De Geer had geen begrip van nat.-soc. wijze van oorlogvoeren Dr. Van der Vaart Sniit was sterk in het vertellen van fabels Enquête-commissie lichtte opnieuw de sluier op Hij wilde een deputatie naar Hitier sturen om over vrede te praten Een zeer uitvoerig hoofdstuk heeft de Parlementaire Enquête commissie gewijd aan de bij de Londense Regering heersende op vattingen, in verschillende stadia, ten aanzien van de voortzetting van de oorlog. In het begin heerste er grote verslagenheid, ook onder de andere Nederlanders te Londen. Toch was het besluit van het kabinet, naar Londen te gaan, geïnspireerd door de gedachte, dat de oorlog zou moeten worden voortgezet. Met name echter de snelle val van Frankrijk heeft bij sommigen de mening doen post vatten, dat eigenlijk alles verloren was. Twee periodes Een kentering in de opvattingen echter gekomen in het vroege najaar 1940, toen de verwachte Duitse invasif Engeland uitbleef. De enquête- is er dan ook toe gekomen, twee te onderscheiden, die van onzekerheid, of de oorlog tot het bittere einde zou moeten worden voortgezet en daarna die, waarin de noodzaak van deze voort zetting een communis opinio was. Uil deze indeling in twee perioden, die dooi de verschillende getuigen over het alge meen wordt onderschreven, al stelt de een het tijdstip van de kentering dei- gedachten later dan de ander, volgt, dat tot het tijdstip van deze kentering ei geen eensgezindheid in het kabinet be stond over de noodzaak, de oorlog tot het bittere einde voort te zetten. Welke ministers in de eerste periode noodzaak wel en welke haar niet vaardden, onttrekt zich tengevolge het voorschrift der enquête-wet, dat de commissie verbiedt vragen te stellen over de beraadslagingen in de Minister raad, aan haar waarneming. Slechts ten aanzien van de heer de Geer, wi vattingen in dezen van dien aard dat zij tot zijn ontslag leidden, duidelijk geworden, dat hij de noodzaak van de strijd tot het bittere einde niet inzag. Incident In de eerste periode viel het incident met het Regeringscommuniqué van 14 Mei 1940, opgesteld door de heer Pelt, hoofd van de Regeringsvoorlichtings-. dienst. Deze heeft de heer de Geer, ge lijk de commissie heeft kunnen vast stellen, niet zover kunnen krijgen, dat in het communiqué uitdrukkelijk zou worden vermeld, dat na de capitulatie de strijd in Zeeland (dat van de capitu latie van generaal Winkelman uitdruk kelijk was uitgesloten, met name omdat daar nog Fransen vochten) en elders zou worden voortgezet. In dezelfde lijn lag de radiorede, die jhr. de Geer voor de B.B.C. gehouden heeft op 20 Mei 1940, zonder dat hij de tekst ervan overleg had gepleegd met zijn ambtgenoten. Deze rede den erg becritiseerd, met na volgende zinsneden: „Terwijl de Rege ring van plan is haar plicht te doen (met betrekking tot deze onderwerpen) hoopt zij, dat andere administratieve in stanties in Nederland hun plicht niet zullen verwaarlozen. Hun plicht thans, zo goed zij kunnen met de Duit se autoriteiten samen te werken daardoor de bevolking zo veel mogelijk te helpen. Aan de andere kant bestaat de plicht van de bevolking daarin om de autoriteiten te helpen door zich kalm er ordelijk te gedragen en zich te onthou den van elke handeling, waardoor de normale verhoudingen verstoord den. De Regering hoopt, dat het Neder landse publiek zelfs in deze droeve tijden, zijn kalmte en waardigheid be waart en daardoor de achting van de tegenstander verdient". De commissie komt tot de conclusie, dat uit deze passages blijkt, dat de heer de Geer, geheel levend in de sfeer de door rechtsvoorschriften beheerste oorlogvoering, geen begrip bleek te heb ben voor de wijze, waarop de oorlog door het nationaal-socialisme werd ge voerd. Op zichzelf zou dit, gezien ook het tijdstip, waarop de redevoering werd uitgesproken, nog te begrijpen zijn; meer betekenis krijgt het echter in hel Jicht van de verder door de heer dt Geer aangenomen houding. T egenstelling Iets van dezè houding blijkt ook in het relaas van het bezoek, dat de mi nister-president de Geer heeft gebracht aan Churchill. Volgens de heer van Kleffensdaarbij gesteund door de heer Michiels van Verduynen, die het be leefdheidsbezoek tezamen met de heer de Geer aflegde, stapte deze