Bekentenissen van JAN GRESHOFF aan z'n vriend Van Eckeren INDUSTRIE TUSSEN 96000 MEREN LN ZWEDEN NIEUWE LEIDSCHE COURANT 5 ZATERDAG 8 JANUARI 1949 In het laatste nummer van „Het Boek van Nu" zijn gelijk wjj al in het kort hebben gemeld een aantal ontboezemingen opgenomen van verschillende Nederlandse auteurs die allen verband houden met de onlangs 60 jaar geworden schrijver Jan Greshoff. We hebben ze zonder uitzondering met belangstelling gelezen, doch voor de meest interessante bijdrage in dit nummer zorgde toch Greshoff zelf, door een lange brief aan het redactie-lid en zijn vriend Gerard van Eckeren. Hij schreef hem ln zijn woning „De Grashof" te Kaapstad en we veroorloven ons het epistel, dat van A tot Z een van veel levenswijsheid getuigende bekentenis Is, hier over te nemen. Beste Vriend, Je verzoek om een schriftelijk vraag gesprek lijkt mij bezwaarlijk in te wil ligen, wanneer de sprekers vele duizen den mijlen van elkander verwijderd zijn. Maar aangezien ik gaarne gevolg geef aan wat mij door jou verzocht wordt zal ik je in deze brief eenige mededeelingen doen, welke niet tot ons tweeën beperkt hoeven te blijven. Het zal jou ongetwijfeld ook over komen,-als mij. dat je overmand wordt door de onafwijsbare begeerte tbt terug blik. Ik denk, ik vrees, dat dit een ver schijnsel is. kenmerkend voor de oude dag. En eerlijk gezegd geef ik gereede- lijk aan deze neiging toe. Al sedert lang leef ik in de overtuiging, dat het verleden altijd beter is dan het heden en her denken dus boven beleven gaat; en dat alles beter is dan dit heden. Ik kan uren en uren stil zitten, voor mij uitstarend en denkend aan wat geweest is, hoe het 'geweest is, en wikken en wegen of ik, dn bepaalde gevallen, juist handelde of een fout beging. Ik zou dit berustend na kaarten kunnen noemen. Soms kom ik tot de slotsom, dat ik het er nog al aar dig heb afgebracht, soms, dat ik in ieder opzicht in gebreke ben gebleven. Nu eens zie ik mijn leven afwisselend, rijk, boeiend; dan in weerwil van al dat ge- mij boeit en onuitputtelijk is. In de dagen van olim was ik een voorstander van fraaie en aangename dingen. Ik hield er van het bestaan wat op te doffen door middel van snuisterijen. Ik behoorde de aestheten, die, gelijk bekend, een derkomen zoeken in ivoren torens. Mijn genegenheid voor. mijn behoefte aan sierlijk en behagelijk is, werd er in loop der tijden niet minder op. Ik ben nu verwend en veeleischend en nog steeds een overtuigd en geestdriftig aestheet. terwijl „De Grashof", aardig afzijdig ge legen, uitstekend als ivoren toren dienst doet, ook al is er meer beton dan elpen been in verwerkt. Verandering? In 1908 leerde ik een jong meisje ken nen dat mij aanstond. Dat is voortdurend mijn gade. En, gelijk je zelf uit ervaring weet: de vrienden van mijn jeugd zijn nóg mijn goede vrienden. Ongedurigheid? Ik was als jongen ijdel, ik ben het nog. Ik had een neiging tot snobisme, die heb ik nog. Ik was uit op alevel-altijd-wat- raars, ik ben daar nog op uit. Doorzet tingsvermogen bezat ik in geringe mate en bezit ik in nog mindere mate. Ik had moeite met kaders, schema's, roosters, met tucht en orde. Ik heb daar nog steeds de grootste moeite mede. - Als ik dit alles naga, mijn beste vriend, en ik met alle geweld een windhaan moet zijn, dan ben ik een windhaan, die al vijf tig jaar geleden is vastgeroest en die, zo „De Grashof" het w reis en getrek, als vlak, zinloos, zonder geur en smaak. En dikwijls vertoefden mijn gedachten bij één onderwerp: de afstand tusschen schijn en werkelijkheid. Schuilt er waarheid in mijn legende? Om een enkel voorbeeld aan te halen: zooals je weet sta ik te boek als veranderlijk, grillig, wispelturig. Een weerhaan. Ik heb daar geen overwegend 'bezwaar te gen, omdat aik veranderlijk zijn een bekoor lijke trek vind. De vraag is echter: zijn deze kenmerken juist? En als ik dan in een van mijn vele uren van terugblik mijn aandacht op dit punt vestig, kom :k tot de slotsom dat mijn gebrek aan anderlijkheid wellicht een van mijn stigste 'bezwaren is. Toen ik ongeveer dertien jaar was heb ik de aanvanke lijke neiging tot poëzie in mij ontdekt, op mijn vijftiende schreef ik, op mijn manier, „verzen" en nu ik zestig ben stel ik nog vooral, of laat ik eerlijk zeggen: uitsluitend belang in de schone