Schouten en Tilanus contra de Regeering Administratie, en het Noodrecht Romme: Geen f eestbloemen, noch grafkransen Nit II WK LEtDSCBE COURANT 7 WOENSDAG HAAST 1MJ T INDIE-DEBAT IN DE TWEEDE KAMER (Van onzen Parlementsredacteur) Oranje-groen, de kleuren, welke gister middag rond het Binnenhof domineerden. Groepjes menschen, hier drie, daar zes, gin der weer vijf; allen in druk gesprek gewik keld. Slechts één, onverkwikkelijke naam is op aller lappen: Linggadjati. „Handhaving Rijkseenheid" en „Nationaal Beverl" deel en pamfletten en vlugschriften uit Nederland let op Uw sa eek! Gen wonder: mét de onderteekening van Linggadjati vallen samen de debatten in de Tweede Kamer; nóg is het wellicht niet te laat Agenten, in vol ornaat, houden de be langstellenden, die de zitting wenschen bij te wonen, tegen. De publieke tribunes zijn reeds overvol. Eén vraag, die alles over heers cht: Wat zullen de débatten brengen?.... De heer Schouten spreekt De heer SCHOUTEN (A.R.) opende gister middag het debat over de Indische kwestie in de Tweede Kamer. Hij herinnerde eraan, dat in de Eerste Kamer ook de heer Van Voorst tot Voorst (KVP) van oordeel was, dat van Linggadjati in de opvatting der Re geering niet mocht worden afgeweken, waar op de minister toen heeft geantwoord, dat de Regeering geen verdere concessies wilde doen. Op dat moment achtte de Regeering de overeenkomst slechts mogelijk, indien beide partijen aocoord gingen met haar interpre tatie. Wat de Regeering thans heeft gedaan, is daarmede niet in overeenstemming. De re- pulbliek acht zich niet gebonden aan de in terpretatie der Regeering. Helaas kan over de notulen niet worden gesproken, zoolang ze slechts ter vertrouwelijke kennisneming zijn overgelegd. De wijziging in het Regee- ringsbeleid is niet alleen ingrijpend, maar gaat ook in tegen het gemeen resultaat van het overleg tusschen Regeering en volksver tegenwoordiging. Het is in strijd ook met de uitdrukkelijke bewoordingen van prof. Romme in December 1946. Wat prof. Rommf toen zei, was niet „sphynxachtig". Trouwens, ook de minister was in zijn uitspraken zeer duidelijk. Ook hij wilde de vier stukken als één geheel zien met prioriteit voor de regeeringsverkla- rjng. Hierop was de motie-Romme-van der Goes van Naters geheel gebaseerd. Nog in de Eerste Kamer erkende minister Jonkman, dat een ander beleid alleen moge lijk was na overleg met de volksvertegen woordiging. Slechts bij gering verschil in in terpretatie wilde de Regeering de beslissing aan zich houden; anders zou zij den Staten- Generaal de noodige inlichtingen verschaffen. Deze woorden laten geen verschil in inzicht mogelijk. De Regeering had zich gebonden. Daarom was de Regeering niet bevoegd te doen wat ze nu deed. Is ze soms gedisculpeerd in het breken van haar woord? Ook daarvan is niets gebleken. Ze is welbewust tot een andere gedragslijn overgegaan. Ze wist te han delen in strijd met haar eigen verklaringen en heeft haar beleid alleen willen verklaren nadat het een voldongen feit was geworden. Dit is meer overmoedig dan overtuigend. Anders was ze niet zoo bescheiden in het vragen van een spoedige behandeling. Reeds vorige week Dinsdag had ze onmiddellijke be handeling kunnen vragen. Deze gang van zaken wordt door den heer Schouten zeer betreurd. De verhouding tus schen Regeering en St.