KERSTBIJLAGE 7917
De l oodsckap der M erk
„Het Woord is vlees geworden en heeft
onder ons gewoond."
Johannes 114.
IN Brabant reizende, toonde een vriend mij een
„Kerstgroet"die in zijn dorp door de kerkeraad
aan z.g. buitenkerkelijken was uitgereikt, en waarin
o.m. werd gezegd: „Wij menen, dat echt geluk be
zwaarlijk kan bestaan in een paar gezellige vrije
dagen, wat intimiteit in de huiselijke sfeer, een kerst
diner of wat pret. Niet, dat wij iemand deze geneugten
van de feestdagen misgunnen integendeel!, maar
gelukkige kerstdagen zult gij door deze dingen nog
niet hebben, hoogstens genoegelijke of vrolijke! U
zoudt wel zeer oppervlakkig en bescheiden in uw wen
sen zijn, wanneer u het daarmee toch niet eens waart.
Toch komt met Kerstmis waar geluk binnen uw be
reik. Wat wij met dit ware geluk bedoelen? Om iets
van de echte Kerstvreugde te horen, te begrijpen en
Ie ontvangen, moet u gaan luisteren naar de bood
schap van deKerk.
Het geluk, dat wij bedoelen, is niet goedkoop, al
krijgt men het gratis. Het ligt er als het ware niet dik
bovenop. Het is niet alleen ontroering, zoet als room.
Neen het is fijner, edeler, maar dan ook moeilijker te
vinden, al is het aan de andere kant zo eenvoudig,
dat een kind het kon vatten
Hier wordt een middel gewezen: kom naar de
Boodschap luisteren, die in de Kerk wordt verkondigd.
Naast de woorden van deze „Kerstgroet" werd ik
getroffen door een punt, dat mij toch reeds bezig
hield, n.l. men zou als discipel van de Verlosser de
wereld, die hele wereld willen zeggen: er is voor U
een Koning gekomen, vol liefde, een Leidsman tot het
ware leven en het echte geluk. Men zou aan de wereld
vol oorlogsgeruchten en dat nauwelijks twee jaar na
de capitulatie) willen getuigen; de ene Vredesvorst
is die Koning, in de Kribbe van Bethlehem neerge
legdèn nu lees ik Zijn geboorteverhaal in Mat-
theus' en Lucas' Evangelie, mijn oog rust op de cen
trale Kersttekst uit Johannes 1 14: „Het Woord is
Vlees geworden en heeft onder ons gewoond". En mij
beklemt de onmacht om aan die ander zo dicht bij
mij, die ander in mijn eigen huis, óók te doen gevoe
len, wat ik zelf gevoel aan dankbare blijdschap over
de ene blijde Boodschap, door God geschonken. Ik
zou ze het wel willen ingietenen het lukt niet.
Je zwijgt maar weer en gaat eenzaam op Kerstmor
gen naar de Kerk, terwijl ,het je grootste geluk zou
zijn geweest, als die of die nu eens, niet om u een
genoegen te doen en niét omdat het bij de sentimen
tele kerststemming behoort, maar net als u zelf uit
blijdschap om de komst van Jezus, met u meeging.
Als wij in onszelven gaan speuren, waarom wij het
dan heerlijk vinden op Kerstmorgen de Koning te
begroeten, „nu zijt wellekome, Jesu, lieve Heer, Gij
kwaamt van alzo hoge, van alzo verdan dalen
wij in een ondoorgrondelijke geheimnis neer. Het is
I Door Prof. Dr. M. J. A. de Vrijer
het mysterie, dat God ons oog opende, zodat wij in
dat Kind, in het oog van mensen een timmermanskind
van die Jozef q/Y Nazaret, voor de volkstelling naar
Bethlehem met Maria gereisd de Heiland, het
vleesgeworden Woord gingen aanbidden. Johannes,
de evangelist, waren de ogen, toen hij nog aanhanger
van de Doper was, opengegaan op een dag der tiende
ure (Joh. 1 39). Hij schrijft: „Allen, die hem
aanqenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven
kinderen van God te worden, als die geloven in Zijn
Naam: dewelke niet uit bloed, noch uit menselijke
aandrift, noch uit de wil van een man, maar uit God
geboren zijn." (Joh. 1 12, 13).