letteren en in de dichtkunst 'bijzonderlijk. Ik v toen. heel lang geleden, overtuigd dat niets heerlijkers, mooiers, eervollers kon bestaan dan deel te nemen aan het letter-1 kundige leven van den tijd, en nog altijd 6ta ik open voor de letterkunde wat daarmede in Verband staat; nog al tijd begint en eindigt mijn dag er mede, nog altijd voel- ik mij alleen maar thuis in een bestaan dat uitsluitend om der aville van de letterkunde geleefd wordt. Ik was en toen en bHjf, om een germanis me te gebruiken: een „literat". Politiek in iedere vorm mijd ik als de pest. En zoo ik de d^'inglandij al van harte mocht verafschuwen, mijn genegenheid voor wat men ons thans als demooratie tracht aan te praten, is ook niet groot. En als ik mij, uit de verte, al eens met deze zaken inliet, was het alleen uit eigen belang, omdat ik meende mijn niemands land te moeten verdedigen. Ik ben voorts vrij van sociaal gevoel. Ik ben er tegen. Het is mij opgevallen hoe alle dwinge landen ,tot berstens toe vol met sociaal gevoel steken. Voor eenige v maatschappelijk werk ben ik ongeschikt. Ik ben bovendien onwillig er mij mede in te laten, omdat ik meen dat daarvoor een geringe mate van menschenmin ver- eischt wordt, en daarover beschik ik niet. Ik ben als „bourgeois" geboren en zal in die functie sterven, en alleen mijn gebrek aan ruime middelen belet mij een geest driftig kapitalist te zijn. Laat ik voet bij stuk houden: Ik heb - mij dus welhaast vijftig jaar uitsluitend bezig gehouden met de letterkunde. Dat ■wijst, naar het mij voorkomt, op een zekere hardnekkigheid, welke zich moei lijk met een wispelturigen aard laat rij men. Voor het overige is, in die kleine vijftig jaar, mijn kennis van de letter kunde stelselmatig verminderd. Toen ik jong en dartel was, wist ik nauwkeurig hoe een gedicht ontstond en in elkaar stak; waarom het eene goed, het andere slecht was; waarom de eene dichter bij ons hoorde, de andere tegen ons was. Op dit oogenblik heb ik nog slechts een vaag vermoeden omtrent de mogelijk heden voor het ontstaan van poëzie en omtrent de wetten, die dit ontstaan be- heerschen. Ik ben niet zeker meer van mooi en leelijk. En wat groepen stroomin gen en scholen betreft zie ik alleen nog maar dichters met wie ik mij verwant ge voel en andere die, hoezeer ik hun gaven waardeeren mag, mij verre blijven. Ik vrees, dat personen die zich nadrukkelijk en nauwkeurig over letterkunde uitlaten, er weinig- innerlijke verbindingen mede onderhouden. Ik ben tegen brutaal grij pen en vóór aarzelend en voorzichtig tas- Het mag waar zijn, vriend, dat ik in de loop van bijna een halve eeuw mijn deel over een boek of een schrijver wij zigde, dat mijn houding ten opzichte letterkundige vraagstukken aan verande ring onderhevig \vas, dat nieuwe keuren en liefhebberijen de oude keuren verdrongen; doch mijn naijverige liefde voor de letterkunde en mijn sluitende bemoeienis daarmede vormden in de loop van al die jaren nr.in eenige bestaansreden. Wil je nog andere voor beelden van mijn standvastigheid? Ik was een kind toen ik mijn eerste buitenland- sche reis ondernam naar Spa. en sedert dien ben ik. wanneer de omstandigheden het eenigszins toelieten, reizende geble ven. Zonder tallooze verplaatsingen kan ik niet gelukkig zijn. Thans in het huis. dat ik mij noodgedwongen heb laten bou wen en waar ik wel eenig hart voor heb. gevoel ik mij toch voortdurend als een gekooide musch. Ik ga verder over het onderwerp, dat nu en dan krassend en piepend, een cen- timétertje .beweegt. Als je het mij vraagt ben ik een saaie voetbijstukhouder. En ik geloof, dat het werkelijk anders zou kunnen zijn in een bestaan zo volkomen zonder schokkende gebeurtenissen als liet mijne, zonder rampen, zonder ziekten, zonder zorgen. Oorlog en bezetting heb ik uit de verte beleefd, zonder er we zenlijk bij betrokken te zijn. Het gevolg van zulk een beschut be staan kan men heel duidelijk in mijn werk waarnemen. Het is beperkt wat gevoels- en voorstellingswereld betreft én het bezit, in weerwil van den lossen natuurlijken trant, iets kunstmatigs. De thema's welke ik in proza verwerkt heo zijn eveneens ontleend aan een nauwbe- grensd gebied. Herhalingen komen er dan ook te over in voor. Het huiselijk en burgerlijk werk in, den striksten zin des woords. omdat de tragiek, die