met uit gestoken hand op Churchill toe met de woorden „Goodbye mr. Churchill". Deze uitdrukking, die de Engelsen al leen bij het afscheid gebruiken, was als entree minder juist. De heer de Geer voerde verder een vrij hakkelig ge sprek en zinspeelde daarbij op de wen selijkheid van een compromisvrede, een soort vrede van Amièns. Churchill moest hier helemaal niets van hebben en zoals hij dan deed, gromde eens. Deze idee van een compromisvrede be heerste de heer De Geer ook, toen hij op 22 Juli, na de rede van Hitier 19 Juli, waarin hij een mogelijkheid vrede meende te kunnen beluistere de ministerraad een voorstel deed, dat de bedoeling had, dat Nederland door een bespreking rechtstreeks contact met Hitier zou zoeken, waarvoor per vlieg tuig een deputatie naar het continent zou moeten worden gezonden. De heei De Geer stelde hierbij zelfs de porte feuillekwestie. Hieraan heeft hij echter geen gevolg gegeven, toer. de planner als zijnde in strijd met de solidariteits gedachte door de andere ministers als onuitvoerbaar werden gekwalificeerd. Merkwaardig is, dat de heer De Geer in een volgende ministerraadsvergade ring. nl. op 24 Juli, zich voorlopig be vredigd toonde, nadat minister van Klef fens mededeling had gedaan van bespre kingen met Lord Halifax. In hetzelfde hoofdstuk, waarin het streven, met of zonder overleg met Engeland naar een compromisvrede door de heer De Geer wordt behandeld, wijdt de commissie ook aandacht aan vredespogingen, ondêr- nomen door de heer Plesman (waar het kabinet weinig op reageerde en welke plannen tenslotte door de Engelse Rege ring werden afgewezen) en aan liefde van de heer Weiter Latijns blok, omdat deze uit de bondge nootschappelijke strijd met Engeland vreesde te zien voortvloeien een str naar Britse hegemonie. Na het intrekken van hel comprc voorstel van jhr. De Geer bleef er, danks het feit, dat hij zich tenslotte had neergelegd bij het afwijzende standpunt zijn ambtgenoten, een tegenstelling bestaan tussen de opvattingen van de heer De Geer ten aanzien van de voort zetting van de oorlog en die van de overgrote meerderheid van het kabinet. Achtte de minister-president het zijn plicht, al het mogelijke te doen teneinde de ramp, die naar zijn mening van de •oortzetting van de tweede wereldoorlog het gevolg zou zijn, te voorkomen door overleg tussen de oorlogvoerende partijen tot stand te brengen, de meerderheid van ministerraad was van gevoelens, dat, ien het karakter van de Duitse ag- ssor, deze mogelijkheid ten enenmale uitgesloten geacht moest worden. Naar haar mening zou immers een ontijdige staking der vijandelijkheden slechts be tekenen. dat men de Duitse aanvaller een respijt zou verlenen, waardoor deze gelegenheid zou hebben zijn oorlogs- potentieel zodanig te versterken, dat na verloop van tijd een nieuwe aanval met icces zou kunnen worden onder- Volgens deze gedachtengang be stond er op dat ogenblik geen enkele mogelijkheid van Duitse zijde waarbor- verkrijgen tot naleving van even tueel overeengekomen vredesafspraken Dit verschil van inzicht tussen de minis ter-president en de overige leden var het kabinet op een zo essentieel onder deel van het Regeringsbeleid moest to' gevolg hebben, dat de minister-presider ontslag werd verleend. Tableai Dit ontslag werd verleend, officier egens gezondheidsredenen, terwijl de onmiddellijke aanleiding min of meer moet worden gezocht in zijn besluit in Augustus 1940 om met vacantie naar Zwitserland te gaan. De eigenlijke reden is echter volkomen duidelijk: de heer De Geer paste niet meer in het kabinet en had het vertrouwen van H.M. de Koningin verloren. Als curiositeit tekenen wij hierbij aan, dat het ontslag werd verleend bij Ko ninklijk Besluit van 3 September 1940, doch de tekst van het besluit is in de bijlagen van het enquête-verslag ont leend aan de Staatscourant van 1 Sep- Het verdere verloop van de geschiede nis met de heer De Geer is bekend: hoe hij met een regeringsopdracht via Lissa bon naar Indië zou vertrekken, doch tenslotte via Lissabon en Berlijn naar Nederland terugkeerde. Wij vermelden hier slechts, dat de Enquête-commissie i oordeel is, dat niet alleen schriftelijk telegrafisch met de heer De Geer in Lissabon in contact had behoren te