-Gen. wordt er uiter mate door bemoeilijkt. Ruiterlijke erkenning had nog iets kunne* goedmaken, maar van zulk een ruiterlijke erkenning is niets ge bleken. Spr. betreurde het, dat de Regeering de Kamer niet had ingelicht omtrent de ge beurtenissen betreffende de Commissie- Generaal en het afscheid van den heer De Boer. Als dit een voorbeeld is van een bfleid „nieuwe stijl", hoopte de heer Schouten, dat dit het laatste zou zijn. Ook in de ellende Is klaarheid te verkiezen boven duisterheid. Het is in één woord ellendig, dat men al deze dingen vragen moet, welke de Comm;s- sie-Generaal zonder meer aan journalisten en anderen mededeelen. De Commissie-Ge neraal worde zoo spoedig mogelijk opgeheven en de regeering zie uit naar andere mid delen. Over de overeenkomst zelf wilde de heer Schouten thans niet spreken.. Dat is reeds gebeurd. De tegenstelling tusschen Re geering en spr. is er niet een van conserva tief-progressief en betreft ook niet de rede van 7 December 1942, evenmin de vraag wat voorkeur verdient, een unitarisoh of een fe deratief Koninkrijk. In de Malino-gedaohte lacht veel ons toe. Dr Colijn gaf reeds in 1018 en 1928 beschouwingen waaruit bleek, dat we niet gekant zijn tegen een ontwikke ling in federatieven zin. Er is echter wel verschil t.a.v. de hand- OP ALLE L.O.-EXAMENS NIEUWE SPELLING. De minister van Onderwijs c.s. deelt mede, dat bij alle examens op het gebied van het Lager Onderwijs dit jaar de nieuwe spellings regels zullen gelden. Door opdooi is de Rijksstraatweg Zalt- bommel-Meteren voor zware autobussen tus schen Den Bosch en Geldermalsen onberijd baar geworden. OP DE FEESTDAGEN MAG DE AUTO GEBRUIKT WORDEN Er wordt nogmaals op gewezen, dat het verbod cxm op Zondagen een motorrijtuig te ge' uilfen uitsluitend voor ka lender-Zon da gen en" niet voor erkende feestdagen geldt. Voor hef houden van motor wedstrijden is geen toestemming meer noodig, behalve op Zondag, waarvoor men zich tot de Rijksver- keerspolitie dient te wenden COASTERS OVERGEDRAGEN AAN OVERZ. GEBIEDSDEELEN. Bij het vertrek van het tweede viertal coasters uit R'dam naar Indië, vond eerst de overdracht van deze schepen aan het directo raat-generaal van Overz. Gebiedsdeelen plaats, waarbij het woord werd gevoerd door mr. J. M. Vos, dir.-gen. van Scheepvaart, den heer R. K. A. Pertsch, dir.-gen. van Overz. Gebieds deelen, den heer M. C. Koning, voorz. van den Raad van Bestuur der K.P.M. en kap. A. J. v. Meer ten, commandant van het convooi. having van het gezag, de eiscben van het constitutioneel beleid en de verantwoorde lijkheid tegenover de Indonesische bevolking. Wat thans tot stand kwam is geen over eenkomst. Men is het er alleen over eens, dat men het niet eens is. Er is blijkbaar een domi neer end verschil tusschen de regeer ing en de republiek betreffende Java, Madoera en Sumatra. De regeering legge de moties, welke door het K.N.IJ*. zijn aanvaard, naast zich neer. Een der moties had tot strekking om vast te houden aan den eenheidsstaat In donesië en ging dus in tegen de overeen komst. Kan men dit alles nu maar negeeren? Het KNIP besloot in te gaan tegen fundamenteele bepalingen van de overeenkomst, maar hier moest spr weer afgaan op officieuze mede- deelingen. Het regeeringsbeleid van de laatste weken vindt bij spr overwegend bezwaar. De wijze waarop Vorrink zich over het standpunt van zijn tegenstanders heeft uitgelaten, ligt be neden het minimum-peil% Het gaat hier om de vraag: Is de regeering gehouden aan haar woord, zoolang ze dat niet heeft teruggenomen. Dit is niet een zaak, al leen voor deze aangelegenheid van belang, maar voor heel het staatsbestel. Het is niet hi te denken, dat de heer Romme over deze zaken anders zal denken. Hij is zichzelf in Indië volkomen gelijk gebleven; dit moet tot zijn eer worden gezegd. Hij verklaarde zich daar niet bereid van de gevolgde lijn af te wijken. AFKEURINGSMOTIE MET 28—55 ST. VERWORPEN Voor de aanhangers van het Regeeringsbe- leid had het gisteren een blijde dag behoo- hen te zijn, een dag immers waarom het Re- geeringsbeleid tot een voorloopige afsluiting kwam in de onderteekening der overeenkomst van Linggadjati. Ma^r van die blijdschap is weinig terecht gekomen. De tien aanwezige ministers zaten achter de Regeeringstafel met gezichten, welke zoo van een begrafenis kon den zijn weggeloopen. Het debat was al een eind op streek, toen