Men ziet Jezus, zoals Hij gezien wil worden, eerst
dan als het hart Hem aanschouwt. Men ziet Hem niet,
ook al zou men duizend historische bijzonderheden
over Hem weten, wanneer het eigen hart Hem niet
in aanbidding heeft gesmeekt als Zaligmaker binnen
te komen. Maar waarom ik zie en een ander niet,
nadat ik daar vele jaren vurig om heb gebeden, en
nadat ik vele malen heb gepleit op de verzegeling van
Gods belofte in de Heilige Doop geschonken dat
is het geheimenis van de Heilige Geest, waarvan de
Heer tot Nicodemus sprak: „Voorwaar, voorwaar, Ik
zeg u: hetzij iemand geboren wordt uit water en
De winter is een kunstenaar, vooral ook in 't bos
geest, hij kan het Koninkrijk van God niet ingaan.
Verwonder u niet, dat Ik u zeide: gij moet opnieuw
geboren worden."
Dus gaan wij slechts voort ons in de Adventdagen
toe te rusten op de komst en de wederkomst) van
onze Koning. Dus zullen wij op Kerstmorgen onbe
kommerd zingen, Hem ter ere:
„Ver van de troon der tronen
en 's hemels zonneschijn
wilt G' onder mensen wonen,
der mensen Broeder zijn!
Met God wilt G' ons verzoenen,
tot God heft G'ons omhoog
en onder millioenen
hebt Gij ook mij in 't oog".
Wij zullen niet proberen de redenen van dat won
derbare komen te verduidelijken, noch weer argumen
ten bij te brengen waarom Hij zo moest verschijnen.
Ze overtuigen toch niet. We willen enkel knielen,
enkel verwonderd zijn over Zijn ontferming wie
weet, of niet de ander op eenmaal de nood van z'n
aards bestaan gaat beseffen, z'n schuld voor God
gaat erkennen, de uitnodiging opneemt in de schuil
hoek van z'n harten hetzelfde doorleeft wat mij
overkwam: Een heeft mij van eeuwigheid af liefgehad
Een heeft mij gezocht, toen ik naar Hem niet vroeg;
Een is arm geworden om mij rijk te maken. Dan zal
ook hij zich opmaken met de in wezen maar kleine
groep von hen die absoluut en persoonlijk geloven
en wij zullen samen knielen, twee begenadigde mensen.
Maar als wij daarna van Zijn kribbe zullen opstaan,
rondom ons heen en omhoog speuren, tellen wij er
meer, meer, een ontelbare schare. Er zullen er onder
zijn, die wij daar nooit hadden verwacht, en er
zullen ontbreken, die toch hun mond vol hadden over
godsdienst en kerk. Het zullen zijn, die uit de grote
verdrukking kwamen of nog in de grote werelddruk
verzwolgen, lijden; ellendigen, net als ik zelf, en toch
in Zijn genade voor eeuwig behouden.
„Nu daagt het in het Oosten,
het licht schijnt overal.
Hij komt de volken troosten,
die eeuwig heersen zal".
Die on-aanzienlijke Jezus en Hij alleen
maakte mij tot een nieuw mens. De eeuwigheid van
God, Zijn genade ontving ik door de aanschouwing van
Zijn liefde daar in Bethlehem en later op Golgotha.
De afgrond van het levensraadsel en van het levens-
gruwen is overbrugd. Die afgrond is er nog wel. Maar
hij is overbrugd en ik trek er over heen met Jezus)
Ik ben één uit de oneindig grote herderloze mensen
massa Hij is mijn Herder. Op Hem kan ik aan. Hij
houdt mij vast. Nooit verscheen (als de oude Zacha-
rias zong) „de schuldvergiffenis in schoner glans dan
nu door Gods barmhartigheen, diede zon des
heils doet aan de kimme staan".
Van de moeiten om te geloven weet ik niet minder
dan zij die niet geloven, maar meer. Van de vreemde
uitwassen en ziekten der kerk in haar menselijke, his
torische verschijning weet ik niet minder dan de bui
tenkerkelijken, maar meer. Ik woon er midden in. Doch
alles wentelt om de ene enige levenskeuze, die ik
deed: die is voor God en mijn Jezus, mijn Heer en
mijn Hoop voor eeuwig.
