Rob's Kerstlied GEBED in den Kerstnacht KERSTMIS 1944 KERSTFEEST 1945 H et wordt al schemerig in de huiskamer, waar Trude bezig is een kinderjurkje te strijken. Of eigenlijk. strijken mag het niet heeten. De strijkbout komt lauw van de al te zacht brandende kachel. Zou ze nog wat kolen er op durven gooien? Zor gelijk kijkt ze in de kolenkit. Nee, het kan niet. Dan is de kit vanavond leeg en mor gen is 't Kerstfeest, dan moet er warmte zijn. KerstfeestTrude huivert even. Het feest van Christus' geboorte. „Vrede op aarde zullen ze morgen zingen. Vrede op aarde.terwijl de volkeren in oorlog en haat tegen elkaar opstaan. Terwijl de honger rondwaart en in vele gezinnen slachtoffers eischt. Zuchtend, de hand tegen het voorhoofd gedrukt, tuurt Trude de triestwintersche straat in. Straks komen ze weer thuis, de kinderen: Rob, Anke, Margriet, Lottie en Hans. Rob, die den heelen middag in de kou rondloopt om bloemen te bezorgen voor zijn baas. Gisteren zag ze hem thuis komen, een beetje slingerend bij het ioo- pen, de hand boven de oogen, als kon hij niet goed zien. Hij botste tegen een ouden heer op, die den veertienjarigen jongen van onhebbelijkheid verdacht en boos naar hem dreigde met zijn wandelstok. Thuis ging hij dadelijk zitten. In zijn oogen zag ze, dat hij honger had, al zei hij er niets van. Want hij wist toch wel, dat moeder geen eten meer in huis had. Wanhopig wordt Trude, als ze aan de toekomst denkt. Haar man in Duitschland, zij met haar vijf kinderen alleen. Hoe moet dat gaan met de Kerstdagen, als ze hier zullen zitten met hun zessen m de eene kamer, met hongerige magen en te weinig vuur? De meeste angst heeft ze om Rob, die altijd zwak is geweest, die het meest lijdt onder den honger en toch nooit vraagt. Ze klemt de handen ineen, tot de knok kels wit-gespannen zijn. „O God", bidt ze, „geef uitkomst! Geef, dat wij morgen mee kunnen zingen het lied van Uw engelen Dat gebed geeft haar kracht. „Geen haar van ons hoofd zal gekrenkt worden zonder Gods wil", denkt ze. Dan merkt ze, dat het nu bijna heele- maal donker is in de kamer. En de kachel is bijna uit. Kolen kan ze niet meer mis sen, maar een paar stukjes hout moeten er maar af, dat de kinderen tenminste straks een beetje warmte vinden. Nog is ze met de kachel bezig, als Hans en Mar griet tegelijk thuiskomen. Het is een on verwachte drukte in de gang. Margriet, rumoerig, is het eerst binnen. „Ba, wat donker! Nog niet eens een kaars aan!" zegt ze ontevreden „Stil kind", vermaant Trude, „we moe ten zuinig zijn met onze kaarsen. Je weet wel dat het morgen Kersfeest is en dan willen we graag wat langer licht hebben". Nu komen de anderen, die in de straat hebben gespeeld, ook binnen. Maar Rob is laat. Trude kijkt wat ongerust op de klok. Zóó laat is hij nog nooit geweest. De kinderen worden lastig in de donkere ka mer en daarom laat ze, langzaam, als om den tijd te rekken, het verduisteringsgor dijn zakken. Ze rilt evenvoelt zich altijd opnieuw als van de buitenwereld af gesloten achter dat starre zwarte gordijn. De kinderen zijn opeens wonderlijk stil in de dichte duisternis. „Hè moeder, waarom steekt u nou niet eerst de kaars aan en dan pas verduiste ren?" vraagt Margriet een beetje angstig in het donker. Maar nu brandt de kaars dan ook en Trude dekt vlug de tafel. Lottie kan al helpen, ze doet het vlug en graag. Onge duldig Margrietje schuift dadelijk bij en tikt ongeduldig met haar lepel op haar bord. Het flakkerend kaarsvlammetje werpt een zacht schijnsel over de kinder gezichtjes, die nu ineens vermoeid zien in het flauwe licht. Het zijn kleine, magere, bleeke gezichtjes, hongerig, met zwarte schaduwen langs neus en oogen. Trude, bijna radeloos, kijkt ernaar, streelt zacht jes de kopjes van de kleinste twee. Dan -hoort ze de voordeur opnieuw en even later staat Rob in de kamer. De jon gen, mager en lang uitgegroeid, staat met trillende beenen even stil bij de deur. Zijn