„Misleidend gesol met de Kon. rede van 1942" Doorvechten of bemiddelen in Indo-China? NIEUWE LEIDSC'HE COURANT T VRIJDAG 3 JANUARI IMS blik op het 1 Letterkundig kompas Onze literatuur, onze filosofie lijdt aan „ismen", aan afbakening in perioden, aan afrekening voor al. Opeens is daar een nieuwe richting, een nieuwe literaire of filosofische instelling geboren en de balans met het oude wordt opgemaakt, een „debet en credit", met de winst voor het nieuwe, waarbij men zich niet realiseert: „Alles ist neu und doch im mer das Alte"! Een voorbeeld uit den jong- sten tijd, waarmede ik mijn lezers overigens niet zal vermoeien, aangezien het in dit arti kel slechts de bedoeling is in vogelvlucht te laten passeeren, datgene, wat in het bijzon der voor Christelijk georienteerde lezers van belang kan zijn. Maar ik doel hier toch even op het „existentialisme", een nieuwe letter kundige en wijsgeerige strooming, die haar oorsprong vond in Parijs en als „na-oorlog- sche" levensbeschouwing plotseling de geesten bespringt, de kolommen der dagbladen en periodieken vult, ja een levensvisie, die zich reeds uitstrekt van Parijs tot New York en geheel Europa. Een levensvisie, een „geloof", hetwelk ik hier niet zal analyseeren, maar waarvan ik slechts constateer, dat ze het waarde-accent der ziel verlegt naar den mensch en geenszins den mensch erkent als zijnde „geschapen naar het beeld en de ge lijkenis van God". Is het de prikkel naar het sensationeele, de behoefte aan het nieuwe, het „andere" vooral de kleine, menschelijke ijdelheid „bij-te-willen-zijn", waaarom plot seling Jan en alleman met deze nieuwe lite rair-wijsgeerige modestrooming coquetteert? Sartre is een proces, waar de buitenstaander die den nihilistischen afgrond niet kent, noch de relativiteit, nieuwsgierig in peutert zon der eenig heil. Beseft men niet dat het groot ste deel van al het „nieuwe" behoort tot de „dingen die voorbij gaan"? Beseft men niet, dat wij, die den zelfden afstand nemen tot een literaire periode van een kwart eeuw geleden, over vijfentwintig jaar door diegenen, die dan weer tot de „jongeren" behooren precies zoo naar den literairen rommelzolder worden ver wezen? Wie herleest eigenlijk nog de meest waardevolle producten onzer literatuur? Wil men niet steeds als bij een film juist dat gene wat fonkelnieuw, sensationeel en „up to date" is, ook al kan het de toets der critiek met wat voorgangers presteerden vaak ter nauwernood doorstaan? Zij, die in een later tijdsbestek geboren, dweepten met een Mars man, Slauerhoff, Vestdijk, Ter Braak, een E. du Perron, hadden vaak weinig begrip en geen oog voor de naar mijn meening, grootere kunstenaars uit de tachtiger-periode, die her vormers, hernieuwers en wegbereiders waren. Tijdens den oorlog, op menigen „zwarten mid dag" bemerkte ik, hoe ver de moderne mensch, die andere spanningen kent, uit een ander rhythme leeft, al weer af staat van de schoonheid van een kunstenaar als Jacobus van Looy, wiens concentratie op het ding. In het teeken van de nationaiiseering der Britsche steenkolenmijnen hijscht Lord Hyndly de vlag van de National Coal Board op Lansdowne House, het hoofd kwartier van de N.CJB. wiens verinnigende visie te vergelijken zou zijn met die van den schilder Floris Verster. Een te „burgerlijk" kunstenaar noemde men dien zelfden grooten Jacobus van Looy! Als men thans constateert, dat er in de Neder - landsche literatuur sinds den tweeden wereld oorlog feitelijk geen nieuwe, belangrijke stroomingen