kluisters en grenzen doorbreekt er nimmer in aan wezig is. Een goed deel van de poëzie is aan den tijd van het ontstaan gebon den, is nu reeds aan het veranderen en zal binnen afzienbaren tijd onleesbaar In een van je laatste brieven vraag je belangstellend naar mijn verrichtingen. Ik heb altijd moeilijk geschreven en het schrijven valt mij zwaarder met den dag. Ik heb nimmer veel tijd en aandacht be steed aan het herschrijven. Ik kan niets uit handen geven wat ik niét herhaalde lijk bewerkt heb. Dit komt gedeeltelijk voort uit mijn aanleg, gedeeltelijk uit het feit, dat'ik maar zelden een onweer- staanbaren drang tot schrijven gevoel. Vooral in de laatste jaren besef ik, dat ik het weinige, dat ik te zeggen heb, ge zegd heb. Het heeft weinig zin mij op mijn leeftijd met stijloefeningen onledig te houden. Wanneer ik niettemin, zij het met mondjesmaat, mijn voortbrengselen lever, is dat in hoofdzaak omdat ik, in mijn teruggetrokken bestaan, toch zoo nu en dan iets moet verrichten. Jij, noor derling, hebt er geen denkbeeld van hoe overtuigend het Zuiden tot luiheid noodt. Wanneer men zestig jaar wordt, geeft dat geert reden tot gejuich. Het is pret tiger om dertig te worden. Toch vinden de menschen daar een aanleiding in tot een kleine viering. Daar zou geen enkel bezwaar tegen bestaan indien zulke ge legenheden niet aanleiding gaven tot, zij het ook tijdelijk, te zwaar aandikken der accenten: van de lijken en de jubilaris sen niets dan goeds. Doch met „niets dan goeds" zijn de waarheid en de letter kunde niet gediend. Deze eischen en ver wachten juiste onderscheidngen. Leeftijd is geen criterium. En een minor poet wordt niet major als hij de zestig haalt. Daar komt nog bij, dat men in Neder land van oudsher geneigd (en genood zaakt!) is het eigene te overschatten. Er bestaan twee stellen maatstaven: één voor binnenlandsch gebruik en één dat in het internationale geestelijke verkeer zijn toe passing vindt. Een mijnheer, die op zijn j-- _,n pJet gehuldigd wordt zijn werk met het beste uit het buitenland vergelijkt, een Pyg- Als het dus al waar zou zijn wat nog zal moeten blijken dat mijn ge schriften eenige beteekenis voor de Neder- landsche letterkunde hebben, dan is 't óók waar, dat ze in het grondeloos niet zinken wanneer men ze stelt naast elders voortgebracht wordt. Een Eduard heeft meer poczie in zijn pink dan ik mijn geheele lichaam, één bladzijde v Pate heeft meer beteekenis dan een boek van mij. we dus huiselijk en zeer gema tigd jubelen. Je weet dat ik de vriend schap vereer en iedere uiting er van tot mijn diepste wezen geniet. Doch laten wij, al vierend, niet alleen zeer beschei- bovenal nuchter en redelijk TWAALF AMBACHTEN EN DERTIEN ONGELUKKEN? Over het veranderen van betrekking en delen in de winst blijven, zoodat wij de juiste verhoudingen —.et uit het oog verliezen. Ik heb het voordeel dat ik, v werelds gewoel, „de groote dag' stilte kan laten voorbijgaan, betreurende dat de enkele getrouwen niet bij mij zijn, betreurende dus op de eerste plaats jouw afwezigheid. Met heel yeel goeds en hartelijks van huis tot huis, (Volgt ondertekening) NB. Dit is geen boutade. BLOEDTRANSFUSIE en het menselijk lichaam Wat gebeurt er eigenlijk in lichaam, als gij een bloedtransfusie krijgt? De doktoren zijn daarvan het één en ander te weten gekomen door het bloed radio-actief te maken. Gebleken is, dat een groot deel van de overgebrachte rode bloedlichaampjes in uw eigen lichaam snel te gronde gaat. Sommige worden zelfs reeds vernietigd tijdens de transfusie; andere leven en werken dagen, weken of maanden lang. Maar dit kannibalisme bij het begin betekent geenszins een volkomen verlies. Het ijzer van de vernietigde cellen wordt door uw eigen lichaam gebruikt om nieuwe rode bloedlichaampjes te produceren- De radio-actieve „detective" bewijst, dat dit zeer snel gebeurt. Binnen vier uw lichaam reeds een dèël van het ijzer van de vernietigde cellen ge bruiken, voor de productie van eigen rode bloedlichaampjes. Dit alles is ont dekt met behulp van radio-actief ijzer- Het ijzer gedraagt zich in het lichaam precies zoals gewoon ijzer, maar het kan op al zijn wegen worden gevolgd en ge meten. Als iemand injecties met radio actief ijzer worden toegediend, zal na enige tijd een deel van zijn rode bloed