gezicht is doodsbleek en zijn haar plakt op het bezweete voorhoofd. Snel kijkt hij rond en dan valt hij neer op een stoel. Trude is dadelijk bij hem. Door Lenie Reedijk „Wat is er, Rob? Ben je niet goed? is er wat gebeurd?1' De kinderen geschrokken, kijken met groote oogen toe. Maar Rob lacht een beetje witjes. „Och, niks, moeder. Ik moest een groote mand met kerstrozen wegbrengen naar een prachtig huis. En daar rook het zoo lekker, moeder, naar pannekoeken! Hèen toen kreeg ik het opeens zoo warm en ik was moe en toen ben ik even op de stoep gaan zittenja, en toen ben ik in slaap gevallen. Zoo maar, wat gek, hè? En ik droomde, moeder, dat vader thuiskwam uit Duitschland en dat hij een stapel pannekoeken meebracht, zoo hoog als hijzelf!" „Pannekoeken!" juichen de kinderen, „een stapel pannekoekenzóó hoog! Nee, zóó hoog!" Ze klimmen op hun stoe len om nog hooger te reiken. Hansje trekt met zijn natte vingertje kringen op zijn leege bord. Snel keert Trude zich om. Ze kan die verheerlijkte gezichtjes niet zien. Op het schamel ho.ut- vuurtje staat de pan met soep uit de cen trale keuken tewarmen.- Ze roert in de smakelooze, dunne brij. Maar Rob vertelt vérder. „Er kwam een agent en die heeft me wakker geschud. Die zei: jij hebt zeker ook honger, jongen. Maar morgen is het Kerstfeest, daar moet je aan denken, dat helpt tegen een leege maag." „Kerstfeest zonder vader en zonder eten.wat heb je daar nou aan?" roept Margriet. Ze kijkt opeens donker, knijpt haar mond boos samen. Margriet is de moeilijkste van allemaal, denkt Trude en ze trekt het kind even liefkcozend tegen zich aan. „Niet zoo boos zijn, schat...." zegt ze zachtjes. Dan zet ze de pan op tafel. Als de dek sel er af gaat, stijgt een zoetige geur om- Nu kom, Heere Jezus en schenk ons Uw vrede die Gij ons als eiuwige schat hebt beloofd, wij hebben zoo lang en zoo veel geleden, wij hebben in woorden en daden gebeden en buigen nu aan Uw kribbe het hoofd. Wij kunnen niet tellen de tranen, die vielen uit onze biddende oogen, In nood riepen tot U onze stervende zielen Zie ons dan nu aan Uw kribbe knielen, want Uw geboorte versloeg onzen dood. ADRESSEN ONZER BLADEN. De Rollerdammer: Witte de Withstr. 47a, Tel. '-8190. Rotterdam. Nieuwe Haagsche Courant: Parkstraat 25, Telel. 116220. 's-Gravenhage. Nieuwe Leidsche Courant: Hoogewoerd 103, Telef. 22710. Leiden. Dordlsch Dagblad: Scheffersplein, Telef. 3370 Dordrecht. hoog. De kinderen rekken zich uit om te kunnen zien, wat er vandaag te eten is. Eiken dag hopen ze op iets lekkers, maar eiken dag is het weer dezelfde schuimige grijze massa. Margriet barst m tranen uit. „Alweer bietensoep! Slootwatersoep!" schreeuwt ze driftig. Maar als haar bord volgeschept is, be gint ze toch dadelijk te lepelen. Ze heeft ook zoo'n honger! Maar moeder houdt haar tegen: „Eerst bidden, kinderen!" Gehoorzaam vouwen ze de handjes, bui gen de hoofdjes. „Onze Vader, die in de hemelen zijt.." bidt Trude hardop. Bij het „Geef ons he den ons dagelijksch brood", trilt haar stem een beetje. Maar meteen heeft ze haar stem weer in bedwang. Ze weet, dat ze zelf sterk en opgewekt moet zijn, anders gaat het mis met de kinderen. Ze hebben geen tijd om te praten, terwijl ze, schrokkerig, de kleine portie' onsmakelijke soep oplepelen. „Hè, lekker!" zucht Hansje, „Moeder, als ik groot ben, word ik opschepper in de gaarkeuken!" Dankbaar kijkt Trude haar jongste aan. Dan is er opeens geronk in de lucht laag over de daken scheren een 'paar vliegtuigen. Het afweergeschut komt in werkinghet knalt en ratelt hevig boven de duistere stad. De kinderen krui pen geschrokken in elkaar. „Moeder!" gilt Lotte angstig. Het duurt wel een uur, dat overvlie gen. De motoren ronken zwaar. „De Duitschers schieten niet eens meer op ze," zegt Anke wijs. „Ze denken zeker: we krijgen ze toch niet te pakken!" Den volgenden morgen is Rob ziek. Als hij uit zijn bed komt, zakt hij in elkaar. Zoo