3 Terugblik op het jaar dat ging oAchter de lichte vensters NIEUWE LEIDSCHE COURANT a MAANDAG 31 DECEMBER 199 Binnen en buiten onze grenzen Het is verre van reëel bij het schrijven van een overzicht van de gebeurtenissen van het afgeloopen jaar, die ons land in het bijzonder en de geheele wereld in het alge meen zoo intens beroerd hebben, te verval len in de traditioneele stemming der wee moedige somberheid, die voor Oudejaarsdag zoo kenmerkend is. Toch kan de schrijven van dit artikel bij het releveeren van de belangrijkste gebeurtenissen van het jaar 11945 niet het onbestemde gevoel van teleur stelling onderdrukken bij de gedachte, dat de algemeene karakteristiek van dit jaar, ondanks de verblijdende vooruitzichten om streeks Mei j.l. moet zijn: een jaar van onvervuld verlangen. Wanneer wij met enkele woorden den ellendig en toestand in herinnering brengen, waarin speciaal het Westen van ons land aan het begin van dit jaar was komen te verkeeren, kan het niet anders dan logisch genoemd worden, dat ons volk van de toe komst nog slechts betere dingen te verwach ten had. Bedreigd door den hongerdood, om ringd door koude en duisternis en onder voortdurenden angst voor de vreeselijke Duitsche terreur, kon ieder bericht van suc cesvolle operaties aan de fronten slechts nieuw voedsel geven aam de hoop op die betere toekomst. Zoo deden de berichten over den Russisch en opmarsch in het Oosten, in de tweede helft van Januari ingezet, de vreugde hoog oplaaien temidden van de Steeds dreigender hongerellende. Die ver schrikkelijke nood in onze Westelijke pro vincies werd in de volgende maanden eeni- germate gelenigd door de voedselzendingen Uit Zweden en Zwitserland, waarvoor ons volk een blijvenden dank aan die landen ver schuldigd is. Niettemin had de uitputting reeds in zoo fatale mate zijn fnuikend werk gedaan, dat vele duizenden menschen aan het gevreesde hongeroedeem ten offer vie len Het cijfer van 29.652 sterfgevallen in de eerste vijf maanden van dit jaar voor de 12 belangrijkste steden van het Westen tegen over 13.225 in de gelijknamige periode van het vorige jaar spreekt wat dat betreft een ontzettende taal! In Maart kwam definitie! net Westelijk front in beweging. Nadat op den 9en van die maand door den overtocht bij Remagen de Rijn overschreden was en op den 25sten door de parachutisten-landingen bij Wezel onze Achterhoek heel spoedig voor de Ca- nadeesche troepen open lag, scheen de vol ledige bevrijding van ons land nog slechts een kwestie van dagen. Gelukkig echter voor ons land behoefde de toegang tot het Wes ten niet door strijd geforceerd te worden, want het leed zou in dat geval voor de uitgehongerde provincies niet te overzien zijn geweest. De Duitschers immers hadden naast rigoureuze vernielingen ook de meest uitgebreide inundaties geprojecteerd in de nog door hen bezette provincies, en daarmee reeds een begin gemaakt door de misdadige onderwaterzetting van den Wieringermeer- polder. Toen de Canadeezen echter in de tweede helft van April, na het doorbreken van de IJsellinie een pauze in de gevechts handelingen begonnen, bleef het Westen van ons land een vernietigende strijd bespaard. Eerst voltrok zich het geallieerde vonnis aan Duitschland zelf en daarna, 5 Mei van dit jaar, capituleerden de Duitsche troepen in Nederland Op den 8en Mei konden de be woners van het Westen, lichamelijk uitge put, maar uitgelaten van blijdschap na de jarenlange ellende, de Canadeezen als be- vrij d ers on tmoeten Wie gedacht had, dat onze spontane be vrijdingsfeesten het „Happy days are here again'' ook bewaarheid zou worden door een spoedig ingetreden krachtig herstel van onze welvaart, is wel zeer bedrogen uitge komen. Wellicht zal de latere geschiedenis van ons land leeren, dat het definitief her stel van ons volksleven na de bevrijding van 1945 niet zoo lang op zich heeft laten wach ten als na 1813. Dat ons volk echter na 5 jaar Duitsch wanbewind