wor den getreden om hem van zijn boze weg af te keren, doch dat zij meent, dat het kabinet een van de ministers had moeten afvaardigen om de heer De Geer te weerhouden. Als opvolger van de heer De Geer werd prof Gerbrandy aangewezen als kabinetsformateur. Voor hemzelf en voor de meeste zijner collega's was dit een verrassing. Alleen de heer Beelaerts van Blokland verklaarde, dat het toen reeds duidelijk was, dat prof. Gerbrandy de aangewezen man was om het kabinet te Niet naar Batavia vraagstuk, of het niet gewenst zou de Regeringszetel te verplaatsen Nederlands-Indië, dus naar een deel van het eigen grondgebied. In de ste helft van Juli is door het Kabinet bij meerderheidsbesluit (de heren Albarda, Bolkestein en van den Tempel waren tegen) besloten, de gehele Rege ring naar Nederlands-Indië te ver plaatsen. Dit besluit kon echter niet ter uitvoe- voering worden gebracht, omdat bleek, dat de gezondheidstoestand van H.M. de Koningin zich tegen een gaan naar Indië verzette. Ook is er over gepeinsd, een deel van het kabinet naar Indië te stu ren, maar na een afwijzend advies van Gouverneur-Generaal Tjarda is dit ver der blijven rusten. In Januari 1941 is de zaak nogmaals aan het rollen gebracht, toen de Gouver neur-Generaal in een memorandum de overkomst van de gehele Regering be pleitte. Toen was er echter in het kabinet veel groter tegenstand dan in de zo- van 1940. Tenslotte werd besloten, dat de Regering in Londen het cen trum van de oorlogvoering tegen Duits land zou blijven, doch dat de heren Kleffens en Weiter zich gedurende korte tijd voor overleg naar Nederlands zouden begeven, hetgeen in het voorjaar van 1941 ook is geschied. Gezien in het licht van het verdere verloop van de oorlog in het bijzonder in het licht van de samenwerking met de bondgenoten en van de bezetting van Nederlands-Indië kan dit besluit, aldus niet anders dan zeer juist worden genoemd. Achteraf beschouwd is esultaat van de discussie eigenlijk vanzelfsprekend. Dat dit resultaat zo bereikt, is alleen te begrij- men een duidelijk inzicht heeft gekregen in de problematiek van de eerste oorlogsmaanden, toen men op velerlei gebied nog worstelde om de juis te weg te vinden. Hij zou even een kabinet formeren Ik kan U ook overtuigend aantonen, dat de Nederlandse Londense Regering, door onbekendheid met de vileine Duitse politiek,, die het toelegde op de constante compromittering der N.S.B., teneinde deze aan het eind van de oorlog op zij te schuiven, tot een volkomen onjuiste beoordeling van de N.S.B. moest komen. Deze heeft fouten gemaakt, ernstige foutendoch juist niet degene, die men te Londen moest onderstellen. Aldus luidde het onderschrift onder een brief van 25 Maart 1948 van dr. H. W. van der Vaart Smit aan de Enquête commissie. Hij ondertekende deze brief met de toevoeging: „thans gedetineerd te Westerbork onder nr. 14777 barak 7, wiens dossier Maart 1946 werd afgesloten en die tot op heden nog niet veroor deeld is". Sprake van meineed Over dit onderschrift van zijn brief heeft de Commissie wijselijk de heer der Vaart Smit niet gehoord. Wel de brief zelf, waarin hij in de eerste plaats iets schrijft over een stuk, onder tekend door generaal Winkelman en dt Secretarissen-Generaal, waarin de laat- sten, met toestemming van de eerste, loyale medewerking aan de bezettings autoriteiten beloofden. Uit het verhoor, dat uiteraard onder ede werd afgenomen, bleek alras, dat dr. Hendrik Willem van der Vaart Smit, oud 60 jaar, gedetineerd het kamp Westerbork, journalist, ger predikant, zijn bewering niet kon staande houden: van handtekeningen is niets bekend en uit andere verhoren is duidelijk gebleken, dat het hier ging om eenzijdige, door de Duitsers „uitge vonden" verklaring, die in de pers is gepubliceerd. Sponeck-documenten Van een mooi verhaal blijft weinig of niets over U'\ het door minister van Kleffens te Londen samengestelde overzicht van de gebeurtenissen tijdens de oorlogsdagen 10-14 Mei 1940", een geschrift, dat tijdens de bezetting door vele Nederlanders is stukgelezen, is het onder ons gemeengoed geworden, dat de Duitsers van plan waren, de Koningin en de ministers naar Berlijn te transporteren, wanneer zou blijken, dat op grote schaal tegenstand zou