CORN. BASOSKI
Bestaat er eigenlijk wel
een waarachtige Kerstkunst
HET staat er zo simpel, zo
zonder enige ophef, zo sum
mier zelfs, in Lukas 2 13 en
14: „En van stonde aan was er
met de Engel een menigte
des hemelsen heirlegers, prij
zende God en zeggende:
Ere zij God in de hoogste
[hemelen,
En vrede op aarde,
In de mensen een
[welbehagen
Dit weinige omtrent de eer
ste Nieuwtestamentische psalm
laat zoveel mogelijkheden over
voor onze fantasie, die zich juist
met Kerstfeest zo graag wil laten
gaan. Deze korte mededeling
omtrent de lofprijzing der En
gelen is ons niet voldoende. We
willen graag meer weten. Hoe
heeft dit geklonken? Werden
de woorden gesproken of gezon
gen? Was het één- of meerstem
mig? Allemaal vragen waarop
geen antwoord is gegeven. Wel
weten we, dat het schoon ge
klonken moet hebben, want „de
heerlijkheid des Heeren om
scheen hen" (de herders), zegt
Lukas 2 9.
Deze wetenschap brengt ons
er toe alles met Kerstfeest zo
mooi mogelijk te maken. De
kamer wordt versierd met
brandende kaarsjes en hulst,
de etalages geven met witte wat
ten een symbool van de vlekke
loze sneeuw en zelfs in de kroeg
hangen rode papieren kerst
klokken, symbolen van de be
kendmaking van Christus' ge
boorte in een wereld van brood
en spelen.
De diepe stilte van de Kerst
nacht in Bethlehem en da
schoonheid van de Engelenzang,
zij zijn geworden tot een bron
van peilloze en oeverloze blijd
schap, een blijdschap, die wij zo
graag symbolisch willen uit
drukken. Indien er ooit stilte
is in ons leven, dan is het met
Kerstfeest, indien er ooit veel
gezongen wordt, dan is het bij
het feest van de vleeswording
van het Woord. Thuis, rond de
Kerstboom zingen de kinderen
het „De herdertjes lagen bij
nachte"; in de kerk zingt de ge
hele gemeente het „Ere zij God
in de hoge", op de smakeloze
melodie; in de kroeg speelt de
radio het „Stille nacht, heilige
nacht" en de rauwe stemmen
zingen mee. Het is de bekoring
van het Kerstlied, die doet mee
zingen.
De bekoring van het Kerst
lied, m.a.w. de bekoring, die
door de kunst aan het Kerst
feest wordt gegeven. Kunste
naars uit alle eeuwen hebben
hun inspiratie bij het Kerstge
beuren gezocht. Subjectieve
stemmingen en ontroeringen
worden en werden in de kunst
producten gegeven, niet zoals
de Bijbel doet als uitbloeisels
van objectieve gebeurtenissen,
maar als de vrucht van de per
soonlijk-scheppende fantasie.
Het korte Bijbelverhaal, de sim
pele mededeling over de nede
rige geboorte in de stal, de
kunstenaar heeft aan deze
uiterlijke feiten voldoende. De
verf is geduldig, de muziek kent
notentekens voldoende en er
zijn altijd nog wel woorden, die,
al zijn ze historisch minder juist,
op elkaar rijmen. De fantasie
doet de rest.
En dit is eigenlijk het huive
ringwekkende in de kunst rond
om het Kerstfeit: er wordt ge
logen, omdat de waarheid ver
zwegen wordt, omdat de waar
heid niet uitgebeeld kan wor
den. Het werkelijke Kerst feit
wordt bedekt met het vernisje
van het doorgefantaseerde
Kerst verhaal. Zeker, ik weet
het, er zijn kunstenaars geweest
en ze zullen er nog wel zijn
die uit de volle overtuiging
van hun kinderlijk geloof het
geheim en de heerlijkheid van
de Kerstnacht hebben aange
grepen voor hun scheppingen.
Maar waar is de kunstenaar,
die de blijdschap èn de tragiek,
de zegen èn de vloek van de
stal in Bethlehem heeft weerge
geven? Waar is de kunstenaar,
die Bethlehem alleen laat zien
tegen de achtergrond Golgotha?