meer bedorven is, dan wij aanvankelijk hadden kunnen denken is reeds duidelijk gebleken. Onwaarschijn lijke hooge loonen voor Weermachtswerk en onbetamelijke winsten - in den zwarten han del hebben veroorzaakt, dat ons volk niet dadelijk met die voortvarendheid en lust aan het werk gegaan is, die voor den terugkeer van normale toestanden zoo bitter noodza kelijk waren. Over alle linies was er na onze bevrijding vrijwel voortdurend een nijpend gebrek aan personeel, en voorzoover er voor sommige categorieën een zeer groote aan bieding van krachten was wij denken speciaal aan de oorlogsvrijwilligers en het bewakingspersoneel van de interneerings- kampen kwam dit meer door die aan deze betrekkingen vermoedelijk verbonden groote persoonlijke voordeelen en door de opvallen de eer, die men ook ten onzent aan het dra gen van een uniform verbond dan dat het voortsproot uit een ernstigen wil ons land met al zijn krachten te dienen. Dit is op wel zeer bedroevende wijze gebleken uit de vele misstanden in de interneeringskampen, als mede uit het feit. dat onze minister van Oorlog, mr Meynen. kortgeleden moest con stat eer en, dat vele oorlogsvrijwilligers aan den hun toegezonden oproep geen gehoor meer gegeven hadden, waarschijnlijk omdat de risico's bij de huidige ontwikkeling van den toestand in onze Overzeesche Gebieds- deelen te groot waren Uit dit alles spreekt een geest, die teveel op het materieele is in gesteld, en zeer moeilijk nuttig zal kunnen zijn om aan het groote ideaal, een herstel van ons Koninkrijk in den kortst mogelij ken tijd, mee te werken Algemeen teleurstellend is ook het feit, dat het zuivere gevoel voor recht zoo zeer teruggedrongen schijnt, dat een snelle en rechtvaardige berechting van politieke ge vangenen nog steeds geen voortgang vindt. Het is jammer, dat de resp. Londensche re geeringen in hun tijd van ballingschap niet zoo ver met hun voorbereidingen klaar wa den gekomen, dat een rechtvaardige berech ting naar goed-Nederlandsche opvattingen onmiddellijk na de totale bevrijding van ons land had kunnen plaats vinden. Over deze kwestie zullen mogelijk de publicaties, die over het beleid van de regeering-Gerbrapdy te wachten zijn, meer licht verschaffen, het geen dias te verheugender is, naarmate men bedenkt, dat deze .regeering aan de Kamers nimmer verantwoording af heeft kunnen leggen Hierboven schreven we reeds met enkele woorden over den toestand in het deel van ons Koninkrijk in het Verre Oosten. Ook daar is door Japansche overheersching in de afgeloopen jaren veel verknoeid, en zijn de verhoudingen door een tot ongezonde hoog te aangewakkerd nationalisme zeer toege spitst. Te weinig daadwerkelijke medewer king van onze Britsche bondgenooten maak te het ons onmogelijk na de capitulatie van Japan een snelle normalisatie van den toe stand in te stellen, en daardoor is het nog steeds onmogelijk gebleven om op basis van de Koninklijke verklaring van 1942 met or.ze Rijksgenooten in Indië over een rechtvaar dige verandering in hun administratieven status te onderhandelen. Onderwijl dringt echter de tijd, en het is te wenschen, dat onze verantwoordelijke leiders zeer spoedig na de intrede van het nieuwe jaar er in mogen slagen met juisten tact, maar niet minder met groote beslistheid een oplossing te vinden voor het Indische probleem, die de historische verbondenheid van Nederland en Indië op de juiste wijze accentueert, maar daarnaast evenzeer recht doet wedervaren aan de verlangens waarvan onze Rijksgenoo ten overzee zoo oprecht vervuld zijn. Uit deze enkele grepen kan het ons ten volle duidelijk zijn, dat naast de groote blijdschap, die het einde van den oorlog ons bracht, de teleurstellingen aan ons volk niet gespaard zijn gebleven. Het zou echter verre gaand ondankbaar zijn in vergelijking met het einde van het vorig jaar de zekere tee kenen van vooruitgang hardnekkig te ver zwijgen. Minister Vos getuigde eind Augus tus, dat onze industrie toen op de eerste versnelling inschakelde en dat zij tegen het komende voorjaar „vol gas" zou kunnen geven. Dat het ongetwijfeld in die richting gaat, wijst onze toenemende kolenproductie met zekerheid aan. In dit verband zijn tevens het gestadig herstel van onze spoor wegen en rivierbruggen van het grootste be lang. De mede door Geallieerde hulp, sterk verbeterde voedselpositie doet ons volk ten slotte lichamelijk weer geheel op krachten komen. Slechts een tikje meer idealisme is noodig om met J. P. Coen te kunnen zeggen: „Courage! 