KERSTBIJLAGE 7917 De l oodsckap der M erk „Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond." Johannes 114. IN Brabant reizende, toonde een vriend mij een „Kerstgroet"die in zijn dorp door de kerkeraad aan z.g. buitenkerkelijken was uitgereikt, en waarin o.m. werd gezegd: „Wij menen, dat echt geluk be zwaarlijk kan bestaan in een paar gezellige vrije dagen, wat intimiteit in de huiselijke sfeer, een kerst diner of wat pret. Niet, dat wij iemand deze geneugten van de feestdagen misgunnen integendeel!, maar gelukkige kerstdagen zult gij door deze dingen nog niet hebben, hoogstens genoegelijke of vrolijke! U zoudt wel zeer oppervlakkig en bescheiden in uw wen sen zijn, wanneer u het daarmee toch niet eens waart. Toch komt met Kerstmis waar geluk binnen uw be reik. Wat wij met dit ware geluk bedoelen? Om iets van de echte Kerstvreugde te horen, te begrijpen en Ie ontvangen, moet u gaan luisteren naar de bood schap van deKerk. Het geluk, dat wij bedoelen, is niet goedkoop, al krijgt men het gratis. Het ligt er als het ware niet dik bovenop. Het is niet alleen ontroering, zoet als room. Neen het is fijner, edeler, maar dan ook moeilijker te vinden, al is het aan de andere kant zo eenvoudig, dat een kind het kon vatten Hier wordt een middel gewezen: kom naar de Boodschap luisteren, die in de Kerk wordt verkondigd. Naast de woorden van deze „Kerstgroet" werd ik getroffen door een punt, dat mij toch reeds bezig hield, n.l. men zou als discipel van de Verlosser de wereld, die hele wereld willen zeggen: er is voor U een Koning gekomen, vol liefde, een Leidsman tot het ware leven en het echte geluk. Men zou aan de wereld vol oorlogsgeruchten en dat nauwelijks twee jaar na de capitulatie) willen getuigen; de ene Vredesvorst is die Koning, in de Kribbe van Bethlehem neerge legdèn nu lees ik Zijn geboorteverhaal in Mat- theus' en Lucas' Evangelie, mijn oog rust op de cen trale Kersttekst uit Johannes 1 14: „Het Woord is Vlees geworden en heeft onder ons gewoond". En mij beklemt de onmacht om aan die ander zo dicht bij mij, die ander in mijn eigen huis, óók te doen gevoe len, wat ik zelf gevoel aan dankbare blijdschap over de ene blijde Boodschap, door God geschonken. Ik zou ze het wel willen ingietenen het lukt niet. Je zwijgt maar weer en gaat eenzaam op Kerstmor gen naar de Kerk, terwijl ,het je grootste geluk zou zijn geweest, als die of die nu eens, niet om u een genoegen te doen en niét omdat het bij de sentimen tele kerststemming behoort, maar net als u zelf uit blijdschap om de komst van Jezus, met u meeging. Als wij in onszelven gaan speuren, waarom wij het dan heerlijk vinden op Kerstmorgen de Koning te begroeten, „nu zijt wellekome, Jesu, lieve Heer, Gij kwaamt van alzo hoge, van alzo verdan dalen wij in een ondoorgrondelijke geheimnis neer. Het is I Door Prof. Dr. M. J. A. de Vrijer het mysterie, dat God ons oog opende, zodat wij in dat Kind, in het oog van mensen een timmermanskind van die Jozef q/Y Nazaret, voor de volkstelling naar Bethlehem met Maria gereisd de Heiland, het vleesgeworden Woord gingen aanbidden. Johannes, de evangelist, waren de ogen, toen hij nog aanhanger van de Doper was, opengegaan op een dag der tiende ure (Joh. 1 39). Hij schrijft: „Allen, die hem aanqenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, als die geloven in Zijn Naam: dewelke niet uit bloed, noch uit menselijke aandrift, noch uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn." (Joh. 