MUZIEK en ZANG
HEIDE
HONING
JCLh.de.w&h.&aa£
Kerstavond in Noorwegen
KERSTFEEST 1945
„Zingt den Heere, want Hij
is hoogelijk verheven
,LS vreugde, dankbaarheid of aanbid-
i ding het hart zoodanig vervullen, dat
^n, zooals dat heel juist uitgedrukt
ordt, woorden tekort komt, dan w het
■zongen woord, soms zelfs een lied zon-
Er woorden, de uitweg. Na den ondergang
8n Farao's leger in de Roode Zee neemt
irjam, Mozes' zuster, een tamboerijn en
ngt er haar loflied bij: „Zingt den Heere,
ant Hij is hoogelijk verheven!" Deze
lontane, eenvoudigste vorm van lofver-
ffing is «in den tempeldienst uitgebouwd
t vocale en instrumentale muziek, waar
in men zich vooral geen geringe voor-
jlling moet maken. In den door Salomo
o rijk gebouwden en versierden tempel
aren niet minder dan 4000 Levieten be
emd voor zang en muziek; zij waren ver
eld in 24 groepen, ieder onder opzicht
n 12 zangmeesters, aan het hoofd waar-
n de uit de Psalmen welbekende opper-
ngmeester stond.
Hoewel de eerste Christen-gemeenten
ider het Nieuwe Verbond uit aard van
in positie als vervolgde geloovigen aan
en georganiseerde muziekbeoefening
inden denken, veel minder nog over ge-
mwen als de tempel beschikten, maakte
ik bij hen al terstond de gezongen lof-
rheffing deel van hun samenkomsten
t, Of dit nog Joodsche psalmen zijn gt
eest dan wel nieuwe zangen, is niet met
ikerheid bekend. In elk geval moeten het
deren zijn geweest, waarin de verwach-
ig had plaats gemaakt voor de vervul-
tg. Het oudste lied in de eerste gemeente
oet een lofzegging zijn geweest, waarin
gekomen Messias reeds de Hem toeko-
ende plaats inneemt; zij sloot onderlinge
di ^enkomsten af met de woorden: „Eere
1 den Vader, den Zoon en den Heiligen
z sest, van eeuwigheid tot in eeuwigheid,
nen".
Opmerkelijk is, dat zoowel in het Oud»
toon een lied, waarop de geheele gemeente
zingend antwoordt. Dit leeren en zingen
heeft echter in grooten eenvoud plaats,
zonder wijdioopigheid, praal en gemaakt
heid. Zij schijnen voornamelijk liederen te
zingen ter eere van Jezus Christus". Ter-
tullianus maakt gewag van gemeentezang-
weer in nauw verband met religieuze han-
delingen:„Na het water om de handen te
wasschen en het aansteken van het licht
wordt elk genoodigd, om öf uit de H. Schrift
óf uit zijn eigen verstand, naar gelang hij
kan, in het midden der vergadering Gode
een lied ie zingen".
Het Christocentrisch karakter van de
eerste gemeentezangen komt duidelijk uit
in een der weinige liederen, die bewaard
zijn gebleven, n.l. van Clemens, den leider
der Catechetenschool in Alexandrië. Chris
tus wordt daar geprezen als „de Koning
der heiligen, die Hij als Zijn visschen vangt
en als Zijn schapen leidt; de bron van alle
barmhartigheden, de oorsprong aller
deugden".
Naar tijdsorde volgde op den massalen
gemeentezang de invoering van den beurt
zang door twee koren, waaraan de gansche
gemeente deelnam. (In Bach's Mattheüs-
Passion is het openingskoor daarop ge
bouwd.) De Kerkvader Amibrosius (van
wien het z.g. Ambrosiaansche lofgezang Te
Deum) was de eerste, die den beurtzang
toepaste. Zijn gezag op dit gebied was zeer
groot; niet alleen z ij n hymnes, ook die
van andere dichters na hem, werden Am
brosiaansche hymnes genoemd. Aan hem
ook heeft de Christelijke muziek het eerste
toonstelsel te danken
Naast de vocale, neemt de instrumentale
manziek in de. verre oudheid vooral geen
geringere plaats in; inzonderheid de tem
peldienst was rijk aan instrumenten. De
bij het clavichord
?r' i in het Nieuwe Testament het gezongei.
tord niet alleen uiting van bepaalde
'8' voelens was, maar ook in nauw verband
'c jnd met religieuze doelstellingen. Als
isa aan koning Josafat de toekomst gaat
ve orspellen (2 Kon. 3 15), zegt hij vooraf:
Irengt mij een speelman". En als deze
n snarenspel speelt, volgt er: „Toen
ir ram de hand des Heeren op Elisa". Van
profetenscholen onder Israël waren er,
Iiarvan de discipelen profeteerden op
ihers, harpen en cymbalen. Dat verband
aden wij terug in den Nieuw-Testarnen
ichen tijd. Daar wordt (Col. 3 16) d»
01 meente opgewekt, om „elkander te lee-
n en te vermanen uit psalmeh, lofzangen
i geestelijke liederen".