te bespeuren zijn, zegt men fei telijk niets nieuws. Het nieuwe "moet uit Parijs (Sartre) of uit New York tot >ns komen! Wie, geheel onwetend in het literaire Jeruzalem een boekenverzameling wil gaan aanleggen of de reeds bestaande aanvullen, staat voor de groote moeilijkheid welk boek uit den enormen voorraad die van jaar tot jaar toeneemt, uit te kiezen. En toch is dit van het allereerste belang, dat men een leidraad, een soort houvast heeft. Gesteld, dat men tusschen zijn 15e en 65e jaar één boek per week leest, dan zijn dat er 2600 per 50 jaar, een hoeveelheid, die in verhouding tot de wereldproductie van alle tijden onge veer staat als die van een ba^il tot een olifant! Kerstmis, Nieuwjaar, een verjaardag, allemaal van die feestelijke gelegenheden, waarop men een boek cadeau doet en is er iets verwarrender als in een met duizender lei boekwerken gevulde bibliotheek te staan, vermoeid zoekende langs al die rijen banden, wat men ten geschenke zal geven. En voor wie zelf een verzameling gaat aanleggen, waarmee te beginnen? Met de klassieken: Shakespeare, Goethe. Dante, onzen Vondei? Of met de allermodernsten, waarbij men den samenhang met het verleden niet kent. Wie geen geloof heeft in de schoonheid en geen ervaring, valt ten prooi aan het l'embarras Ju choix; hij\ weet niet waarmee te beginnen, noe zijn keuze te bepalen. Hij komt er toe eindeloos veel, meest waardelooze producten te lezen, alvorens eindelijk te ontdekken, da* er verschil is tusschen lectuur en literatuur, verschil tusschen „schijn en werkelijkheid", tusschen kunst en snobistische humbug. Hij loopt de kans eenzijdig beïnvloed te worden als de vroeger in het socialistische kamp op gevoede jeugd, die wel de werken kende van een Adama van Scheltema, een Gorter, een Margot Vos, een A. M. de Jong, maar van een Ary Prins. een A. Roland Holst, een Jacqueline van der Waals, een Geerten Gos- saert nooit gehoord had. snuffelen in catalogi, in bibliotheken, maar men dient zich toch te oriënteeren, welk genre lite ratuur men beoogt en een goede voorlichting via dagblad of tijdschrift is onontbeerlijk. Ook voor de dogmatisch geloovige, al zal hij op de eerste plaats streven naar de verbinding van het literaire met ethisch ideaal, want waarheid, goedheid en schoonheid zijn in Platonischen zin onverbrekelijk verbonden, geldt toch ook dit, dat literaire schoonheid in alle richtingen, alle „ismen" van alle tijden te vinden is. Het be- studeeren van literatuurgeschiedenis, het lezen van de werken der groote critici is zeker voor waarde voor wie zich een boekenverzameling wil aanleggen, een goede geldbelegging tevens! De moderne mensch leest veel, maar nerveus- maastig; hij, de technisch meer georiënteerde, de ook, wat de psyche betreft, meer „mecha- nisch-mathematische". mensch, die practische utiliteit verkiest boven schoonheid, hij zal de kunst van lezen weer meer moeten beoefenen, met stille aandacht, concentratie, verinniging, het één-zijn bestreven met den auteur, tot ae lezer zelf in zich voelt opbloeien de „verwon dering", die het kenmerk der schoonheid is, tot óók hij weer ervaart om Nico van Suchtelen te citeeren: „De stille lach"! Als ik nu speciaal voor de lezers van dit blad erkele aanwijzingen wil geven en iets zeggen betreffende het streven van protestant-Christe lijke auteurs van de laatste vijfentwintig jaar, dar. wijs ik er op, dat bij hen aanwezig was de innerlijke drang via de kunst de menschheid weer nader te brengen tot religieus beleven