lichaampjes radio-actief zijn. Dat doel hem niets en levert geen gevaar op, hij wordt in staat gesteld, radio actief bloed te geven voor het bestu deren van bloedtransfusies. gezond mens leven de rode bloedlichaampjes gemiddeld ongeveer 120 dagen, waarna ze worden vervangen door nieuwe, die in het rode beendermerg dagelijks bij milliarden worden geprodu ceerd- Als een donor bloed wordt af getapt en dit bloed wordt bewaard, sterft tijdens de bewaring een aantal rode bloedlichaampjes af. Het zijn deze meer actieve bloedlichaampjes, die lichaam het eerst vernietigt en uit de bloedsomloop neemt. Als iemand een injectie met radio-actief ijzer krijgt, is binnen vier uur een deel van zijn rode bloedlichaampjes radio-actief. Het ijzer wordt gebruikt voor het produceren van haemoglobine, een protesinedeeltje van de cel, dat de drager is van de zuurstof- Het radio-actieve ijzer nu, dat bij een transfusie vrijkomt uit de vernietigde cellen, kan volgens deskundigen op het gebied van de bestudering van „bloed- problemen" door middel van radio isotopen blijkbaar even spoedig wor den gebruikt als geïnjecteerd ijzer. Dit kan betekenen, dat de rode cellen in het merg veel sneller tot rijpheid komen dan men tot dusverre heeft aangenomen of dat de haemoglobine van de rode bloed lichaampjes het laatst wordt gevormd. Tijdens de oorlog heeft een groep ge leerden middelen gezocht om bloed lan ger te bewaren dan voorheen mogelijk was- Voor de oorlog kon bloed niet veel langeb dan drie tot vijf dagen worden bewaard zonder te bederven, thans kan men het door een beter conserveermid del te gebruiken en het koel te houden 21 dagen of langer bewaren. Bij het perfectioneren van de conser veermiddelen. die het mogelijk hebben gemaakt tijdens de jongste wereldoorlog, honderdduizenden liters bloed naar de slagvelden der wereld te zenden, hebben proefnemingen met radio-actief ijzer een grote rol gespeeld. Vroegere proeven met ijzer hadden reeds aangetoond, dat het menselijk lichaam ijzer alleen absorbeert als het dit nodfg heeft. Het absorbeert proteïnen, sommige mineralen en chemi caliën en stoot ze vervolgens uit, indien het ze niet nodig heeft, maar ijzer wordt zelfs niet geabsorbeerd als er geen be hoefte aan bestaat. Hoe die behoefte precies tot uiting komt, zodat meer ijzer- uit het voedsel wordt opgenomen, nog niet bekend. Bij een bepaalde soort bloedarmoede t gaan de rode bloedlichaampjes te snel te gronde. Een behandelingswijze hier-1 voor instaat in herhaalde transfusies van gezond bloed. Dit is een middel orn het leven te rekken, maar geen geneesmiddel. Iemand^ die aan dit soort bloedarmoede lijdt, kan gedurende een periode jaren dozijnen, ja zelfs tot henderd meer bloedtransfusies ontvangen- enkele gevallen kunnen deze transfusies leiden tot aandoeningen. Het voort durend te gronde gaan van duizenden milliarden rode bloedlichaampjes doet veel meer ijzer vrij komen dan lichaam behoeft om nieuwe rode cellen te produceren. De aandoeningen ontstaan doordat het lichaam niet in staat is zich behoorlijk van dit overtolïgie ijzer te ontdoen- Het kan zich verzamelen ir de lever, het hart en andere organen en de dood veroorzaken. Het is nog niet be kend, hoe men zich van dit toeval zou kunnen bevrijden. De onderzoekingen met behulp van radio-actief ijzer zullen wellicht toe bijdragen, dat de oplos sing van dit probleem wordt gevonden. „Ik wil daar weg," schrijft een lezer, „ik word er onrechtvaardig behandeld en er zijn geen vooruitzichten. Wat advi' seert u mij?" Hier is onze raad, aldus het maandblad „Succes", waarvan ook" anderen, die in dezelfde omstandigheden verkeren, kun' nen profiteren. Als u het om de een of andere reden in uw betrekking niet naar uw zin hebt, blijf dan toch met volledige toewijding en plichtsbetrachting doorwerken. Vooral jonge mensen maken in dit op zicht dikwijls fouten. Ze verslappen- Hun animo vermindert en zij sturen het bewust of onbewust op een minder pret tige verhouding aan. Soms komt het zelfs tot een onherstelbare breuk. Kleine ruzietjes groeien uit tot ernstige geschil len- Op de achtergrond van hun denken leeft het verlangen weg te gaan. maakt hen roekeloos. Het is niet de juiste weg. Wanneer u het plan opvat een zaak te verlaten, moet u in- een goede verstandhouding weggaan. U mag jjeen