vindt Trude hem als ze komt aanloo- pen op Anke's noodkreet. Trude legt hem weer in bed, het kind is doodziek, denkt ze angstig. Vlug helpt ze de anderen met aankleeden en wasschen. Dan is er voor elk één sneed je brood en een kopje sur rogaatthee zonder iets er in. De kinderen slokken het mager ontbijt haastig naar binnen. Lottie kijkt begeerig naar het overgebleven stukje brood, dat moeder weer in de trommel doet. Maar ze durft niets te vragen. „Nu jullie naar de kerk," zegt Truda dan en ze duwt het stelletje de deur uit. „Netjes en rustig zitten en doen, wat Margriet zegt". Margriet, twaalf jaar, moet het moedertje zjjn. Aar zlena tasien onze handen langs de gladde, klamme taanden van een lange, zwarte gang. Boven vage straatgeruchten donker dreunen in de luchten. Wij begrijpen. En zijn bang. Kunnen we wel Kerstfeest vieren nu de bommen óver-gieren nacht en dag, en dag en nacht? Kerstkribbe uit Oberbayern in 1515 Nauwelijks zijn de kinderen den Hoek om, of Trude vliegt terug naar haar oud ste. De jongen ligt in zware koorts en vraagt om water. Water, dat is het eenige, wat ze hem volop geven kon. Trude laat hert! drinken. Ze denkt aan krachtige bouillon, aan eieren en warme melk. Tranen vallen op het laken, als ze haar armen jongen voorzichtig toestopt. „Ga ipaar wat slapen," fluistert ze. Buiten, dwars tegen den kouden wind in, loopen de vier kinderen naar de kerk. Zonder vader, zonder moeder, koud en verkleumd in hun krappe jasjes, stijf van kou en de kleine voetjes op de houten kleppertjes. Margriet, met Hans en Anke aan de hand, begint opeens te hollen. Draven wil ze, hard! Hard! Draven, er gens naar toe, waar het warm is en waar heele stapels boterhammen wachten en groote bekers warme melk, waar de kachel lustig brandt en waar ze een feest jurk mag aantrekken. Ze wil niet meer denken aan al het verschrikkelijke: vader weg en moeder verdrietig en Rob zoo ziekharder nog draaft ze, de hij gende kleintjes met zich meetrekkend. Lottie blijft achter. Zorgzaam zaam'len vingervegen 't laatste graan: de laatste zegen van het oude, rijke jaar. Onder 't meerd'ren van de nooden mindert snel 't getal der brooden. Wij beseffen: doodsgevaar! Kunnen we van Kerstfeest spreken als de slappe lijven breken ginds en hier, en hier en daar Haastig spannen zich de pezen om vernielend uit te lezen wat de w.ereld brandbaars biedt. Wie vandaag nog is geborgen vreest toch voor de kou van morgen En we huiv'ren: neen, dat niet! Kunnen we het Kerstfeest dragen terwijl hongerscharen klagen nu en straks, en tot wanneer? Ja, wij kunnen. Jezus Christus redt Zijn schepping: zeer gewis dut is ons: Brood en Licht en Gloed. Zelfs als rillend in de kilte, stromp'lend door de donk're stilte we verhong'ren: God is goed. Kerstfeest leert ons: töch behouden! Eeuwig leeft, wie sterft aan 't oude Viert den Dag en looft Uw Heer! Joh. Luykenaar Francken, Luc ia-feest in Zweden „Ik kan niet meer!" huilt ze klagend, „loop toch niet zoo hard, straks zijn de riempjes van je kleppers weer stuk en moeder kan ze niet meer maken!" Dan staat Margriet stil. Hè, wat heeft ze gehold! Is dat nou als een moedertje op de kleintjes passen? „Nou stil maar," zegt ze lief en ze droogt Lotties tranen en snuit Hansjes neusje. Dan loopen ze rustig verder naar de kerk. Het orgel speelt al. Stille nacht, heilige nachtdat is mooi. Dicht naast elkaar zitten ze in de bank. Vier ver kleumde, hongerige kindertjes. Intusschen is Trude naar den dokter gevlogen. Hij belooft te komen en Trude rept zich weer naar huis. Ze ruimt de kamer wat op, kijkt telkens weer naar haar zieken jongen. Rob ligt heel stil. Er branden koortskleurtjes op zijn wangen. De dokter vertelt haar geen nieuws: „Sterk ondervoed, dadelijk extra-voeding. Ik zal u een bewijsje geven, gaat u daar mee dadelijk na de Kerst naar den ge neeskundigen dienst." „Maar het duurt nog zoo lang, dokter! Hij moet dadelijk eten hebben! Ik ben zoo .bang dat hij ziet u toch eens, hoe hij eruit ziet!" „Ja Mevrouw, ik weet het, maar zoo lang er leven is, is er hoop. Het is een verschrikkelijke tijd. Maar ik zal zien, dat ik vanavond nog een ei kan laten bren gen. Verder maar warm houden, vooral in bed latenen de dokter vertrekt weer. De dag vergaat langzaam en treurig. De kinderen weten, dat Rob erg ziek is en ze spelen zonder kibbelen In de koude kamer. De jongen ligt maar stil en neemt alleen af en toe een slokje water. De soep wil hij 's middags niet hebben. „Ik heb geen honger meer," zegt hij zwak. 