Mil De kleine lofzang,- die de bijeenkomsten
Sloot (hierboven vermeld) had een pen-
ed mt in den grooten lofzang, den Engelen-
ng. Deze werd gezongen bij de viering
I in het Heilig Avondmaal of ook, als per-
onlijke uiting na het eindigen der mor-
j ingebeden. En dan was er nog het Trisa-
lie on, ontleend aan het serafslied uit Je»,
(j 3 „Heilig, heilig, heilig is de Heere
ir Heirscharen! De gansche aarde is van
tj( jn heiligheid vol!" Waarbij dan nog ge-
Te legd werden de woorden „Gezegend zij
z ij in der eeuwigheid!" Een plechtig Hal-
iujah besloot deze lofzegging,
ld De vorm, waarin deze liederen tot uiting
vo vamen, was aanvankelijk die van den
kil menzang doar allen. Toen de liturgie
nal tgebreider werd, stelde men ook onder
me it Nieuwe Verband voorzangers aan. De
postolische Constitutiën schreven dit zóó
>or, dat de enkele zanger den geheelen
tiai ialm voorzingt en dat het volk pas bij
et laatste vers invallen moet. De ge-
ihiedschrijver Eusebius heeft de praktijk
h sarvan aldus omschreven: „Eén uit hun
rtjfcidden staat op en zingt op stemmigen
tegelijk worden aangeslagen. De organisi
had dan ook den weidschen titel van
„orgelslager". In 950 was men gevorderd
tot een orgel met 10 toetsen en 240 pijpen
(te Winchester in Engeland); aan de wind-
voorziening kwamen70 man te pas,
die de24 blaasbalgen in beweging
moesten brengen en houden. Pas in de 14e
eeuw is het klavier gekomen, zooals wij
het nu nog kennen op de oude kerkorgels.
De finale van dit vogelvluchtig overzicht*
van de muziek der oudheid mogen we niet
neerschrijven zonder een paar woorden
over den paus Gregorius den Groote, aan
wien het te danken is, dat de Christelijke
toonkunst, die door de misbruiken, bij het
Ambrosiaansche kerkgezang allengs inge
slopen, in verval dreigde te geraken, ge
zuiverd is. Niet ten onrechte werd zijn
naam verbonden aan den na dien tijd inge-
voerden kerkzang. Ook hij schreef den
beurtzang van twee koren voor (antl-
phoon); de teksten waren genomen uit de
psalmen of uit het Nieuwe Testament. De
vier kérktonen van Ambrosius breidde hij
uit tot acht. In de 12e eeuw is het getal
tot 12 uitgebreid. Op Gregorius' naam staat
ook de oprichting van zangscholen (Schola
cantorum). De zijne (waarbij hijzelf, op een
rustbed gezeten, met een stokje de maat
aangaf) was wereldberoemd en in allerlei
landen verschenen cantores uit Rome, om
ttiüuc>filctlueQ
SUPERIEURE KUNST-
lllllllllllllllllllllllilllHIliillllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllHI
er de Kerkmuziek te onderwijzen. In ona
land heeft de bekende Willebrord den Gre-
goriaanschen zang ingevoerd.
Met Karei den Groote, die bij zijn troons
bestijging gezegd heeft: „Ik wil, dat men
God op waardige wijze diene", sluiten wy
onze herinneringen af. Het was zijn bevel,
dat op de scholen de kerkzang deel uit
maakte van de verplichte leervakken en
om den sprong naar het heden te
maken als dat bevel nog eens gegeven
werd door de overheden der 20e eeuw,
zouden we vrij zeker een uitnemend middel
in eere hebben hersteld, om den eeredienst
van onzen tijd weer te heffen op het
niveau van schoonheid, waarop hij eeuwen
geleden stond.
v. d. M.
oorsprong ervan ligt voor de hand: Mozes
heeft in den tijd van zijn verblijf aan het
hof van Farao ongetwijfeld kennis gemaakt
met de tumor, een kleine driehoekige harp
en met de zilveren trompetten, door de
Egyptische priesters gebruikt (op de eere
poort van Titus te Rome ziet men er af
beeldingen van). De sjofar was een hoorn,
die aan het einde der buis een omgebogen
klankbeker had (de saxofoon heeft er
eenige gelijkenis mee), en die op bepaalde
vierdagen nóg in Joodsche Synagogen
wordt gebruikt. Het psalter en de hasur
behoorden tot de snaarinstrumenten.