onprettige indruk achterlaten. Anders zal het u in de toe komst moeilijk vallen iets te vinden, dat geheel naar uw zin is, omdat elke niei werkgever afgaat en moet afgaan op verleden. Vindt hij daarin iets, dat niet geheel in orde is, blijkt het een of andere getuigschrift maar zo zo te zijn, dan zal hij u niet in dienst nemen. Een goede reputatie bouwt u alleen op, wanneer u in elke zaak tot de laatste dag uw plicht blijft doen, zodat er niets op u valt aan te merken- Gooi ook geen oude schoenen weg voor u nieuwe hebt. Menige jongeman, die in een kwade bui zijn betrekking opzegt, gaat een moeilijke tijd tegemoet, wan neer hij alleen uit verontwaardiging iets anders aanpakt. De nieuwe betrekking blijkt evenmin bevrediging te geven. Kijk daarom goed uit en wacht tot zich een goede kans voordoet, die brengt, waar u wezen wilt- Schrijf niet lukraak op elke advertentie, kies nieuwe betrekking-met zorg en ga intus sen door in uw tegenwoordige functie het beste van uzelf te geven. Vele mensen veranderen ook te snel. Ze beschikken nog niet over de nodige ervaring, die hen in een nieuwe betrek king een stap voorwaarts kan doen gaan. Hoe onprettig u het ook in uw tegen woordige functie hebt, u zult er moeten blijven tot u rijp bent voor een func! in een andere zaak. Deze houding zal u menige zelfover winning kosten. Het is echter noodzake lijk een betrekking zo te zien, wanneer u op de juiste wijze vooruit wilt komen. U voorkomt -daardoor, dat u een man van twaalf ambachten en dertien onge lukken wordt. In hetzelfde blad worden ook enkele opmerkingen gemaakt over delen in de winst van een bedrijf- in mensen, zo schrijft „Succes", loon of een salaris voor hun werk ontvangen, weten niet wat winst Sommigen denken zelfs, dat het ge hele winststelsel wel kan worden afge schaft. Deze theorie wordt dikwijls ir boeken en tijdschriftartikelen verkon digd. Er worden voortdurend aanvallen op het winststelsel gedaan- Al deze theorieën zijn natuurlijk zeer enzijdig, maar ze zijn populair. De nensen horen graag, dat ze te weinig verdienen. Ze luisteren ook gretig iemand hun vertelt, dat achteruit worden gezet. Waarom krijgen lsten niet en een ander wel? Al deze lieden vergeten, dat de meeste helemaal niet betrokken zijn bij het maken van winst. Ze makèn een voudig geen winst voor hun zaak. Niemand doet hun ook enig onrecht. Ze worden in een goed geleide zaak ten volle betaald voor hetgeen ze doen. Ze krijgen altijd hun loon- De eigenaar van de zaak, waarvoor ze werken, krijgt echter lang niet altijd de winst, waarop hij recht heeft. Winst komt niet voort uit gewoon werk, maar uit het geven van leiding. Het is het moeilijkste onderdeel van een bedrijf. Er moet altijd winst worden ge maakt- Daarvoor heeft de leiding te zor gen. Zonder winst gaat een zaak failliet. Zelfs sommige staatsbedrijven in Rus land werken met winst. Maar de arbei ders krijgen daarvan niets. De Sowjet- regering eist alles voor zichzelf op. Een hogere beloning uit de winst kan alleen worden gegeven, wanne iets doet om de winst te verhogen. Wie ciaaraan niet meewerkt, heeft alleen maar recht op loon en dikwijls is dal nog te hoog, wanneer men er de werke lijke verdienste van 'een mens tegenover stelt. Vele medewerkers in een zaak strijken een behoorlijk salaris op steken nooit een hand uit om de v werkelijk te doen stijgen- Ze hebben geen ideeën, komen nooit eens met eer verbetering of met een voorstel om de onkosten te verlagen. In een midden standszaak bijvoorbeeld is het meestal de eigenaar' zelf, die helemaal alleen naar nieuwe winstmogelijkheden zoekt. Van zijn personeel kan hij niet veel wachten de goede medewerkers niet te na gesproken. Is het dan onbillijk, dat hij voor zijn extra-moeite iets n\eer krijgt? Wie aan het hoofd staat van een zaak, krijgt wat hij verdient. Als hij er niet in slaagt winst te maken, krijgt hij helemaal niets. Helpen anderen in zijn zaak werkelijk mee de winst te ver hogen, dan hebben ze recht op een aan deel in de winst. Anders niet. Deze dingen worden vaak niet be grepen. Het verlangen van een employé om meer te verdienen, is volkomen ge rechtvaardigd. Maar het moet voort komen uit z ij n aandeel in het werk, waardoor de winst werd gemaakt. Indien vooral jonge mensen daarvan meer doordrongen waren, zou het er