's Avonds zet Trude het kaarsje bij Rob's bed. De kinderen zitten er allemaal omheen. Trude neemt den Bijbel en leest de Kerstgeschiedenis voor. De kinderen luisteren stil. Zelfs de drukke Margriet beweegt zich niet. Rob kijkt met glan zende oogen naar zijn moeder«>op. Als de geschiedenis uit is, blijven ze allemaal stil zitten. Hoog in de lucht klinkt het ge zoem van motoren. Rob's oogen vallen toe. Trude staat zachtjes op en neemt de drie kleintjes mee. „Geef Rob maar een kusje," zegt ze. Voorzichtig doen ze het. Dan brengt ze de kinderen naar bed. Margriet zit stil IN Zweden wordt het Kerstfeest dl weken lang gevierd. En wel van 24 D eember tot 13 Januari. Natuurlijk i dat niet allemaal „Zondagen", maar wordt in die drie weken toch niet ent gewerkt, gewasschen of gebakken. Wel plaatsen en fabrieken staan zooveel m gelijk stil en in de gezinnen is de Kersttijd bij uitstek geschikt voor loge partijen over en weer. Dit uitgebri Kerstmisvieren wordt vooraf gegaan dé het Luciafeest op Ï3 December. In grot steden wordt dan een Lucia-godin gel zen en deze rijdt door de straten, be; leid door muziek. In de ziekerihuiz verkleedt een van de verpleegsters zi als Lucia en zingt versjes voor de tiënten, waarbij dan speciaal-gebakk broodjes worden uitgedeeld. Dit fa heeft niets met Kerstmis te maken, is een oud-folkloristisch feest, dat all< de naderende feesten aankondigt. De Roos van Jericho IN Limburg vindt men nog het kvi nende gebruik, op Kerstavond een pl: in het water te zetten, die den nai van Roos van Jericho draagt. Dr. Schrijnen vertelt hiervan in „Nederlai sche Volkskunde" het volgende: Teg middernacht spreiden de korte verta kingen van de plant zich uit en verto nen een bloeivorm als van een rol Hetzelfde gebruik is in zwang in ht Zuid-Zwitsersche Val di Poschavio. Terwijl men op de ontplooiing df bloem wacht, worden er Kerstlieden gezongen of brengt men den tijd meditatie of gebed door. Het vermogi van de plant, om haar bladen bij b vochtiging vrij plotseling te sluiten te heropenen, haar vluchtig herleve werd steeds als iets wonderbaars b schouwd. Volgens de sage ontlook i eerste bloem bij de geboorte van Chri tus, zij sloot zich bij de kruisiging ontlook ten tweede male bij des Heeri herrijzenis. Zoo is de Roos van Jerid geworden tot het zinnebeeld van h Kerstgebeuren. Daarvandaan ook h oude Kerstlied: „Er is een Roos <x sprongen". llllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllüllllllllllllllllllllllllIHHIIIIIII' bij den zieke. Ze begrijpt wel, dat moed haar hier laat om op Rob te passen. Een kwartier later is Trude weer t rug. Nu zitten ze samen aan het be Ineens gaan Rob's oogen weer open. wenkt Trude. Die buigt zich over he heen. Met moeite kan ze het woord d hij fluistert, verstaan. „Zingenvraagt ze zachtje Dat is het. Een tevreden glimlach trel over zijn gezicht. En Trude, heesch, i het Kerstlied in: „Eere zij God Dadelijk valt Margriet met haar held stemmetje in. Trude kan het niet vo houden. Ze kijkt en kijkt naar haar kil en ze beg. 'jpt, plotseling, dat hij van ha: weggaat. Dat God hem tot Zich nemi zal in Zijn hemel, waar geen honger kou meer zal zijn RobbieRobbie schreit ha hart. Maar naast haar staat Margriet zingt met haar helder stemmetje h Kerstlied voor 'haai stervend bruertj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1945 | | pagina 8