een Advents-preek beluisteren, wij mochten de Advents boodschap van Prinses Wilhelmina horen enwij vrouwen, hebben, als wij zo in ons huis bezig zijn, onze Adventsge- dachten.... Wij leven op Bethlehem aanIk zou alle Moeders willen ra den: Blijf in déze maand zéker toch zo veel mogelijk thuis! Maak het gezellig! Zet u tot luisteren naar alles wat het leven van man en kinderen beroert. Zing veel, heel veel, alle Kerstliederen, die u kent met de kinderen. Lees de kleintjes dat tere boekje van Anne de Vries: „Het kindje in de kribbe" voor en probeer voor deze weken een boek met goede Kerstverhalen op de kop te tik ken. Als uw beurs het enigszins toelaat, koop het dan. U zult er ieder jaar op nieuw weer zoveel genot van hebben. Ook de grotere kinderen vinden het al tijd weer even heerlijk, als Moeder voor leest en goede Kerstverhalen vervelen nooit, omdat zij het oude, maar altijd weer nieuwe evangelie der genade in Christus tot grondmotief hebben. Als uw financiën het niet toelaten, probeert u het dan tijdig te lenen, hetzij van een particulier of van een bibliotheek. Het voorlezen, lezen en zingen met el kaar is in deze weken van meer belang dan naaiwerk, dat evengoed tot Januari kan blijven liggen. Het al dan niet ver schijnen in een nieuwe japon en met ge permanente haren op 't Kerstfeest zinkt in 't niet bij bovengenoemde waarden. En of uw meubels nu vóór de Kerst nog een keer in de was zijn gezet, komt er óók niets op aan. 't Is mooi, als dit on gemerkt onder schooltijd kan gebeuren, maar laat het niet ten koste van het lees- of zang-uurtje met de kinderen gaan. Vele vrouwen denken nog, dat da uren, aan lezen besteed, verloren tijd is. Niets is minder waar. Als wij iets goeds lezen of voorlezen, betekent dit alleen maar geestelijke winst voor onze kinde ren, voor onszelf en voor de hele sfeer in het gezin. 't Is koud en donker buiten onze hui zen, moeders! Zéér dreigend en dikwijls benauwend ziet de toekomst voor ons land en volk er uit We kunnen schreien om het lot der volkeren in Indië, om ons vertrapte Koninkrijk, duizendmaal kun nen wij onszelf in angstige beklemming afvragen, hoe onze kinderen hier ooit een redelijk bestaan zullen vinden. maar tenslotte vindt ons onrustig hart alléén maar Het Antwoord op alle vra gen in de kribbe van Bethlehem en be luisteren wij in al die uitingen van een verblinde wereld, de voetstappen van Hèm, Die eens arm werd, om ons voor eeuwig rijk te maken. Zó moet eigenlijk iedere dag van ons leven: Advent zijn. MARGARITHA. J^AT het oude baasje uit de Camera Obscura nu toch een eeuw heeft moe ten wachten, aleer het zijn passende partner vond. Maar aan de andere kant: hoe gelukkig dat ze elkaar niet gekend hebben, want Keesje zou tot in het diepst van zijn vrome zieltje ge schokt wezen, wanneer hij zo veel boosheid en boos aardigheid was tegen gekomen. Immers dit pen dant is een geval van vol slagen, absolute, diame trale tegenvoeterij. Maar laat ik vertellen. Er was een man, die een schat in huis had. Eerlijk gezegd vermoedde nie mand dat zulks het geval was, hijzelf in de aller laatste plaats. Onmogelijk - hem ervan te verdenken een schat te bezitten of te zijn: als men zijn gouden jubileum van messentrek ker en drankorgel in de stilte van de bajes ge vierd heeft, pleegt men er nu eenmaal niet schatte- riger op te worden. Men komt tenslotte vrij en keert nijdiger en verbete- ner dan ooit huiswaarts een speelbal des daags en een angstdroom des nachts voor de vele buurtkinde.