in het zakenleven beter uitzien. Iedere leiding van een zaak kan dit idee aan moedigen door een stelsel in het lever te roepen, waarbij het aandeel van ieder in de winst beter wordt beloona Het komt de efficiency in een bedrijf ten goede." Rijkdom, dank zij bomen en ijzer (Van een bijzondere medewerker) Stockholm, Januari 1949. Zweden heeft zijn „gesprek van de dag." Het heeft niets te maken met de luchtbrug boven Berlijn of met de internationale spanningen; het is „alleen maar" een gesprek over de belastingen.In dit land wordt namelijk elke maand een gedeelte van do salarissen ingehouden en ln de grote belastlngpot gestort. Dit is geen loonbelasting, maar een voorlopige betaling. Aan het eind van elk jaar maken de helpers van minister Ernst Wlgforss voor alle onderdanen een defi nitieve balans op en sturen die de belastingplichtigen thuis. Zo is het mogelijk dat iemand in de loop van het Jaar te veel heeft betaald en nu een chèque van 100 of zelfs 500 kronen kan gaan innen. Het omgekeerde schijnt echter vaker voor te komen. Hierop wijzen ten minste de vele gemaakte opmerkingen, die niet voor publicatie geschikt zijn, maar vrij aardig overeenkomen met hetgeen Nederlandse belastingbetalers af en toe over minister Lieftinck debiteren. Zweden is een oud en tegelijkertijd jong land. Het oude Zweden werd voor het eerst door de Romeinen genoemd in het jaar 98. Het is het Zweden, dat een politieke macht van betekenis wordt in Europa, maar dat in 1721 mét de Baltische bezit tingen ook zijn politieke invloed macht kwijt raakt. De verdwijning van het politieke Zwe den betekende evenwel de geboorte een nieuw, economisch land. De eerste belangrijke industriële ontwikkeling die van de houtindustrie. Twee factoren zijn van bijzonder grote invloed op 4eze ontwikkeling geweest; de uitvinding van de door stoomkracht gedreven zaagmolens en de uitbreiding van het Zweedse spoorwegnet. Wat de houtindustrie voor dit Scandi navische land betekent, mogen de vol gende cijfers duidelijk maken: Bijna 55 pet. van geheel Zweden is met bossen bedekt. Dat wil zeggen dat meer 2 millioen hectaren begroeid zijn met sparren, dennen en pijnbomen en dat het totaal aantal bomen meer dan 10 billioenj moet zijn. Dit is dan een deel van het nationaal bezit van ongeveer 7.000.000 Zweden, het geen neerkomt op ongeveer 35.000 kante meter bosgrond per inwoner. Toch laat de Zweedse regering in deze rijkdom niet onbezorgd kappen. Aangezien enkele jaren geleden bij een onderzoek bleek, dat de kap de aanwas met ongeveer 20 pet. overtrof, is het houthakken bepaalde voorschriften gebonden. Dank zij een ongeveer 35.000 kilo meter lang rivierenstel komen nu jaar meer dan 14.000.000 kubieke meter hout op een wel zeer goedkope m bij de houtzagerijen en aan de pulp fabrieken. Dit is dan ongeveer 1/7 deel van het nationale inkomen van het jonge Zweden. Hout als exportproduct Het Zweedse hout en de producten, die hieruit worden vervaardigd, vormen tezamen ongeveer de helft van de gehele Zweedse export. De anthraciet, olie zuidvruchten, textiel en andere goede ren, die het land niet bezit en dus moet mporteren, worden bijna met de op brengst van het hout betaald. Ongeveer 25 procent van alle Zweden, die bij de industrie betrokken zijn, ken in de houtindustrie. Maar het gaat het hout alleen; het gaat ook hetgeen men uit deze grondstof weet te produceren. Cellulose, belangrijk vooi de vervaardiging van papier en var explosieve stoffen is' wel een zeei i houtproduct. En vergeten w< vooral niet het cellophaan, de terpen tijn, kunstzijde, bakeliet en talloze an dere artikelen, die dank zij de chemische Gijs wist al vroeg waar Abram de mosterd haalde (Speciaal aanbevolen voor hen, die er graag de kantjes aflopen) „Toen hij 10 jaar oud was, zei vader, dat het maar eens uit moest zijn met al dat geleer op school. Daar werden de mensen maar gek van. Gijs moest naar de baas en geld verdienen. En dus sjokte de kleine Gijs de Heus 's morgens om 5 uur naast zijn vader door de lange Slotstraat te Culemborg de mosterdfabriek. Nog echt als kind legde hij zijn kleine handje in eeltige knuist van vader, aldus verhaalt De Kruidenier". „Klip - klap - klep deden de vlugge klompjes van Gijs op de hobbelige keien. Maar bij de mosterd- fabriek liet Gijs vaders hand los, want