het eindelijk de heer Joekes (PvdA) was, die zich en dan nog met reserves in termen van voldoening uitsprak. Blijdschap niet gemotiveerd. Dezelfde heer Joekes was het, die zich op het moment geroepen voelde complimentjes toe te kennen aan dr van Mook, de leden der Commissie-Generaal en. de beide ministers Logemann en Jonkman, alsmede aan het adres der tegenpartij, in het bijzonder Sjahrir, waarop later ds Zandt (SGP) de juiste opmerking maakte, dat de heer Joekes nogal opmerkelijk den heer Soekarno ver geten was, een opmerking, ten opzichte waar van de heer Tilanus (C.H.) den heerZandt bijviel. Doch toen was het weer de beurt aan den minister om er zijn leedwezen over te uiten, dat de leiders der republiek en in de Sta ten-Generaal niet altijd even goed af komen. Maar met de blijdschap was het hiermede gedaan. De heer Tilanus was veeleer van meening, dat deze dag een zeer sombere was in onze geschiedenis, en de heer Schouten (AR) zei: ,,God geve, dat we later kunnen zeggen, dat dit inderdaad een blijde histori sche dag is, maar die blijdschap is thans nog niet gemotiveerd. In plaats van zdch over te geven aan gevoelens van blijdschap is het beter, dat we de moeilijkheden zien en met Gods zegen trachten die te overwinnen. Drie vragen van Romme De rede van den minister heeft in dit debat niet gebracht, wat men zou meen en te mogen verwachten: een nadere uiteenzet ting van het standpunt der Regeering, een nadere motiveering van hetgeen de heer Schouten terecht een kernpunt noemde, nl. wat de Regeering er toe heeft geleid haar 'woord tegenover de Kamer te breken. Voor den heer Romme (KVP), naar wiens rede natuurlijk in het bijzonder de belang stelling uitging, was dit dan ook de eerste der drie vragen, welke hij stelde en van het antwoord' waarop hjj zeide, zijn houding te zullen doen afhangen. Het doel van het Kamervotum van Dec. 1946 is, betoogde prof. Romme, voor een belangrijk deel niet be reikt. Wat de Regeering n u heeft gedaan, verdraagt zich niet met een juiste verhou ding tusschen Regeering en volksvertegen woordiging, tenzij er voor zulk een gedra ging noodzaak bestond. Vandaar de vraag, welke trouwens door ver scheidene leden werd opgeworpen: Waarom die haast met de onderteekening? En wat beteekent het, als de Regeering zegt, dat zij, de Kamer gaarne voor de onderteekening had ingelicht? Dit betrof dus het tjjdstip van de ondertee kening Maar de tweede vraag van den heer Romme trof evenzeer de kern. Was deze Regeeringspolitiek zelf in het belang van het Koninkrijk, zoo luidde zijn tweede vraag. Wat noodzaakte de Regeering de overeen komst af te sluiten, ook nadat de Regeering den eisch had losgelaten, d^t de republiek zich met de interpretatie der Regeering zou vereenigen? En de derde vraag van den heer Romme luidde: In welke situatie plaatst nu het on herroepelijk geworden Linggadjati ons Ko ninkrijk? Ten aanzien van deze vraag gaf de heer Romme zelf het antwoord: de huidige situatie kan stellig moeilijkheden toevoegen aan die, welke we ook bij uitvoering van het Kamervotum zouden hebben gehad, maar men kan niet zeggen, dat het doel van De cember is afgesneden of opgeschort. Het zou waanzin zijn om te ontkennen, dat er moei lijkheden zijn, maar volgens den neer Romme zou het, politiek gesproken, misdadig zijn, die moeilijkheden publiekelijk tezeer uit te meten. De heer Romme hield in dit verband sterk vast aan „het werkelijke Ling gadjati", dat, meende hij, in de nieuwe situatie niet gewijzigd 'is. Het geteekende Linggadjati is, beweerde hij, het werkelijke Linggadjati. In het kader van het debat lag het zwaar tepunt van des heeren Romme's rede dus in zijn beide eerste punten. Vooral het ant woord op de daarin vervatte vragen zou van invloed zijn op zijn standpunt. Welnu, in Tot nu toe is niet gebleken ven eenige noodzaak voor de regeering om