't sal waerachtig wel gaen." In dit hoofdzakelijk binnenlands gerichte overzicht kan van hetgeen de wereld rond om ons in 1945 beroerde, slechts het aller voornaamste aangestipt worden. Daarbij dient allereerst geconstateerd te worden, dat ons kleine land in geen enkel opzicht een beslissende stem kon laten gelden in de wereldpolitiek van dit jaar. Wel was Neder land vertegenwoordigd op de conferentie van San Francisco, maar de besliste pogin gen van ons land, bij die gelegenheid ge daan, om de kleine naties meer invloed te verschaffen in de nieuwe wereldorganisatie der Vereenigde Volken, leden schipbreuk door den tegenstand van de groote mogend heden, die de voornaamste macht in deze organisatie toekennen aan een in hoofdzaak door de Vijf Grooten beheerschten Veilig heidsraad, van wie de „Big Three", Amerika, Engeland en de Sowjet-Unie, den allergroot sten invloed hebben. Een voorstel van ons land, in October j.l. ter vergadering van de Voorbereidende Commissie der Vereenigde Naties ingediend, dat beoogde aan de Alge meene Vergadering, en daarmee aan de kleinere landen, meer invloed toe te ken nen op den Veiligheidsraad door het instel len van een permanente commissie van vrede en veiligheid, werd kort geleden ver worpen en daarmee was het ons land ten tweeden male onmogelijk gemaakt zijn in vloed ten gunste van de kleinere landen aan te wenden. Wanneer wij daarnaast relevee ren, dat Nederland door de bepalingen der capitulatie-overeenkomst m het Verre Oos ten langen tijd genoodzaakt was in Indië werkloos toe te zien, wordt het .wel zeer duidelijk, hoe het verlies van nationale sou- vereiniteit in het huidige wereldbestel voor alsnog hoofdzakelijk ten nadeele van de kleine landen is uitgevallen. Daarom is het dubbel teleurstellend, dat de samenwerking der groote mogendheden niet tot positiever resultaten geleid heeft. Ver liep de conferentie van Jalta, in Februari j.l., nog in een sfeer van hartelijk begrip en practische samenwerking, in San Francisco waren de onderhandelingen, vooral naar aanleiding van de veto-kwestie, reeds aan merkelijk stroever. Wat de resultaten van Potsdam betreft zou wellicht de overbe kende karakteristiek: „ein lauttönend Nachts" een te sterk oordeel zijn. maar het is niettemin een feit, dat het werkelijk posi tief effect van deze conferentie toch slechts zeer klein is geweest. Het dieptepunt be reikte de idee van de samenwerking dei groote mogendheden in October j.l., toer de conferentie van ministers van buitenland sche zaken onverrichterzake uiteenging, en een onverzoenlijke tegenstelling tusscheu Oost en West geschapen scheen. Gelukkig schijnt deze tegenstelling opgeheven te kuix nen worden, getuige het feit dat de confe* rentie der „Big Tree" te Moskou tot nog toe een gunstig verloop heeft. Dit is een hoopval teeken aan het 'eind van een jaar, waarin vooral de idee der internationale samenwer king een. ernstig verlies leed in den persoon van den Amerikaanschen president Franklin Delano Roosevelt. Hij overleed in April j.l., eeni'ge weken voor de capitulatie van Duitschland. Groot vriend van ons land, zul len wij deze nobele figuur steeds blijven ge denken als één van de weinige staatslieden, wiens ideaal het was gerechtigheid te bren gen aan zijn eigen land in het bijzonder en aan de wereld in het algemeen. Tenslotte is het algemeen kenmerk van onvervuld