Die literatoren vonden elkaar in „Opwaartsche Wegen" en later door een groep, die zich daar van afscheidde in ,De Werkplaats", welk periodiek omstreeks 1935 werd opgericht. Al gingen deze schrijvers uit van de stelling, dat een hernieuwd en versterkt protestant-Christe lijk leven ook een nieuwe Christelijke kunst zou kunnen doen ontstaan, toch waren zij niet bekrompen, enghartig-éénzijdig, dus voelden zelf ook niets voor die Christelijke kunstwer ken, die louter didactisch en weinig met schoonheid hadden uit te staan. Wij noemen hiervan slechts enkele namen: Roel Houwmk, die verzen schreef en novellen, de laatste in onze literatuur nieuw van vorm, want ge schreven in een korte, zakelijke, eenigsz^s flit sende stijl. Als criticus in de „N.R.Ct" was hij mede een literator van gezag. Romanciers als C. ..Rijnsdorp, die „Koningskinderen" op zijn naam heeft; Anne de Vries met „Bartje", van Randwijk met zijn „Burgers in Nood"; Diet Kramer met den roman „Begin". Dichters uit deze groep waren o.a. Jan H. Eekhout, trou wens Eekhout schreef ook romans „De Boer zonder God", novellen als „Geuzen". Voorts als een der leiders van die groep W. A. P. Smit („Stede-troost 1945"), J. H. de Groot, W. Hes sels, G. Achterberg en de vooral na den oorlog bekend geworden Muus Jacobse (pseudoniem van K. Heeroma), van Randwijk, Han Hoek stra, H. de Bruin, wiens dichtwerk ..Job" thans zeer de aandacht trekt. Als laatste ontmoeting van onze naar litera tuur zoekende lezers met een letterkundig en algemeen cultureel maandblad, dat als gids zou kunnen dienen, wijs ik op het periodiek „O n t- m o e t i n g", dat uitgegeven wordt bij Bosch en Keuning en hetwelk onder redactie staat van C. Rijnsdorp, P. J. Risseeuw en D. v. d. Stoep. De redactie noemt zich onafhankelijk van eenige kerk, partij of groep, maar onder houdt uit eigen beweging goede betrekking met het z.g. „Contact" van Protestant-Christelijke auteurs, dat op geregelde tijden in los verband samenkomt en een groot deel van Nederland overspant, maar is tegen eiken vorm van lite rair sectarisme. Ik kan het eens zijn met het geen de auteur C. Rijnsdorp in een artikel te kennen geeft, dat men tegen de kwaliteit van proza als van Van Deyssel uit zijn beste jaren of van poëzie als van den na-tachtiger Leopold moeilijk bezwaren kan hebben.. Al verlangt niemand de tachtiger stijlen en manieren terug, toch was er een zekere distinctie, verzorgdheid, een breedheid en rijkdom, die men in later producten onzer literatuur pijnlijk blijft tus sen, in weerwil van prozaisten als van Gen- deren Stort, van Schendel en van dichters als Nijhoff en Marsman. Het tachtiger schoon heidsideaal stierf allengs zijn natuurlijken dood en met dien dood trad vooral ook in cri tiek en polemiek een verschraling in, een ver zuring, die vooral ook het proza heeft aange tast. Thans lijkt de achtergrond van rust, on misbaar voor den scheppende geest voorgoed stuk gereten. Reusachtige schaduwen hangen over onze cultuur; zeer concrete angsten ver lammen de scheppende fantasie. Wil onze lite ratuur en cultuur nog toekomst hebben, dan moet zij uit de innerlijke rust van door de liefde vrij gemaakte menschen geboren wor den en het karakter hebben vandienst, die naar het voortreffelijke streeft. In dit tijd schrift „Ontmoeting" vindt men behalve tal van bijdragen in proza en poëzie, ook „kritie ken", die den lezer bij de keuze een boek te koopen, kunnen dienen. Van de medewerkers, wil ik hier speciaal nog Anna Mertens noemen (pseudoniem), die in één harer gedichten „Ge droomd Afscheid" bewezen heeft te verstaan wat poëzie is en hoe die geschreven moet worden. Ik beëindig dit artikel, dat slechts een vluch tig overzicht kan geven met het advies vooral critieken te lezen en zich dus terdege te oriën teeren, alvorens men werken koopt en die tot eigen, intiem bezit maakt. Een boek is een goed vriend voor het leven, een vriend, die weinig vraagt, hoogstens aandacht, maar heel veel geeft. Een kamer met wanden vol boeken geeft iets vertrouwds, beschermends; zoo'n kamer is nooit verschrompeld, maar bloeit alsof er een „aura" van gedachten en sensaties van de wanden uitgaat. Een boek is als een urn, waarin de geest van den schrijver vervat is. Maar, als ge een boek openslaat, stijgt het wezen van den schrijver er uit op en deelt zich aan U mede K. Deze week had te Londen de overdracht plaats van 1500 kolenmijnen, welke tot dusver particulier eigendom waren, aan den Staat, die ze op zijn beurt weer aan den Nationalen Kolenraad overdroeg. Als symbool ontving de voorzitter van dezen raad, Lord Hyndly, een mijnwerkerslamp. PROF. GERBRANDY OVER DE TAAK VAN ONS LEGER Het was niet dan met weemoed, dat prof Gerbrandy gisteravond voor de radio consta-' teerde, dat er den laatsten tijd zoo gesold wordt met de Koninklijke rede van 7 Decem ber 1942. „Aan dit staatsstuk is o.a. en daarmee kom ik op het probleem Van Mook, aldus spreker, voorafgegaan een voorstel van dr Van Mook, hetwelk neerkwam op het presenteeren van een- groote verandering van de structuur des Koninkrijks in vrff concrete vormen. Noch tans handhaafde dat ontwerp de eenheid des Rijks. Natuurlijk, want niemand, ook niet de Javaan Pafigeran Soejono, minister zonder portefeuille in ons kabinet, wilde in 1942 aan die eenheid tornen. Maar het kabinet stelde dit voorstel-Van Mook ter zijde. Ht kabinet overwoog nl., dat wij niet het recht hadden in een tijd, dat bijna alle rijksorganen waren verlamd, op xis gezag een nieuw statuut van het Koninkrijk als plan van ons uitgaande, ook al had het misschien goede kwaliteiten aan de openbaar heid over te geven. Daarom beperkten wij ons opzettelijk tot de radiorede van 7 Decem ber 1942, die in gereserveerden vorm perspec tieven opende, maar de concrete staatsvor men volledig ter beslissing liet aan de be staande rijksorganen. In de Koninklijke re le is dat uitdrukkelijk uitgesproken. Thans wil men het verdeelen door een contract met een speudo-republiek aan te gaan. Men verdedigt die verdeeling met een beroep op de Koninklijke radiorede, die n.b doelbewuster die eenheid stelde dan een ter zijde gesteld plan van dr. Van Mook van 1942, dat de rijkseenheid ook principieel handhaafde. Dit is wel zeldzaam misleidend" „Dr Van Mook legde, zoo vervolgde prot Gerbrandy, tegen een uitgegeven consigne m bij een toelichting, welke hij in Washington op de radiorede zou bieden, vooraf aan ver tegenwoordigers der pers zijn ter zijde ge steld plan voor als een soort proeve, hoe de Koninklijke rede kon worden vertolkt. Ik kon en kan daarin niet anders zien dan een po ging, om zijn ter zijde gesteld plan toch van een stenmei van regeeringsgezag te voor zien". „Waarom", aldus prof. Gerbrandy, „kielden wij zoo streng vast aan de Koninklijke rede en aan haar alleen? Omdat die rede zoo zui ver den weg bepaalde, waarlangs de groote staatshervorming moest loopen. Men dacht OOK DAAR EEN „MEIN KAMPF" ONTDEKT De Fransche minister van Koloniën, Moutet, heeft Saigon verlaten en is nu