haar beleid te wijzigen. Tegen machten van buiten kan men zich teweer stellen. In het belang van het Koninkrijk en van de verhouding Nederland-Indië hoopte spr, dat dit debat ons zal leeren dat we één zijn in opvatting in het ons stellen tegenover on juist beleid. Kome de veerkracht weer over ons en vinde ons volk zijn kracht in de ge hoorzaamheid aan God Almachtig. Na den heer Schouten was het woord aan den heer Tilanus (C.H.). De heer Tilanus aan t woord. De heer TILANUS wilde ook niet de be zwaren tegen de overeenkomst zelf herha len; die bezwaren zijn bij spr. slechts ver meerderd. Hij achtte dezen dag een der som berste in onze geschiedenis. Een periode, waarin geen onvrijheid heerschte, wordt thans uitgeleverd en de geschiedenis zal oor- deelen over de verantwoordelijkheid. Het beleid der regeerdng vertoont één afglijden en is slechts te kenmerken als onwaardig. Er is in werkelijkheid geen overeenkomst. De moeilijkheden worden niet opgelost, maar alleen verschoven. Ernstig waarschuwde de beer Tilanus tegen dictatoriale neigingen bij minister Beel. Hier is een ernstige staatsrechtelijke fout gemaakt; Men glijdt thans weer af van waar toe regeering en Kamer met moeite waren gekomen. Ook de heer Tilanus wilde inlichtingen omtrent het ontslag van den heer de Boer. Hoe staat het met de plannen tot uitbrei ding van Commissie-Generaal? Hoe staat het met het desbetreffende wetsontwerp? Is het bestaan van de Commissie-Generaal nog wel noodög? dit opzicht heeft de minister het hem niet gemakkelijk gemaakt. In eerste instantie bracht n.l. hetgeen de bewindsman zei wei nig of niets nieuws. Dé* minister bleek van gevoelen, dat hij de Kamer wel vroeg ge noeg had ingelicht. E>n waarom men nu zoo plotseling tot onderteekening gekomen was? Wanneer bij lange onderhandelingen einde lijk een punt wordt bereikt van zoo groot mogelijke overeenstemming is het begrijpe lijk, dat men er zoo spoedig mogelijk op in gaat. En dat punt was bereikt door den brief van Sjahrir aan de Commissie-Generaal. Voor het overige kan de minister er weinig aan toevoegen, dat de oorzaak van onverwijld teek en en kon adstrueeren. De Commissie - Generaal achtte, zei hij, den toestand ver slecht en ons eenig alternatief was een militaire actie. Ja, de situatie werd zóó moei. lijk, dat de verantwoordelijkheid niet te dTa- gen zou zijn geweest zonder militaire actie, tenzij men alsnog tot overeenstemming kwam. Dit was feitelijk alles, wat de minister er in de eerste instantie van zei. En de zaak werd er niet beter op, toen hij uitdrukkelijk erkende, dat van internationale pressie geen sprake was, wél van belangstelling. Op dit laatste punt kwam later de heer Schouten terug. De minister heeft hiermede, merkte hij terecht op, het fabeltje van den buitenlandschen druk uit de wereld gehol pen, en men zal zich dus in de toekomst op dien vermeenden druk niet meer kunnen be roepen. Intusschen zat de heer Romme nog altijd op het ministerieele antwoord te wachten, dat hem ook uiterlijk over zijn bezwaren tegen het beleid zou kunnen doen afstappen. Dat de minister geen antwoord had gegeven stelde de heer Schouten nog eens duidelijk in het licht. Wat waren toch de moeilijkhe den, waarover de Regeering het steeds had? De heer Romme kdn er dan ook moeilijk onder uit. Had hij zich thans zonder meer gewonnen gegeven, dan had hij zijn stand punt tegenover vele volgelingen wel heel slecht hebben kunnen motive eren. Het was dan ook begrijpelijk, dat -hij nogmaals het woord vroeg om op nieuw inlichtingen te vragen. Hij had behoefte aan klemmenedr argumenten dan de minister had overgelegd. Daarop eindelijk i® de minister iets duide lijker uit den hoek gekomen. Indien niet eind Maart tot een overeenstemming ware gekomen, zou s zei hij, militaire gevolge® hebben gehau "et zou in strijd zijn ged weest met 's lan&o belang; indien