worden geboden. een stafkwartier te Naaldwijk en is ten slotte terecht gekomen in Overschie, waar hij op 14 Mei van alle kanten zat ingesloten, toen Rotterdam capituleerde. Hij is dus niet, zoals vele geruchten luidden, bij de landing zelf gedood. Hij stond onder bevel van generaal Student, cdt. van de 7e Flieger Divison en tevens cdt. van het Luftlandekorps, dat bestoqd uit de 7e Flieger Division en de 22e Divisie. Deze generaal is ih Waalhaven geland. Tijdens een verhoor in Januari 1947 heeft generaal Student verklaard, dat zijn opdracht o.m. inhield, de Rege ring en de hogere leiding gevangen te Kabinet niet ingelicht Minister van Kleffens vertelt in zijr geschrift, dat in de vroege ochtend var Vrijdag 10 Mei een Duits vliegtuig neer geschoten werd, waarin zich een gene raal bevond, die gedood werd. Zyn in structies werden op hem gevonden. Deze bewezen, dat generaal von Sponeck zo heette de generaal orders had om Den Haag op de eerste dag van dt invasie te veroveren. Wanneer de Hol landers zich overgaven moesten zorg vuldige voorzieningen worden getroffen voor het plaatsen van een erewacht vooi het Koninklijk paleis. Indien de Hol landers echter volhardden in de ver dediging van hun land, moesten de Koningin en Haar ministers zo spoedig mogelijk per transportvliegtuig Berlijn worden gebracht, waar zij, zoals bepaald was, behandeld zouden worden in overeenstemming met hun weigering om zich over te geven. Deze plannen werden verijdeld. Op het uur, dat vol gens de Duitse berekening Den Haag iij hun handen moest vallen, lag generaal Dn Sponeck dood. Als pikante bijzonderheid vermeldt m Kleffens nog. dat het paard, waarop deze generaal van plan was geweest zijn triomfantelijke intocht in Den Haag te doen plaats vinden, het lot van zyr meester had gedeeld. Zelfs de parade- uniformen waren voor deze gelegenheid meegenomen. Werkelijkheid :over het verhaal van mr. van Kleffens. De enquête-commissie heeft de beschikking gekregen over de op dit geval betrekking hebbende zgn. Sponeck-documenten. Daarbij is geble ken. dat deze afkomstig zijn uit twee vliegtuigen, een, dat is neergeschoten op oorlogsdag in de Adelheidstraat te Den Haag en een, dat neergeschoten is nabij het vliegveld Ockenburg. Deze papiefen zijn door iemand van de staf van het hoofdkwartier naar het departe ment van Buitenlandse Zaken gebracht, vanwaar ze onmiddellijk werden veilig gesteld op het Amerikaanse gezantschap. Tenslotte zijn ze na de oorlog weer ii Nederland teruggekomen. Het merkwaardige is echter, dat n: het onderzoek door de enquête-commis dit verhaal van de heer var Kleffens niet veel overblijft. Uit de dos die zij heeft ingezien, blijkt hoege naamd niet, dat er bevelen waren ge geven de Koningin en de ministers zc spoedig mogelijk in een transportvlieg- stoppen en naar Berlijn te diri geren. Wel blijkt er duidelijk uit. dat het Den Haag als het o spoedig mogelyk Keitel als grapjas Keitel, de Chef des Oberkommandos der Wehrmacht, heeft op 4 Mei 1940 aan de Duitse Regering een rapport uitgebracht, waarin hij meent te kun nen bewijzen, dat er vóór de Duitse inval samenwerking bestond tussen de generale staven van Nederland ener zijds en van Frankrijk, Engeland en België anderzijds. In dit rapport komt o.a. het volgende voor: „Sedert 29 Maart is een vrij groot aantal burgers in Utrecht waar te nemen, die kenne lijk beschouwd moeten worden als Engelse, Franse of Belgische officieren. Men kan ze voortdurend zien, begeleid door Nederlandse officieren. Een groep dezer heren is gisteren in verschillende auto's in Oostelijke richting uit Utrecht vertrokken. Ook toen werden zij begeleid door Nederlandse officie ren". Aan deze uit Utrecht gezonden mededeling voegt Keitel in zijn rap port toe: „Het is openlijk bekend, dat het in deze mededeling t.a.v. de zoge naamdeburgers gaat om Engels Franse verbindingsofficieren bij het Nederlandse Hoofdkwartier". de bedoeling Regeringscentrum, desorganiseren. Verder is uit hetgeen na de oorlog be kend is geworden, gebleken, dat de com mandant van de 22e Duitse divisie, gene- aal Graf von Sponeck op of bij Ocken burg geland is en met restanten van zijn divisie is samengedrongen op het land ed van dezelfde naam. Vandaar is hij de