Neen, daaraan dacht de kunst
met Kerstfeest niet. Alles was
toch zo mooi in Bethlehem: de
Engelenzang, de ongeschonden
primitiviteit van de Kerststal,
het lieve Kindeke, de schoon
heid van Maria en de praal van
de Koningsgewaden. Het Kind
wordt uitgeleend aan het ate
lier van de schilder, die het be
delft onder het gewicht van zijn
ongebreidelde fantasie. Het sen
timent viert hoogtij en in kleur
en vorm zoekt men naar het
aangrijpend-eenvoudige, naar
het tere en broze van het kin
derleven. Men ondergaat de
sfeer van witte, vlekkeloze
sneeuw en van dansende en
zingende Engelengestalten.
Zo ook in de Kerstgedichten,
speciaal in de middeleeuwse.
Maria wordt de personificatie
van reinheid, zuiverheid en
heiligheid („Als eene scone da-
gheraet, Sijt ghi, Maria reyne")
en het Kindeke wordt het toon
beeld van liefheid („Die soete
Jesus lach int hoy"). Zelfs de
latere dichters van formaat als
J. H. Leopold zongen nog in deze
sfeer: „Onder de doeken in de
krib. daar lag dat lief Jezua-
kindekün".
De muziek heeft het al niet
veel verder gebracht. Na de
sterke taal van een Schütz en
een Bach in hun Weihnachts-
oratoria overigens blijft dia
taal nog altijd enigszins piëtis
tisch is er niet veel belang
rijks meer gezegd in tonen. Ze
ker, er zijn nog prachtige Kerst
liederen; ik herinner in dit ver
band aan de sublieme toonzet
ting van Anthon van der Horst
maar de muziek zelf heeft op
dit gebied maar een zeer rela
tieve waarde. Zij is niet in staat
de werkelijke betekenis van de
vleeswording van het Woord
in klanken volkomen te reali
seren. Ook in de toonkunst zoekt
men naar een ornamentiek,
die een vals sentiment ademt.
Luistert alleen maar eens naar
het orgelspel in de Kerstdienst:
Vox celeste, Tremulant en zelfs
Vox humana wedijveren om het
hardst om de ingebeelde Kerst
sfeer te suggereren. Ik was dan
ook in het geheel niet verwon
derd, toen ik vorig jaar een on
zer organisten tijdens de kerk
dienst met Kerstfeest in ieder
psalmvoorspel hoorde parafra
seren over „De herdertjes lagen
bü nachte".
De kunst rondom het Kerst
feest, ach, het is in de meeste
gevallen niet meer dan de „al
lerindividueelste expressie van
de allerindividueelste emotie",
het is de kribbe losmaken van
het kruis. De zang der Engelen,
„de minderen, de knechten, die
zelf wel verkondigen, doch niet
ervaren kunnen Gods heil in
Christus" was het thema, dat
door de mensen, „de meerde
ren, de zonen, die kunnen genie
ten in persoonlijke ervaring al
zulke heerlijkheid in welke de
Engelen begerig zjjn in te zien",
moet worden uitgewerkt. De
kunst wist veelal echter niet an
ders te doen, dan dit thema te
figureren, ondanks alle waarde
ring die ik heb voor de ernstige
pogingen.
Natuurlijk wil ik niet
alle kunst om het Kerstfeest
verwijderen, doch ik hoop te
hebben aangetoond, dat er een
gevaar zit in onze kunstzinnige
aspiraties met Kerstfeest. In
ieder geval als deze aspiraties
stil blijven staan bij de vrede
van Bethlehem, een vrede, die
alleen via het kruis kan wor
den ervaren. Eerst als de kunste
naars uit alle landen zich om
dat kruis verenigen, kan de ge
boorte in Bethlehem betekenen
de geboorte van een waarachtige
Kerstkunst.
Het pillendoosje verdween weer in
Jobje's broekzak.
„Berg mijn portret maar goed weg",
lachte Elly.
Jobje verwonderde zich: zelfs Lila zag
niet, hoe mooi lila was.
Wat een feest, toen Jobje's vader ook
bü oom en tante kwam! De kleine baas
kon nauwelyks hebben, dat zijn vader
ook met anderen dan met hem praatte.
HU wilde alles tegelyk vertellen en laten
zien: wat hy kon aan de trapleuning en
wat hij durfde met Turk en
En toen zyn vader bij de haard ging zit
ten praten met tante Els, toen klom Jobje
op zijn schoot, alsof hy van plan was dat
plaatsje nooit meer prys te geven.