Het orgel, dat van de vroegste tijden tot
op heden een overwegende plaats in den
eeredienst heeft ingenomen, is in zijn
meest primitieven vorm reeds in de 2e
eeuw na Chr. bekend geweest. Het was
een z.g. waterorgel, uitgevonden door een
werktuigkundige uit Alexandrië; de naam,
welken een leerling van hem eraan gaf,
heeft een zeer modernen klank: hydadu-
lica. Ten tijde van Nero was ook al een
windorgel in gebruik. De eerste aanwen
ding in den eeredienst schrijven sommigen
toe aan Karei den Groote, anderen aan
Lodewijk den Vrome. Het waterorgel, dat
ondanks vele verbeteringen, toch een zeer
gebrekkig instrument bleef, moest het veld
ruimen voor het windorgel, waarin twet»
groote blaasbalgen zoodanig met elkaar in
verband waren gebracht, dat bij het neer
drukken van de eene, de andere omhoog
ging. (Onze orgeltrappers bij de nog nie»
electrisch bediende kerkorgels weten hier
van mee te praten.) Voor de organisten van
dien tijd was er nog weinig eer te behalen:
de eerste (Duitsche) kerkorgels hadden
slechts 9 of 11 toetsen, die ongeveer....
een el lang waren. Zij moesten niet neer
gedrukt, doch neerg e s 1 a g e n worden en
er kon slechts één, hoogstens twee toetsen
Zó dik ligt de sneeuw op het erf van
de boerderij, dat Banka, de hofhond,
zich tweemaal bedenkt, eer hij opstaat
van zijn goed plaatsje achter het gloeien
de fornuis, om Zijn middagwandelingetje
te gaan maken. Maar eindelijk rekt hij
zich traag uit en stapt naar de deur. Die
doet Sören dadelijk voor hem open.
Voorzichtig zet Banka één poot in de
sneeuw. En al heeft Sergei, de oude
knecht, 's morgens ook nóg zo ijverig een
keurig, hard pad geveegd, nü zakken de
stevige hondepoten er toch weer voor de
helft in weg! Banka trekt één voor één
zijn poten los.... doet nóg een stap....
snuffelt eens aan het koude wit en be
gint dan opeens te draven- Aan alle kan
ten stuift de sneeuw hoog op, het lijkt
wel een nieuwe bui!
Achter het keukenraam, lekker in de
warmte, proesten Sören en Karin het
uit om die malle sprongen van de hond,
die vecht met de sneeuw en haast niet
vooruit kan komen, al maakt hij ook nóg
zo'n drukte.
„Wij ook?" vraagt Sören en verlan
gend kijkt hij zijn zusje aan.
Maar Karin wil niet.
„Zo koud!" rilt ze.
Nee, hier in de grote woonkeuken is
het beter dan buiten. Rond het zware
fornuis geurt het naar kruidkoek en ap
peltaart, naar slempmelk en notenkoek
jes! Bij het fornuis staat Moeder. Ze
neuriet zachtjes eenoud Kerstliedje en
kijkt in de oven. of de koekjes al
bruinen.
Want straks begint het feest van de
Kerstavond! De keukenkamer is ver
sierd met kruidig groen. Dat heeft Helga,
het blozende keukenmeisje, met de oude
Hilde gezocht in het bos. Natuurlijk
hebben Sören en Karin meegeholpen
een slee vol hebben ze thuis gebracht
met hun vieren. Wat die oude Hilde ge
steund en geklaagd heeft over die zware
slee! Maar ze wou er niet van horen, het
trekken aan de anderen over te laten.
Ze wisselden elkaar trouw af, en wie
niet trok, duwde de slee door de dikke
sneeuw. Nu is de keuken feestelijk ver
sierd en er hangen rode lantaarns, waar-
in vanavond de kaarsen zullen branden.
Nog een uurtje en het zal donker zijn-
Sören en Karin kunnen Banka niet
meer zien, ze gaan bij Moeder staan en
snuffelen net als hondjes de heerlijke
geuren op. Dan is er natuurlijk een
plakje kruidkoek dat geproefd moet wor
den en een handvol noten, die Moeder
wel missen kan. Ze kruipen naast el
kaar op het lage houten bankje bij het
fornuis en snoepen "het lekkers op. Ginds,
op de deel, loeit slaperig een koe en in
de schuur naastaan scharrelt nog een
late kip in het stro. De varkens grom
men en maken lawaai in hun hokken,
maar de geiten laten zich niet horen.
Boven in het huis zingt Helga een klaag
lijk wijsje en in het fornuis knapt het
droge hout. Moeder heeft het nog druk.