1 12, 13). Men ziet Jezus, zoals Hij gezien wil worden, eerst dan als het hart Hem aanschouwt. Men ziet Hem niet, ook al zou men duizend historische bijzonderheden over Hem weten, wanneer het eigen hart Hem niet in aanbidding heeft gesmeekt als Zaligmaker binnen te komen. Maar waarom ik zie en een ander niet, nadat ik daar vele jaren vurig om heb gebeden, en nadat ik vele malen heb gepleit op de verzegeling van Gods belofte in de Heilige Doop geschonken dat is het geheimenis van de Heilige Geest, waarvan de Heer tot Nicodemus sprak: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: hetzij iemand geboren wordt uit water en De winter is een kunstenaar, vooral ook in 't bos geest, hij kan het Koninkrijk van God niet ingaan. Verwonder u niet, dat Ik u zeide: gij moet opnieuw geboren worden." Dus gaan wij slechts voort ons in de Adventdagen toe te rusten op de komst en de wederkomst) van onze Koning. Dus zullen wij op Kerstmorgen onbe kommerd zingen, Hem ter ere: „Ver van de troon der tronen en 's hemels zonneschijn wilt G' onder mensen wonen, der mensen Broeder zijn! Met God wilt G' ons verzoenen, tot God heft G'ons omhoog en onder millioenen hebt Gij ook mij in 't oog". Wij zullen niet proberen de redenen van dat won derbare komen te verduidelijken, noch weer argumen ten bij te brengen waarom Hij zo moest verschijnen. Ze overtuigen toch niet. We willen enkel knielen, enkel verwonderd zijn over Zijn ontferming wie weet, of niet de ander op eenmaal de nood van z'n aards bestaan gaat beseffen, z'n schuld voor God gaat erkennen, de uitnodiging opneemt in de schuil hoek van z'n harten hetzelfde doorleeft wat mij overkwam: Een heeft mij van eeuwigheid af liefgehad Een heeft mij gezocht, toen ik naar Hem niet vroeg; Een is arm geworden om mij rijk te maken. Dan zal ook hij zich opmaken met de in wezen maar kleine groep von hen die absoluut en persoonlijk geloven en wij zullen samen knielen, twee begenadigde mensen. Maar als wij daarna van Zijn kribbe zullen opstaan, rondom ons heen en omhoog speuren, tellen wij er meer, meer, een ontelbare schare. Er zullen er onder zijn, die wij daar nooit hadden verwacht, en er zullen ontbreken, die toch hun mond vol hadden over godsdienst en kerk. Het zullen zijn, die uit de grote verdrukking kwamen of nog in de grote werelddruk verzwolgen, lijden; ellendigen, net als ik zelf, en toch in Zijn genade voor eeuwig behouden. „Nu daagt het in het Oosten, het licht schijnt overal. Hij komt de volken troosten, die eeuwig heersen zal". Die on-aanzienlijke Jezus en Hij alleen maakte mij tot een nieuw mens. De eeuwigheid van God, Zijn genade ontving ik door de aanschouwing van Zijn liefde daar in Bethlehem en later op Golgotha. De afgrond van het levensraadsel en van het levens- gruwen is overbrugd. Die afgrond is er nog wel. Maar hij is overbrugd en ik trek er over heen met Jezus) Ik ben één uit de oneindig grote herderloze mensen massa Hij is mijn Herder. Op Hem kan ik aan. Hij houdt mij vast. Nooit verscheen (als de oude Zacha- rias zong) „de schuldvergiffenis in schoner glans dan nu door Gods barmhartigheen, diede zon des heils doet aan de kimme staan". Van de moeiten om te geloven weet ik niet minder dan zij die niet geloven, maar meer. Van de vreemde uitwassen en ziekten der kerk in haar menselijke, his torische verschijning weet ik niet minder dan de bui tenkerkelijken, maar meer. Ik woon er midden in. Doch alles wentelt om de ene enige