Maar er zyn dingen in de wereld, waar
voor zelfs de schoot van een pas hervon
den pappa verlaten wordt: in het sche
merdonker kwamen oom Bob en Piet
thuis met een flinke kerstboom. In de
achterkamer, die door tante Els al voor
de ontvangst klaargemaakt was, werd
hy gebracht en oom ging met hamer en
zaag aan het werk om, met behulp van
een kistje, de boom stevig en netjes neer
te zetten. In die tyd liepen Piet en Jobje
hem voor de voeten en namen telkens
net weg, wat hy nodig had.
„Weg jullie!" foeterde oom, hen pla
gend tegen hun broek schoppend.
Oom Bob en Piet kwamen thuis met
een flinke kerstboom
„Gaan we al versieren?" vroeg Piet
aan zyn moeder.
„Morgen gaan we allemaal samen ver
sieren", beloofde zij.
„Ik ook?" smeekte Jobje.
„Jy ook."
Piet sleepte de dozen al aan met de
versieringen.
„Moet je kyken, jöh!" en hy hield een
zilveren slinger op.
Jobje, zyn ogen en zyn mondje even
rond, greep er al naar, maar tante zei:
„Laat alles nu in de dozen, Piet. Als
jullie er mee gaan spelen, breekt het
maar."
Jobje kroop weer by zyn vader. De
geur van de denneboom had zyn hartje
met herinnering gevuld. Hy wist niet,
waar hy zó naar verlangde, dat het pyn
deed. Bij zyn vader zocht hy beschutting
tegen de hem bestormende, onbegrepen
gevoelens.
Jobje had gedacht, dat hy alles nog
bést wist van het Kerstfeest en toch
bleek het nu een beetje anders te zyn.
Het kereltje, gesteld op een klein en
zeer vertrouwd gezelschap, was een
beetje teleurgesteld, toen hy hoorde,
dat er nog meer mensen en kinderen
zouden komen.
Er kwamen een heer en een dame, die
door Elly en Piet oom en tante genoemd
werden, met twee kleine meisjes. Trudi
en Jettie. Jobje vond het volstrekt on
nodig, dat Elly zich opeens zo druk met
die twee bemoeide. Jaloers zag hy het
aan.
Maar het Kerstfeest gaf hem nog meer
te slikken: Juffrouw Dirksen, tante's
werkvrouw, kwam ook met haar drie
kinderen. De vorige dag nog had Jobje
juffrouw Dirksen de stoep zien schrob
ben en ook de ramen wassen. Vooral
dat laatste was prachtig geweest! In
figuurtjes stroomde het water naar be
neden. Maar haar nu hier in een van
tante's mooie stoelen te zien zitten en
haar kinderen te zien rondlopen, of ze
hier hoorden, dat wekte enig verzet
in zyn zesjarige, hoogmoedige bol. De
andere kinderen kwamen zonder ouders.
De meeste waren groter dan Jobje, jon
gens en meisjes van het soort van de
Dirksens. Jobje hoorde, dat tante Els hen
noemde: klantjes van oom Bob, maar
wat dat betekende, wist hy niet. Hy zag,
hoe hartelyk tante Els voor al die kin
deren was; hy zag het met ergernis:
tante Els was van hèm.
Toen de kinderen chocolademelk ge
dronken en speculaasjes geknabbeld
hadden, staken Oom en Jobje's vader
samen de lichtjes in de boom aan en
Elly deed het gewone licht uit.
O, wat was alles nu prachtig! De kin
deren drongen met stralende gezichten
om de boom heen om alles goed te be
kijken. Oom Bob wees ieder zijn plaatsje
aan om te luisteren naar het Kerstver
haal, dat hy vertellen zou. Er was een
leuk klein bankje, geschikt voor twee
kleintjes en Elly maakte uit:
„Voor Jobje en Klaasje, dan kan
Nelis by my."
Jobje, omkijkend, zag dat Elly een
viezig jongetje, met een verkouden
neus, naast zich nam. „Zo, hè Nelis?"
„Lila!" riep Jobje opstandig: „Ik wil
by je!"
„Jy met Klaasje op het bankje", her
haalde zy kalm.