verlangen voor het afgeloopen jaar hierin geleden, dat het ons niet den vrede gebracht heeft, dien wij stellig ervan verwacht hadden. Mensohelijke tegenstellin gen, sterk wisselende inzichten en dikwijls hardnekkige vooroordeelen hebben het tot nog toe onmogelijk gemaakt vrede te leerert waardeeren in dat juiste verband, waarin de afleiding van het woord het plaatst, n.l. in verband met vriendschap, liefde en verzoe ning. De aanvaarding van deze begrippen kan slechts groeien in een geestesgesteld heid. die vooral ook voor het komende jaar doordrongen moet zijn van het Bijbelwoord: „Houdt de lendenen omgord en de lampen brandend". .Door PHé WIJNBEEK. AAN den kalen, wintersohen dijk, die de breede vaart afsluit aan den wegkant, ligt de „Eben Haezer" traag te wiegen in den vallenden avond. Langs het smalle jagerspad komt een korte, breede figuur langzaam nader: schipper van Ooy heeft zich wat vertreden en zoekt weer de beschuttende warmte van zijn oude schuit. Voor zijn voe ten. met veel druk gedoe, scharrelt het schippertje, op trippelende pootjes vooruit en terug en weer vooruit en weer terug, zevenmaal denzelfden weg met onvermoeid enthousiasme „Nou, alia, Neeltje, kalm nou, meid.." bromt Jan van Ooy, de uitgedoofde pijp verschuivend tusschen zijn tanden. Maar het hondje blijft bedrijvig draven, schiet soms fel uit naar den waterkant, waar een hongerige rat speurt naar buit. Schipper Jan van Ooy bereikt met zware, wat wiegende passen, die den zeeman ver raden. zijn schuit, zwart, lang gevaarte, diep OUDEJAARSAVOND Ln vlammend lichte cijfers, als springend op mft aan, Zie ik een 1, een 9, en 46 staan; Het nieuwe jaar komt nader, elk uur steeds dichter bij; Ik vraag mij af in spanning: wat brengt het U en mij? 'n Historisch jaar gaat scheiden, is binnenkort voorbij; Een jaar van groot gebeuren en van den 5en Mei. De vijand werd verdreven, de wapens gingen neer, En 't dierbaar pand der vad'ren herkreeg zijn vrijheid weer. Wanneer het jaar zal wiss'len, dan buigen wy het hoofd, Gedenkende in weemoed, hen, die ons zijn ontroofd; Doch balsemend de wonden, geslagen naar den geest Is 't weten, dat hun offer niet doelloos is geweest. Een taak staat ons te wachten, ons rest een dure plicht: Het werk van hen, die vielen, dient tot het eind verricht. Wil Nederland herrijzen, terug naar d'oude macht, Moet elk zijn steun verleenen, een ieder naar zijn kracht. Komt, laat ons dan herbouwen, eendrachtelijk tezaam, God wil en zal ons helpen; wij werken in Zijn Naam. De handen aan den ploeg dus, de schouders tot elkaar, Eerst dan wordt '46 een recht gezegend jaar. GRé KEMPEN—STERRENBURG. in hei water, het stuurhok met de koperen klepelbel en het op de grepen uitgesleten stuurrad steekt zijn puntig dakje omhoog als een kabouterhuisje. De loopplank is smal en kraakt ongastvrij, als Jan van Ooy zijn zware spijkerschoenen er op zet. Neeltje, met twee sprongen, is al aan boord, doet nu net alsof ze uren te wachten staat op haar baas en begroet hem met uitbundig vreugdegehuil, zich heffend op de dunne pootjes, het felle bekje wroe tend in zijn duffel. Jan van Ooy kan nooit ontkomen aan een zekere ontroering, wanneer het onaanzien lijke scheepshondje, zijn eenige kameraadie, zoo naief zijn trouw betuigt, telkens weer opnieuw met groote aanhankelijkheid. Maar het is een ontroering, waarvoor hij, de oude waterrot, zich schaamt „Nou, nou. nou. Neel.dwaze meid.." weert hij ruw af, „schiet op, sta me daar nou niet voor me voeten.met je gespring. Toch bukt hij zich en streelt het hondje even over den zachten kop. Op het zwarte, onvriendelijke dek. blijft hij staar, en keert zich nog eens om naar den weg, dien hij af gekomen is Achter het jagerspad loopt de breede landweg, met ongelijken, begrasTea berm en een rij peppels aan den huizenkant. De huizenkant.... Jan van Ooy glimlacht even Een kwartier gaans begint pas de schaarsche bebouwing van het nietige dorpje, dat