levenskeuze, die ik deed: die is voor God en mijn Jezus, mijn Heer en mijn Hoop voor eeuwig. CORN. BASOSKI Bestaat er eigenlijk wel een waarachtige Kerstkunst HET staat er zo simpel, zo zonder enige ophef, zo sum mier zelfs, in Lukas 2 13 en 14: „En van stonde aan was er met de Engel een menigte des hemelsen heirlegers, prij zende God en zeggende: Ere zij God in de hoogste [hemelen, En vrede op aarde, In de mensen een [welbehagen Dit weinige omtrent de eer ste Nieuwtestamentische psalm laat zoveel mogelijkheden over voor onze fantasie, die zich juist met Kerstfeest zo graag wil laten gaan. Deze korte mededeling omtrent de lofprijzing der En gelen is ons niet voldoende. We willen graag meer weten. Hoe heeft dit geklonken? Werden de woorden gesproken of gezon gen? Was het één- of meerstem mig? Allemaal vragen waarop geen antwoord is gegeven. Wel weten we, dat het schoon ge klonken moet hebben, want „de heerlijkheid des Heeren om scheen hen" (de herders), zegt Lukas 2 9. Deze wetenschap brengt ons er toe alles met Kerstfeest zo mooi mogelijk te maken. De kamer wordt versierd met brandende kaarsjes en hulst, de etalages geven met witte wat ten een symbool van de vlekke loze sneeuw en zelfs in de kroeg hangen rode papieren kerst klokken, symbolen van de be kendmaking van Christus' ge boorte in een wereld van brood en spelen. De diepe stilte van de Kerst nacht in Bethlehem en da schoonheid van de Engelenzang, zij zijn geworden tot een bron van peilloze en oeverloze blijd schap, een blijdschap, die wij zo graag symbolisch willen uit drukken. Indien er ooit stilte is in ons leven, dan is het met Kerstfeest, indien er ooit veel gezongen wordt, dan is het bij het feest van de vleeswording van het Woord. Thuis, rond de Kerstboom zingen de kinderen het „De herdertjes lagen bij nachte"; in de kerk zingt de ge hele gemeente het „Ere zij God in de hoge", op de smakeloze melodie; in de kroeg speelt de radio het „Stille nacht, heilige nacht" en de rauwe stemmen zingen mee. Het is de bekoring van het Kerstlied, die doet mee zingen. De bekoring van het Kerst lied, m.a.w. de bekoring, die door de kunst aan het Kerst feest wordt gegeven. Kunste naars uit alle eeuwen hebben hun inspiratie bij het Kerstge beuren gezocht. Subjectieve stemmingen en ontroeringen worden en werden in de kunst producten gegeven, niet zoals de Bijbel doet als uitbloeisels van objectieve gebeurtenissen, maar als de vrucht van de per soonlijk-scheppende fantasie. Het korte Bijbelverhaal, de sim pele mededeling over de nede rige geboorte in de stal, de kunstenaar heeft aan deze uiterlijke feiten voldoende. De verf is geduldig, de muziek kent notentekens voldoende en er zijn altijd nog wel woorden, die, al zijn ze historisch minder juist, op elkaar rijmen. De fantasie doet de rest. En dit is eigenlijk het huive ringwekkende in de kunst rond om het Kerstfeit: er wordt ge logen, omdat de waarheid ver zwegen wordt, omdat de waar heid niet uitgebeeld kan wor den. Het werkelijke Kerst feit wordt bedekt met het vernisje van het doorgefantaseerde Kerst verhaal. Zeker, ik weet het, er zijn kunstenaars geweest en ze zullen er nog wel zijn die uit de volle overtuiging van hun kinderlijk geloof het geheim en de heerlijkheid van de Kerstnacht hebben aange grepen voor hun scheppingen. Maar waar is de kunstenaar, die de blijdschap èn de tragiek, de zegen èn de vloek van de stal in Bethlehem heeft weerge geven? Waar is de kunstenaar, die Bethlehem