Jobje was byna in huilen uitgebarsten,
maar opeens zag hij, dat hij op het
bankje juist by die lage takken van de
kerstboom zou zitten, die hy zelf ver
sierd had. Gauw nam hy het aange
wezen plaatsje in, naast Klaasje.
Jobje bekeek zyn werk van de' vorige
dag en genoot. Die zilveren ster, wat was
die mooi! Piet had gezegd, toen Jobje
die daar vasthechtte: ach jongen, die
moet daar niet, die moet bovenin. Maar
tante Els had geantwoord: Piet. laat hij
het toch doen, zoals hij het mooi vindt.
Er is immers nog wel een ster! Tante
vond het zeker ook prachtig, wat hy
gedaan had; zy had tenminste alles zo
gelaten, ook die gekleurde slinger, die
als een krans om een paar takken heen
geschoven was en waar Piet om ge
lachen had.
Jobje keerde tot de werkelijkheid te
rug. Alle kinderen zaten nu en oom
nam zijn plaats in om te vertellen. De
andere grote mensen waren ook gaan
zitten, om mee te luisteren.
Klaasje had iets laten vallen en by
het oprapen liet hy zich helemaal tegen
Jobje aanzakken. Opeens kwaad duwde
Jobje hem af met beide handjes:
„Ga weg jy!"
Een van de kinderen vroeg, of zij nog
even haar zakdoek uit haar manteltje
mocht halen. Dat mocht.
„En dan heb ik Jobje nog wat te zeg
gen", zei tante.
Zij nam hem aan zyn hand even mee
de voorkamer in.
„Jobje", zei ze toen, „zullen we alle
maal samen ons best doen om te maken,
dat het voor alle kinderen een prettig
Kerstfeest is? Wil jy ook je best doen?
Het is niet prettig voor Klaasje, als jy
zo onvriendelyk tegen hem doet."
Zij had al dadelijk met verwondering
gezien, hoe sterk dit kleine kereltje zich
terugtrok voor deze kinderen.
Jobje knikte ja-nee-ja, en glipte zo
gauw mogelijk terug naar zyn plaatsje.
„Kyk Klaas, mooi hè"" wees hij, omdat
hy graag wilde, dat tante Els tevreden
over hem was.
En toen ging Oom Bob vertellen. Van
de donkere Kerstnacht, toen de Heere
Jezus in de stal van Bethlehem geboren
werd. En van de herder», die buiten in
het veld by hun schaaoies waren en op
eens hoorden zingen....
Geboeid luisterden de kinderen en de
grote mensen. Met de ellebogen op de
knieën en zyn gezicht in de handen ge
steund hoorde Jobje, volkomen wèg, het
oude, prachtige verhaal aan.
Toen het uit was, ging er een zuchten
door de hele kinderkring. En toen wacht
te Jobje nieuwe heerlykhetd: tante was
bij de piano gaan zitten en zong; de kin
deren, die het lied kenden, vielen in:
Ere zy God in den hoge. Het lied, dat
de engelen gezongen hadden en dat ook
Moes gekend had. En Jobje luisterde,
zacht meeneuriënd, waar hy het lied al
een beetje kende. De meeste kinderen
kenden het en zongen, zo hard ze kon
den.
„Blèr niet zo!" voegde Jobje opeens
een meisje toe. Zy keek hem aan zonder
begrijpen en schepte lucht om een
nieuwe regel extra schel en krachtig
in te zetten. Jobje voelde zich aanstoten
en aan zijn oor zei Elly:
„Laat ze maar; ze vindt het zelf mooi".
„Ze blèrt", mopperde hij nog na.
Er werden nog een paar liedjes ge
zongen, maar Jobje zag opeens, dat in
de voorkamer de kaarsen op de lange,
gedekte tafel aangestoken werden door
In honderden
huiskamers wor
den straks de
lichtjes van de
kerstboom ont
stoken, tof grote
vreugde van dui
zenden kinderen.
„Trientje Blèr", zei Jobje, maar nie
mand hoorde het, gelukkig.
Hij keek de tafel langs en zag, dat er
telkens na twee of drie kinderen weer
een volwassene zat. Hy telde:
„groot-klein-klein-klein-groot.