- ren; gemengd voorwerp van afgrijzen en schrik voor de ouderen, die óók bij daglicht zelfverzeker der zijn dan bij duisternis en ontij. Men kan ook ob jectiever zeggen: een ver laten mens, een stakkerd, die iedereen afstoot en die door iedereen verstoten wordt. Evenwel, om met de Spreukendichter te spre ken: ondoorgrondelijk zijn de wegen eens mans bij een vrouw. Want dit grim mige en gramstorige man mens heeft toch op een goede dag een vrouws persoon bij zich in huis ge nomen, al liep haar weg over zijn drempel dan niet via het Raadhuis. Het laatste deerde haar niet bijster erg: zij had in de loop van lange jaren meer ervaring opgedaan op dit terrein. Toen de buurt voor het eerst bij geruchte haar inwoning als toekomstig vernam, heeft zij haar wijze hoofd geschud en de vraag uitgesproken „Hoe bestaat het?", daarbij doe lend op de ondenkbaarheid van een mens, die met deze Maar toen diezelfde buurt kort daarna deze nieuwe levensgezellin aan schouwde, heeft ze nog verbaasder haar levens wijze vraag herhaald, want deze vrouw overtrof elke voorstelling en elke nachtmerrie. Bij haar ge zicht werd het zijne nog bijna liefelijk. Mocht hij zwart zijn, zij was zwar ter; vloekte hij, 'zij vloekte heviger; dronk hij, zij dronk ook hem nog onder de tafel. Geen mens die precies weet wat ze daar samen jaren aaneen hebben uit- gekuurd. Geen mens ook, die het ooit weten zal; dit geheimenis is met hen ten grave gedaald. Waren ze thuis, dan bleef de deur op slot, en door de aordijnen Uit de VOLKSWIJK viel geen streepje licht paar buiten. Men was slechts aangewezen op wat het oor van binnenuit kon waarnemen en dat was ook weer niet fraai genoeg om er lang naar te luisteren. Er kunnen sappige echte lijke uiteenzettingen zijn, waarvoor de buurt adem loos en weetgierig ge ïnteresseerd blijkt, maar ergens is een grens. Die grens wordt bereikt „als je ergens koud van wordt" en van wat in dit bepaal de huis besproken werd, moest men zulks wel wor den. Bovenburen werden soms rond middernacht opgeschrikt door helse kreten, door glasgerinkel en door ho nend schater lachen. Ze sloegen de dekens dan hun hoofd en gingen de volgende morgen onuitge- s lapen en moe aan de arbeid. Doch het rechte wist niemand. Totdat de vlooienplaag begon. Eerst bij de boven buren rechts en links. Het leek op dat oude sprookje van 1001 nacht: er waren kleine gaatjes en kiertjes an daar wipte iets door, de eerste vloo. Daarachter kwam de tweede. Daarop hipte de derde aan. Enzo voorts, bij dag en nacht, in één continubedrijf vaart. Terwijl door andere gaatjes en kiertjes ander gespuis kwam opdagen: alles wat maar wriemelt en kriebelt en pootjes heeft om te gaan. Toen hebben de buren maat regelen genomen; maat regelen, die varieerden tussen DDT en klachten bij hogere instanties. En deze instantie heeft in- stantelijk gedaan wat men verwachten mocht: ze heeft onmiddellijk en radi caal ingegrepen. Ze heeft aangebeld en toen dat niet hielp heeft ze zich met geweld de gewenste toe gang verschaft en tenslotte van onder bergen vodden de genoemde levensgezel lin opgedolven. De buurt heeft dit alles van verre gadegeslagen en zich wat jeukerig gevoeld, maar o, dat was niets vergeleken bij de officiële jeuk. Verrassender nog is de afloop geweest. Want toen de Dienst in kwestie dit varkentje gevangen had, wilde men het ook meteen wassen gaan. En tegen gestribbeld als ze toen heeft! Dat was dit en dat was dat, en ze kon niet tegen water, noch in- noch uitwendig gebruikt Maar wat begint een arm mens tegen zulke burge meesters, nietwaar? Het slot was dat ze haar bad- vaardig hebben gekregen. En toen, bij het uitpeilen van de laatste schil is de schat gevonden: een zakje en in dat zakje twaalf honderd gulden. Ach, ware dit paar iets schoner ge weest, hoeveel vreugde zou het van zulk een schat hebben kunnen smaken..

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1949 | | pagina 10