alleen laat zien tegen de achtergrond Golgotha? Neen, daaraan dacht de kunst met Kerstfeest niet. Alles was toch zo mooi in Bethlehem: de Engelenzang, de ongeschonden primitiviteit van de Kerststal, het lieve Kindeke, de schoon heid van Maria en de praal van de Koningsgewaden. Het Kind wordt uitgeleend aan het ate lier van de schilder, die het be delft onder het gewicht van zijn ongebreidelde fantasie. Het sen timent viert hoogtij en in kleur en vorm zoekt men naar het aangrijpend-eenvoudige, naar het tere en broze van het kin derleven. Men ondergaat de sfeer van witte, vlekkeloze sneeuw en van dansende en zingende Engelengestalten. Zo ook in de Kerstgedichten, speciaal in de middeleeuwse. Maria wordt de personificatie van reinheid, zuiverheid en heiligheid („Als eene scone da- gheraet, Sijt ghi, Maria reyne") en het Kindeke wordt het toon beeld van liefheid („Die soete Jesus lach int hoy"). Zelfs de latere dichters van formaat als J. H. Leopold zongen nog in deze sfeer: „Onder de doeken in de krib. daar lag dat lief Jezua- kindekün". De muziek heeft het al niet veel verder gebracht. Na de sterke taal van een Schütz en een Bach in hun Weihnachts- oratoria overigens blijft dia taal nog altijd enigszins piëtis tisch is er niet veel belang rijks meer gezegd in tonen. Ze ker, er zijn nog prachtige Kerst liederen; ik herinner in dit ver band aan de sublieme toonzet ting van Anthon van der Horst maar de muziek zelf heeft op dit gebied maar een zeer rela tieve waarde. Zij is niet in staat de werkelijke betekenis van de vleeswording van het Woord in klanken volkomen te reali seren. Ook in de toonkunst zoekt men naar een ornamentiek, die een vals sentiment ademt. Luistert alleen maar eens naar het orgelspel in de Kerstdienst: Vox celeste, Tremulant en zelfs Vox humana wedijveren om het hardst om de ingebeelde Kerst sfeer te suggereren. Ik was dan ook in het geheel niet verwon derd, toen ik vorig jaar een on zer organisten tijdens de kerk dienst met Kerstfeest in ieder psalmvoorspel hoorde parafra seren over „De herdertjes lagen bü nachte". De kunst rondom het Kerst feest, ach, het is in de meeste gevallen niet meer dan de „al lerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie", het is de kribbe losmaken van het kruis. De zang der Engelen, „de minderen, de knechten, die zelf wel verkondigen, doch niet ervaren kunnen Gods heil in Christus" was het thema, dat door de mensen, „de meerde ren, de zonen, die kunnen genie ten in persoonlijke ervaring al zulke heerlijkheid in welke de Engelen begerig zjjn in te zien", moet worden uitgewerkt. De kunst wist veelal echter niet an ders te doen, dan dit thema te figureren, ondanks alle waarde ring die ik heb voor de ernstige pogingen. Natuurlijk wil ik niet alle kunst om het Kerstfeest verwijderen, doch ik hoop te hebben aangetoond, dat er een gevaar zit in onze kunstzinnige aspiraties met Kerstfeest. In ieder geval als deze aspiraties stil blijven staan bij de vrede van Bethlehem, een vrede, die alleen via het kruis kan wor den ervaren. Eerst als de kunste naars uit alle landen zich om dat kruis verenigen, kan de ge boorte in Bethlehem betekenen de geboorte van een waarachtige Kerstkunst. Het pillendoosje verdween weer in Jobje's broekzak. „Berg mijn portret maar goed weg", lachte Elly. Jobje verwonderde zich: zelfs Lila zag niet, hoe mooi lila was. Wat een feest, toen Jobje's vader ook bü oom en tante kwam! De kleine baas kon nauwelyks