Ze kookt dikke vleessoep voor het Kerst
maal, straks. Ze maakt appels klaar om
te braden en in de kelder staat de rode
Kerstpudding al koud te worden.
Dan zegt Sören, met zijn mond vol
kruidkoek:
„Moeder, vertelt U?"
En Moeder begint zacht te vertellen
van het Kerstkindje in de stal van
Bethlehem, dat gekomen is op de don
kere, boze wereld, voor alle mensen en
voor alle kinderen. Niet alleen voor de
mensen en de kinderen hier in Noor
wegen, maar voor die uit alle landen op
heel de grote aarde. Het is een heel
oud verhaal en Sören en Karin kennen
het heel goed. Ze zouden het zeU wel
kunnen vertellen, maar als Moeder het
doet, is het altijd veel mooier.
Het verhaal is juist uit, als Vader het
erf op komt met de wagen. De paarden
snuiven en stampen en vechten met de
dikke sneeuw, net als Banka deed. Daar
is Sergei ook weer met zijn bezem: hij
veegt en veegt en maakt hele sneeuw-
wallen langs het pad. Banka komt ook
aanstuiven, hij springt tegen Vader en
Hes den knecht op. Karin trekt gauw de
deur open als Vader de sneeuw van zijn
schoenen schraagt op het ijzer onder het
afdakje. Wat Vader koud is! Moeder
geeft hem gauw een dampende kop kof
fie en als Hes de paarden op stal heeft
gebracht, krijgt hij er ook een.
Ze zitten gezellig bijeen tot het zeven
uur is. Dan pakt Moeder Karin en Sören
stevig in. Warme bontjasjes en dikke,
gebreide wanten. Vader trekt zijn duf
fel weer aan en Moeder haar warmste
mantel. Ze knoopt een gebreide, doek
om haar hoofdzó kunnen ze er alle
maal tegen! Allemaal samen gaan ze
naar de kerk, ginds op de heuvel. Helga,
Hild, Hes en Sergei gaan ook mee. Het
huis blijft verlaten achter.
„Hoor", zegt Moeder, als ze langs de
witte weg lopen, „Daar luidt de klok
al!" Als je de hoek om bent, kan je de
lichte ramen van het kerkje al zien. Dui
delijker worden de klokkeklanken en
overal zie je donkere groepjes mensen
de heuvel optrekken. In de kerk is het
warm en licht en de dominee preekt
over de geboorte van het Kindje Jezus,
in een nacht, zo stil als deze Kerstnacht.
Sören en Karin kunnen het best be
grijpen. Ze zien in gedachten de herders
in het veldze horen de engelen zin
gen! En dan zingen ze zelf dat engelen
lied ook mee: „Vrede op aarde...."
De weg terug is lang en koud. Het
sneeuwt weer, dichte vlokken dalen
zachtjes neer en maken de mensen wit
Maar eindelijk zijn ze thuis en dan be
gint het feest. De kinderen weten het
wel: nu gaan ze eerst met Vader naar
de stallen. Moeder maakt binnen de ta
fel klaar. Voorop loopt Sergei met de
lantaarn. Dan komt Vader met een mand
vol lekkere koeken voor de koeien. Hel
ga draagt het gekookte varkensvoer in
een reusachtige pan. Haar armen zien
rood van inspanning. Sören mag de ha
ver voor de paarden dragen en Karin
het groen voor de geiten. En achteraan
komt Hes met een grote zak graan voor
de kippen.
Zo krijgen alle dieren hun Kerstmaal.
Het is een geknor en gebrom en geplk....
het is feest in de stallen. Als alle dieren
gegeten hebben, gaan ze weer terug
naar de keukenkamer. Daar staat de ta
fel klaar. Of ze nu ook honger hebben!
Ze sohuiven allemaal aan en Vader blijft
staan en bidt. Hij dankt God voor het
Kerstfeest, dat ze weer mogen vieren en
vraagt om vrede in de harten van alle
mensen.
Als Vader ook is gaan zitten, schept
Moeder de borden vol dikke vleessoep.
De lepels rinkelende warme soep is
heerlijk. Uit de rode lantaarn straalt
vrolijk licht over de witte tafel. Banka
ligt bij het fornuishij heeft zijn
Kerstmaal al op, maar hij loert stilletjes,
of er niet'nog wat voor hem af valt. Die
Banka is een gulzigaard!
Als ze haar bord leeg heeft, kijkt
Karin tevreden rond. Warm en licht en
goed is het in de woonkeuken. Moeder
gaat weer naar het fornuis en Vader
schuift zijn bord nog eens bij. Karin
denkt nog aan de Engelen in het veld
van Efrata „Kerstfeest.,.." zegt ze
zachtjes eu blü.