Maar toen werd zyn aandacht gevan
gen door de tafelversiering. Mooi! Zo'n
denneappel met een klein beetje sneeuw
erop, maar die sneeuw was niet echt. En
die rode tulpjes! Hoe heetten toch die
prachtige witte bloemen in het mandje
in het midden?
„Lila!" riep hy, om het naar te vragen.
Maar Elly wenkte, dat hy stil moest
zyn. Oom Bob stond om te gaan bidden.
Jobje luisterde maar half; hy nield zyn
gevouwen handjes voor zyn gezicht en
gluurde door de kiertjes naar de kaars
vlammen en de bloemen. Net of ze zo
nóg mooier waren!
Dat oom klaar was met bidden en dat
er aan alle kanten van de tafel weer
gepraat werd. merkte hy pas, toen zijn
vader hem plagend in zijn neus kneep.
Soep dat was lekker! En de lichtjes
van de tafel zag je in de soep. Maar je
kon ze niet opscheppen met je lepel.
„Hoeveel lichtjes heb jij in je soep",
vroeg hy aan Trientje.
,,'k Heb geen lichies."
„Wel! ik zie ze van hier af zwemmen!"
„Bemoei je met je eigen soep!" raadde
Trientje aan.
„Je slurpt! Je slurpt als.als.
een olifant".
„Jobje", klonk tante's item, „denk je
nog aan onze afspraak?"
O ja.
Langs de hele tafel was een gesnater
van veel vrolyke kinderstemmen. En
wat smulden ze! De gastvrouw had wel
goed gezien, toen ze appelmoes gekozen
had, omdat alle kinderen daarvan hou
den. Maar by de kerstpudding bereikte
de geestdrift het toppunt.
„Hoe bestaat 't", zuchtte Trientje, „en
gane me dan ook nog van die appels
eten? Ik ken nie meer."
Tante Els' tafellaken had een zwaie
dag, maar tante vond alles goed; ze keek
maar met stralende ogen naar al die
smullende kinderen.
Toen het eten voorby was, verzamel
den zich allen weer in de achterkamer;
broek. Wat een kleuren, wat een gesna
ter en gejoel, wat een rommel van pa
pieren en touw op de grond!
Buiten toeterde een auto. De vader van
Trudi en Jettie was even tevoren onge
merkt weggegaan; nu was hy terug met
zyn auto om de kinderen thuis te bren
gen. Zelfs juffrouw Dirksen en haar kin
deren, die vlakbij woonden, werden per
auto thuis gebracht. De kleine Dirksena
zouden al te zeer teleurgesteld geweest
zyn, als zy alleen hadden moeten lopen.
Jobje mocht nog opblyven, totdat alle
kinderen weg waren; toen ging hy, tege
lyk met Piet en zelfs met Elly, naar bed.
Dat was 't prachtig einde van een pret
tige dag.
De volgende ochtend viel er water-
sneeuw; zó donker was de lucht dat bQ
het ontbijt de lamp aan was.
„Laten we wat kaarsen aansteken",
zei Elly, „het is toch vandaag ook Kerst
feest."
„O ja", zei Jobje. „vandaag hebben we
Kerstfeest voor onszelf, hè?"
„Wat bedoel je?' vroeg tante Els.
„Niet al die vieze neuzen erbii."
Tante schudde even met een glimlachje
haar hoofd. Toen zei ze:
„Dat is nu juist zo wonderlyk van het
Kerstfeest, dat we het niet voor onszelf
houden kunnen. Hebben jullie gisteren
alle drie goed begrepen, dat we het zelf
helemaal cadeau gekregen hebben, het
échte Kerstfeest?"
„Denk maar niet", zei Elly, „dat w(j
geen vieze neuzen hebben."
Oom Bob glimlachte verrast naar zyn
dochtertje.
„Juist El, zó is het!"
„Elly bedoelt het zó", zei oom. „Wij
hebben allemaal wel iets lelyks of ake
ligs, waarom God best vies van ons zott
kunnen zyn. Maar Hij wil ons juist dicht-
by Zich hebben."
Jobje zat daarover te peinzen en zei
plotseling: „Nou begryp ik ineens...."
„Ja? Jobje? Wat begrijp je nu?"
- „Waarom God „ere" gezegd heeft."
nu zou tante Els nog wat vertellen. ^1 de verwonderde gezichten ziende.