hebben, dat zijn vader ook met anderen dan met hem praatte. HU wilde alles tegelyk vertellen en laten zien: wat hy kon aan de trapleuning en wat hij durfde met Turk en En toen zyn vader bij de haard ging zit ten praten met tante Els, toen klom Jobje op zijn schoot, alsof hy van plan was dat plaatsje nooit meer prys te geven. Maar er zyn dingen in de wereld, waar voor zelfs de schoot van een pas hervon den pappa verlaten wordt: in het sche merdonker kwamen oom Bob en Piet thuis met een flinke kerstboom. In de achterkamer, die door tante Els al voor de ontvangst klaargemaakt was, werd hy gebracht en oom ging met hamer en zaag aan het werk om, met behulp van een kistje, de boom stevig en netjes neer te zetten. In die tyd liepen Piet en Jobje hem voor de voeten en namen telkens net weg, wat hy nodig had. „Weg jullie!" foeterde oom, hen pla gend tegen hun broek schoppend. Oom Bob en Piet kwamen thuis met een flinke kerstboom „Gaan we al versieren?" vroeg Piet aan zyn moeder. „Morgen gaan we allemaal samen ver sieren", beloofde zij. „Ik ook?" smeekte Jobje. „Jy ook." Piet sleepte de dozen al aan met de versieringen. „Moet je kyken, jöh!" en hy hield een zilveren slinger op. Jobje, zyn ogen en zyn mondje even rond, greep er al naar, maar tante zei: „Laat alles nu in de dozen, Piet. Als jullie er mee gaan spelen, breekt het maar." Jobje kroop weer by zyn vader. De geur van de denneboom had zyn hartje met herinnering gevuld. Hy wist niet, waar hy zó naar verlangde, dat het pyn deed. Bij zyn vader zocht hy beschutting tegen de hem bestormende, onbegrepen gevoelens. Jobje had gedacht, dat hy alles nog bést wist van het Kerstfeest en toch bleek het nu een beetje anders te zyn. Het kereltje, gesteld op een klein en zeer vertrouwd gezelschap, was een beetje teleurgesteld, toen hy hoorde, dat er nog meer mensen en kinderen zouden komen. Er kwamen een heer en een dame, die door Elly en Piet oom en tante genoemd werden, met twee kleine meisjes. Trudi en Jettie. Jobje vond het volstrekt on nodig, dat Elly zich opeens zo druk met die twee bemoeide. Jaloers zag hy het aan. Maar het Kerstfeest gaf hem nog meer te slikken: Juffrouw Dirksen, tante's werkvrouw, kwam ook met haar drie kinderen. De vorige dag nog had Jobje juffrouw Dirksen de stoep zien schrob ben en ook de ramen wassen. Vooral dat laatste was prachtig geweest! In figuurtjes stroomde het water naar be neden. Maar haar nu hier in een van tante's mooie stoelen te zien zitten en haar kinderen te zien rondlopen, of ze hier hoorden, dat wekte enig verzet in zyn zesjarige, hoogmoedige bol. De andere kinderen kwamen zonder ouders. De meeste waren groter dan Jobje, jon gens en meisjes van het soort van de Dirksens. Jobje hoorde, dat tante Els hen noemde: klantjes van oom Bob, maar wat dat betekende, wist hy niet. Hy zag, hoe hartelyk tante Els voor al die kin deren was; hy zag het met ergernis: tante Els was van hèm. Toen de kinderen chocolademelk ge dronken en speculaasjes geknabbeld hadden, staken Oom en Jobje's vader samen de lichtjes in de boom aan en Elly deed het gewone licht uit. O, wat was alles nu prachtig! De kin deren drongen met stralende gezichten om de boom heen om alles goed te be kijken. Oom Bob wees ieder zijn plaatsje aan om te luisteren naar het Kerstver haal, dat hy vertellen zou. Er was een leuk klein bankje, geschikt voor twee kleintjes en Elly maakte uit: „Voor Jobje en Klaasje, dan kan Nelis by my." Jobje, omkijkend, zag