op weg naar Hanoi, terwijl Leclerc, de opperbevelhebber in Indo-China, van zijn inspectiereis te Boe Nink is gearriveerd, ten Noorden van Hanoi gelegen. Men houdt zich nog steeds bezig met de vraag, wat er nu verder gaat gebeu ren: doorvechten of bemiddelen. Zal Moutet tenslotte toch met den rebel! eer end en minis ter-president van de republiek Vietnam, Ho Tsji Minh, een ontmoeting hebben? De ge vechten duren nog steeds voort met wisse lend succes, maar nieuws van het front is er niet.... Uit Nanking wordt nog gemeld, dat het rechts georiënteerde regeeringsblad „Ta Kang Pao" er bij de Chineesehe regee ring op aandringt diplomatieke stappen te ondernemen ter bemiddeling in het geschil, bijv. door een beroep te doen op de V.N. Het Parijsche weekblad „Samedi Soir"' pu bliceert een geheim document, dat een Viet- namefesch „Mein Kampf" genoemd wordt en waarin Ho Tsji Minh.de opstandelingen aan- KLEED1NGTOELAGE GEMEENTEPOLITIE In afwachting van een nadere regeling zal de gemeentepolitie van 1 Jan. af voor het aanschaffen en aanvullen van dienst- kleeding en -uitrusting een jaarlijksche toe lage ontvangen en wel adus: 1. In de ran gen van adjudant tot en met hoofdambte naar 1ste klasse, voor zoover zij hun dienst in uniform verrichten f 252; 2. de overigen Men kan zelf gaan f 198. spoort Azië van de onderdrukkers te bevrij den. Het document verzekert dat zulks zal ge lukken, met hulp van Duitsche en Japansche technici. Stakingen, sabotage, aggressie, boy cotten van den handel worden daartoe de juiste methoden genoemd. NAAR EEN HOOGER PLAN VAN HET MIDDENSTANDSONDERWIJS Voor de vergadering van de Centrale voor Chr. Handelsonderwijs met directeuren en leeraren der bij deze centrale aangesloten cursussen sprak op 30 Deo. te Utrecht de heer W. J. v. Andel te 's-Gravenhage over „Hoe brengen wij het Middenstandsonder- wijs op hooger plan". In een 4-tal stellingen bepleitte spr. de bevordering, met behulp van de Overheid, van de geestelijke ontwikke ling van den Middenstand. Spr. wil een 3- jarige Middenstands-avondschool, waarvan de docenten practische kennis moeten heb ben van het bedrijfsleven. Tot nu'toe zijn voor het zg. Middenstandsexamen geëxa mineerd 167501 candidaten, waarvan er 105962 of 63% zijn geslaagd en 61539 of 37% zijn afgewezen. ONGEOORLOOFDE SPECIALE UITBETALINGEN. Hef College van Rijksbemiddelaars vestigt er de aandacht van belanghebbenden op, dat uitbetalingen in den vorm van fiets- gelden, reisvergoedingen, pensionvergoedin gen e.d., die uitgaan boven hetgeen is vast gelegd in door het College vastgestelde resp goedgekeurde loonregelingen of C.A.O.'s, on geoorloofd zijn en tot proces-verbaal aan leiding kunnen geven. aan een staatsorganisatie, waarin ook in Nederlandsch-Indië de volken en groepen him eigen zaken behartigen, natuurlijk met inachtneming dier regelen, die alleen een staat werkelijk opbouwen. Toch ook zooda nig, dat een gezond nationaliteitsgevoel dienstbaar gemaakt werd aan dien opbouw. Ik ben overtuigd, dat achter dat ideaal het geheele Nederlandsche volk staat dat daar het aanknoopingspunt voor een echte natio nale politiek ligt. Het verschil begint pas als het gaat over den weg, die daarheen leidt. De Koninklijke rede van 1942 sprak uit dat het niet juist en niet mogelijk was toen reeds den vorm te willen bepalen van de vernieuwing van den staatkundigen bouw van het Koninkrijk. Na tuurlijk niet, want daarvoor is noodig een voorbereiding, die leidt tot een Rijksconfe rentie. In die