niet datfe** lijk tot anderteekerhng ware overgegaan. TVv tusschen besloot hij zijn betoog, blijft de Re geering in staat, haar eigen interpretatie van die overeenkomst te handhaven. En die minister moest erkennen, dat de thans ge volgde oplossing meer dan ooit afhankelijk is van de uitwerking. Na deze ministerieele toelichting heeft toe® de heer Romme er het zwijgen toegedaan. Maar dat de rede van den minister voor heel zijn fractie niet overtuigend was, meen en wij te mogen afleiden uit het ontbreken van tal van R-K. leden, toen een motie-Schouten (waarover straks) aan de orde kwam. Zij wilden niet voor de motie-stemmen, maar gingen blijkbaar evenmin met het Regee- ringsbeleid aocoord. Afwijking van Kameruitspraak van Dec. 1946 Een groot deel der besprekingen was uiter aard gewijd aan de vraag of de Regeering gerechtigd was zonder meer af te wijken van de uitdrukkelijke uitspraak der KamA uit Deo. 1946. Dit was alleen toegestaan, ingeval van uiterste noodzaak, merkte de heer Schou ten op, en van zulk een noodzaak was niets gebleken. Ook de heer Tilanus nam dit punt zeer ernstig. Het gaat hier, betoogden beide sprekers, om het bestaansrecht van het par lement, onze constitutioneele instellingen. De minister trachtte aan dit punt te ont komen door de motie-Romme-Van der Goes van Naters in aanzienlijke mate te relati veer en. Hij meende in de motie geen voor schrift te mogen zien voor die Regeering e® de heer Joekes, die de heer Schouten herinnerde eraan toch altijd bijzondere belangstelling had gehad voor parlementaire uitspraken, deed aan het vervlakken van de kracht der motie ijverig mede. Hiertegerv- over stelde de heer Schouten, dat de Regee ring zich in overleg van de binding aan de motie had behoor en los te maken, indien naar haar oordeel daartoe aanleiding was geweest. Ook de heer Romme vond, als gezegd, het verloop nogal bedenkelijk. Blijft, zei hij uit drukkelijk, de Regeering in de toekomst op dit standpunt staan, dan zou hij daarmede rekening moeten gaan houden. Daarmede liep deze bespreking van het Indische beleid ten einde. Bevredigend ko® zij moeilijk zijn. Het is, zooals de heen Romme zei: de toekomst moet leeren, of do keuze der Regeering een goede is geweest. Maar voor ons besef geeft dit tevens do zwakte van het Regeeringsibeleid aan. De heer Romme achtte thans bloemrijke geluto- wensohen al evenmin op hun plaats als graf kransen. Voor beide is het te vroeg, meende hij, en hij hoopte, dat het voor grafkransen altijd te vroeg zou blijven. Veel ook is in het debat niet opgehelderd. In het bijzonder de positie der Staten-Gene- raal en van haar leden is niet duidelijk ge worden. Blijft de Commissie bestaan, vroegi de heer Tilanus. De minister zei er alleen dit) van, dat de Regeering na de onderteekening van de overeenkomst en na de gebleken ©rw- eenigheid, taak en samenstelling der Com missie nader gaat bezien. Maar over die on- eenigheid zelf wilde de minister geen mede- deeling doen. \Het ontslag van den heer De Boer is bij de Regeering in beraad. De hee ren Verzijl en Posthuma hebben te kermen gegeven, op een benoeming geen prijs te stel len. De motiveering is juist bij de Regeering binnengekomen. En ook deze kwestie is bij haar in beraad. De minister betreurde het. dat de leden der Commissie-Generaal niet zelf over de oneenigheid het stilzwijgen héb ben gehandhaafd. Vermelden wij tenslotte, dat tijdens de be-, sprekingen een motie werd ingedjend door de heeren Schouten, Tilanus, Bierema en Zandt. In deze motie werd uiting gegeven aan het leedwezen, dat de Regeering niet tij dig mededeeling heeft gedaan van de wijzi ging in haar beleid, noch tijdig daaromtrent overleg met de Kamer heeft gezocht. Na een spitsvondige bestrijding van de heer Romme is deze motie aan het einde der vergadering vannacht tegen half twaalf verworpen met 28 