dat Elly een viezig jongetje, met een verkouden neus, naast zich nam. „Zo, hè Nelis?" „Lila!" riep Jobje opstandig: „Ik wil by je!" „Jy met Klaasje op het bankje", her haalde zy kalm. Jobje was byna in huilen uitgebarsten, maar opeens zag hij, dat hij op het bankje juist by die lage takken van de kerstboom zou zitten, die hy zelf ver sierd had. Gauw nam hy het aange wezen plaatsje in, naast Klaasje. Jobje bekeek zyn werk van de' vorige dag en genoot. Die zilveren ster, wat was die mooi! Piet had gezegd, toen Jobje die daar vasthechtte: ach jongen, die moet daar niet, die moet bovenin. Maar tante Els had geantwoord: Piet. laat hij het toch doen, zoals hij het mooi vindt. Er is immers nog wel een ster! Tante vond het zeker ook prachtig, wat hy gedaan had; zy had tenminste alles zo gelaten, ook die gekleurde slinger, die als een krans om een paar takken heen geschoven was en waar Piet om ge lachen had. Jobje keerde tot de werkelijkheid te rug. Alle kinderen zaten nu en oom nam zijn plaats in om te vertellen. De andere grote mensen waren ook gaan zitten, om mee te luisteren. Klaasje had iets laten vallen en by het oprapen liet hy zich helemaal tegen Jobje aanzakken. Opeens kwaad duwde Jobje hem af met beide handjes: „Ga weg jy!" Een van de kinderen vroeg, of zij nog even haar zakdoek uit haar manteltje mocht halen. Dat mocht. „En dan heb ik Jobje nog wat te zeg gen", zei tante. Zij nam hem aan zyn hand even mee de voorkamer in. „Jobje", zei ze toen, „zullen we alle maal samen ons best doen om te maken, dat het voor alle kinderen een prettig Kerstfeest is? Wil jy ook je best doen? Het is niet prettig voor Klaasje, als jy zo onvriendelyk tegen hem doet." Zij had al dadelijk met verwondering gezien, hoe sterk dit kleine kereltje zich terugtrok voor deze kinderen. Jobje knikte ja-nee-ja, en glipte zo gauw mogelijk terug naar zyn plaatsje. „Kyk Klaas, mooi hè"" wees hij, omdat hy graag wilde, dat tante Els tevreden over hem was. En toen ging Oom Bob vertellen. Van de donkere Kerstnacht, toen de Heere Jezus in de stal van Bethlehem geboren werd. En van de herder», die buiten in het veld by hun schaaoies waren en op eens hoorden zingen.... Geboeid luisterden de kinderen en de grote mensen. Met de ellebogen op de knieën en zyn gezicht in de handen ge steund hoorde Jobje, volkomen wèg, het oude, prachtige verhaal aan. Toen het uit was, ging er een zuchten door de hele kinderkring. En toen wacht te Jobje nieuwe heerlykhetd: tante was bij de piano gaan zitten en zong; de kin deren, die het lied kenden, vielen in: Ere zy God in den hoge. Het lied, dat de engelen gezongen hadden en dat ook Moes gekend had. En Jobje luisterde, zacht meeneuriënd, waar hy het lied al een beetje kende. De meeste kinderen kenden het en zongen, zo hard ze kon den. „Blèr niet zo!" voegde Jobje opeens een meisje toe. Zy keek hem aan zonder begrijpen en schepte lucht om een nieuwe regel extra schel en krachtig in te zetten. Jobje voelde zich aanstoten en aan zijn oor zei Elly: „Laat ze maar; ze vindt het zelf mooi". „Ze blèrt", mopperde hij nog na. Er werden nog een paar liedjes ge zongen, maar Jobje zag opeens, dat in de voorkamer de kaarsen op de lange, gedekte tafel aangestoken werden door In honderden huiskamers wor den straks de lichtjes van de kerstboom ont stoken, tof grote vreugde van dui zenden kinderen. „Trientje Blèr", zei Jobje, maar nie mand hoorde het, gelukkig. Hij keek de tafel langs en zag, dat er