pronkt met een zeventiende-eeuwsch kerkgebouw en een antiek raadhuisje, waar van de linkerkant sinds twee eeuwen dorps herberg is. Er zijn wat nette huisjes, zelfs, aan een zijweg, een enkele villa; daar wonen de dokter en de burgemeester en de freules en daar is ook het gekke huisje van den menschenschuwen schilder, die eens, toen de „Eben Haezer" net als vandaag pech had en niet kon binnenloopen. maar den dijk moest aandoen, gekomen is en in schemer avond een grillige teekening maakte van de oude schuit. Jan van Ooy had hem laten begaan; toen een praatje op niets uitliep had hij verder naar den zonderlingen, gebaar den schilder niet meer omgezien. De teeke ning vond hij spookachtig. De schuit mag dan al niet elegant zijn, maar zóó aftandsch als die schilder 'm maakte is-ie gelukkig nog lang niet. Waar het dorpje ophoudt, beginnen de peppels. Die zoomen de weiden af en een enkel stuk bouwland. Maar plotseling onder breken ze de rij. dat is bij het ijzeren hek van de kleine boerderij, schuin aan de over zijde. Proper en welgeboend ziet de bedoe ning er uit, met een keurig-gestapelde hooi mijt en solide schuren. Toen hij, een uur geleden, op stap ging (hij wou zichzelf niet bekennen, dat hij den kunstschilder zocht) zag Jan van Ooy een kloeke jonge boer met paard en wagen het erf oprijden. Achter was wat geluid van melkemmers. Hij had „'n Avond" gepreveld en nauwelijks een wedergroet ontvangen. Lette er ook niet op, omdat het 'm nou in z'n kop zat, dat hij praten wou, dezen avond, dezen Oude jaarsavond toch. Waarom zou-ie niet pro- beeren, den kunstschilder te vinden? Een man als hij misschien, 'n eenzaam zwer verO ja. hij had het huisje i, laag onder een vierkant, rieten dak, kaaltjes in de ontreddering van de;. u- teravond. Er brandde licht en hij ging tot voor het venster. Plotseling kwamen hem lachende stemmen tegemoet en een jong meisje keek naar buiten; ze droeg een roode wollen jurk en blonde vlechten om het hoofd gewonden. Naast haar dook de spitse kop van een zwarten herder op en hij hoorde haar vroolijke stem: „Oom Bernard, daar komt bezoek voor je aanof is het 't oude Oude jaar zelf Hij had geen seconde geweifeld. Gewoon, alsof zijn bezoek hiermee was afgeloopen, was hij teruggekeerd, naar de eenzaamheid van het nauwe kajuitje van de „Eben Haezer" Het fleurige beeld was spoedig ver vaagd in zijn hersens. Maar toen hij op nieuw langs de boerderij kwam, zag hij het licht uitstralen over het erf Twee flinke zijramen lieten dat overvloedige licht door en plotseling leek het hem, als moest hij naar dat noodende licht toe loopen, zich laten opnemen in de huiselijke gezelligheid van wie weet wat voor een groot, prettig gezinNatuurijk was hij doorgelóöpen. Een teleurstelling was genoegdaar zou hij weer jaren mee kunnen doen. Toch, nu hij weer op z'n vertrouwde schuit staat, keert hij zich nog eens om ,en kijkt naar de vriendelijke, lichte oogen van de boer derij. „TjaNeeltje, 't is Ouwejaar vandaag en je ouwe baas ken 't niet vinde, van- avend Dan doet hij de ronde over de schuit en daalt het houten trapje af naar de kajuit. Daar binnen is het goed en huiselijk. Het potkacheltje staat rood, onder zijn trijpen leunstoel wachten de uitgeloopen, maar toch gemakkelijke sloffen, op tafel ligt nog een brood en een brok kaas en op het kacheltje pruttelt de verdampte koffie Het is wat be nauwd en misschien niet heelemaal ordelijN in het kajuitje, maar voor Jan van Ooy is het „thuis" en daarom zijn dierbaarstt bezit. Als hij het nijdige kacheltje wat ge temperd heeft en den koffiepot voorzien van nog es een sloot water, als hij in ziin trijpen stoel zakt en zich een versche pijp stopt, springt Neeltje op zijn knieën „Nou alla danwat mot dat nou, hè? Bè je 'n juffershondje geworre? Mot ik hier nou as 'n fruile zitte met 'n hond op me schoot? Nou alla..»." (Zie vervolg pagina 4)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1945 | | pagina 3