nacht van 12 op 13 Mei zuidwaarts getrokken, heeft een aanval gedaan op Uitvoerig heeft de Enquête-< uitgeplozen, hoe de stukken in Neder landse handen zijn gekomen en wat er mee is gebeurd. Zij komt tot de clusie, dat zij in de Nederlandse sfeer waarschijnlijk niet verder zijn gekomen dan het algemeen hoofdkwartier, deze documenten dan wel een gedeelte daarvan vandaar naar het departement Buitenlandse Zaken zijn overge bracht is op zijn minst genomen twijfel achtig. Het Kabinet is van de inhoud ieder geval door het algemeen hoofdkwartier niet op de hoogte gesteld. Het wil de commissie voorkomen, dat be scheiden. welke uit handen vijand komen en de veiligheid Koningin en de leden van het Kabinet raken, rechtstreeks ter kennis van de Regering behoorden te worden gebracht. Voorzover de militaire autoriteiten de zgn. Sponeck-documenten slechts hebben gezien als de bevestiging reeds door de feiten bekend geworden aanvalsplan der Duitsers, hebben zij de mening van de Commissie uit het oog verloren, dat de inhoud dezer papieren daarnaast ook nog van belang had kunnen zijn voor de Regering, die verband met een eventueel vertrek vc een verstrekkende beslissing van poli tieke betekenis stond en daarom zo goed mogelijk geïnformeerd moest zijn, over bijzonderheden, die uit militair oogpunt bezien misschien van minder ge wicht leken. (Het verwondert ons, dat de Enquête commissie mr. van Kleffens niet heeft gehoord of schriftelijk contact met hem heeft gezocht over de wijze, waarop hij gekomen is aan de gegevens voor zijn „Overzicht". Het hierboven aangehaal de stuk lijkt immers wel een beetje fantastisch, wanneer men de nuchtere werkelijkheid bekijkt. Wij wijzen er in dit verband bovendien op, dat de mi nisters Welter en van Kleffens zich reeds zeer spoedig na de opening der 1ijandelijkheden door de Duitsers om hulp naar Londen hebben begeven. De heer van Kleffens heeft in zijn werkje dus gebeurtenissen beschreven, die hij met zelf heeft meegemaakt. Ook het verhaal over de bevelen, Koningin en ministers in een transportvliegtuig Berlijn te sturen, moet hij dus anderen hebben gehoord Red.). Het Kabinet-Gerbrandy te Londen vergadering bijeen. Zittend v links naar rechts, dr. J. van den Tempel, J. M. de Booy, ir. J. van den Broek, mr. J. A. Burger, prof. mr. P. S. Gerbrandy, G. Bolkestein, Jhr. mr. F. M. J. Michiels van Verduynen, ir. J. W- Albarda, adm. J. Th. Fürstner, H. van Boeyen; staande, van liks naar rechts, ir. O. C. A. van Lith de Jeude, P. N. van Kleffens en dr. G. J. van Heuven Goedhart. De Parlementaire Enquête-commis- e heeft naarstig gezocht, hoe ter we. reld Keitel toch aan dit grapje is ge komen. En zij heeft gevondendat op 28 en 29 Maart 1940 een excursie van Tweede Kamerleden langs de verdedigingslinies in Noordbrabant en Limburg en langs de Grebbe- linie heeft plaats gevonden en wel op uitnodiging van de Minister Defensie, terwijl uiteraard voor lichting werd gegeven door Neder landse stafofficieren' Kennelijk zijn de Civilisten", die vol geus het rapport van Keitel Engelse en Franse verbindingsofficieren zouden Veel ernstiger ging het echter over het tweede deel van de bewuste brief. Hie. - in toch had Van der Vaart Smit gewaagd van de door hem ondernomen pogingen, na de capitulatie een nieuw kabinet in het leven te roepen. Hij schreef hierover: „Het overleg hiertoe begonnen wij op 15 Mei ten huize van dr. H. Colijn, krachtig medehielp leidde tot m B. Kan, als formateur, kreeg de lopige medewerking via graaf Zech Burkersroda van de Duitse Rijksregering en zou geslaagd zijn, indien Winkelman, dien wij nodig radden Nederlandse legaliteit te bezitten, niet eindeloos getalmd had, onzeker, ,of zijn „volmacht" hem deze handeling loofde". Leugens Tijdens het verhoor (onder ede) beves tigde dr. Van der Vaart Smit hetgeen hij over dit punt had geschreven. Gene raal Winkelman verklaarde echter, van niets te weten. Hij wees het gehele ver haal naar het rjjk der fabelen. In die dagen had hij veel contact met ir. Kan, maar ook van hem heeft hij Doit iets gehoord. Van der Vaart Smit verklaarde, dat hij samen met mr. dr. W. M. Westerman naar dr. Colijn is ge gaan, die zeer ontdaan was over het ver trek van de Regering. In het verhoor ver