telkens na twee of drie kinderen weer een volwassene zat. Hy telde: „groot-klein-klein-klein-groot. Maar toen werd zyn aandacht gevan gen door de tafelversiering. Mooi! Zo'n denneappel met een klein beetje sneeuw erop, maar die sneeuw was niet echt. En die rode tulpjes! Hoe heetten toch die prachtige witte bloemen in het mandje in het midden? „Lila!" riep hy, om het naar te vragen. Maar Elly wenkte, dat hy stil moest zyn. Oom Bob stond om te gaan bidden. Jobje luisterde maar half; hy nield zyn gevouwen handjes voor zyn gezicht en gluurde door de kiertjes naar de kaars vlammen en de bloemen. Net of ze zo nóg mooier waren! Dat oom klaar was met bidden en dat er aan alle kanten van de tafel weer gepraat werd. merkte hy pas, toen zijn vader hem plagend in zijn neus kneep. Soep dat was lekker! En de lichtjes van de tafel zag je in de soep. Maar je kon ze niet opscheppen met je lepel. „Hoeveel lichtjes heb jij in je soep", vroeg hy aan Trientje. ,,'k Heb geen lichies." „Wel! ik zie ze van hier af zwemmen!" „Bemoei je met je eigen soep!" raadde Trientje aan. „Je slurpt! Je slurpt als.als. een olifant". „Jobje", klonk tante's item, „denk je nog aan onze afspraak?" O ja. Langs de hele tafel was een gesnater van veel vrolyke kinderstemmen. En wat smulden ze! De gastvrouw had wel goed gezien, toen ze appelmoes gekozen had, omdat alle kinderen daarvan hou den. Maar by de kerstpudding bereikte de geestdrift het toppunt. „Hoe bestaat 't", zuchtte Trientje, „en gane me dan ook nog van die appels eten? Ik ken nie meer." Tante Els' tafellaken had een zwaie dag, maar tante vond alles goed; ze keek maar met stralende ogen naar al die smullende kinderen. Toen het eten voorby was, verzamel den zich allen weer in de achterkamer; broek. Wat een kleuren, wat een gesna ter en gejoel, wat een rommel van pa pieren en touw op de grond! Buiten toeterde een auto. De vader van Trudi en Jettie was even tevoren onge merkt weggegaan; nu was hy terug met zyn auto om de kinderen thuis te bren gen. Zelfs juffrouw Dirksen en haar kin deren, die vlakbij woonden, werden per auto thuis gebracht. De kleine Dirksena zouden al te zeer teleurgesteld geweest zyn, als zy alleen hadden moeten lopen. Jobje mocht nog opblyven, totdat alle kinderen weg waren; toen ging hy, tege lyk met Piet en zelfs met Elly, naar bed. Dat was 't prachtig einde van een pret tige dag. De volgende ochtend viel er water- sneeuw; zó donker was de lucht dat bQ het ontbijt de lamp aan was. „Laten we wat kaarsen aansteken", zei Elly, „het is toch vandaag ook Kerst feest." „O ja", zei Jobje. „vandaag hebben we Kerstfeest voor onszelf, hè?" „Wat bedoel je?' vroeg tante Els. „Niet al die vieze neuzen erbii." Tante schudde even met een glimlachje haar hoofd. Toen zei ze: „Dat is nu juist zo wonderlyk van het Kerstfeest, dat we het niet voor onszelf houden kunnen. Hebben jullie gisteren alle drie goed begrepen, dat we het zelf helemaal cadeau gekregen hebben, het échte Kerstfeest?" „Denk maar niet", zei Elly, „dat w(j geen vieze neuzen hebben." Oom Bob glimlachte verrast naar zyn dochtertje. „Juist El, zó is het!" „Elly bedoelt het zó", zei oom. „Wij hebben allemaal wel iets lelyks of ake ligs, waarom God best vies van ons zott kunnen zyn. Maar Hij wil ons juist dicht- by Zich hebben." Jobje zat daarover te peinzen en zei plotseling: „Nou begryp ik ineens...." „Ja? Jobje? Wat begrijp je nu?" - „Waarom God „ere" gezegd heeft." nu zou tante Els nog wat vertellen. ^1 de verwonderde gezichten ziende. Het was eigenlyk geen verhaal, dat ging hij verder: „De engelen zongen im- tante vertelde. Zij noemde alle prettige mers „Ere zei God dingen van het Kerstfeest op en zei, dat Jobje's vader en zijn oom hadden een ,i; ■7!