ze hoefden niet te ^ien dat hij nog zo klein was- 't Was overigens nog pikdonker toen zij bij de fabriek kwamen. Gijsje kende het gebouw wel. want hij had zijn vader wel eens brood nagebracht deze laat thuis kwam. Maar dan wa: overdag en niet zo donker als nu. Dan stond de grote deur altijd open en as alles dicht en 't was zo koud stil- Vader zei dat Gijs maar even moest wachten en toen liep vader naar en tikte er een paar keer fel tegen Een der moderne fabrieken, bas- 1 tions der welvaart van het mine- raalrijke Zweden. aan. Het was een scherpe klik. Vader sloeg zeker met een dikke spijker of een steentje tegen de ruit. Toen hoorde Gijs boven een raam openschuiven en heel harde stem riep „Daar komt Dat was de stem van de oude me: Spoor, dat hoorde Gijs wel. En nu hij ook wat er kwam, het was een heel grote sleutel. Meneer Spoor liet een touw naar beneden zakken- Die lag natuurlijk nog op bed om 5 uur in de morgen. Wat moest het toch r om zo'n grote mijnheer te zijn. Ja, Gijs had ontzag voor mijnheer Spoor. Vader vertelde vaak over de baas- Hij woog 220 pond en hij kon zijn de muur schrijven als er een gewicht van 100 pond aan zijn pink hing kon wel 20 borrels op enMaar Gijsje kan niet langer filosoferen, want vader heeft intussen de grote deur geopend en hij roept wat Gijs daar doet te suffen. Of hij niet op kan schieten. Ja dat kan Gijsje wel eil vlug is hij binnen. Wat hij doen moet, vraagt hij. Maar zijn vader zegt al niets meer tegen Gijs, want hij heeft het druk met het aansteken van de gaslampen. Nu komen er ook een paar andere arbeiders die zijn vader groeten met „Morgen Meester", en Gijs krijgt zo maar een ferme tik op zijn schouder. „Ben jij de meesterknecht-op- aanwas", vraagt iemand. Gijsje weet het niet. Hij voelt zich onwennig. Waarom zegt zijn vader nu ook niets? Maar daar komt die al weer „Kom maar eens mee." zegt hij en dan brengt hij Gijs naar een zaadzolder. Wat was dat een grote ruimte, met heel grote gewelven en wat lag daar een boel mosterdzaadHier schep nu met deze schop dat zo maar om". Vader doet het voor en dan geeft hij de schop aan Gijs. 't Is zwaar werk Zo begon kleine Gijs. Hij is nu 80. Kleine Gijs is opa en overgrootvader geworden. Hij draagt met ere de Orde van Oranje Nassau voor langdurige trouwe dienst op de borst. De tijden zijn veranderd. Men begint niet meer om 5 uur en mijnheer Spoor laat geen sleutel meer aan een touw naar beneden zakken. Mijnheer Spoor is al lang dood- Al heel lang. Maar Gijs de Heus. de oude mosterdmaler, bezit nog al zijn energie en levenskracht. Hij bilt nog met vaardige hand de oude mosterdstenen en hij geeft het jonge geslacht onderricht hoe je de echte ouderwetse mosterd moet maken. Wij zijn even onnauwkeurig geweest toen wij schreven „hij bilt nog met vaardige hand de oude mosterdstenen", want dat is inmiddels verleden tijd ge worden- De heer De Heus heeft gemeend, dat het eindelijk tijd werd eens een behoor lijke vacantie te nemen en dus gaat hij na vele tientallen jaren onafgebroken trouwe diensteen reis om de wereld maken. Ja waarde lezer, zo is het. De heer Gijs de Heus. kortelings geridderd. op 3 December j.l. 9cheep gegaan met de „Veendam". Eerst naar Amerika. Daar zal de oude Gijs een Amerikaanse firma moed en courage. (wetenschap tegenwoordig „aan de boom Her tweede grote export-object vor men natuurlijk het ijzererts en zijn „kin deren". Hoewel de grote ontwikkeling in de ijzerindustrie pas uit de negentiende eeuw dateert, was Zweden in het begin van de zeventiende eeuw reeds een be langrijke leverancier van erts. De erts- voorraad. die nog in de Zweedse bodem rust, wordt op ongeveer 3 toillioen ton geschat. Men kan dus voorlopig nog vooruit en delft dan ook gemiddeld 10 millioen ton per jaar. Bergslagen, in Midden-Zweden, is het belangrijkste ertscentrum van het Het erts, de ijzergieterijen, de machine fabrieken en de scheepswerven zijn wel de voornaamste werkgevers; zij leveren arbeid en een goed bestaan aan 32 van alle Zweedse arbeidskrachten. f Naast deze twee machtige bronnen van inkomsten dienen dan nog genoemd te worden: goud de grootste goudmijnen van heel Europa koper en graniet Witte steenkool Het is wonderlijk dat de rijke Zweedse bodem bijna geen steenkool levert. Men kan welhaast zeggen dat brand stof de