klaarde hij, dat dr. Colijn heeft gezegd: jou liever een schurftige hond met mijn tong van voren naar achteren en achteren naar voren aflikken, eer ik die kerels, die dit de Koningin hebben aangeraden, ooit van mijn leven weer een hand zal geven". Na dit antwoord merk te jkvr. Wttewaal van Stoetwegen, lid de enquette-commissie, tijdens het verhoor op: „U moet goed begrijpen, dat de heer en mevrouw Colijn geen beiden Wat de waarde van de verklaringen an dr. Van der Vaart Smit is, moge blij ken uit het volgende. Hij verklaarde n.l. verder, dat dr. Colijn er niet voor voelde, zelfs als kabinetsformateur op te treden, omdat hij. als te veel Engels gekleurd, bij de Duitsers geen persona grata zou zijn. Daarom zou hij hun Staatsraad Kan heb ben genoemd. Mr. Kan zou de uitnodiging aanvaard hebben en via de Duitse gezant zouden zij de goedkeuring hebben ge kregen van de Duitse Regering voor de heer Kan als formateur van een waar nemend bewind. Toen zijn steeds nog vol gens dr. Van der Vaart Smit) Westerman hij gegaan mr. de Monchy. burge meester van Den Haag, die het minister schap van financiën van harte zou heb ben aanvaard en tevens toegezegd hebben, als vriend de heer Winkelman te zullen overtuigen, dat hij het plan moest De volgende „minister" zou dr. J. A. N. Patijn worden, n.L voor Buitenlands Zaken, maar deze. hoewel er sympathiek tegenover staande, vond zichzelf te oud. Het „kabinet" moest minstens 10 man sterk zijn, maar nu zij meenden er reeds vijf te hebben, vonden ze het nodig gene raal Winkelman te» polsen. Mr. Wester- zou de portefeuille van just it is n en Van der Vaart Smit die vai Onderwijs. Van der Vaart Smit was ook iaar Mussert geweest, die zijn steun had toegezegd. Tijdens de conferentie met Mussert verklaarde Van der Vaart Smit zich bereid toe te treden tot de N.S.B., eer het plan zou slagen. Hij en Westerman zouden dan in het „kabinet" Burgemeester Oud achtte het eerste ultimatum een geldig stuk QVER de capitulatie van de veertiende Mei 1940 is reeds zoveel geschreven, dat wij het niet nodig achten, nog diep in te gaan op hetgeen de Enquête-commissie hierover heeft nagevorst. Het ver band tussen de algehele capitulatie en de capitulatie van de stad Rotterdam is bekend. Toch is in het verslag der commissie een punt aangeroerd, dat niet mag worden vergeten. Dit handelt over het ver schil van opvatting tussen burgemeester Oud en generaal Winkelman over de vraag, of werkelijk niet had behoren te worden ingegaan op het eerste, ongetekende ultimatum. Hij zweeg tijdens de bezetting De heer Oud nl. vindt de beslissin, »n generaal Winkelman, niet in te gaai .d een ongetekend stuk. nogal aanvecht baar. Hij acht het gevaar voor mystifi tie niet mogelijk, aangezien het stuk gebracht door een Duits officier witte vlag, overeenkomstig krijgsgebruik geblinddoekt. Deze had dezelfde boodschap ook mondeling kunnen overbrengen, zodat er geen spra- :e van mystificatie kon zijn. Strategische edenen zou de heer Oud natuurlijk hebben kunnen begrijpen, maar, indien deze geen aanleiding vormden om hel ultimatum te rekken, was de argumen tatie van een ongetekend ultimatum te zwak, juist wanneer de zaak er inderdaad hopeloos voorstond. Tijdens de Duitse bezetting heeft de heer Oud deze zaak wel besproken met generaal Van Voorst tot Voorst, de chef- generaal Winkelman, doch hij heeft er verder terwille van het alge- belang over gezwegen. De bespre king met de heer Van Voorst tot Voorst geschiedde naar aanleiding van de brief an generaal Winkelman, welke hem i'erd toegestuurd met het verzoek, deze onder de gemeenteraadsleden te di^ri- bueren. De heer Oud heeft daar bezwaar tegen aangetekend, omdat hij dan de indruk zou vestigen het met dit schrijven eens te zijn. Hij heeft slechts zijn mede werking in deze verleend door de heer Winkelman de adressen van de raads leden te verschaffen. Over dit vraagstuk heeft de deskundig advies ingewonnen volkenrechtkundige prof. mr. dr. J P A. Frangois. raadadviseur aan het De partement van Buitenlandse Zaken. Deze verklaarde, dat het volkenrecht niet eist, dat een ultimatum ondertekend is. Maar sprekende over het concrete stuk, hij het toch wel een zonderling geschrift en hij kon begrijpen, dat de heer Win