Üfilhjvk„e ~Van hCt 8limlach te verbergen. Maar tante Els n,a* fi| vroeg ernstig: Kerstfeest niet zyn. Zonder boom der muziek en met een hongerige maag kunnen we nóg Kerstfeest hebben. Het eigenlijke is, dat God ons Zijn Zoon ge geven heeft. Gegeven. Het was niet zo. dat de mensen dat eerst verdienen moes ten. De mensen denken liever aan ande re dingen. De mensenwereld had zelfs helemaal geen plaats voor Gods Zoon. toen Hij kwam. Maar Hy is gekomen, als hèt grote geschenk van God aan allen, aan ons. Jobje luisterde goed. Hy begreep het best, dacht hij. Gods Zoon was natuur- lyk het liefste wat God had; zijn pappa hield immers ook het meest van hem? Tante vertelde niet lang. Toen werden er nog wat liedjes gezongen. De kinde- i mochten zelf opgeven, wat ze ken- „Nou Jobje, wat betekent dat dan?" „Dat we het Kerstfeest krygen van God, uit den hoge." Tante zoende Jobje op zyn donkere bol. „Jy hebt het bést begrepen, hoor!" Voor het eerst mengde Jobje's vader zich in dit gesprek: „We zullen het samen goed onthouden hè vent?" „Tuurlyk", zei Jobje. Voor mij ren mocnien zen opgeven, wai ze Ken- r... den: Nu syt wellecomme. Stille Nacht Heerkwoamf Gl' °P aarde? 't Was in de hemel zo schoon, Hier op de zondige wereld, Bracht men U smaad slechts en hoon* Heer, waarom werd Gij geboren In zulk een need'rige stal, Tante was bij de piano gaan zitten en zong de moeder van Trudi en Jetti en het dienstmeisje. Eten met zoveel mensen en kinderen, aan zo'n lange tafel, dat vond hy toch wel leuk! Vooral de licht jes op tafel waren prachtig. Gelukkig! die tante kwam zeggen, dat alles klaar was en toen gingen allen naar de voor kamer, waar de kinderen hun plaats aan tafel aangewezen kregen. Jobje kwam naast zyn vader te zitten; dat was wel fyn. De plaats aan de andere kant werd ingenomen door het meisje, dat zo schel gezongen had. .,Dat is Elly's plaats!" riep Jobje. „Vandaag is het Trientjes plaats", zei tante Els. Heerlyk klonk het lied der eng'len. Maar er waren er een paar by de kleine gas ten. die niets kenden en niet van zingen hielden; die gingen zich vervelen. „Nel!" riep tante tegen haar dienst meisje, „dan moeten de glaasjes maar binnenkomen. Toe Elly, help jij Nel even. En Piet, jy daarna met de pakjes hel- Gij, als de Zoon van de Vader, Pen-" Gij, als de Vorst van 't heelal? Wat was het toch voor heerlyks ln de glaasjes? Zo mooi rood en lekker veel Heer, waarom hebt Gij gedragen suiker op de bodem, dat moest je weg- Zoveel verachting en leed? rof,rer?" Men heeft slechts kwaad U vergolden haSg „Wpe^rho^e1riudhadd"dn7eU^ 9-* dat Gij deed*. ïr°°£ STSïi'K'SiSïÏJSi SP.t s7od. beschimping, verachting, met een stapel pakjes op een kleerbak Eindh/k een smaadh\ke dood, tussen zich in. Hebt Gij voor mij willen lijden Elly trok Jobje even naar zich toe om Wat is Uw liefde toch grootl hem in te fluisteren: „Dit is alleen voor de anderen. WU Al wat Gij leedt hier op de aarde, krygen morgen wat; wy en Trudi en Te/Aens opn!euw, keer op keer. Voor elk kind was er een warm wol- Was om mij zalig te maken, len kledingstuk; een trui of een trainings- Leer m' U daarvoor donken, o Heeii.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1947 | | pagina 8