Achilleshiel van de Zweedse in dustrie is. Steenkool, cokes en olie moe ten dan ook in enorme hoeveelheden worden geïmporteerd. Meer dan 2.000.000 ton steenkool en meer dan 1.000.000 ton cokes moeten per jaar uit het buitenland betrokken wor den. Toen dit in de oorlogsjaren niet ge heel mogelijk was, heeft men het gebrek aan brandstof met behulp van hout trachten op te vangen. Maar in de eerste plaats werd daardoor de verhouding tus sen kap en aanwas veel te ongunstig, en bovendien was deze „surrogaat-verwar ming" van eigen bodem nog duurder dan geïmporteerde steenkool. De industrie had nog het minst van het tekort aan brandstoffen te lijden omdat zij voor een zeer groot deel op „witte steenkool" draait; op electrische kracht, die door de watervallen en de rivieren' wordt geleverd. Toch kan de „witte steenkool" nog niet genoeg licht en brandstof produceren om alle tekorten op te heffen. Bijna elk Zweeds huis heeft de beschikking over warm water, maar slechts enkele dagen in de maand komt er inderdaad warm water uit de kraan, waaop een rode W is aangebracht. En de lichtreclames in Stockholm dat zijn er enkele duizenden mogen alleen op Zaterdagen en Zondagen de Zweedse hoofdstad een waarlijk Ameri kaans uiterlijk bezorgen. Maar dan bran den er ook in de talrijke winkelstraten zoveel Neon-buizen; dan wordt de inwo ners ook van zoveel gevels duidelijk ge maakt wat ze moeten eten, drinken en roken om gezond te blijven, dat men blij is eindelijk in een straat te lopen, waarin geen winkels zijn en waarin enkele hui zen door de reclame-experts gespaard zijn gebleven. Zweden is dus wel een industrieland bij uitnemendheid. Dank zij de vér-doorgevoerde indu strialisatie heeft het land ongetwijfeld een grote welstand bereikt en leven zijn bewoners volgens een hoge levens standaard. De schaduwzijde van al dit schoons is evenwel, dat het land wel bij zonder afhankelijk is van het buitenland. In oorlogsjaren is deze afhankelijk heid misschien minder groot dan in een ■oorlogse periode, omdat een regering een land. dat in oorlog is. steeds de gelden weet beschikbaar te stellen, die aankopen in het buitenland nodig zijn. Maar in de na-oorlogse jaren tracht elk land meer te exporteren dan in te i dit wordt in Zweden goed ge voeld. Zo ziet men het voor ons wonderlijke ■erschijnsel dat de levensstandaard in Zweden de laatste jaren iets 'is gedaald en zich nu artikelen moet ont zeggen. die in 1944. 1945 en 1946 volop verkrijgbaar waren. Nog meer kalenders Bijzonder smaakvol is de maandkalen- ;r van Vredestein, Loosduinen, met 12 prachtige natuuropnamen. Op het calen darium geven 12 kleine foto's een idee de mogelijkheden der producten van Vredestein. De fa Blikman en Sartorius te A'dam gaf een jubileumkalender uit haar 200-jarig bestaan, dat dit jaar zal worden gevierd. Het is een 2-weke- lijks calendarium met daarboven een tekening van Nederland, waarop de plaatsen zijn aangegeven waar Blikman Sartorius is gevestigd. Suggestief is de plaat, die de NederL Telegraaf Mij Radio-Holland gaf aan haar kalenders met groot maand-calendarium. In grijs en goud op een rood fond is de wereldbol gegeven, met daaromheen schepen, een vliegtuig en een telegraaf paal. het mosterdmalen leren, dan naar China Japan. Mosterdmalen wil ik ze leren, zegt de grijsaard, terwijl hij bedacht- aan de punten van zijn grote witte trekt, maar meevechten doe ik nftet. ze daar in China nog aan het knokken zijn, ben ik zo weer vertrok ken- Dan naar Afrika en Australië en tenslotte weer naar Culemborg. Geachte lezer, en vooral gij jeugdige lezer, beseft goed wat hier geschiedt. Een 80-jarige grijsaard, die zijn hele leven hard heeft gewerkt, die nooit eerder de zee zag. die geen andere taal spreekt dan Nederlands en Kuilenburgs, die gaat, alsof hij een man van 25 was, de wereld rond Zijn rood-wit-blauwe lintje op de borst, de wijde onbekende ereld in. Hij zal alle landen bezoeken waarheen de firma Spoor haar mosterd exporteert ;n dan komt hij terug om weer. als ■oorheen, de stenen te billen en de jongeren de kneepjes van het vak te leren Gijs. oude trouwe mosterdmaler, onze ;s:e wensen voor een goede reis. Dat het hedendaagse jonge geslacht lering mag trekken uit zoveel mannelijk*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1949 | | pagina 3