Rijksconferentie zouden, geroe pen door het Nederl. gezag, van hetwelk alleen het initiatief uitgaat, echte represen tanten van alle bevolkingsgroepen deliberee- dend en adviseerend aan één tafel zitten. Daarna zouden competente organen op de grondwettelijke en wettelijke wijze die be slissingen nemen, waarvan de Koninklijke rede wel den geest kon voorvoelen. maar nooit den vorm kon geven. Uit het voorgaande blijkt, dat de Konink lijke rede de Rijkseenheid in den vanouds gevestigden en in de Grondwet wortelenden zin op het oog had. ..Het pas gemelde voorval", zoo ging prof. Gerbrandy voort, „toont ook duidelijk aan, hoe dr Van Mook de neiging vertoont eeti schrede te doen buiten de grenzen van net gemeenschappelijke besluit en van de Ko ninklijke rede, welke wij allen als uitgangs punt wenschen Ik behoef verdere voorbeel den daarvan vanaf het eerste spreken met Soekarno tot aan het beruchte Linggadjati niet meer op te sommen. Ze zijn alle bekend. Dr. Van Mook heeft op bepaalde gebieden groote verdiensten. Ik denk o.a. aan de on derhandelingen met de Japanners in 1941. Maar hij heeft met name in de laatste twee jaren getoond niet te zijn een Nederlander in wien van nature werkt dat zintuig hetwelk Grondwet en wet aanvoelt als barrière tegen machtsoverschrijding en willekeur, welke eerst voor enkelen, dan voor duizenden, in het eind voor de rechtszekerheid, de vrijheid en veiligheid van millioenen fataal zou worden". „De weg. door de twee laatste kabinetten, ook door het huidige, onder voorgaan van dr. Van Mook bewandeld, voert hoe langer noe verder weg van het pad der Koninklijke rede van 1942. Wat mij het zwaarst weegt is dit, dat de weg, dien het kabinet bewandelt, een totaal andere is dan die welke is aangeduid in de Koninklijke rede en dat daarom de politiek van het kabinet voert tot gevolgen, welke in flagrahten strijd zijn met wat in 1942 met vooruitzienden blik is gesteld". „Uit het hart van ontelbare vaderlanders rijst kreet omhoog: Liggen daarvoor Door man en de zijnen op den bodem der Java- Zee, zijn daarvoor in vijf bittere jaren hier en in drie nog bitterder jaren ginds, de zwaarste offers gebracht? Sturen wij daar voor onze soldaten naar Indië, moeten wij daarin berusten?" „Onzen gezant van Franco wegroepen en Soekarno tot heerschappij brengen, wie snapt van dat beleid nog iets?", zoo vroeg spreker en hij vervolgde: „Waarvoor is het noodig op dit oogenblik, alsof de dood u op de hielen zit, alle staats orde dooreen te werpen en in der haast een nieuwe in* elkaar te flansen? Daar roept een eerdere, belangrijker taak, zoo besloot prof. mr. Gerbrandy zijn radio toespraak, het banditisme, de plundering, de criminaliteit op Java en Sumatra steekt aen kop op, groeit. Ja, heel iets anders groeit, dat wat u zoo goed kent uit de bezetting: de be nauwenis der ziel voor de macht die geen recht kent de doodelijke vrees voor de ter reur, de angst voor de republiek giert door de steden en dorpen van Java en Sumatra en meer dan hier onder de bezetting neigen de zwakken tot zwichten. Bevrijding van die benauwenis, dat is onze eerste taak. Daar voor zijn onze soldaten daar. Laten ze die taak vervullen met eere. Blijft gij daarom staan op de bres om het Nederlandsche volk wakker te schudden en wakker te houden, tot allen weten waarom het gaat. totdat in den Nederlandsch-Indischen baaierd einde lijk, eindelijk de vaste constitutioneele hand de leiding heeft."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1947 | | pagina 7