tegen 55 stemmen. Vóór stemden AR, CH, PvdV en SGP Zooals gezegd, ont braken nogal wat RK stemmen: met den voorzitter mee brachten slecht 18 hun stem uit Ook op dit moment viel van blijdschap weinig te bespeuren. BELANGRIJKE LEZING VAN Mr Dr H. D. M. KNOL Op uitnoodiging van den Bond van Candidaatdeurwaarders hield mr dr H. M. D. Knol voor een aandachtig gehoor een lezing over het onderwerp „Admini stratie en Rechter, mede in verband met het Noodrecht". Inleider gaf allereerst een historisch overzicht van het recht, zooals dat is ge groeid vanaf de primitieve volken tot in onze dagen. Aan de hand van duidelijke voorbeelden uit de geschiedenis toonde* hij aan, dat de tegenstanders van de rechtsuitoefening door de administratie zoodra zij zelf in de Regeerings-stoelen zaten, maatregelen uitvaardigden, welke met die leer in flagranten strijd waren. Omtrent het hedendaagsche Noodredht wees spreker er op dat in het algemeen de rechtsgeldigheid vam de Londensche Besluiten wordt aanvaard. Hij merkte daarbij op dat b.v. de in 't Tribunaalbesluit voorkomende mogelijkheid tot algeheele verbeurdverklaring geen steun in de Grondwet vindt, integendeel daarmede uitdrukkelijk in strijd is. De rechtspraak heeft zich ten aanzien van het Noodrecht op het standpunt gesteld', dat de Rechter slechts een onderzoekingsreoht daarom trent heeft wat de rechtmatigheid betreft. Komende tot een bespreking van het Vorderingsbesluit Woonruimten stipte m dr H. M. D. Knol aan, dat hier de bur gemeester als Rijksambtenaar optreedt. De consequentie hiervan is o.a. dat de gemeenteraad geen bevoegdheid heeft den burgemeester door middel van een interpellatie verantwoording te vragen. De burgemeester heeft bij zijn beslissin gen slechts de door den Minister van Bin nen la ndsche Zaken te geven richtlijnen in acht te nemen. De rechter staat tegen over vordering van woonruimten veelal machteloos, omdat h-ij het door den bur gemeester daaromtrent gegeven bevel niet op doelmatigheid mag onderzoeken. In scherpe bewoordingen kantte inlei der zich tegen het neutraliseeren van ont- ruimingsvonnissen. uitgesproken door de® rechter, door middel van het Vorderings besluit woonruimten. Hij achtte iedere inbreuk van de administratie op dat. wat tot het gebied van den rechter behoort^ niet alleen in strijd met de waardigheid en onafhankelijkheid van de Rechterlijke Macht, welke nog steeds een uitstekende reputatie geniet, doch ook in strijd met de manieren van goede justitie. Spr. meende de rechtsgeldigheid van de in het Besluit Vordering-woonruimten vervatte strafbepalingen in twijfel te mogen trelo ken, omdat zij feitelijk in het leven zijn geroepen door een Minister, die. naar sprekers opvatting, nimmer beVoegd ia eenige strafbepaling te decreteeren, Mr dr Knol wees nog op de gevaren, welke kunnen schuilen in de delegatie van bevoegdheden, welke tegenwoordige ook door het noodrecht, nog al eens wordt toegepast. Men komt hierdoor vaak voou de consequentie te staan, dat voor indi vidu belangrijke beslissingen, dikwerf met een privaatrechtelijken inslag, wor den genomen door een ondergeschik ten ambtenaar, die daartoe volkomen on bekwaam is. De rechtszekerheid wordt hierdoor aangetast. Sommige beslissingen en haar motiveeringen zijn dan ook nog ai eens even treurig als belachelijk, gelijk de inleider met een voorbeeld van recen- ten datum aantoonde. Spr. vroeg zich met huivering af. waar toe wij, ook met het Noodrecht, in Ne derland na vijf jaren van Duitsche be zetting zijn gekomen, omdat hier voor een Adolf Hitler een groot aantal andere Hitler-tjes schijnt te zijn opgestaan, welke handelen in strijd met de voor de bezet ting gewaarborgde rechtszekerheid va® de burgers. Van de gelegenheid tot bet stellen vao vragen werd druk gebruik gemaakt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1947 | | pagina 7