Het was eigenlyk geen verhaal, dat ging hij verder: „De engelen zongen im-
tante vertelde. Zij noemde alle prettige mers „Ere zei God
dingen van het Kerstfeest op en zei, dat Jobje's vader en zijn oom hadden een
,i; ■7!Üfilhjvk„e ~Van hCt 8limlach te verbergen. Maar tante Els
n,a* fi| vroeg ernstig:
Kerstfeest niet zyn. Zonder boom
der muziek en met een hongerige maag
kunnen we nóg Kerstfeest hebben. Het
eigenlijke is, dat God ons Zijn Zoon ge
geven heeft. Gegeven. Het was niet zo.
dat de mensen dat eerst verdienen moes
ten. De mensen denken liever aan ande
re dingen. De mensenwereld had zelfs
helemaal geen plaats voor Gods Zoon.
toen Hij kwam. Maar Hy is gekomen, als
hèt grote geschenk van God aan allen,
aan ons.
Jobje luisterde goed. Hy begreep het
best, dacht hij. Gods Zoon was natuur-
lyk het liefste wat God had; zijn pappa
hield immers ook het meest van hem?
Tante vertelde niet lang. Toen werden
er nog wat liedjes gezongen. De kinde-
i mochten zelf opgeven, wat ze ken-
„Nou Jobje, wat betekent dat dan?"
„Dat we het Kerstfeest krygen van
God, uit den hoge."
Tante zoende Jobje op zyn donkere
bol.
„Jy hebt het bést begrepen, hoor!"
Voor het eerst mengde Jobje's vader
zich in dit gesprek:
„We zullen het samen goed onthouden
hè vent?"
„Tuurlyk", zei Jobje.
Voor mij
ren mocnien zen opgeven, wai ze Ken- r...
den: Nu syt wellecomme. Stille Nacht Heerkwoamf Gl' °P aarde?
't Was in de hemel zo schoon,
Hier op de zondige wereld,
Bracht men U smaad slechts en hoon*
Heer, waarom werd Gij geboren
In zulk een need'rige stal,
Tante was bij de piano gaan zitten
en zong
de moeder van Trudi en Jetti en het
dienstmeisje. Eten met zoveel mensen
en kinderen, aan zo'n lange tafel, dat
vond hy toch wel leuk! Vooral de licht
jes op tafel waren prachtig. Gelukkig!
die tante kwam zeggen, dat alles klaar
was en toen gingen allen naar de voor
kamer, waar de kinderen hun plaats aan
tafel aangewezen kregen. Jobje kwam
naast zyn vader te zitten; dat was wel
fyn. De plaats aan de andere kant werd
ingenomen door het meisje, dat zo schel
gezongen had.
.,Dat is Elly's plaats!" riep Jobje.
„Vandaag is het Trientjes plaats", zei
tante Els.
Heerlyk klonk het lied der eng'len. Maar
er waren er een paar by de kleine gas
ten. die niets kenden en niet van zingen
hielden; die gingen zich vervelen.
„Nel!" riep tante tegen haar dienst
meisje, „dan moeten de glaasjes maar
binnenkomen. Toe Elly, help jij Nel even.
En Piet, jy daarna met de pakjes hel- Gij, als de Zoon van de Vader,
Pen-" Gij, als de Vorst van 't heelal?
Wat was het toch voor heerlyks ln de
glaasjes? Zo mooi rood en lekker veel Heer, waarom hebt Gij gedragen
suiker op de bodem, dat moest je weg- Zoveel verachting en leed?
rof,rer?" Men heeft slechts kwaad U vergolden
haSg „Wpe^rho^e1riudhadd"dn7eU^ 9-* dat Gij deed*.
ïr°°£ STSïi'K'SiSïÏJSi SP.t s7od. beschimping, verachting,
met een stapel pakjes op een kleerbak Eindh/k een smaadh\ke dood,
tussen zich in. Hebt Gij voor mij willen lijden
Elly trok Jobje even naar zich toe om Wat is Uw liefde toch grootl
hem in te fluisteren:
„Dit is alleen voor de anderen. WU Al wat Gij leedt hier op de aarde,
krygen morgen wat; wy en Trudi en Te/Aens opn!euw, keer op keer.
Voor elk kind was er een warm wol- Was om mij zalig te maken,
len kledingstuk; een trui of een trainings- Leer m' U daarvoor donken, o Heeii.