kelman, als verantwoordelijk man, aar zelde over de vraag of hij dit als een authentiek geschrift van de bevelhebber' der troepen moest beschouwen. Het leek prof. Frangois. dat de opperbevelhebber gerechtvaardigd is geweest, zich i zekerheid te verschaffen, dat het stuk, authentiek was. Deze indruk wordt ver sterkt door het feit, dat de Duitsers het helemaal niet gek gevonden hebben, dat het stuk is teruggekomen, doch een iv papier hebben gegeven en een we termijn hebben gesteld. Prof. gois meent, dat het zenden van een. „officiële" parlementair niet uitsluit, dat een opzet zou kunnen zijn geweest in lagere officieren, die dachten: mis- hien lopen zy er in. De enquête-commissie wil in haar verslag niet nalaten haar waardering uit te spreken voor het feit, dat de heer Oud aan zijn afwijkend inzicht gedurende de bezetting geen uiting heeft gegeven en dit eerst thans in dis cussie heeft gebracht by een instantie, hoor en wederhoor mogelijk is. overweging van de aangevoerde argumenten nadert de grootst mogelijke ■derheid der commissie evenwel tot het inzicht van de heren Win kelman en Frangois dan tot dat van de heer Oud. (Een lid van de commissie stelde zich dus achter de heer Oud. Wij mogen aannemen, dat dit de heer Stokvis is geweest, want voor de commu nisten geldt het parool, dat zij onder alle omstandigheden tegen generaal Win kelman moeten zijn Red.). Over de vraag, die is opgeworpen, of generaal Winkelman niet te lang heeft gewacht met het nemen van een beslis sing op het eerste ultimatum (was dit eerder geschied, dan had hij mogelijk ook nog kennis kunnen nemen van t\veede ultimatum en had de toenmalige commandant van Rotterdam, kolonel P W. Scharroo, misschien niet zelfstandig behoeven te beslissen tot de capitulatie) is het de commissie niet mogelijk ge weest, een definitief oordeel uit te spre- Een hoofdstuk, dat er niet in hoort Het tweede verslag van de parlemen taire enquette-commissie bevat ook een hoofdstuk, waarvan wy eigenlijk niet weten, hoe wy er mee aan moeten. Het handelt over klachten, ingebracht tegen de heer F. van 't Sant, particulier secre taris van H.M. de Koningin in Londen, voorheen commissaris van politie te ;-Gravenhage. Het is ons n.l. niet duidelijk, waarom dit hoofdstuk juist in dit verslag is op genomen. Het heeft n.L niets tc maken met de punten, waarover het verslag handelt. Veeleer zou het een plaats moeten vinden in het verslag over punt f het enquette-besluit, dat over de in lichtingendiensten handelt. Hij was iml hoofd van de Centrale Inlichtingenl Om de zaak zelve te noemen: door de generaal-majoors de Jonge van Ellemeet Phaff. beide oud-adjudant va nH. M. Koningin Wilhelmina is de beschuldiging geuit, als zou de heer var 't Sant. ge bruik makende van de mogelijkheden, hem verschaft door zijn positie als parti culier secretaris van H.M. de Koningin, gegevens, ontleend aan staatsstukken, ter kennis hebben gebracht van een of meer ndere mogendheden. De commissie is uit verschillende ver horen niets gebleken, dat bewijzen voor deze beschuldiging bijbrengt Overigens «1st zij er op. dat over de heer van 't Sant bij de verhoren t.a.v het hierboven reeds genoemde punt f van het enquette- besluit nog vele verklaringen zijn afge legd. Bij het hierop betrekking hebben de verslag zal zjj dan ook op dit punt nader in gaan. aan generaal Winkelman bracht hen echter weinig verder: deze wilde ftwe® maal vrij lang bedenktijd hebben. D® poging verliep hierdoor, omdat inmid dels Seyss-Inquart door Hitler was aan gewezen om het burgerlijk bestuur in handen te nemen. Fantastisch Wat blyft er nu van dit fantastisch® verhaal, onder ede verteld, over, nadat anderen zijn gehoord? Bitter weinig. Mr. de Monchy herinnerde zich, dat Westerman en van der Vaart Smit bij hem zyn geweest, maar daar hij mr. Wes terman kende, was er voor hem reden genoeg, zeer voorzichtig te zijn. De aan leiding, dat deze heren bij mr. de Monchy kwamen, lag hierin, "dat zij hadden ge hoord, dat deze bij generaal Winkelman de vorming van een soort kabinet ha.i bepleit. Dit was echter niet het geval: hij had meer gedacht aan een soort Raad van Advies voor de Opperbevelhebber. Dat men hem minister van Financiën wilde maken, ontkende mr. de Monchy met alle beslistheid. Mr. Westerman verklaarde voor da Enquête-commissie, dat hij vrij spoedig na het binnentrekken van de Duits® troepen contact heeft gehad met de heren Colijn, Kan en de Monchy over de vor ming van een voorlopige regering, maar generaal Winkelman had zulks direct af gewezen, omdat hij het in strijd achtt® met zijn instructie. Ook verklaarde mr. Westerman, dat hij, toen hij naar generaal Winkelman ging. geen namen van per gedachten had, die het bewind zouden voeren. Er was hoegenaamd geen lijst van personen opgemaakt. Heft gesprek met generaal Winkelman duur de slechts kort, omdat hij er onmiddellijk afwijzend tegenover stond. De heer Van der Vaart Smit had echter verklaard, dat middag en een avond heeft ge duurd! Een tweede onderhoud met gene raal Winkelman is er nooit geweest. Over de besprekingen met dr. Co lijn verklaarde mr. Westerman, dat hij eht verslag van dr. Van der Vaarft Smit niet geheel juist acht, daar z® niet zo diep in de materie zijn door gedrongen. eHt stond hem wel voor de geest, dat de heer Colijn het even in beraad heeft gehouden. De heer Kan zou slechts gevraagd zyn, even tueel een belangrijke rol te spelen. Contact met de Duitsers over heft plan is er van de kant van mr. Wes terman nooit geweest, niet met d® gezant en niet met een ander. Het verhaal van Van der Vaart Smit hier over sprak mr. esterman positief Afgepoeierd Mr. J. A. N. Patijn herinnerde zich Van der Vaart Smit helemaal niet eens. Wel Westerman in het begin van de oorlog eens met iemand bij hem geweest, doch deze had hij onmiddellijk afge poeierd. Behalve deze getuigen had d® enquette-commissie nog een papieren ge tuige, n.l. het dagboek van Mussert. Hier- geen enkele notitie te vinden van een gesprek met Van der Vaart Smit over -een eventuele nieuwe regering met twee N.S.B.'ers. Alleen bevindt zich by dit dagboek een notitie van een aan een Duits officier gedaan voorstel voor een voorlopig bewind. Hierop komen alleen voor de namen van Graaf d'Ansembourg en van mr. Fruin. Geen enkele van de door Van der Vaart Smit genoemde na- Alles overziende, komt de enquête- dan ook tot de conclusie, dat de feitelijke grondslagen van de con- uit de brief van dr. van der Vaart Smit niet veel is overgebleven, zo zij al niet geheel zijn komen te vervallen. Blijkens de verklaringen van de heren de Monchy, Patyn en Winkelman, op welke laatste deze poging zo weinig in druk heeft gemaakt, dat hij zich deze tiet meer herinnerde, zyn de plannen an Van der Vaart Smit cti mr. Wester- nan geen ogenblik au serieux genomen. Uit een en ander blijkt wel, dat de eer van der Vaart Smit onder ede heeft gefantaseerd. Wij zijn dan ook geneigd ons af te vragen, of het niet nodig is, dr. van der Vaart Smit op grond hiervan te vervolgen wegens meineed. In het licht van deze zelfde fantasie zal ook beschouwd moeten worden de uitdrukking, die van der Vaart Smit over de naar Londen uit geweken Regering aan dr. Colijn in de mond legt. Het kan mogelijk zijn, dat Colijn in de eerste dagen, gelijk zo- velen van ons uitermate teleurgesteld het vertrek van Koningin en Kabinet. Maar dat hij hieruan op een dergelijke wijze zou laten blijken te genover Van der Vaart Smit, wiens karakter hi.; volkomen kende, is on denkbaar. Wel is van dr. Colijn be kend verschillende mensen kunnen dit bevestigen dat dr. Colijn de heer Van der Vaart Smit betitelde als een serviel reptiel", een kwalificatie, die als het ware bevestiging vindt in de eigen verklaring van Van der Vaart Smit, dat hij lid van de N.S.B. zou wor den, als zijn plan om zijn machtsbe geerte te bevredigen, zou slagen. Spiegeleieren met ham blijkt, dat e had der Holland s Hoek en bespreking met de tccretarissen-generanl Snouck Hut- eronjc en Hirschfeld. Deze bespre king had op 13 Mei, 's middags om een uur paats. Voor deze begon riep de heer Snouck Hur- gronje de kamerbewaarder binnen en verzocht hem boterhammen met spiegeleieren en ham te brengen, daar zij sinds die ochtend vier uur niets gegeten hadden en zo geen be hoorlijke beslissingen konden nemen. Eerst nadat deze maaltijd genuttigd was, is gesproken over de gedrags lijn, dia gevolgd sou moeten uorden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1949 | | pagina 3